Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 27/03/2003
Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het statuut, de middelen en de profilering van een aantal Vlaamse musea
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vandenbossche tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het statuut, de middelen en de profilering van een aantal Vlaamse musea.
De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in deze tijd lijkt geen enkel bedrijf, instelling of staatstructuur nog voorbestemd om voor altijd onveranderlijk te zijn. Taken worden herdacht en er komen grote fusies en splitsingen. Men stelt zich de vraag hoe een bepaalde entiteit kan evolueren. Dit gebeurt ook bij de musea, waar men denkt over een taakverdeling, een synergie en zelfs over een collectieherschikking. Hierbij sluit de fameuze koepel aan die als project is ontwikkeld.
In het buitenland kennen we de klassieke voorbeelden van samenwerkingen tussen en splitsingen van musea. Het meest bekende voorbeeld is ongetwijfeld het Musée d'Orsay in Parijs, ontstaan uit een herschikking van de Parijse nationale collecties. Een recenter voorbeeld is de splitsing van de Tate Gallery in Londen in een museum voor moderne kunst en een museum voor Britse kunst. Een gedeelte van de schilderijencollectie van het Victoria and Albert Museum is bij deze herschikking naar de Tate overgaan.
De termen 'collectie Nederland' en 'collectie Vlaanderen' worden vandaag regelmatig gehanteerd, in Nederland, meer dan in Vlaanderen. Maastricht heeft bijvoorbeeld een collectieonderdeel van het Rijksmuseum Amsterdam in langdurig bruikleen.
In Vlaanderen zijn er drie belangrijke musea voor oude en moderne kunst - ik heb het dus niet over de hedendaagse kunst - namelijk het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, het Museum voor Schone Kunsten Gent en het Groeningemuseum in Brugge. Dat laatste museum is beperkt tot nationale kunst. Het is klein maar uiterst gespecialiseerd, en daardoor duidelijk geprofileerd, ook in het internationaal museumlandschap. Het heeft daardoor heel wat uitstraling.
Anders is het gesteld met de twee andere musea. Het Antwerpse museum heeft een buitengewoon belangrijke verzameling van oude kunst. De afdeling moderne kunst loopt tot de hedendaagse kunst. Ze is zeer uitgebreid, maar inhoudelijk beperkt door het ontbreken van wat conservatoren 'buitenlandse referenties' noemen. Op het vlak van de oude kunst geniet het KMSKA een verdiende faam met zijn collectie, maar het maakt weinig indruk met zijn collectie-ontsluiting of wetenschappelijk onderzoek. Op het vlak van werken uit de negentiende en twintigste eeuw speelt het KMSKA geen rol van betekenis.
Het Gentse museum krijgt meer aandacht door zijn tentoonstellingen dan door zijn collectie. Deze collectie is te weinig geprofileerd en bevat te weinig topwerken om een grote uitstraling te kennen. De afdeling negentiende en twintigste eeuw is internationaler dan in Antwerpen, maar ze blijft nog te beperkt in omvang.
Een eerste vaststelling is dat specialisatie wenselijk is. Ofwel moeten musea uitzonderlijk rijk zijn, ofwel moeten ze gespecialiseerd zijn. De nationale musea van de grote centra genieten een vanzelfsprekende belangstelling bij het publiek. Ze bereiken hun uitstraling vaak moeiteloos. Ik verwijs hierbij naar de grote musea van Parijs, Londen, München,Wenen en Berlijn, en in zekere zin ook Brussel. De enige andere musea met internationale uitstraling zijn de gespecialiseerde en duidelijk geprofileerde musea. Het Musée d'Orsay in Parijs, het Rijksmuseum in Amsterdam en het Stedelijk Museum Amsterdam zijn zeer sterk gespecialiseerd en toch zeer sterk geprofileerd. Andere musea belichten een belangrijke figuur uit de kunstgeschiedenis zoals het Musée Picasso en het Musée Rodin in Parijs of het Van Gogh Museum te Amsterdam.
In Vlaanderen ontbreken centra waar het uitzonderlijk kunsthistorisch verleden grondig wordt ontsloten naar het Vlaamse en het internationale publiek. De Westerse kunst van de negentiende en twintigste eeuw wordt internationaal systematisch bestudeerd in belangrijke tentoonstellingen. Deze tentoonstellingen vinden dicht bij ons plaats, namelijk in Nederland, Duitsland, Engeland en Frankrijk. De mensen verplaatsen zich daar ook voor.
In Vlaanderen beschikken we op dit ogenblik niet over dergelijke centra. Dit moeten we in alle bescheidenheid durven zeggen. Af en toe is er eens een piek bij een tentoonstelling, maar de dagelijkse aantrekkingskracht van die musea, internationaal gezien, is er niet.
Ik verwijs naar een vroegere beslissing met betrekking tot de aanstelling van een algemeen directeur in het KMSKA. Daar is trouwens de conservator van het museum van Gent ooit even geland. Men vond toen dat er een doorgedreven specialisatie van de grotere musea moest komen. De toenmalige minister zei toen dat er een taakverdeling moest komen tussen de verschillende musea, namelijk Antwerpen met de zestiende tot achttiende eeuw, Brugge met de middeleeuwen en Gent met de negentiende en twintigste eeuw.
Het KMSKA heeft het potentieel om internationaal een toonaangevend museum van de oude Vlaamse kunst te worden, met daarbij een studiecentrum. Het Museum voor Schone Kunsten van Gent zou zich in de negentiende en twintigste eeuw moeten specialiseren. Het huidige KMSKA kampt nu reeds met plaatstekort. Wil men de moderne afdeling van het KMSKA uitbouwen, dan moet het museum uitgebreid worden.
Het Gentse museum zou zich in die veronderstelling ook kunnen specialiseren in een Vlaamse collectie van de negentiende en twintigste eeuw. Mijn zorg is eigenlijk dat de beide musea zich op een smaller actieterrein moeten toeleggen en zich zo beter kunnen profileren. Beide musea zouden een internationaal centrum kunnen worden, het ene voor de studie van de oude Vlaamse kunst en het andere voor de negentiende en twintigste eeuw. Dat zou mogelijkheden scheppen inzake presentatie en wat de aantrekkingskracht van de beide musea betreft. Ik weet dat dit een ideale situatie is. Brugge voldoet perfect aan die specialisatie en voldoet heel erg wat internationale uitstraling betreft. Internationaal kent iedereen de Vlaamse Primitieven en weet iedereen dat ze in het Groeningemuseum hangen.
Ik pleit voor een taakverdeling tussen de beide musea. Dan heb ik het niet over hedendaagse kunst. Daar valt ook veel over te zeggen, maar dat ga ik nu niet doen. Die taakverdeling veronderstelt echter een verregaande synergie tussen Antwerpen en Gent, in het verlengde van de koepel. Dat begint dan bij de profilering van de beide collecties, die dan door een gezamenlijke werkgroep kan worden bestudeerd en uitgewerkt. Ook het beleid van de beide instellingen zou in overleg kunnen gebeuren.
Ik wil iedereen meteen geruststellen, want ik weet dat dergelijke vragen onrust veroorzaken. Het is uiteraard de bedoeling dat er personeelsmobiliteit mogelijk is, maar voorlopig zou iedereen op zijn stoel mogen blijven zitten. Mijn zorg is de uitbouw van twee gelijkwaardige musea, waarbij het ene gespecialiseerd is in oude kunst, en het andere in moderne kunst. Dan moet men ook eens nadenken over de middelen waarover de beide musea beschikken. Ik houd hier absoluut geen klaagzang over het Museum voor Schone Kunsten Gent. Ik bekijk dit vanuit een heel rationele invalshoek, in samenspraak overigens met de conservator van het voornoemde museum.
Ik geef enkele voorbeelden. Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen heeft een budget voor aankoop en restauratie van ongeveer 13 miljoen frank, terwijl het budget voor het Gentse museum 2,6 miljoen frank is. Ook qua personeelsbezetting geef ik een illustratief voorbeeld. Het Antwerpse museum beschikt over ongeveer 65 personen, het Gentse heeft een kader van ongeveer 26 personen. De erkenning van het Museum voor Schone Kunsten Gent als landelijk museum heeft ervoor gezorgd dat er iets aan die wanverhouding is gebeurd, maar - en met alle respect voor het museumdecreet - de kloof is daarmee niet overbrugd. Wel is er een stap gezet naar meer middelen voor dat museum.
De koepel is voor mij maar een eerste stap in de samenwerking. Die koepel moet aanleiding geven tot verdere evoluties bij deze musea. Ofwel wordt het Museum voor Schone Kunsten Gent een museum van de Vlaamse Gemeenschap, ofwel wordt het een museum voor schone kunsten met een gemengd statuut, ofwel blijft het stedelijk en krijgt het een specifieke opdracht binnen de Vlaamse Gemeenschap. Dan verwijs ik naar die specialisatie, met alle problemen die dit met zich kan meebrengen. Ik weet natuurlijk ook wel dat men in discussies zal verzeilen over de vraag wie eigenaar is over de collecties. Dit kan worden opgelost door bruikleen, zonder dat eigendomsoverdracht noodzakelijk is.
Ik weet dat het een vrij pessimistisch beeld is, maar zonder ingrijpende veranderingen is de toekomst voorspelbaar : geen van beide musea zal internationaal een grotere uitstraling of een grotere aantrekkingskracht verwerven als ze geen van beide gespecialiseerd zijn en als ze niet tot een uitwisseling van collecties komen. Ofwel bestendigen we dus het status quo, en dan weten we waarvoor we kiezen, namelijk landelijke musea met een beperkte internationale uitstraling, en dat alleen maar bij bepaalde tentoonstellingen, ofwel creëren we een nieuwe situatie, waarbij de beide musea heel sterk geprofileerd zijn om internationaal mee te doen met de specialisatiebeweging. Die is al bezig : het museum in Gent is al bezig met de negentiende en twintigste eeuw, terwijl het museum in Antwerpen sterk met de oude kunsten bezig is. Die keuze moeten we maken : ofwel laten we beide musea in een moeilijke situatie, waarbij het ene op termijn dan nog in financiële ademnood komt, ofwel komen er twee sterk geprofileerde en boeiende musea, zowel voor het Vlaamse als voor het internationale publiek.
Ik weet dat ik nu veel uitgebreider ben dan in de nota stond. Het was echter een klein vraagje met een grote inhoud. Ik sta volledig achter het initiatief van de gevormde koepel. Ik vind het een heel goed project, maar ik wil vragen of dit nog een verlengstuk krijgt. Moeten we niet naar dergelijke geprofileerde musea, ook overwegend dat afstanden momenteel niet echt belangrijk zijn? Mensen verplaatsen zich immers heel gemakkelijk naar het buitenland, zeker voor tentoonstellingen. Een bewijs daarvan is de Margritte-tentoonstelling in Parijs, waarop u zelf aanwezig was, mijnheer de minister. Ook was er de tentoonstelling van een tijdje geleden in het museum van Valenciennes en waren er de tentoonstellingen in Le Grand Hornu. Er wordt wat afgereisd om een tentoonstelling bij te wonen.
Het zou dus voor beide musea voor Schone Kunsten een goede zaak zijn indien ze zich sterker zouden kunnen profileren en ze meer op hun collectie konden wegen.
De voorzitter : Mevrouw Van Hecke heeft het woord.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Mijnheer de voorzitter, ik zal het korter houden vermits mijn deskundigheid op dit vlak niet zo ver reikt als die van collega Vandenbossche.
Bij de oprichting van de koepel, en ook naar aanleiding van de start van het museumdecreet, werden eigenlijk nogal wat schoten voor de boeg gegeven om in dat museumlandschap ook eens van gedachten te wisselen over de best mogelijke organisatie met de weinige middelen waarover men beschikt.
Ik heb het gevoel dat, omwille van het kerntakendebat en alles wat in het begin van deze legislatuur terzake werd aangekondigd, heel wat van die zaken geen opvolging hebben gekregen.
De vraag van de heer Vandenbossche of, in welke richting en met welke hulp daaromtrent iets moet gebeuren, is terecht. Waarin zal het Vlaamse niveau voorzien om de mensen rond te tafel te krijgen, daarover te discussiëren en de mogelijkheden te bekijken? Deze vraag is niet onbelangrijk.
Sta me toe mijn betoog af te sluiten met een kleine suggestie. Als de actoren rond de tafel zitten, zouden ze toch eens moeten zoeken naar meer wervende namen dan het KMSKA en nagaan op welke manier de musea zich opnieuw kunnen profileren.
De voorzitter : De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche : Ik kan mevrouw Van Hecke enigszins volgen, maar wat musea voor schone kunsten betreft, gebruikt men meestal wel de naam 'museum voor schone kunsten'. Als voorbeeld geef ik het Musée des Beaux Arts in Valenciennes. Ik ben een fervent museumbezoeker en kan getuigen dat het Musée des Beaux Arts in Valenciennes een statisch en groot gebouw is, met weinig in. Toch wordt het druk bezocht omdat de Réseau des Musées de France aan al die provinciale musea stukken in bruikleen geeft en daardoor aan die musea de kans heeft om grote tentoonstellingen te organiseren.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, collega's, het toekomstbeeld dat door de heer Vandenbossche wordt opgehangen, is mijns inziens noodzakelijk. Vlaanderen heeft er inderdaad alle belang bij om het patrimonium in de musea zinvoller te groeperen, en daarbij de landelijke en internationale profilering meer in termen van merchandising, aanbod en succes te bekijken. Ik ben daar vast van overtuigd. Als men dan het woord 'Vlaamse musea' in de mond neemt, denkt men daarbij net als aan het Louvre in Parijs of aan een ander prestigieus museum in Londen, Wenen, Bilbao of waar dan ook.
Dat toekomstbeeld is noodzakelijk, en daarom moet er ook werk van worden gemaakt. Tussen droom en daad zitten echter vele hindernissen. Het koepelaspect kan daarbij een eerste stapje zijn, een stapje dat wel zijn belang heeft in de psychologie en in het licht van de samenwerking tussen steden en verantwoordelijken om ooit te komen tot wat u als toekomstprofiel hebt geschetst.
Ik wil het in dit verband even hebben over het feit dat de door u vernoemde musea buiten hun typische invulling kunnen vallen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het Groeningemuseum met zijn middeleeuwse en primitieve collectie, naar het museum van Antwerpen met zijn zeventiende- en achttiende-eeuwse schilderkunst of naar het Gentse museum dat zich toespitst op de negentiende en twintigste eeuw. Dit gegeven is waar voor een zekere kern, maar niet volledig. Immers, Brugge heeft naast zijn primitieven nog tal van andere belangrijke schilders. In het KMSKA vinden we ook Ensor en Wouters. In het Groeningemuseum vinden we ook Khnopff en Broothaers. In het MSK van Gent vinden we Bosch en Van Dyck.
Toch begrijp ik u. Als men die musea op hun karakter en op de kleur van hun ogen zou typeren, dan zou blijken dat u het in grote lijnen bij het rechte eind hebt. Het is echter meer dan dat.
Het KMSKA is evenwel een dienst met afzonderlijk beheer vanuit het ministerie van Cultuur. Het MSK van Gent en het Groeningemuseum zijn stedelijke musea.
Ik weet dat in het kerntakendebat een principiële keuze is gemaakt, namelijk dat die landelijke musea een landelijke verantwoordelijkheid moeten opnemen, weliswaar met internationale uitstraling. Naar de conclusies dienaangaande en de uitvoering ervan is wel nog een lange weg af te leggen.
Ik weet dat sommige steden op een bepaald ogenblik dachten dat dit een patrimonium was dat ze dan, mits vergoeding en vermunting, konden inbrengen om hun stedelijke financiën voor een deel te saneren. U begrijpt dat dit voor ons als landelijke verantwoordelijken op geen enkele wijze mogelijk is. Volgens ons kan alleen het systeem van bruikleen en van collectiebeheer oplossingen bieden. We zullen nagaan welke afspraken er terzake mogelijk zijn.
Voor de uitbouw van de koepel werden reeds projectsubsidies toegekend. Er werd een coördinatiecel opgericht die gehuisvest is op de Bijloke. De drie kunsthistorische musea kwamen onlangs hun ambities voor de koepel uitgebreid toelichten. Het erfgoeddecreet, dat binnenkort voor principiële goedkeuring voorligt bij de regering, bepaalt expliciet en ik citeer : 'De Vlaamse regering kan, na advies van de bevoegde commissie, een jaarlijkse subsidie-enveloppe toekennen aan een thematisch structureel samenwerkingsverband van minimum drie erkende musea, dat over een gespecialiseerde relevante expertise beschikt, die bijdraagt tot de internationale positionering en profilering van de betrokken musea.' Zolang dit gedeelte van het erfgoeddecreet niet van kracht is, kan een beroep worden gedaan op ontwikkelingsgerichte projectsubsidies. Stap voor stap zullen we dus bekijken hoe we daar vooruitgang in kunnen boeken.
Ik besef wel zeer goed dat, om echt tot een toonaangevende koepel te komen, er enkele miljoenen euro extra nodig zullen zijn. Dit is een opdracht voor mij én voor mijn opvolgers. Ik hoop dat dit mee invulling zal krijgen in het komende regeerakkoord in 2004. In het buitenland puren de burgers hun nationale trots uit deze zaken. Ik bedoel dat dan niet in de enge zin, maar wel in de zin dat men zegt : 'Dit hebben wij aan de wereld te bieden.' Ook wij zullen dat pas op die manier kunnen als er gestructureerd afspraken worden gemaakt. Het mag natuurlijk niet alleen bij woorden blijven, er moeten ook middelen worden vrijgemaakt. Ik hoop dus dat mijn opvolgers ervoor zullen zorgen dat dit ook in een toekomstig Vlaams regeerakkoord wordt opgenomen.
Idealiter zouden de drie partners in de koepel gelijkwaardig moeten zijn. Een echt goede discussie is immers pas mogelijk als men als gelijke partners aan tafel zit. U beseft echter wel dat ook dit niet voor de hand ligt. Het KMSKA is een DAB-dienst met afzonderlijk beheer - en een wetenschappelijke instelling van de Vlaamse Gemeenschap, waarvan het statuut in een volgende fase van beter bestuurlijk beleid zal moeten worden bekeken. Het Museum voor Schone Kunsten in Gent en het Groeningemuseum zijn stedelijke instellingen. De overdracht van instellingen van het ene beleidsniveau naar het andere zal geen gemakkelijke klus zijn en kan niet van de ene op de andere.
Ten slotte wil ik nog meedelen dat we, waar mogelijk, zullen proberen bij te dragen in de extra kosten waarmee het Museum voor Schone kunsten in Gent, met de nakende tijdelijke verhuizing en de renovatie, te maken zal krijgen. U weet dat ik terzake een belangrijke beslissing heb genomen in het kader van mijn verantwoordelijkheid voor monumentenzorg. Het Museum voor Schone Kunsten in Gent is namelijk ook inzake architectuur een merkwaardig museum. Het was echter hopeloos onderkomen. Dit wordt ook aangepakt.
Mijnheer Vandenbossche, op die manier kunnen we ook op dat vlak een echte steen bijdragen om uiteindelijk op langere termijn te komen tot wat u een voorafspiegeling noemt van een keuze die gemaakt moet worden. Ik ben het daar eigenlijk wel mee eens, maar ik besef dat het misschien wel vijf ministers van Cultuur zal duren om te komen waar u wenst dat we zouden komen. Ik denk dat uw vraag om uitleg vooral de bedoeling had om te toetsen of de zienswijze die u daarover had, een respons kreeg in de keuzes van de minister die dit beleid moet invullen.
De voorzitter : De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche : Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Er is een reden voor mijn verbondenheid met het Museum voor Schone Kunsten in Gent, want ik ben al jarenlang voorzitter van De Vrienden van het Museum. Het is de oudste vriendenvereniging van het land. Het water tussen de vrienden van de verschillende musea is soms nog heel diep, maar er is nu voor de eerste maal een initiatief genomen om elkaar te ontmoeten.
De discussies waren vroeger sterk geprofileerd. In Gent zijn 70 percent van de werken die in het Museum voor Schone Kunsten hangen, gefinancierd door De Vrienden. Onder het voorzitterschap van Scribe zijn bijna alle topwerken gekocht, Bosch inbegrepen.
Het museum heeft zich op de negentiende en twintigste eeuw toegelegd. Alle werken die de voorbije 5 à 6 jaar werden aangekocht, dateren uit die twee eeuwen. Een van de belangrijkste werken is 'Squelette regardant Chinoiserie' van Ensor. Het is gekocht door de Koning Boudewijnstichting en in bruikleen aan het museum gegeven. Alles wat wordt aangekocht, dateert uit die twee eeuwen. Er wordt nadruk gelegd op het Prentenkabinet, waar de volledige serie van de etsen van Ensor bij hoort, gekocht en geschonken door De Vrienden.
Het Museum voor Schone Kunsten in Gent is gespecialiseerd in moderne kunst, dat van Antwerpen in oude kunst. Dit heeft te maken met de geschiedenis van het museum in Gent. In de schoot van dat museum is precies het museum voor hedendaagse kunst geboren. De relatie tussen moderne en hedendaagse kunst ligt voor de hand. Zo is drie jaar geleden een Magritte door De Vrienden van het Museum voor Hedendaagse Kunst aan het Museum voor Schone Kunsten geschonken. Collectieuitwisselingen zijn wel mogelijk, maar liggen zeer moeilijk, want men moet de museumhouder ervan overtuigen dat het werk niet thuishoort in zijn collectie.
Mevrouw Mieke Van Hecke : De ongelijkheid van de middelen is door de heer Vandenbossche in vraag gesteld. Ik herinner de minister aan zijn belofte om zijn visie over de toekomst van de eigen grote culturele instellingen weer te geven.
Zonder het voorontwerp van het kunstendecreet te kennen, wil ik toch stellen dat het zal worden gehypothekeerd door de besteding van de middelen voor de grote eigen culturele instellingen, want zij nemen een grote hap uit het budget. Ofwel krijgen zij een ander onderkomen, ofwel stoot men ze af, ofwel draagt men er zorg voor. De keuze moet alleszins worden gemaakt, alvorens andere engagementen kunnen worden opgenomen.
Ik blijf uitkijken naar de toekomstvisie over de eigen grote culturele instellingen. Dat wordt best samen met het kunstendecreet bekeken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.