Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 09/01/2003
Vraag om uitleg van de heer André-Emiel Bogaert tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de verlaagde uitgaven voor opleidingen door ondernemingen in 2001
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bogaert tot de heer Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de verlaagde uitgaven voor opleidingen door ondernemingen in 2001.
De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in het werkgelegenheidsbeleid van de paars-groene regering kunnen we opleiding en vorming, veeleer dan subsidiëring, de rode draad noemen. Op alle niveaus -zowel de federale als de gewestelijke -wordt daar ruime aandacht aan besteed.
Uit de door de Nationale Bank uitgevoerde analyse van de sociale balansen van 2001, dat nog als een vrij goed jaar bestempeld wordt, blijkt ter zake echter duidelijk een neerwaartse trend. De uitgaven voor opleidingen voor Belgische bedrijven daalden in 2001 tot 1,35 percent van de personeelskosten, tegenover 1,40 percent in het jaar 2000. Volgens een akkoord tussen werkgevers en werknemers moeten de uitgaven voor opleidingen tegen 2004 stijgen tot minimaal 1,90 percent van de totale personeelskosten.
De sociale balans werd in 1996 ingevoerd om meer exacte gegevens over het globale personeelsbeleid te verzamelen. Ze bevat gegevens over statuut, werkgelegenheid, scholingsgraad en opleiding. De ondernemingen zijn verplicht hun sociale balans als bijlage bij de jaarrekening in te dienen bij Nationale Bank te voegen. Uit deze gegevens blijkt dat alle indicatoren inzake opleiding dalen ten opzichte van de voorgaande boekjaren. De opleidingskosten verminderden met niet minder dan 9 percent en het aantal opleidingsuren, uitgedrukt in percent van het totaal aantal gewerkte uren, verminderde met 6,2 percent. Ingevolge de verslechterde conjunctuur probeerden de ondernemingen hun kosten zoveel mogelijk naar omlaag te halen. Opleiding was blijkbaar niet langer een prioriteit.
In 2001 volgde 41 percent van de werknemers een opleiding. De opleiding duurde gemiddeld 31 uur en kostte gemiddeld bijna 1.400 euro. Het aantal werknemers lag in 2001 gemiddeld 2,6 percent hoger dan in 2000 en het aantal gewerkte uren steeg met 1,5 percent. Hiertegenover staat dat de werkgelegenheid tussen december 2000 en december 2001 slechts met 0,6 percent steeg ingevolge de verzwakking van de economische activiteit.
Wat de lage groei betreft, heeft de nijverheid de zwaarste tol betaald. In 2001 zijn daar 6.000 banen verloren gegaan. Gisteren, tijdens de behandeling van het decreet op het economisch ondersteuningsbeleid, heb ik al aangehaald dat de meeste jobs in de automotive sector zijn gesneuveld.
Om zo weinig mogelijk mensen te moeten ontslaan, voeren de bedrijven in deze ongunstige sociale omstandigheden een flexibel personeelsbeleid. Ze doen minder een beroep op uitzendkrachten, ze beperken het aantal werknemers met een contract van bepaalde duur en ze maken gebruik van deeltijdse arbeid.
Het lijkt me zeer belangrijk om een extrapolatie van de gegevens van de Nationale Bank per gewest te bemachtigen. Enkel op basis van een dergelijke extrapolatie zouden we kunnen besluiten dat de daarnet aangehaalde cijfers ook voor het Vlaams Gewest gelden. Ze zouden ons tevens toelaten een eventueel afwijkend sociaal profiel vast te stellen.
Overeenkomstig het regeerakkoord, heeft de Vlaamse regering sinds 1999 van opleiding en vorming binnen de bedrijven terecht een belangrijk beleidspunt gemaakt. In de opeenvolgende begrotingen heeft de Vlaamse regering hiervoor in steeds meer middelen voorzien. Ook op decretaal vlak zijn de nodige incentives gegeven. Ondanks het gevoerde beleid en de geleverde inspanningen, zouden de uitgaven voor opleidingen binnen de ondernemingen in Vlaanderen een neerwaartse trend kennen. Ik zou dit een eigenaardige vaststelling vinden. Beschikt de Vlaamse regering voor Vlaanderen over geëxtrapoleerde cijfers die op de analyse van de sociale balansen van 2001 zijn gebaseerd?
U hebt ernstige inspanningen geleverd, mijnheer de minister, om het aandeel van de opleidingen en de vormingen binnen de bedrijfswereld te verhogen. Bovendien stelt het sociaal akkoord dat deze kosten tegen 2004 tot 1,9 percent van de totale personeelskost moeten stijgen. Kunt u verklaren waarom de uitgaven voor opleidingen in de ondernemingen in 2001 zijn gedaald ten opzichte van de voorgaande jaren?
Beschikt u reeds over cijfers of prognoses voor het boekjaar 2002? Weet u of deze neerwaartse trend zich in de loop van het voorbije jaar heeft voortgezet? Welke incentives wilt u geven om de opleidingscijfers tegen 2004 alsnog tot 1,9 percent van de totale personeelskost te laten stijgen?
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, ik vind dit een zeer interessante vraag om uitleg. De cijfergegevens met betrekking tot de bedrijfswereld zijn ontluisterend. We hebben luid verkondigd dat opleidingen belangrijk zijn. De Vlaamse overheid heeft, onder meer met de opleidingscheques en met de herstructurering van het hefboomkrediet, zoveel mogelijk in opleidingen geïnvesteerd. Uit de analyse van de cijfers blijkt evenwel dat de inspanningen van de bedrijfswereld een neerwaartse trend kennen. Deze trend is zelfs in tegenspraak met het interprofessioneel akkoord dat de ondernemers zelf hebben afgesloten.
Deze vraag om uitleg is eigenlijk een pleidooi voor een Vlaamse socialeoverlegdynamiek. Dankzij de goedkeuring van het decreet op de algemeenbindendverklaring van de collectieve arbeidsovereenkomsten inzake materies die het gewest en de gemeenschap aangaan, kan die dynamiek nu ook op gang worden gebracht.
De heer Bogaert heeft terecht opgemerkt dat de bedrijfswereld inzake opleidingen steeds minder inspanningen levert. Dit is regelrecht in tegenspraak met de pleidooien die op allerlei fora worden gehouden. Het gaat hier niet enkel om fora die onder de noemer van het verantwoord ondernemerschap vallen. Haast alle fora bevestigen dat de sterkte van de Vlaamse economie met de opleiding van de werknemers is verbonden. De Vlaamse overheid hoeft zich niet te generen om de aandacht op deze neerwaartse trend te vestigen. Het bedrijfsleven zou zich beter eens over deze cijfergegevens buigen.
De Vlaamse regering beschikt niet over geëxtrapoleerde cijfers voor Vlaanderen. Het grote probleem is dat socialebalansgegevens moeilijk kunnen worden verzameld. De maatschappelijke zetel van heel wat betrokken bedrijven bevindt zich namelijk niet in het Vlaams Gewest. Dit betekent dat we de situatie in die bedrijven eigenlijk niet kunnen achterhalen. Dit betekent evenwel niet dat we geen pogingen doen om de nodige cijfergegevens te bemachtigen. De Nationale Bank van België maakt een globale analyse en stelt jaarlijks de socialebalansgegevens ter beschikking. Het gaat hier uiteraard om gegevens op het Belgisch niveau. Er is geen sprake van een extrapolatie per gewest.
In 2000 heeft het steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming voor een aantal parameters een regionale analyse opgesteld. Deze analyse is evenwel gebaseerd op gegevens die uit 1997 dateren. Deze oefening is enkel gemaakt om na te gaan hoe we de analyse van de Nationale Bank op het regionaal niveau kunnen vertalen. In de vraag om uitleg van de heer Bogaert vormen de investeringen in de opleidingen van werknemers de centrale parameter. Met betrekking tot deze parameter beschikken we momenteel niet over een betrouwbare regionale verdeling.
Mijns inziens is dit evenwel niet ons belangrijkste gemis. We moeten in eerste instantie de globale cijfers in het oog houden en de bedrijfswereld met de lage cijfers confronteren. Desalniettemin zal ik het steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming vragen hoe we de subregionale gegevens kunnen actualiseren.
Ik kom tot uw tweede vraag. De verklaring van uw vraag is de vaststelling zelf, namelijk dat de inspanningen ten aanzien van het overheidsbudget gestegen zijn. We hebben een stuk van de expansiesteun geheroriënteerd naar opleidingscheques en we hebben het Vlaams en Europees hefboomkrediet naast elkaar gelegd, waardoor we versterkend konden werken. De overheid kan met de cijfers bewijzen dat ze haar inspanningen heeft georiënteerd naar opleidingen.
Samen met de vertraagde economische groei hebben de ondernemingen in 2001 investeringen in de opleiding van hun werknemers teruggeschroefd. Er is een negatieve trendbreuk in 2001. Dat betekent dat de inspanning om de doelstellingen van het interprofessioneel overleg om tegen 2004 een inspanning te leveren van 1,9 percent, voorlopig lijkt op een andere inspanning die de overheid al jaren probeert te bereiken namelijk om 0,7 percent aan ontwikkelingshulp te geven. Ik vrees dat we in deze context in eenzelfde taalgebruik dreigen te vervallen.
Er is ook een mogelijkheid om deels een internationale vergelijking te maken via Eurostat. België scoort hier opmerkelijk lager dan het gemiddelde van Duitsland, Frankrijk en Nederland. Daar werd in 1999 van 2,3 percent gesproken. Internationaal hadden we op dat vlak iets goed te maken.
Het is niet allemaal kommer en kwel. Wij vinden het een belangrijk criterium hoeveel mensen er kunnen genieten van een opleiding. Er is geen daling maar een stabilisatie in de participatie. Uit cijfers van het NIS kunnen we afleiden dat we kunnen spreken van een participatiegraad van 41,4 percent in 2000 en van 40,9 percent in 2001. Uit de combinatie van de twee cijfers kunnen we concluderen dat enerzijds de globale investering niet is gestegen maar gedaald, maar dat anderzijds het aantal mensen dat heeft genoten van een opleiding is gestegen.
Ik heb nog een algemene opmerking bij deze vraag. Deze gegevens betekenen voor de overheid een signaal om in het kader van het overleg dat op Vlaams niveau met de sociale partners moet gebeuren, erop te wijzen dat er extra inspanningen zullen moeten gebeuren. De inspanningen bij de uitvoering van de bestaande akkoorden is blijkbaar niet even groot bij alle partners. Het is eigenlijk een boodschap aan de werkgevers om waakzaam te zijn nopens opleidingsinspanningen. De werknemers zouden moeten begrijpen dat de sterkte van de Vlaamse economie wordt gevormd door het opleidingsniveau van de mensen. Ze hebben een gemeenschappelijk engagement waarvan de vertegenwoordigers van de bedrijven zouden moeten inzien dat de bedrijven die logica nog niet echt volgen. Dat is een boodschap aan de plaatselijke directies en de plaatselijke vertegenwoordigers van de werknemers.
We beschikken nog niet over de cijfers die u vraagt. Indien de cijfers zouden bestaan, zou u er vermoedelijk ook over beschikken. Ik ben eveneens afhankelijk van de gegevens van de Belgische instellingen. Als de economische groeivertraging zich vertaalt in een verlaagde inspanning voor opleiding, dan kunnen we bijna voorspellen dat dit cijfer dalend blijft, ook al hoop ik dat dit niet juist zal zijn.
Het geven van bijkomende incentives om de opleidingscijfers opnieuw te doen stijgen, is bijna de hoofdprioriteit waar de Vlaamse regering zonder twijfel achter staat. Inspanningen inzake opleiding zou de hoofdopdracht moeten zijn. We zullen met deze cijfers naar het sociaal overleg gaan. Wat ons betreft, zullen we in de begroting van 2003 alles maximaal oriënteren op opleiding. Levenslang leren is immers een van de grote beleidslijnen van deze regering, zoals u weet.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kan me voor 100 percent terugvinden in het gezegde dat de vaststelling dikwijls het antwoord is op de vraag.
Vanwege de Vlaamse regering en via het beroemde gesprek met het middenveld in het kader van het Pact van Vilvoorde, waar ook bepaalde incentives zijn afgesproken, moet in de toekomst de nadruk worden gelegd op het feit dat afgesloten akkoorden langs alle zijden moeten worden gerespecteerd.
In de begroting zien we een stijging van de inspanningen. We vragen aan de minister om er in de gesprekken de nadruk op te leggen dat we in de toekomst zullen staan en vallen met het opleidingsniveau. De rijkdom van de Vlaamse economie is de graad van specificiteit van het personeel. Opleiding en vorming zijn belangrijk. Het is dan ook geen overdreven luxe om daar prioritair aandacht aan te besteden. Ik dank de minister dat hij belooft daarvoor de nodige inspanningen te doen en blijven doen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.