Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 20/01/2004
Vraag om uitleg van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het ter beschikking stellen van tolken door plaatselijke overheden
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Nieuwenhuysen tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het ter beschikking stellen van tolken door plaatselijke overheden.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, u kent intussen mijn bezorgdheid over het naleven van de taalwetgeving. Achter mijn vragen zit geen enkele andere motivatie.
De stad Mechelen heeft een tolkendienst opgericht die ambtenaren moet bijstaan met mondeling vertaalwerk wanneer vreemdelingen zich aanbieden bij de gemeentelijke administratie. Het zijn niet zozeer de ambtenaren dan wel de vreemdelingen die gratis worden bijgestaan. De stedelijke integratiedienst van de stad betaalt de tolken uit.
Op zich is er geen bezwaar tegen dat anderstaligen die het Nederlands niet kennen, de hulp van een tolk inroepen bij hun contact met officiële instanties, maar het initiatief moet in dat geval van henzelf of van derden uitgaan. Er zijn trouwens steden en gemeenten waar men de betrokkenen erop wijst dat ze zelf voor een tolk moeten zorgen wanneer ze contact wensen met de gemeentelijke administratie of het OCMW en geen Nederlands kennen. Dat lijkt me de correcte werkwijze. Artikel 30 van de Grondwet bepaalt dat het gebruik van de talen enkel door een wet kan worden geregeld. Behalve de taalfaciliteiten in de ons bekende gemeenten voorziet de wetgever in geen enkele uitzondering voor wat betreft het gebruik van het Nederlands als taal in de plaatselijke diensten in het homogeen Nederlands taalgebied. Die taalwetgeving is van openbare orde. Ik heb de indruk dat de politiek van het Mechelse stadsbestuur indruist tegen de taalwetgeving of die op zijn minst omzeilt. Als voogdijminister kunt u dit moeilijk tolereren.
Deze gang van zaken zou de Franstaligen in Vlaanderen ook wel eens op ideeën kunnen brengen. Zij zijn het rapport Nabholz-Heidegger zeker nog niet vergeten. Aan de hand van initiatieven kunnen ze misschien in het kader van het gelijkheidsbeginsel een gelijkaardige behandeling eisen buiten de faciliteitengemeenten in Vlaanderen.
Mijnheer de minister, bent u het met me eens dat dergelijke initiatieven niet kunnen? Ze gaan mijns inziens nog verder dan de gewone mededeling aan de bevolking waarvan een vertaling ter beschikking wordt gesteld van bepaalde groepen buitenlanders, zogezegd om de integratie te bevorderen. We hebben onlangs vernomen dat men in Nederland terugkomt van die werkwijze. Hier in Vlaanderen zou men intussen toch moeten weten dat het toekennen van taalfaciliteiten niets opbrengt en de integratie niet bevordert. Het kan hoogstens tegemoetkomen aan de problemen van een aantal ambtenaren.
Mijnheer de minister, bent u bereid om de beslissing van het Mechelse stadsbestuur aan te vechten? Zult u het initiatief nemen om de gemeentebesturen de reikwijdte van de taalwetgeving bij de lokale besturen te verduidelijken, want dat blijkt meer dan ooit nodig te zijn?
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Ik heb er geen enkel probleem mee dat de heer Van Nieuwenhuysen zijn bezorgdheid over de taalwetgeving uit en daarop terugkomt wanneer hij de indruk heeft dat dit nodig is.
Ik heb vernomen dat de stad Mechelen inderdaad een dienstverlening heeft ingesteld waarbij tolken kunnen worden opgeroepen om in bepaalde omstandigheden de ambtenaren van de stad bij te staan in hun contacten met vreemdelingen die zich bij de stedelijke administratie aanbieden. Aangezien ik het volledige dossier niet ken, neem ik vandaag enkel een voorlopig en een veeleer algemeen principieel standpunt in.
Het initiatief, dat aansluit bij het integratiebeleid van de stad, lijkt mij niet strijdig met de taalwetgeving. Op grond van artikel 12 van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gebruikt iedere plaatselijke dienst die in het Nederlandse taalgebied is gevestigd, uitsluitend de taal van dat gebied in zijn betrekkingen met particulieren.
Voor de stad Mechelen is dat uiteraard het Nederlands. Dit betekent dat de ambtenaren van de Vlaamse gemeentelijke administraties zich uitsluitend in het Nederlands richten tot particulieren die zich bijvoorbeeld aan het loket aandienen. Dit belet niet dat de stedelijke diensten zich derwijze mogen organiseren dat ze, in het licht van het integratiebeleid, ervoor zorgen dat ze de vragen van vreemdelingen begrijpen en hen zodoende correct kunnen helpen of informeren. De vreemdeling kan zich natuurlijk ook zelf door een tolk laten bijstaan in zijn contacten met de gemeentelijke administratie. Het gaat dus om een gunst vanwege het stadsbestuur van Mechelen. Daarbij wordt wellicht uitgegaan van de redenering dat humaniteit en een degelijke vertaling van het probleem belangrijk zijn en alleen aanleiding kunnen vormen voor goed begrip. Het gaat niet over burgers met de Belgische nationaliteit.
Het spreekt echter vanzelf dat het aan het bestuur toekomt de modaliteiten en situaties te bepalen waarin het deze dienstverlening organiseert. Dit betekent dat de persoon die zich aanbiedt niet het recht heeft om, buiten de door de stad getroffen regeling, eventueel bijstand van een tolk te eisen. Het inrichten van de dienst creëert met andere woorden geen rechten ten overstaan van de vreemdeling. De vrees van de heer Van Nieuwenhuysen dat Franstaligen het gelijkheidsbeginsel zouden kunnen aangrijpen om een gelijkaardige behandeling te vragen, is dan ook niet relevant.
Aangezien ik niet over de volledige informatie beschik in verband met deze vraag, verzoek ik de gouverneur van de provincie Antwerpen om een onderzoek in te stellen. Pas daarna kan ik mij een definitief oordeel vormen over de concrete gevallen. Ik vraag immers niet alleen verslag over het tolken, maar ook over het kwantum van de problemen en over de wijze van invulling.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord, maar we zijn het niet eens met elkaar.U beroept zich op het feit dat het over buitenlanders en niet over Franstalige Belgen gaat om te verantwoorden dat in bepaalde omstandigheden voor een vertaling kan worden gezorgd. De taalwetgeving voorziet echter niet in uitzonderingen. We verschillen dus van mening, want volgens mij kan het tolken helemaal niet, volgens u kan het in bepaalde gevallen wel.
U bent er bovendien vrij gerust in dat de Franstaligen geen misbruik zullen maken van de situatie. Ik stel echter vast dat de Franstaligen dergelijke zaken nogal makkelijk aangrijpen om bij een of andere instantie aan te kloppen. We kennen het voorbeeld van de Raad van Europa. Niets garandeert mij in dit geval dat bijvoorbeeld de Raad van Europa niet zal verwijzen naar de faciliteiten die andere anderstaligen van bepaalde Vlaamse gemeentebesturen wel krijgen. U kunt me dus niet geruststellen.
Ik noteer dat u een onderzoek vraagt aan de gouverneur. Dat is goed, want het is niet helemaal duidelijk of de tolken alleen ter beschikking worden gesteld van buitenlanders die pas aankomen of ook van allochtone inwoners die hier al geruime tijd wonen. Ik hoop dan ook dat de gouverneur de zaak grondig zal onderzoeken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.