Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 03/12/2002
Vraag om uitleg van de heer Bart De Smet tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de bezwaren van de Europese Commissie met betrekking tot het feit dat er bij de intergemeentelijke samenwerking op het vlak van afvalbeleid geen beroep wordt gedaan op de mededinging
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Smet tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de bezwaren van de Europese Commissie met betrekking tot het feit dat er bij de intergemeentelijke samenwerking op het vlak van afvalbeleid geen beroep wordt gedaan op de mededinging.
De heer De Smet heeft het woord.
De heer Bart De Smet : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de stad Aarschot heeft de voorbije jaren geprobeerd om voor de ophaling en verwijdering van huisvuil een oplossing te bieden die milieutechnisch de beste garanties biedt, én voor de stad en haar bewoners de meest gunstige bedrijfseconomische resultaten beoogt. Het stadsbestuur hanteerde hierbij instrumenten zoals Diftar en de concessie van openbare dienst. Zulke instrumenten vallen buiten het klassieke stramien van de afvalpolitiek zoals door de meeste gemeenten in Vlaanderen -en trouwens ook in de andere landsgedeelten -gevoerd. Deze instrumenten waren een doorn in het oog van de gevestigde machten van de intercommunales. Dat er vanuit de intercommunales verzet zou komen tegen deze nieuwe aanpak van de afvalproblematiek, was wellicht te verwachten.
We vernemen dat er in dit kader door de Europese Commissie een aanmaningsbrief is gestuurd naar de Belgische regering. De commissie stelt daarin aan de kaak dat er bij de intercommunale samenwerking op het gebied van het afvalbeleid, geen beroep wordt gedaan op de mededinging. De aanmaningsbrief is de aanvang van een formele inbreukprocedure tegen de Belgische staat. De aanleiding voor deze inbreukprocedure is een pre-klacht, ingediend door de stad Aarschot bij de Europese Commissie naar aanleiding van de houding van de intercommunale Interleuven ten aanzien van de stad Aarschot.
Vermits de Europese Commissie na verder onderzoek heeft beslist om een formele inbreukprocedure op te starten, kan worden gesteld dat zij inderdaad meent te kunnen aantonen dat de werkwijze om 'bij wege van een bevoegdheidsoverdracht' belangrijke afvalopdrachten en -taken toe te vertrouwen aan de intercommunales en dit zonder een voorafgaandelijke raadpleging van de markt, een schending vormt van de krachtens het EG-verdrag beschermde regels op de vrije mededinging, evenals van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten.
Mijnheer de minister, kunt u inzage verlenen in deze aanmaningsbrief, zodat het antwoord erop het voorwerp kan zijn van gepaste en transparante besprekingen, onder meer in deze commissie? In veel Vlaamse gemeenten keurt de gemeenteraad deze bevoegdheidsoverdracht goed zonder dat voorafgaandelijk in een mededinging wordt voorzien. Welke is volgens u de impact van deze aanmaningsbrief van de Europese Commissie op deze werkwijze?
Hier en daar wordt GFT-afval van de ene intercommunale verwerkt in de verwerkingsinstallatie van de andere. Welke is volgens u de impact van de aanmaningsbrief op deze werkwijze? Tot op heden werd geoordeeld dat dit zonder meer kon wanneer er tussen de intercommunales een al dan niet beperkte 'kruisparticipatie' bestond of wanneer gemeenten die vennoot zijn in de ene eveneens vennoot zijn in de andere intercommunale.
Welke is volgens u de impact van de aanmaningsbrief van de Europese Commissie op de akkoorden voor verwerking tussen de intercommunales en bijvoorbeeld Indaver? Ook hier gebeurde de verdere verwerking steeds zonder dat in een mededinging werd voorzien.
Welke is volgens u de impact van de aanmaningsbrief op het decreet intergemeentelijke samenwerking en de daarbij horende omzendbrief? Gaat de minister ermee akkoord dat de brief van de Europese Commissie aanleiding zou moeten geven tot een gepast debat, met name in dit parlement, over de manier waarop in het decreet met bevoegdheidsoverdracht wordt omgesprongen, een stramien waarin ook de stad Aarschot wordt gedrongen? Immers, in de logica van de Europese Commissie kan slechts tot de rechtmatige overdracht worden overgegaan nadat een mededinging werd georganiseerd. Zulks is inderdaad niet ingeschreven in het decreet.
Welke is volgens u de impact van deze aanmaningsbrief op het ontwerpdecreet betreffende het facilitaire kader voor publiek-private samenwerking, met name op deze bepalingen die betrekking hebben op deelneming in privaatrechtelijke verenigingen, instellingen of ondernemingen?
Gaat u akkoord met de stelling dat de brief van de Europese Commissie eindelijk de aanleiding moet zijn om een gepast debat te voeren aangaande de verenigbaarheid met het Europese recht van de intercommunale samenwerking op het gebied van het afvalbeleid, en op het gebied van de openbare dienst in het algemeen?
De voorzitter : De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Mijnheer de minister, hebben wij ondertussen op die vragen een antwoord gegeven? Zo ja, hoe gaat de Vlaamse administratie daarbij te werk? Is dat een antwoord dat verstrekt wordt door de bevoegde minister? Of gebeurt dit door de administratie die zich bezighoudt met de relaties met Europa? Kan het parlement in kennis worden gesteld van eventuele antwoorden? Immers, de fout die we echt niet mogen maken, is dit als een fait divers te beschouwen.
Er is niet één inbreukprocedure, er zijn er verschillende. Aangezien ik met betrekking tot de omzendbrief in dit opzicht een aantal opmerkingen heb gemaakt die -ik zeg dit in alle bescheidenheid -niet door het initiatief van de Europese Commissie worden tegengesproken, heb ik bijzonder veel belangstelling voor de evolutie van dit dossier.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, ik heb de brief van de Europese Commissie opgevraagd en een afschrift ontvangen. Ik win momenteel extern juridisch advies in voor een antwoord aan de Europese Commissie. Ik bezorg een afschrift van de brief van de Europese Commissie aan de voorzitter van deze commissie die het document aan de leden kan overmaken.
Een concreet antwoord op de verschillende vragen kan ik bijgevolg nu nog niet geven, dit wordt door de administratie en mijn kabinet voorbereid. Het antwoord blijft de politieke verantwoordelijkheid van de minister. Het zal in deze de functionele minister zijn die het antwoord maakt en invult. Ik zeg dit ter attentie van de heer Wille.
Iedere beslissing van een gemeenteraad moet gemotiveerd zijn, ook wanneer ze betrekking heeft op de beheersoverdracht aan een intercommunale. Dat deze motivering mede gebaseerd is op een marktonderzoek ligt besloten in het decreet intergemeentelijke samenwerking. Onder meer artikel 32 van het decreet schrijft voor dat een toetreding tot of een uitbreiding van de aansluiting bij een opdrachthoudende vereniging afhankelijk is van een gemeenteraadsbeslissing, op basis van een onderzoek, eventueel vergelijkend in de mate dat er zich verschillende beheersvormen reëel aanbieden. Dat is een aansporing tot marktverkenning, -onderzoek en -beoordeling.
Het lidmaatschap van de ene intercommunale bij de andere is oorspronkelijk gegroeid uit de noodzaak te vermijden dat het uitvallen van een verwerkingsinstallatie, om welke reden ook, tot gevolg zou hebben dat het vuil van een bepaalde regio niet meer verwerkt kon worden. In het licht van de mogelijke sluiting van installaties in de toekomst wint dit argument nog aan kracht. In het door de vorige Vlaamse regering op 1 juli 1997 vastgestelde sectoraal Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen 1997-2001, staan samenwerkingsgebieden met afvalstromen van de ene intercommunale naar de andere. Het wederzijds lidmaatschap heeft ook met deze vaststelling te maken.
Samenwerking tussen intercommunales en Indaver gebeurt nu al zowel in het kader van de intercommunale werking zelf als op grond van overeenkomsten. Het gaat hier om bestaande akkoorden, waarvoor ik nogmaals verwijs naar het Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen. De aanvoer naar de Indaveroven op Linkeroever in Beveren is opgelegd aan verschillende intercommunales.
Zoals ik reeds heb aangehaald heeft het decreet intergemeentelijke samenwerking de marktverkenning wel degelijk als principe vooropgesteld als een element van motivering van de besluitvorming. Bij de oprichting van een opdrachthoudende vereniging stelt het overlegorgaan onder meer een grondige motiveringsnota, een ondernemingsplan en een bestuursplan, met daarin begrepen de wijze van dienstverlening, ter beschikking van de gemeenten. Bij de toetreding vormt de marktverkenning een element van de motivering. Dit alles gaat veel verder dan was opgelegd in de vroegere wetgeving, zowel die van 1922 als die van 1986. Ik kan dus niet akkoord gaan met de vaststelling dat het decreet in niets zou voorzien.
Het is trouwens eigenaardig dat vragen over mededinging nooit aan bod zijn gekomen in andere sectoren. De hele gemengde energiesector wordt gevormd door intercommunales waarvan de oprichting zelden of nooit betwist werd, noch door de gemeenten die de beheersoverdracht verrichten zonder aandacht te besteden aan mededinging, noch door een privé-maatschappij die zich benadeeld achtte.
In de afvalsector wordt het stelsel nu in vraag gesteld, met verwijzing naar het nieuwe decreet, terwijl deze nieuwe wetgeving hier wel degelijk een stap voorwaarts betekent. Dat deze wetgeving geen dode letter blijft, mag ik misschien illustreren aan de hand van een actueel dossier in de Kempen. De gemeenten krijgen daar eveneens het verzoek de beheersoverdracht, weliswaar in eerste instantie onrechtstreeks, aan de bestaande intercommunale te verlenen. De intercommunale is er onmiddellijk door de regeringscommissaris op gewezen dat de gemeenten een vrijheid van keuze hebben, en dat die keuze gebaseerd zal zijn op een marktverkenning waarbij alle gegadigden aan bod komen. Dat standpunt sluit wellicht aan bij wat mogelijk staat in de aanmaningsbrief.
Met betrekking tot het dossier van de stad Aarschot wil ik erop wijzen dat de vernietiging van het collegebesluit van 7 september 2001 gegrond is op een procedurefout omdat de bevoegdheid van de gemeenteraad miskend is. Nergens wordt Aarschot gedrongen in een bepaald stramien.
De Toelichting bij het ontwerp van decreet betreffende het facilitaire kader voor publiek-private samenwerking stelt duidelijk dat voor gemeentelijke PPS de lokale autonomie speelt, met toepassing van de normale opportuniteits- en wettigheidscontrole. Die controle kan dus ook inhouden dat de principes van de marktverkenning moeten worden gerespecteerd. Overigens blijkt dat ook al uit artikel 78 van het intergemeentelijke decreet.
De opmerking van het geachte lid dat het hier niet alleen mag gaan om het afvalbeleid, maar om het geheel van de openbare diensten is terecht. Ik wacht het resultaat af van het juridisch advies dat ik heb ingewonnen en houd de commissie op de hoogte. Daarmee denk ik ook geantwoord te hebben op de aanvullende vraag van de heer Wille om op de hoogte te worden gehouden. De discussie over dit decreet zal een aantal zaken verhelderen. Wel wens ik het juridisch advies af te wachten. Op basis daarvan zullen we het conflict dat met de Europese Commissie dreigt te ontstaan, oplossen of verduidelijken. We zullen dan daaruit de gepaste politieke conclusies moeten trekken.
De voorzitter : De heer De Smet heeft het woord.
De heer Bart De Smet : Ik dank de minister voor zijn antwoord. We zullen dus inderdaad het antwoord op de aanmaning van de Europese Commissie moeten afwachten.
De voorzitter : De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Mijnheer de voorzitter, ik juich het extern juridisch advies toe, want de ontwikkeling van het dossier is ook mijn bekommernis. Ik neem echter aan dat onze eigen administratie ook over specialisten op het vlak van Europese aangelegenheden beschikt en dat zij daarbij betrokken worden. Andere inbreukprocedures blijken evenwel door de functioneel bevoegde minister te zijn beantwoord, zonder de eigen administratie te raadplegen. Dat vind ik niet goed, omdat we daardoor geen gebruik maken van de kennis die we in eigen huis hebben.
Ik wil ook nog even reageren op hetgeen de minister heeft gezegd met betrekking tot de marktverkenning en de PPS. Het zou een fundamentele vergissing zijn te denken dat het verschijnsel van de PPS -in welke vorm ook -een uitweg zal bieden om de eigenlijke mededinging -zoals Europa die wenst -te omzeilen. Heel de opvatting over de PPS -naar Nederlands model beperkt tot civiele werken, en dus niet op het vlak van de dienstensector waar het hier in wezen om gaat -is een fundamentele discussie die ook elders zal moeten worden gevoerd.
U hebt het ook gehad over Indaver en over de deelname van de ene intercommunale in de andere. Welnu, er mogen wel vijftien pietluttige redenen zijn om een aandeel aan te houden in een andere intercommunale, toch ben ik ervan overtuigd dat de enige echte reden in de BTW moet worden gezocht. Het is waarschijnlijk die visie die ertoe geleid heeft dat Indaver deel uitmaakt van de PMV. Het is de beslissing tot het niet ten gelde maken van een aantal zaken die ervoor zal zorgen dat men in het kader van de PMV niet de correcte marktmededinging volgt, maar wel gaat werken met een aantal preferentiële en bevriende ondernemingen. Het is precies daartegen dat ik in dit dossier van in het begin heb geageerd.
De voorzitter : De heer Logist heeft het woord.
De heer Marcel Logist : Mijnheer de minister, in de eerste plaats wens ik u te danken voor het belangrijke schrijven vanwege de Europese Commissie dat u ons hebt bezorgd.
Als steden zoals Aarschot en -zij het in mindere mate -Tienen echter geconfronteerd worden met beheersvormen volgens dewelke men zelf zaken wil aankaarten, dan heb ik daar wel wat problemen mee. Zeker als dit de mededinging betreft. Vandaar mijn vraag aan u tot een officialisering. Immers, als ik zie dat de beleidsmakers uit Aarschot daar zoveel problemen mee hebben, dan moeten we ons daar ernstig over bezinnen. We hopen dan ook dat een officialisering in de meest wettelijke vorm in de toekomst zo snel mogelijk gegarandeerd wordt. Pas dan kan elke gemeente en elke stad de garantie krijgen in de toekomst niet meer met dergelijke problemen geconfronteerd te worden.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Ik ben voorstander van intergemeentelijke samenwerking. Wat de PPS-formule betreft, hoor ik u graag zeggen dat de gemeenten vrijheid van keuze hebben en dat de marktverkenning en de mededinging meespelen. Aan de andere kant is er in deze problematiek een marktverstorend element, namelijk de BTW met betrekking tot de intercommunales. De heer Wille heeft volledig gelijk. Dit knelpunt moet nog worden opgelost in de toekomst.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Ik moet in de eerste plaats het juridisch advies afwachten. Wanneer ik dit heb gekregen en besproken met de administratie, zal het niet geheim blijven en zal ik het u meedelen.
De BTW is inderdaad een probleem. Ik hoef u het probleem van Aquafin en de BTW niet uit te leggen. Het ligt allemaal in dezelfde orde van inschatting. We zouden in Vlaanderen gelukkig zijn moesten we deze zaken op een goede manier opgelost krijgen.
Wat Aarschot betreft, werd een beslissing genomen door het college van burgemeester en schepenen, in plaats van door de gemeenteraad zoals het hoort. Ondertussen is de beslissing genomen door de gemeenteraad.
De voorzitter : Het incident is gesloten.