Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 12/12/2002
Vraag om uitleg van de heer Pieter Huybrechts tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de mogelijke invoering van een oriënteringsproef.
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Huybrechts tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de mogelijke invoering van een oriënteringsproef.
De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Mevrouw de minister, naar het schijnt zou u zinnens zijn om vanaf 2004- 2005 het bindende toelatingsexamen voor burgerlijk ingenieur af te schaffen. De Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging is daar helemaal niet gelukkig mee en vraagt het behoud van deze proef. Vanwege studenten burgerlijk ingenieur hebben we een schrijven ontvangen om het behoud van het huidige toelatingsexamen te vragen.
De rectoren van Leuven en Gent hebben evenwel laten weten er voorstander van te zijn om de verplichte en bindende toelatingsproef voor burgerlijk ingenieur te vervangen door een verplichte maar vrijblijvende oriënteringsproef. Ook zijn zij voorstander van een dergelijk examen zonder gevolgen voor alle kandidaat-studenten die universitaire studies willen aanvatten. Op dit vlak zitten blijkbaar niet alle rectoren op dezelfde lijn want de rector van de VUB liet weten dat hij absoluut geen heil ziet in een niet-bindend toelatingsexamen.
Mevrouw de minister, bent u zinnens om het bindende en verplichte toelatingsexamen voor burgerlijk ingenieur af te schaffen? Welke voordelen ziet u dan eventueel in de afschaffing van deze proef? Hebt u reeds maatregelen ondernomen om een verplichte maar vrijblijvende oriënteringsproef in te voeren voor kandidaat-studenten die universitaire of hogeschoolstudies willen aanvatten?
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Ik heb de oproep van de rectoren gelezen en ik begrijp hen, maar ik was verbaasd van het antwoord van de minister. Ik meen dat ze heeft geantwoord dat ze eventueel het invoeren van een oriënteringsproef zou overwegen. Ik zeg ja aan de oriëntering, maar ik zeg beslist neen aan de proef.
Dat precies die twee rectoren die vraag stellen, is nogal wiedes want het zijn toevallig zij die zich in het kader van de hele Bolognahervorming richten tot de Europese top. Ze zien maar al te graag dat in de huidige opleidingen arts, tandarts en burgerlijk ingenieur studenten instromen waarvan het slaagpercentage bij benadering 95 percent bedraagt. Dat is gemakkelijk doceren, maar hebben ze nog oog voor het democratische karakter van het hoger onderwijs? Dan komen we zo terecht bij het hele toelatingsbeleid van de universiteiten en hogescholen en bij het oriënteringsbeleid en de begeleiding van de studenten inzake keuzes de ze maken voor hogere studies. Ik meen dat het heel gevaarlijk is te spreken van een proef.
Bij de studies arts en tandarts hebben we te maken met een federaal quotum en we passen daarom een ingangsexamen toe. Bij burgerlijk ingenieur is dat niet het geval. Ik ben er voorstander van om op termijn ook de toelatingsproef voor burgerlijk ingenieur af te schaffen. Ik denk dat men dit alleen kan benaderen vanuit de hervorming die straks met het BA/MA-decreet gerealiseerd wordt. Op het ogenblik dat de opleidingen industrieel ingenieur feitelijk deel worden van de faculteiten Toegepaste Wetenschappen aan de universiteiten is er geen nood meer aan een aparte toelatingsproef burgerlijk ingenieur.
Diezelfde rectoren hebben nog niet zo heel lang geleden gesproken over een propaedeusejaar, want dat vonden ze wel leuk. Ze willen in elk geval de betere student bij hen laten instromen en al de andere stoten ze het liefst af. En dan maar proberen het Vlaamse hogeronderwijslandschap beter onderling af te stemmen. Of misschien, wat Oslo ons heeft geleerd : weg met de breuklijn tussen hogescholen en universiteiten en geen aparte belangenverenigingen meer. Men zal dan met elkaar moeten samenwerken.
Ik heb de indruk dat de universiteiten de bovenste lat hoger leggen, en de rest wat naar beneden halen. Momenteel is het eerste jaar ten dele een oriëntatiejaar. De uitval is groot. In sommige opleidingen bedraagt hij 50 percent of zelfs meer. Er moeten meer bruggen komen tussen de verschillende opleidingen en instellingen. Studenten moeten gemakkelijker kunnen overstappen. Ook de overstap tussen universiteiten en hogescholen onderling moet verbeteren. Vandaag is dat allesbehalve evident. Als dat niet gebeurt, wordt de toename van de instroom in het onderwijs van het korte type nog versterkt, terwijl de instroom in het onderwijs van het lange type stabiliseert of achteruitgaat. De drempels moeten worden verlaagd. We kunnen niet pleiten voor gelijke kansen, maar tezelfdertijd drempels behouden of invoeren.
Ik ben een voorstander van oriëntatie. Zeker tijdens de laatste twee jaar van het middelbaar onderwijs is studiekeuzebegeleiding erg belangrijk. Hoe zit het dan met een proef? Er wordt gesteld dat die niet bindend is, en eventueel ook niet verplichtend wordt gemaakt. Zelfs als de proef niet bindend is, zal de uitslag voor veel ouders die dikwijls ook met financiële beperkingen worden geconfronteerd, toch bepalend zijn. Zo'n uitslag laat psychologische sporen na. Ik stel het cru : als ik zelf zo'n proef zou hebben ondergaan en de uitslag was negatief geweest, dan was ik waarschijnlijk nooit aan universitaire studies begonnen.
Wat wil men met een proef testen? Het is toch niet de bedoeling om te testen of de kennis volstaat, want dat zou impliceren dat het HSO misschien niet goed genoeg is. Wil men attitudes meten? Stel dat iemand rechtenstudies wil beginnen. Wat is de juiste attitude van zo'n persoon? Wie zegt dat hij of zij advocaat wordt, of ambtenaar, of verzekeringsexpert? In al die gevallen verschillen de vereiste attitudes grondig. Het is bijna onmogelijk om attitudes te testen voor de beroepscategorieën waartoe studierichtingen leiden. Ik ben voor een versterking van de studie- en studiekeuzebegeleiding van studenten. Maar laat ons toch de proef vergeten, en er zeker ook voor zorgen dat studenten naar deze of gene richting worden afgeleid. Vroeger hebben we de PMS-centra verweten dat ze dat al te veel deden, en soms zo jongeren ontmoedigden om verder te studeren of zelfs naar verkeerde richtingen stuurden.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, ik ben wat verrast door de uiteenzetting van de heer Van Baelen. De voorbije jaren heeft de VLD altijd gepleit voor een algemene oriëntatieproef. Ik kan hem wel volgen in wat hij hier zegt, en daarom zal ik zijn argumenten niet herhalen.
In het kader van de studentenbegeleiding moet wel een mogelijkheid worden gecreëerd dat studenten zichzelf, maar dan wel op vrijwillige basis, kunnen oriënteren. Ze moeten een inzicht verwerven in wat ze aankunnen en wat hun zwakke punten zijn waar ze moeten aan werken. Dat aanbod moet er zijn, maar het mag niet worden opgelegd. De verplichte toelatingsproef voor ingenieurs was eigenlijk zoiets. Studenten die ingenieur wilden worden, begonnen zichzelf meestal al bij te scholen tijdens het laatste jaar van het secundair onderwijs. Die bijscholing was goed afgebakend, want het ging over wiskunde.
Ik stel wel vast dat in bepaalde erg specifieke opleidingen waarvoor een toelatingsproef bestaat, de participatiegraad van studenten uit economisch zwakke groepen het grootst is. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de opleiding tot burgerlijk ingenieur. Ik ben daar nog niet uit. Verder hebben we ook een gesprek gevoerd met mensen uit de kunsthogescholen over de implementatie van Bologna, en dan vooral over de invulling van de master- en bacheloropleidingen. Ze vinden dat er tussen beide een vorm van selectie moet gebeuren. Ze stellen dat een selectie die alleen bij de aanvang van de studies gebeurt, impliceert dat iedereen die een bacheloropleiding heeft gevolgd ook sowieso een masteropleiding moet volgen. In het kunstonderwijs is dat echter niet vanzelfsprekend.
Iemand die een bacheloropleiding volgt kan daarna bijvoorbeeld leraar plastische kunsten of muziek worden in het secundair onderwijs, maar dat betekent niet dat hij de capaciteiten heeft om een master te zijn in kunst. Met dat laatste bedoel ik iemand die de capaciteit heeft om actief te zijn als zelfstandig kunstenaar. Die doorstroming is niet zo vanzelfsprekend. Die mensen vroegen naar de mogelijkheid van een cesuur tussen de bacheloropleiding en de masteropleiding, naar analogie met die in de geneeskundeopleiding, waar ook niet iedereen die arts is mag doorstromen naar een specialisatie. Daar is er ook nog een bijkomende selectie.
Het debat over waar men filters inbouwt, ook ter bescherming van de student en van de opleidingen, is niet vanzelfsprekend. Maar doordat men te snel overgaat naar verplichte oriënterings- of andere proeven is het negatieve effect met betrekking tot de democratisering van het onderwijs veel groter dan het positieve. Daarmee wil ik niet zeggen dat er in geen enkele omstandigheid en voor geen enkele opleiding filters kunnen worden ingebouwd. Als er een aanbod is, laat dit dan een vrijwillig aanbod zijn, dat er dan al zou zijn vanaf het laatste jaar van het secundair onderwijs, zodat de leerlingen zich beter kunnen oriënteren. Dan heb ik het niet alleen over een inzicht verkrijgen in wat ze willen doen, maar ook een inzicht in wat ze moeten bijwerken om datgene te kunnen doen wat ze willen doen.
De voorzitter : De heer Suykens heeft het woord.
De heer Lucien Suykens : Mijnheer de voorzitter, we zijn tegen de huidige proef voor burgerlijk ingenieur. We zijn voorstander van een vrijwillige oriënteringproef. In sommige universiteiten bestaat die al voor sommige departementen. Dan heb ik het niet alleen over burgerlijk ingenieur, maar ook over wiskunde, biologie, chemie. Er zijn universiteiten die al een dergelijke proef organiseren, op vrijwillige basis, voor hun studenten. Men zou die vrijwillige proeven beter veralgemenen. Degenen die nu slagen in de toelatingsproef voor burgerlijk ingenieur komen meestal van athenea en colleges waar men bovenop het gewone lessenrooster wiskunde minimaal 1 tot 3 uur per week extra oefeningen inlast, om deze leerlingen voor te bereiden op die toelatingsproef. Ze krijgen daarbij de toelatingsproeven van de laatste jaren voorgeschoteld. Is dat de manier waarop men te werk moet gaan om voor te bereiden op een bepaalde proef? Dat is onzinnig. Schaf ze dus gewoon af.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, over deze problematiek zal natuurlijk nog moeten worden gediscussieerd. Ik ben ook niet zo'n voorstander van oriënteringsproeven, maar ik ben wel een voorstander van een intense begeleiding terzake van de leerlingen van de laatste graad van de humaniora. Het moeilijkste wat er is voor die leeftijdscategorie is immers een inzicht verwerven in de eigen capaciteiten. We zullen een extra inspanning moeten leveren om die leerlingen van het vijfde en zesde secundair dat inzicht te laten verwerven, zodat ze iets meer gewapend kunnen beginnen aan die bacheloropleidingen. Wat de heer Sannen zei over de kunsthogescholen zal een discussie op zich opleveren. Het is niet evident dat mensen die daar hun bachelorgraad behalen in het kader van het vrije verkeer van studenten -waartoe is beslist in de Bologna- en Sorbonneverklaringen -zomaar doorstromen naar masteropleidingen van een andere opleiding. Er is immers sprake van zoveel nuances. De vooropleidingen zijn erg gericht op die eventuele masteropleidingen. Niet iedereen kan dat. Er is sprake van een reeks problemen die op ons af komen en waarvoor we niet moeten terugdeinzen. We zullen hierover moeten discussiëren en de knoop doorhakken. Deze vraag om uitleg zal zeker niet het einde van deze discussie betekenen. Maar ik ben wel benieuwd naar uw antwoord, mevrouw de minister. Er zal altijd een spanningsveld zijn tussen de democratisering van het onderwijs, die we allen willen, en het streven om genoeg kwaliteit af te leveren op het einde van de rit.
De voorzitter : De heer Demeulenaere heeft het woord.
De heer Julien Demeulenaere : Mijnheer de voorzitter, een en ander doet ons nadenken over het systeem waarmee we werken. Ik ben ook een voorstander van het afschaffen van de proef. Er schort iets aan ons systeem. De leerlingen die normaliter moeten worden klaargestoomd in de humaniora hebben niet genoeg aan de leerstof en de opleiding die ze daar krijgen. Daaraan moet iets gebeuren. Niet iedereen die Latijn-wiskunde volgt is een toekomstig ingenieur : daarmee ben ik het eens. Maar de opleiding zou van een voldoende hoog peil moeten zijn opdat er geen toelatingsproef meer nodig is.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, ik heb met aandacht geluisterd. Ik besef dat dit een bijzonder moeilijk probleem is, waarop er niet echt één antwoord bestaat. Proeven hebben hun mogelijkheden, als ze correct worden gelezen. Maar ze hebben ook duidelijk beperkingen. Het zijn momentopnames in welbepaalde omstandigheden. Jonge mensen maken vaak merkwaardige evoluties door, soms ten goede en soms ten kwade. Van sommigen zegt men in de volksmond : 'Zijn verstand is blijven stilstaan.' Ze presteren erg goed, maar dat valt om een niet te verklaren reden ineens stil. Anderen zijn dan weer pas laat rijp. Het beleid moet erop gericht zijn om de kansen op succes te vergroten. Dat vraagt ingrepen op zowel de manier waarop onderwijs wordt aangeboden als op een betere begeleiding. Leerkrachten op het einde van hun carrière kunnen met hun ervaring schitterende coaches zijn. We moeten denkkaders in die zin ontwikkelen. Het is belangrijk dat mensen een positief zelfbeeld opbouwen. Wie succes heeft in zijn leertraject wordt aangemoedigd om belangstelling te blijven hebben, om hoger op te klimmen en nieuwe ervaringen op te doen. We moeten uit respect voor mensen mislukkingen proberen te vermijden. Budgettair gezien is dat ook belangrijk. Als er te veel wordt gefaald, kost dat geld. Er zijn dus veel redenen om dit debat ten gronde te voeren. Hier helpt niet een soort antibioticum, maar een multicomplex van vitamines om tot een goede oplossing te komen.
De voorzitter : Mevrouw de minister, ik merk een gelijke bezorgdheid op in dit boeiend debat. Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik deel uiteraard de bezorgdheid van de commissieleden. Het is inderdaad een boeiend debat dat in de toekomst ten gronde moet worden gevoerd.
De regeringsverklaring van de Vlaamse regering van 13 juli 1999 stelt duidelijk : 'De open en vrije toegang tot het hoger onderwijs blijft het uitgangspunt. Wel zijn er initiatieven nodig om tot een betere oriëntering te komen vanuit het secundair onderwijs. De eindtermen van het secundair onderwijs en de begintermen van het hoger onderwijs moeten op elkaar worden afgestemd. De eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs moeten beter worden begeleid.' Mijn beleid is daar dan ook volledig op afgestemd en het ontwerp van structuurdecreet voor het hoger onderwijs maakt van de vrije en open toegang tot het hoger onderwijs de algemene regel. De toegang is volledig vrij voor de houders van het diploma secundair onderwijs.
De vrije toegang is nog geen feit voor de opleidingen van het kunstonderwijs en voor de opleidingen van arts en tandarts. Vanaf 2004 willen we het toelatingsexamen voor de opleiding van kandidaat burgerlijk ingenieur afschaffen. Voor het kunstonderwijs blijft het capaciteitsprobleem en wordt er via een proef gepeild naar het talent. Voor de opleidingen van arts en tandarts zullen we ons in de komende maanden nog verder beraden op grond van het beleid van de federale overheid.
Mijnheer Huybrechts, het verplichte en bindende toelatingsexamen voor de toegang tot de opleiding van kandidaat-burgerlijk ingenieur en kandidaat-burgerlijk ingenieur-architect, wordt in het ontwerp van structuurdecreet afgeschaft vanaf 2004. Ik zie geen voordelen in het afschaffen van de proef. Ik beschouw het als de logische consequentie van het gewenste en aangekondigde beleid. Ik benadruk ten stelligste dat ik de vrije toegang van de studenten niet zie als een voordeel, maar als een fundamenteel recht voor de houders van het diploma van secundair onderwijs.
Mijn antwoord op de derde vraag over het al dan niet invoeren van een verplichte maar vrijblijvende oriënteringsproef, vraagt een iets ruimere benadering. De overheid moet als reactie op terechte maatschappelijke bekommernissen maatregelen nemen die niet zozeer gericht zijn op een of andere beperking van de instroom, maar wel op het maken van de juiste keuze door de studenten. In dat geval is er uiteraard geen sprake van een toelatingsexamen, maar gaan we in de richting van oriënteringsproeven. De doelmatigheid van dergelijke proeven houdt in dat de student die het oriënteringsproces heeft doorlopen en de proeven met succes heeft afgelegd, significant beter scoort in zijn opleiding dan de student die dat niet heeft gedaan. Geheel onafhankelijk van de doelmatigheid van dergelijke proeven, bestaat wel een hele waaier van mogelijke opvattingen erover. Het fundamentele karakter ervan -gerelateerd aan de Vlaamse politiek -is echter vrijblijvend. Het gaat om een service die men de student aanbiedt en die hem in staat moet stellen een oordeelkundige keuze te maken over zijn verdere studieloopbaan. Een oriënteringsproef mag geen alleenstaand initiatief zijn, maar veeleer het sluitstuk op een langer en grondig begeleid studiekeuzeproces.
De Vlaamse Onderwijsraad heeft een advies uitgebracht over de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs met een pleidooi voor het invoeren van een studiekeuzedossier. Dit advies houdt rekening met de resultaten van diverse onderwijskundige en beleidsgerichte wetenschappelijke onderzoeksprojecten. Op grond daarvan is beslist het SOHO-project, SOHO staat voor secundair onderwijs -hoger onderwijs, op te zetten dat in het huidig schooljaar definitief uit de startblokken is gekomen in de regio Mechelen en Heist-op-den Berg. Het project houdt in dat de leerling van het secundair onderwijs gedurende een aantal jaren stelselmatig informatie verzamelt en onder begeleiding leert zich een oordeel te vormen aan de hand van een zogeheten keuzedossier. Het is uiteraard nog niet mogelijk om de resultaten te evalueren, maar zeker is alleszins dat het sensibiliseringsproces dat aldus op gang is gekomen, positief zal bijdragen in de algemene benadering van het studiekeuzeproces.
Geheel afgezien van de inspanningen die men in het secundair onderwijs wil doen om de leerlingen beter te begeleiden en te oriënteren, kan het hoger onderwijs -en dat geldt zowel voor de hogescholen als voor de universiteiten -niet aan de kant blijven. De allereerste vereiste is dat de instellingen voor hoger onderwijs duidelijk de begintermen van de opleidingen die zij aanbieden, bekendmaken. Vermits straks de eindtermen van de derde graad secundair onderwijs volwaardige toepassing krijgen en vermits het hoger onderwijs bij de overstap naar de bachelor-masterstructuur zich verplicht ziet zijn curricula te herzien, is er een onverwachte opportuniteit aanwezig om de relatie tussen de eindtermen van het secundair onderwijs en de begintermen van het hoger onderwijs passend op elkaar af te stemmen. Dat moet ertoe bijdragen dat de kans op een foute studiekeuze op grond van onjuiste afstemming vermeden wordt.
Het voorgaande sluit nochtans niet uit dat de hogescholen en de universiteiten het ook tot hun wezenlijke opdracht moeten blijven beschouwen studenten goed te begeleiden en in aangepaste en moderne onderwijsmethodes moeten voorzien. De vaststelling dat bijna de helft van de eerstejaarsstudenten niet slaagt, kan onmogelijk als constante worden aanvaard. De hogeronderwijsinstellingen moeten een ernstige inspanning leveren om ertoe bij te dragen dat het tij kan keren. Zij kunnen noch mogen hun verantwoordelijkheid afwimpelen op een alleenstaande proef die -hoewel verplicht maar niet bindend -de student toch aanspoort tot een soort zelfdiscipline. Het principe van de vrije toegang tot het hoger onderwijs op grond van een diploma secundair onderwijs moet dus gewaarborgd blijven en eenieder, zowel in het secundair als in het hoger onderwijs, moet zijn bijdrage leveren om de realisatie ervan optimaal te maken.
Geresumeerd kan ik dus stellen dat ik wel voorstander ben van een oriënteringsproces, maar dan wel op voorwaarde dat er een ernstig begeleidingstraject bestaat in het secundair onderwijs. Wat dat laatste betreft, zijn we dus gestart met een pilootproject waarvan de resultaten duidelijk zullen maken in welke richting we dat voor heel Vlaanderen moeten veralgemenen. We moeten er ook rekening mee houden dat het hoger onderwijs daarop moet voortborduren ten einde te komen tot een veel intenser begeleidingstraject waarvan, in een uiteindelijke fase, de oriënteringsproef dan nog maar één elementje zou kunnen zijn.
De verplichting of vrijwilligheid is een andere zaak. Dat moet samen met de andere aspecten in een globaal debat worden opgenomen. Het was met die aspecten in mijn achterhoofd dat ik verklaard heb wel gewonnen te zijn voor een oriënteringsproef, maar dan niet losstaand van alle andere.
De rectoren hebben voorgesteld om de ingangsexamens in een tussenfase te vervangen door oriënteringsproeven. Dat is gewoon een vraag. Het voorgaande en het daarop volgende zijn immers niet vervuld. We kunnen ons dus de vraag stellen of dit al dan niet een goed alternatief zou kunnen zijn voor de eerstkomende jaren. Die discussie laat ik aan het parlement over.
De voorzitter : De heer Huybrechts heeft het woord.
De heer Pieter Huybrechts : Mevrouw de minister, er zal inderdaad nog heel wat over dit onderwerp gedebatteerd moeten worden. Persoonlijk denk ik dat een oriënteringsproef -bindend of vrijblijvend -toch in bepaalde mate een foute keuze van een student kan vermijden. Bovendien kan een oriënteringsproef in zekere mate behoeden dat ouders -of de gemeenschap -nodeloos op kosten worden gejaagd. Ook met dat aspect moet rekening worden gehouden.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik wil nog even reageren op wat de heer Sannen heeft gezegd in verband met die masterselectie. Ook daarover valt veel te discussiëren. In Nederland bijvoorbeeld gaat men ook een researchmaster organiseren. Dat zou gebeuren via een selectie. Ook bij ons wordt daar aan gedacht, maar op dit moment is dat niet meer met het idee om daar een selectiemechanisme tussen te plaatsen. De vraag die we ons dienaangaande moeten stellen is of, als men een dergelijke researchmaster organiseert, dat al dan niet gepaard moet gaan met een selectie tussen bachelor-en researchmaster. Ook die discussie is in het kader van het BA/MA-systeem aan de orde.
De voorzitter : Het incident is gesloten.