Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 10/12/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Veerle Heeren tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de behoefte aan sociale koopwoningen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Heeren tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de behoefte aan sociale koopwoningen.
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren : Mijnheer de voorzitter, u zult gemerkt hebben dat ik uitzonderlijk een vraag stel met een regionale invalshoek. De problemen zijn echter zo acuut dat ik het opportuun vond om ze in deze commissie aan te kaarten. Op 30 november heeft uw collega een omzendbrief gepubliceerd over de woonuitbreidingsgebieden en die biedt heel wat perspectieven, niet alleen voor particulieren of privé-eigenaars, maar ook voor de eigenaars uit de publieke sector zoals de sociale bouwmaatschappijen.
ROHM Limburg stelt al enkele jaren een veto tegen het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden door sociale bouwmaatschappijen als de maatschappij enkel in sociale kavels of in sociale koopwoningen voorziet. De achterliggende filosofie zal wellicht het realiseren van de sociale mix zijn en waarschijnlijk is het de bedoeling om een gedeelte van de zone voor te behouden voor sociale huurwoningen. Sinds het begin van dit jaar worden op diverse plaatsen zelfs geen bouwvergunningen meer afgeleverd voor nieuwe sociale koopwoningen langs uitgeruste wegen. De argumentatie luidt dat er al voldoende sociale koopwoningen zijn.
In het licht van de beslissing die de Vlaamse regering een paar weken geleden heeft genomen over de aansnijdbaarheid van woonuitbreidingsgebieden, heb ik een aantal heel concrete vragen. De voorbije dagen ben ik er bovendien van op de hoogte gebracht dat er dossiers zouden bestaan, die u als minister van Huisvesting hebt goedgekeurd, maar die op het 'njet' van ROHM Limburg stuitten, met alle gevolgen van dien.
Bent u het eens met de stelling van de dienst woonbeleid van Limburg dat er al voldoende socialekoopwoningen zijn? Zo ja, waarop baseert u die stelling?
Hoe verklaart u de stelling die door de directeur-generaal van Arohm werd vastgelegd in de omzendbrief? Werd er overleg gepleegd met de afdeling Woonbeleid? De samenwerking tussen het departement Ruimtelijke Ordening en de afdeling Woonbeleid is immers van groot belang.
Op welke wettelijke basis steunen de diensten zich om via het criterium 'reeds voorhanden zijnde sociale koopwoningen' bouwvergunningen langs door het Vlaams Gewest gesubsidieerde infrastructuur, te weigeren? Ik zou graag een antwoord op deze vraag krijgen in het licht van de nieuwe omzendbrief.
Hoe rijmt u de stelling dat er reeds voldoende sociale koopwoningen zijn met het feit dat de Limburgse bouwmaatschappijen, actief in de eigendomssector, bijna 4.500 ingeschreven kandidaat kopers hebben en dat heel wat kandidaten al meer dan 5 jaar op de wachtlijsten staan? Bovendien zullen kandidaten die zich inschrijven bij een sociale bouwmaatschappij verplicht worden om 25 euro te betalen.
Is het juist dat de diensten van Woonbeleid bij het bepalen van het aantal voorhanden zijnde koopwoningen, ook de woningen meetellen die ouder zijn dan 20 jaar? Zo ja, is dat geen arbitraire benadering, aangezien de sociale koopwoningen per definitie na 20 jaar worden onttrokken aan het sociaal circuit en worden opgenomen in de privé-immobiliënmarkt? Voor wederverkochte woningen gebeurt dit zelfs nog sneller.
Druist de benadering ook niet in tegen de marktevolutie dat vroegere zelfbouwers de jongste jaren door de groeiende onbetaalbaarheid van de bouwgronden noodgedwongen overschakelden op het nog lagere, maar betaalbare niveau van de sociale koopwoningen? Dit verklaart trouwens de bereidheid van heel wat lokale besturen om sociale kavels en sociale koopwoningen te realiseren, maar liever geen sociale huurwoningen. Ik wil zeker niet alle besturen over dezelfde kam scheren, maar uit de cijfers voor heel Vlaanderen, blijkt toch enige systematiek.
De Vlaamse regering heeft een beleid uitgestippeld waarbij 15.000 bijkomende sociale woningen zouden worden gerealiseerd. Ik ga ervan uit dat het beleid wordt gehandhaafd. De manier van werken in Arohm zorgt echter voor heel veel obstructie. Op welke manier kan die worden tegengegaan? Veel bouwprojecten kunnen vandaag niet worden gerealiseerd.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, mevrouw Heeren, ik zal eerst een algemeen antwoord geven en daarna dieper ingaan op de concrete vragen. In het licht van het verlenen van subsidies voor sociale woonprojecten -een beslissing van de Vlaamse regering van 19 december 1996 -wordt elke locatie en elk initiatief beoordeeld op basis van criteria en parameters om de opportuniteit te bepalen met het oog op het realiseren van inbreidingsgerichte projecten met een maximale integratie in het bestaande woonweefsel. De cellen Huisvesting van de provinciale afdelingen ROHM spreken zich bijgevolg niet uit over het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden, doch enkel over de opportuniteit van sociale woonprojecten indien er een subsidie bij de administratie wordt gevraagd. Begrippen zoals kleinschaligheid, dichtheid, invulbouw, diversificatie, multifunctionaliteit, bereikbaarheid, voorzieningenniveau zijn dan ook aan de orde in de preliminaire adviezen die de administratie uitbrengt aan de minister.
De eigenheid van woonuitbreidingsgebieden, meer bepaald hun ligging ten opzichte van de bestaande bebouwing en voorzieningen, evenals hun schaal, maken dat er soms een tegenstrijdigheid ontstaat tussen het realiseren van gesubsidieerde inbreidingsgerichte woonprojecten en de verdere aansnijding van de woonuitbreidingsgebeiden.
Vanuit de cel Huisvesting van ROHM Limburg zijn sinds de inwerkingtreding van de nieuwe subsidiebesluiten, vanaf 1 mei 1997, 267 preliminaire adviezen verleend met betrekking tot aanvragen tot subsidiëring van sociale woonprojecten. Hiervan werden ondertussen 22 projecten geannuleerd, vooral omdat de verwerving niet kon doorgaan. Van de resterende 245 aanvragen werden tot op vandaag negen ongunstige adviezen uitgebracht door ROHM Limburg, afdeling Huisvesting. Van het totale bestand van 245 subsidieaanvragen hebben er 44 betrekking op initiatieven waarbij de koopsector is betrokken is, hetzij als enige initiatiefnemer, hetzij in samenwerking met de huursector met het oog op het realiseren van een gemengd project. Van deze 44 aanvragen werden 3 dossiers ongunstig geadviseerd. Slechts één ervan had betrekking op de realisatie in een reeds aangesneden woonuitbreidingsgebied, namelijk de Meeswijk in Maasmechelen. Met de 41 goedgekeurde projecten worden 528 koopwoningen gerealiseerd, 353 huurwoningen en 104 sociale kavels. De projecten worden alle gerealiseerd door twee van de drie erkende koopmaatschappijen in Limburg.
Aangezien de bouw van de koopwoningen niet kan worden gesubsidieerd, gaat het over aanvragen waarbij verwervingssubsidie moet worden gevraagd en/of moet worden voorzien in de aanleg van nieuwe infrastructuur. De projecten die niet worden gesubsidieerd via de besluiten van 19 december 1996, worden gerealiseerd via de gewone investeringskredieten van de VHM, het eigen middelenprogramma of via het subsidiebesluit van 23 maart 1999 dat eveneens door de VHM wordt uitgevoerd.
Mevrouw Heeren, u bedoelt met de aanduiding 'dienst Woonbeleid Limburg' wellicht de cel Huisvesting van de provinciale ROHM-afdeling. De cel Huisvesting heeft nooit de stellingname geponeerd dat er in Limburg reeds voldoende sociale koopwoningen zouden zijn. Met de inwerkingtreding van de subsidiebesluiten vanaf 1 mei 1997 is steeds gepoogd de koopinitiatieven aan te passen aan de nieuwe uitgangspunten van deze reglementering. Hiertoe werd zowel in de concrete dossiers als het informele overleg tussen de administratie, de koopsector en de gemeenten de klemtoon gelegd op inbreidingsgerichte kleinschalige initiatieven. Tevens werden de maatschappijen gestimuleerd nieuwe initiatieven te ontwikkelen die aansluiten bij deze visie door ook in de woonkernen andere woonvormen dan de vrijstaande woning te plannen, zoals appartementen, schakelwoningen en patiowoningen.
Er is geen omzendbrief van Arohm vertrokken waarin richtlijnen zouden staan over het aantal sociale koopwoningen of over de behoefte daaraan. Wel is er een nieuwe omzendbrief goedgekeurd waarin het aansnijden van woonuitbreidingsgebied wordt verduidelijkt. Deze ministeriële omzendbrief is uiteraard opgemaakt door de minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening.
Het is me niet bekend dat de cel Ruimtelijke Ordening de stedenbouwkundige vergunning weigert langs gesubsidieerde infrastructuur op grond van het criterium 'reeds voorhanden zijnde sociale woningen'. De cellen Huisvesting en Ruimtelijke Ordening nemen gezamenlijk deel aan alle plenaire vergaderingen waarin de goedkeuring wordt gehecht aan de voorontwerpen van zowel de infrastructuur als architectuur. Tot op heden werd geen enkel ontwerp op die grond afgekeurd.
Uiteraard tonen wachtlijsten aan dat er nog kandidaten zijn voor sociale koopwoningen. Uit de meest recente investeringsprogramma´ van de VHM blijkt dat initiatieven voor sociale koopwoningen in principe met eigen middelen worden gefinancierd, met uitzondering van het kleine programma eigendomssector. De Vlaamse Huisvestingsmaatschappij beoordeelt de aanvraagdossiers voor deze subsidie zodat de Arohm zich niet mengt.
Bij het beoordelen van de opportuniteit van een sociaal woonproject wordt onder meer rekening gehouden met het bestaande sociale patrimonium in de gemeente of deelgemeente. Hiervoor wordt ook rekening gehouden met de koopwoningen die reeds zijn gerealiseerd in het verleden, ongeacht of de verbintenissenperiode verstreken is of niet. Dit cijfer is indicatief voor de in het verleden ontwikkelde activiteit van de sector, eerder dan het bepalend is voor het al of niet verder uitbouwen van de koopsector. In sommige gemeenten in Limburg is het aandeel van de koopsector beduidend hoger dan dat van de huursector, soms zelfs een veelvoud ervan. Met het oog op het realiseren van sociale differentiatie en tevens de hoge nood aan huurwoningen wordt geadviseerd om te voorzien in bijkomende huurwoningen. Dat dit soms ten nadele gaat van koopwoningen wordt dan weer gecompenseerd door de deelname van de koopsector in die projecten waarbij het aandeel van de huurwoningen te groot wordt. Hiervoor zijn in Limburg tal van concrete dossiers.
De beoordeling van de behoefte aan sociale koopwoningen gebeurt in de praktijk niet door de cel Huisvesting van de administratie. Bovendien moet het onderscheid worden gemaakt tussen sociale koopwoningen en sociale kavels. Ik wil er toch ook de nadruk op leggen dat de administratie bij de beoordeling van sociale woonprojecten die uitsluitend sociale huurwoningen beogen, er consequent op aandringt dat er binnen de context van de schaalgrootte ook sociale koopwoningen worden gerealiseerd.
In het regeerakkoord staat de realisatie van 15.000 bijkomende sociale huurwoningen. Ik zie niet in hoe het stimuleren van gemengde projecten deze doelstelling in de weg zou kunnen staan.
Ik ben de trekker van het BBB voor ruimtelijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed. We zullen in de toekomst een deel van de administratieve lasten kunnen vereenvoudigen. Er zal een eenvoudige structuur ontstaan -zowel op Vlaams als op provinciaal niveau -waarbij zowel ruimtelijke ordening, wonen en onroerend erfgoed gezamenlijk worden behandeld. Dat is een grote stap vooruit en helpt eventuele tegenstrijdigheden uit de wereld.
De voorzitter : Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren : Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik kan me er goed in terugvinden. Het schoentje knelt op het vlak van ruimtelijke ordening. U bent verantwoordelijk voor de uitvoering van het woonbeleid. Als u uw handtekening zet onder projecten, kunnen die niet worden tegengewerkt door de administratie Ruimtelijke Ordening. Ik zal deze problematiek ook aankaarten bij minister Van Mechelen en hem wijzen op de stroefheid van Arohm.
U zegt dat er indicatief rekening wordt gehouden met de koopwoningen, maar dat dit niet bepalend is. Woningen van twintig jaar oud zijn vaak al in tweede of derde handen. Die woningen zijn eigen aan de privé-sector en hebben niets meer te maken met het sociale. Ik vind niet dat het opsommen van het aantal sociale koopwoningen dat er in het verleden is gerealiseerd, een criterium kan zijn voor het uitzetten van een toekomstig beleid.
De voorzitter : Het incident is gesloten.