Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 09/01/2003
Vraag om uitleg van de heer Paul Van Malderen tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de oneerlijke concurrentie in de bouwsector door de oprichting van ´igenaardige´vennootschappen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Malderen tot de heer Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de oneerlijke concurrentie in de bouwsector door de oprichting van ´igenaardige´vennootschappen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Paul Van Malderen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, mijn vraag om uitleg is gebaseerd op een reëel voorbeeld uit Gent waarvan ik de bewijzen op papier heb. De jongste tijd worden vooral in de provincie Antwerpen vennootschappen opgericht waarvan de constructie de wenkbrauwen doet fronsen. Op papier zijn ze volkomen wettelijk, maar toch rijzen er vragen over het achterliggende doel van de gebruikte oprichtingsvorm.
De vennootschap werd opgericht door een Belg samen met ongeveer negen arbeiders uit niet-Europese landen. Deze arbeiders, in dit geval metsers, hebben hun wettelijke verblijfplaats nog steeds in hun land van oorsprong. Eenmaal in het bezit van een oprichtingsakte kan er een voorlopige registratie en een registratienummer worden aangevraagd bij de Vlaamse Confederatie voor de Bouw. Een RSZ-aangifte is niet nodig omdat de arbeiders, tevens oprichters, zelf de werken zullen uitvoeren, hetgeen ook wettelijk is. De oprichting verscheen in Het Belgisch Staatsblad zoals het hoort.
Toch kunnen we ons afvragen of zo´ constructie geen omzeiling is van de wet C3O bis betreffende de controle op zwartwerk. Door op deze manier te werken, kunnen goedkope arbeidskrachten worden ingevoerd voor de duur van een project. Aangezien de arbeiders eveneens oprichters zijn, moeten de wettelijke barema´ niet worden toegepast. Dit zorgt voor oneerlijke concurrentie voor bedrijven die op een eerlijke manier werken, RSZ en bedrijfsvoorheffingen betalen en aan hun arbeiders een goed loon geven. Zeker nu de bouwsector zwaar wordt getroffen door een laagconjunctuur, moeten we oog hebben voor deze onaanvaardbare praktijken waarbij eerlijke bedrijven uit de markt worden geprijsd.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van dergelijke praktijken? Welke mogelijkheden bestaan er om in te grijpen en deze oneerlijke concurrentie te bestrijden?
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij de heer Van Malderen. Enkele maanden geleden heeft de Vlaamse Confederatie voor de Bouw gepleit voor intensievere controles op sociale fraude bij bouwbedrijven. Het is eigenaardig dat een patronale federatie dat zelf vraagt. De redenering is echter simpel : in tijden van crisis is het aangewezen dat de 'slechte' bedrijven verdwijnen. Zo niet, komen de 'goede' onder druk te staan. Deze sector heeft op een structurele manier te lijden onder creatieve manieren om de regels te omzeilen. Vermits de patronale federatie er zelf om vraagt, is het misschien aangewezen om specifieke acties te ondernemen. Een groot deel van deze problematiek valt onder de federale bevoegdheid, maar wat kan Vlaanderen doen?
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, dit is opnieuw een interessante vraag. Ik ben op de hoogte van de situatie. We hebben sterke vermoedens dat werknemers van Poolse en Roemeense nationaliteit die via de gebruikelijke procedure geen arbeidskaart kunnen krijgen, via een systeem van schijnzelfstandigheid aan het werk gaan. Ik ben erg streng in de toepassing van de uitzonderingsmogelijkheden op de economische emigratie.
Ik heb me niet zomaar willen neerleggen bij het feit dat de controle op het zwartwerk een federale en geen Vlaamse bevoegdheid is. Dit betekent niet dat wij niet kunnen controleren. Immers, hier wordt de reglementering inzake arbeidsvergunningen niet nageleefd. Die reglementering is ook een strafrechtelijk beschermde reglementering waartegen de Vlaamse sociale inspectie kan optreden. Naar aanleiding van deze vraag heb ik dan ook aan onze sociale inspectie gevraagd na te gaan op welke wijze wij een onderzoek kunnen voeren, net zoals we dat reeds in de transportsector hebben gedaan. Bedoeling is daarbij vaststellingen te doen en die vaststellingen te verwerken in processen-verbaal die we dan zullen voorleggen aan de arbeidsauditeur. Onze redenering daarbij is dat de betrokkenen inbreuken plegen op strafrechtelijke regels die wij moeten bewaken. Daarbij wordt de techniek gebruikt van valsheid in geschrifte en van schijnzelfstandigheid. Als daar bijkomend zwartwerk of wat dan ook wordt vastgesteld, dan is dat de zorg van de arbeidsauditeur die aan de bevoegde inspectiediensten de nodige opdrachten moet geven. We zullen in ieder geval maximaal onze bevoegdheid uitoefenen, namelijk de vaststelling van inbreuken op de reglementering inzake arbeidsvergunningen. Naar mijn aanvoelen is dat immers het hoofdmotief om op die buitenlandse arbeidskrachten een beroep te doen.
Mijn politieke hoofdstelling is dat we via de arbeidsmigratie ons socialezekerheidsstelsel en zelfs de welvaart van West-Europa, niet willen laten ondermijnen. We laten geen dumping op de arbeidsmarkt toe. We moeten nu het eerste verslag van de Vlaamse sociale inspectie afwachten. Uiteraard zal ik jullie op de hoogte houden van de vaststellingen en van het onderzoek.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Paul Van Malderen : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw belofte tot kordaat optreden. Ik hoop dan ook dat dit kwaad zo snel mogelijk uitgeroeid zal worden. Ik vrees immers dat het zich niet zal beperken tot de bouwsector.
Minister Renaat Landuyt : Wat wij doen, is als Vlaamse administratie het voorbeeld tonen aan de Belgische administratie en aan de Belgische verantwoordelijken over de wijze waarop een zaak die al veel te lang aansleept en verettert, moet worden aangepakt.
De voorzitter : De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland van Goethem : Mijnheer de minister, ik wil u feliciteren met uw standpunt over het behoud van de welvaart in West-Europa.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de minister, zouden de federale instanties geen grondigere controle moeten uitvoeren bij de aanvraag tot oprichting van dergelijke vennootschappen? Zouden de federale instanties geen strengere eisen moeten stellen alvorens dergelijke vennootschappen in het leven te laten roepen?
Minister Renaat Landuyt : Eigenlijk gaat het hier om schriftvervalsing. Eigen aan schriftvervalsing is dat het documentair in orde is en dat de controle- of inschrijvingsinstanties op grond van de bestaande gegevens niet kunnen steunen op de vooronderstelling dat het de bedoeling is misbruik te maken. Dat is precies het vervelende.
Het is in ieder geval goed om weten dat die techniek bestaat. Zodra dan bewezen kan worden dat er valsheid in geschrifte of oneigenlijk gebruik in het spel is, kunnen we de nodige stappen ondernemen. Het is heel frustrerend het zo te moeten omschrijven zonder het zomaar te kunnen tegenhouden. Als het ernstig gebeurt, dan kan men daar niets tegen inbrengen. Het gaat hier dus om een typisch voorbeeld van goed georganiseerde schriftvervalsing.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Ik zou dit willen vergelijken met de watersnood van de voorbije weken. We betreuren de dramatische gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan. We moeten trachten om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
In het verleden zijn evenwel al te gemakkelijk bouwvergunningen afgeleverd voor plaatsen waar eigenlijk niet mocht worden gebouwd. Pas nu wordt over een watertoets gesproken en wil de Vlaamse overheid strengere eisen stellen.
Hoewel deze vraag om uitleg een federale materie betreft, vind ik dat de Vlaamse overheid op dit vlak ook strengere eisen mag stellen.
De voorzitter : De minister heeft terecht naar een van de fundamenten van de rechtsstaat verwezen. De overheid mag niets afwijzen op basis van vermoedens. Vooraleer ze kan ingrijpen, moet de overheid de onwettelijkheid in de praktijk bewijzen. Een vermoeden van onwettelijkheid laat de overheid niet toe om in te grijpen. (Opmerkingen van mevrouw Veerle Declercq)
Minister Renaat Landuyt : Ik vind het eigenlijk zeer eigenaardig dat ik hier twee vragen om uitleg heb moeten beantwoorden die in mijn ogen best interpellaties hadden kunnen zijn.
Dit onderwerp zal hier in de toekomst zeker nog aan bod komen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.