Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 13/11/2002
Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de inbreng van liquide middelen van de kerkfabriek in investeringen van de kerkfabriek
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Verfaillie tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de inbreng van liquide middelen van de kerkfabriek in investeringen van de kerkfabriek.
De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, sinds de goedkeuring van de Lambermontakkoorden is Vlaanderen in grote mate bevoegd voor de kerkfabrieken.
Veel gemeenten en stadsbesturen stellen vandaag vast dat diverse kerkfabrieken over ruime financiële mogelijkheden beschikken, maar weigeren om deze middelen in te brengen bij investeringen of restauratiewerken van de kerkfabriek. Hun weigering steunt op oude wetgeving. Deze wetgeving stelt dat inkomsten uit de verkoop van onroerende goederen alleen maar herbelegd of hergebruikt mogen worden bij aankoop van onroerende goederen. Ondertussen kunnen deze middelen op een bankrekening geplaatst worden.
Ik illustreer de situatie met een voorbeeld. Een kerkfabriek verkoopt diverse panden die eigendom zijn van de kerkfabriek. Deze middelen worden belegd en leveren een interest op. Diezelfde kerkfabriek vraagt enige tijd later een doorgeeflening aan bij de gemeente of het stadsbestuur om haar eigen aandeel in de restauratiewerken van de kerk te financieren. Alhoewel de kerkfabriek over ruime financiële mogelijkheden beschikt, worden de investeringen gefinancierd met een lening. Het resultaat hiervan is dat de schuldpositie van de gemeente of het stadsbestuur stijgt en dat de te betalen interesten hoger oplopen dan de te ontvangen intresten van de kerkfabriek.
De gemeentelijke financiën staan onder druk. Heel wat lokale overheden moesten de belastingen reeds verhogen of zullen binnenkort de belastingen moeten verhogen. Het lijkt mij dan ook niet meer van vandaag dat de gemeente bijkomende kosten moet maken terwijl de middelen voorhanden zijn bij de kerkfabriek.
De gemeenteraden adviseren de begroting van de kerkfabriek. De eigenlijke goedkeuring is voor de hogere overheid. Blijkbaar zijn er reeds een aantal gevallen bekend van akkoorden tussen lokale overheden en kerkfabrieken waar liquide middelen worden aangewend om investeringen van diezelfde kerkfabriek te financieren. Het administratief toezicht zou in deze gevallen niet optreden.
Begrijp me niet verkeerd. Mijn vraag is geen pleidooi om die liquide middelen in te brengen om de werkingskosten van de kerkfabriek te dekken. Mijn vraag heeft vooral betrekking op de investeringskosten van de kerkfabriek waarover de gemeente een wettelijke verplichting heeft. Per slot van rekening gaat het om een monument en we zijn zelfs graag bereid bij te dragen in de restauratiekosten ervan. Het lijkt me echter niet correct dat een kerkfabriek, die op haar bankrekening 200.000 euro heeft staan, aan het stadsbestuur een lening van 200.000 euro vraagt.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van deze problematiek? Bent u op de hoogte van akkoorden tussen lokale besturen en kerkfabrieken waarbij het administratief toezicht niet zou optreden? Voorziet u in een algemene oplossing voor dit fundamenteel probleem?
De voorzitter : De heer Schepens heeft het woord.
De heer Cis Schepens : Mijnheer de voorzitter, ik begrijp de vraag van de heer Verfaillie over het administratief toezicht niet, tenzij de situatie verschilt naargelang de provincie. In de provincie Antwerpen kan dit in elk geval niet.
De vraag wordt te vroeg gesteld. Minister Van Grembergen heeft immers aangekondigd dat hij daarover tijdens deze legislatuur een ontwerp van decreet zou indienen. We kunnen dan een grondig debat voeren. Ik hoop dat de kerkelijke overheid mee zal willen werken.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, het keizerlijk decreet op de kerkfabrieken van 30 december 1809 bepaalt inderdaad dat de inkomsten uit de verkoop van onroerende goederen door de kerkfabrieken niet kunnen worden aangewend voor restauratiewerken. Enkel de opbrengsten van de belegde kapitalen kunnen hiervoor gebruikt worden. Een kerkfabriek die wenst over te gaan tot een verkoop zal de hiervoor noodzakelijke machtiging bij ministerieel besluit enkel verkrijgen indien de opbrengsten van de verkoop zullen worden belegd.
Het concordaat is de resultaat van de onderhandelingen tussen Napoleon en de paus. Alvorens hij het concordaat afsloot, heeft Napoleon de paus enkele oorvijgen verkocht. Hij wenste zijn huwelijk met Joséphine de Beauharnais te verbreken om te kunnen trouwen met een Habsburgse prinses. Toen dat probleem van de baan was, heeft hij het concordaat afgesloten.
De regeling is ingegeven door de bezorgdheid dat de kerkfabriek zichzelf door het gebruiken van dergelijke opbrengsten zodanig zou verarmen dat de gemeente op langere termijn meer zou moeten bijdragen aan de dagelijkse werking van de kerkfabriek. Het beleggen van de opbrengst geeft immers een jaarlijkse meerwaarde die de gemeente ten goede komt omdat ze haar inbreng vermindert om de begroting van de kerkfabriek te doen sluiten. Aanvankelijk was het dus de bedoeling het patrimonium van de kerken te vrijwaren zodat de gemeenten zich niet genoopt zouden zien een grotere bijdrage te leveren.
De keerzijde van de medaille is echter dat gemeenten daardoor vaak bijpassen bij restauratiewerken aan de kerk terwijl de kerkfabriek eigenlijk wel over de benodigde middelen beschikt, maar die niet mag gebruiken. Indien daardoor een lening moet worden aangegaan, zullen de te betalen intresten meer bedragen dan de intresten die de kerkfabriek ontvangt uit haar belegging.
Mijnheer Verfaillie, ik ben me bewust van het contraproductieve effect van deze verouderde regelgeving. Ik ben daarentegen niet op de hoogte van de door u aangehaalde akkoorden tussen lokale besturen en kerkfabrieken, die erop zouden neerkomen dat er een ontwijking wordt georganiseerd. Iets dergelijks organiseren kan niet. Het toezicht zal een eventuele overtreding van deze regelgeving pas vaststellen in de rekeningen van de kerkfabriek.
Een herziening van deze tweehonderd jaar oude wetgeving dringt zich op. Het is wenselijk om dit probleem aan te pakken in het kader van een algemene vernieuwing van de wetgeving, waarin de hele verhouding tussen de kerkfabrieken en de gemeenten en provincies wordt bekeken en niet enkel dit ene aspect.
In mijn beleidsbrief heb ik aangekondigd dat we daar werk van willen maken en dat we hopen nog voor het einde van deze legislatuur de regeling inzake de kerkfabrieken te moderniseren. Dit vraagt veel takt, en een aantal heilige huisjes zullen tijdens het debat moeten worden bekeken. Het bekijken van die huisjes op zich vormt geen probleem, maar bij het aanraken ontstaat er af en toe wel enige wrevel. Deze poëtische ontboezeming mag u er echter niet van weerhouden om datgene te doen wat noodzakelijk is.
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik wist dat het probleem nog steeds bestaat.
De voorzitter : Het incident is gesloten.