Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 05/11/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Sonja Becq tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, over de overname van OCMW-rusthuizen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Becq tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, over de overname van OCMW-rusthuizen.
Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, dit probleem overstijgt het lokale niveau. OCMW-voorzitters en -raadsleden klagen over de kostprijs van hun rusthuizen. Vaak zijn ze verlieslatend. De gemeenten investeren daarin veel geld. Dat is terecht, want naast het Vlaams niveau hebben de gemeenten terzake ook een verantwoordelijkheid. Blijkbaar staan sommige lokale actoren met de handen in het haar. Van bovenaf legt men veel lasten op de gemeentelijke schouders. Ze zeggen dat het zo niet langer kan.
In Affligem wordt gediscussieerd over de eventuele vernieuwing of overname van het OCMW-rusthuis. Het rusthuis is verouderd, en de gemeente stelt dat ze niet het geld heeft om het te vernieuwen. Men wil een overnemer. Er wordt ook gezocht onder de privé-uitbaters van rusthuizen. Men kijkt uit naar zowel BVBA's als VZW's. Kan dat? De gemeente stelt dat het rusthuis zal worden gesloten als het niet wordt overgenomen door een privé-uitbater.
Er zijn nog andere gevallen. Als ik me niet vergis, heeft een OCMW van een gemeente uit mijn streek de vergunning om rusthuisbedden uit te baten, maar niet de grond. Daar is een samenwerking tussen de privé-sector en het OCMW tot stand gekomen. Er zijn afspraken over de financiering, de kwaliteit, de betaalbaarheid van de dienstverlening en een voorrangsregeling voor de eigen inwoners.
Men zegt me dat er over deze overdracht wordt onderhandeld met zowel voogdijminister Van Grembergen als minister Vogels. Misschien moeten we eens een discussie voeren over onze principiële houding inzake de rol van de 'commerciële' sector.
Op een aantal plaatsen werd, naast de privé-diensten voor gezinszorg, een OCMW-dienstverlening voor gezinszorg uitgebouwd. Nu wordt die OCMW-dienstverlening terug overgedragen aan de privé-sector. Daar werden geen moeilijkheden over gemaakt.
Mevrouw de minister, vindt u die overdracht, die wordt bezegeld met een soort samenwerkingsakkoord, een mogelijkheid voor de toekomst? Bent u bereid om meer te investeren in de zorg op het lokale terrein om zulke situaties te voorkomen? Vaak gebeurt zo'n overdracht vanuit een financiële noodzaak.
We willen de garantie dat het kwaliteits- en prijsbeleid maximale kansen krijgt. We vrezen dat, als dit aan een commerciële partner wordt overgelaten, dit niet gebeurt. Hoe kunnen we op lange termijn een faillissement voorkomen? In een overeenkomst tussen het OCMW en de commerciële sector kan dat moeilijk worden gegarandeerd.
Mevrouw de minister, kan dat volgens de huidige reglementering? Ik heb gehoord dat u vindt van wel, maar minister Van Grembergen zegt dat het niet kan. Moet het rusthuis eerst zijn vergunning laten verlopen, zodat de geprogrammeerde woongelegenheden nadien door de commerciële sector worden opgenomen? Het gevolg zou zijn dat er dan geen garantie is voor een goed kwaliteits- en prijsbeleid.
Mevrouw de minister, pleegt u overleg met minister Van Grembergen? Hebt u een gezamenlijke houding aangenomen en welke is die dan?
De voorzitter : Mevrouw Guns heeft het woord.
Mevrouw Dominique Guns : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik werd gealarmeerd door de verwijzing naar de gemeente Affligem. Het probleem met het rusthuis van Affligem is niet iets van de laatste jaren, het bestaat al 30 jaar. Toen het rusthuis werd gebouwd in de jaren '60, zijn er constructiefouten gebeurd. Een aanpassing aan de nieuwe reglementering, bijvoorbeeld inzake de breedte van de deuren, is zelfs niet mogelijk omdat er wordt gevreesd voor de stabiliteit van het gebouw.
Reeds in de jaren '70 werd eraan gedacht om een architect aan te spreken, omdat de constructiefouten toen al werden opgemerkt. Toen was de tienjarige aansprakelijkheid echter voorbij en had dat geen zin meer. Het probleem voor de gemeente Affligem was dat voor de renovatie een bedrag van 150 miljoen frank werd vooropgesteld. Daarom werd er 12 jaar geleden al aan gedacht om dat aan de privé-sector over te laten.
De gemeente is dan beginnen onderhandelen met de verschillende diensten. Mevrouw Becq werpt de vraag op of de gemeenten de rusthuisvergunningen laten verlopen om ze dan te kunnen verkopen. De gemeente Affligem heeft er alles aan gedaan om dat niet te doen. Een van de redenen waarom de vergunning niet werd verlengd was het brandveiligheidsrapport. De burgemeester van Affligem heeft dat dan op zich genomen, met een mogelijkheid tot verlenging van één of drie jaar om aan de brandveiligheid tegemoet te komen.
Minister Van Grembergen heeft op een vergadering opgemerkt dat het niet mogelijk is om OCMW rusthuisplaatsen te hebben. Uit een onderzoek is gebleken dat er 40 bedden nodig zijn. In de onderhandelingen met de privé-partner werd gezegd dat die 40 plaatsen behouden blijven. Die zullen niet beheerd worden door de privé-partner, maar door het OCMW.
Ook over het prijzenbeleid werd onderhandeld met de privé-partner. De prijs van een OCMW-bed mocht niet exponentieel stijgen. Hoe de prijs voor die 40 plaatsen wordt bepaald, wordt opgenomen in een notariële akte. Als de overheid nog opmerkingen heeft over de behoefte, het prijsbeleid of de kwaliteit, dan zullen die ook in die notariële akte worden opgenomen en deel uitmaken van de onderhandelingen.
Mevrouw Becq vroeg hoe het nu zit in geval van faillissement. Ook daar is gedacht aan een oplossing. Het zou immers nu kunnen dat men via een notariële akte een verkoop afsluit, waarbij de grond weliswaar van de gemeente blijft, maar het gebouw eigendom van de privé-partner wordt. Ofwel verkoopt die dat overmorgen, ofwel gaat hij failliet. In dat geval zou niet voldaan zijn aan de voorwaarden. Men is dus juridisch aan het uitzoeken hoe dat in geval van faillissement terug naar de gemeente zou kunnen gaan, of hoe de voorwaarden inzake de kwaliteit, de behoeften enzovoort behouden kunnen blijven.
Mevrouw de minister, ik hoop dat u hieraan meewerkt. Hoe denkt u dat te doen? Ik wil u vragen om ervoor te zorgen dat dit door een privé-partner kan worden uitgebaat. De gemeenten hebben daar immers het geld niet voor.
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, ik wil eerst twee algemene opmerkingen maken. Ik hoor de laatste maanden voortdurend het voorwendsel dat de gemeenten geen geld hebben om een aantal taken op zich te nemen, daar ze zoveel bijkomende lasten hebben gekregen. Ik merk -en dit beangstigt me -dat dit vaak ten nadele is van taken die door het OCMW worden vervuld. Nu ontdekt men dat plots, als gevolg van de verhoging van de politiefactuur en de energiefacturen. In een aantal gemeenten is dat een voorwendsel om te verklaren dat men de bijkomende rusthuisfactuur van OCMW's echt niet meer kan betalen. Ik noem geen namen, maar constateer dat op heel vele plaatsen.
Verder is het in het algemeen zo dat de zorgvraag toeneemt. Het heeft geen zin dat de verschillende overheden de verantwoordelijkheid voor het betalen daarvan doorschuiven naar elkaar. De maatschappelijke kosten van de vergrijzing nemen nu eenmaal toe. Ook in het kader van een kerntakendebat is het ouderenbeleid een taak van zowel de lokale als de Vlaamse en federale overheden. Zowel de Vlaamse regering als de federale regering hebben in hun begrotingen voor 2003 inspanningen gedaan om de middelen voor de ouderensector te laten toenemen. Het kan niet anders dan dat ook de lokale overheid terzake haar verantwoordelijkheid neemt. Dit is geen ping-pongspelletje, het is een collectieve verantwoordelijkheid.
Ik ga in op het concrete geval van het OCMW-Affligem. Het rusthuis van Lierde was erkend tot 1 september 2002, voor 62 woongelegenheden. De erkenning van het rusthuis kan worden verlengd, uiteraard als het voldoet aan de erkenningsnormen. Het OCMW heeft, als inrichtende macht, op 24 april 2002 een aanvraag ingediend tot verlenging van de erkenning. Mijn administratie heeft die aanvraag echter onontvankelijk verklaard en dit ook zo gemeld aan de gemeente. Er kon immers geen brandveiligheidsattest worden verleend. Er werd hier al verwezen naar de structurele problemen, zoals te smalle deuren en te kleine kamers. Dit is inderdaad geen nieuw dossier. In het verleden waren er reeds meermaals opmerkingen van de brandweer. Deze afwijzing is het gevolg van het strenger worden van brandweervoorschriften en het toenemen van de verantwoordelijkheid van de brandweercommandant. Er komt dus geen attest meer, dus kan de Vlaamse overheid de vergunning niet verlengen.
Het laatste officiële gegeven in dit dossier, wat mijn administratie betreft, is het feit dat het OCMW via een aangetekende zending van 22 oktober een aanvraag tot voorafgaande vergunning indiende om de opnamecapaciteit van het rusthuis te vergroten, tot 116 woongelegenheden. Dat zijn dus 40 woongelegenheden meer. Momenteel onderzoekt de administratie die aanvraag. Het rusthuis bevindt zich momenteel dus eigenlijk in een illegale situatie. Naar aanleiding van een vorige interpellatie heb ik al gezegd dat dit het geval is voor nogal wat rusthuizen, meestal omwille van het strenger worden van brandweervoorschriften. Bovendien meen ik dat in dit geval op de beheerders van het rusthuis een bijzondere verantwoordelijkheid rust. Dit is immers niet te wijten aan het feit dat de brandweercommandant nu extra strenge maatregelen neemt. De voorbije jaren was voortdurend het signaal gegeven dat er met de brandveiligheid in dit rusthuis eigenlijk iets mis was.
Wat de vraag betreft om de dienstverlening over te laten aan de commerciële privé-sector is er, in tegenstelling tot wat hier werd gezegd, geen meningsverschil tussen minister Van Grembergen en mezelf. Dat is ook niet zo verbazingwekkend. Er is immers een wettelijke bepaling, namelijk het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 1985, die stelt dat enkel rusthuizen die een erkenning hebben in aanmerking komen voor een overname. Een rusthuis dat geen erkenning meer heeft, kan zijn bedden dus niet overdragen. De vraag of een OCMW-rusthuis de dienstverlening kan overdragen aan een commerciële privé-partner is dus momenteel niet aan de orde. Dit kan aan niemand worden overgedragen, daar het om niet-erkende bedden gaat.
Wel werd aan minister Van Grembergen de vraag ten gronde gesteld namelijk of overdracht mogelijk was indien er een erkenning zou zijn. Ik sluit me volledig aan bij zijn antwoord. Wat dat betreft, is er geen verschil van mening. Minister Van Grembergen heeft op 20 september 2002 een brief geschreven naar het OCMW. Omdat het een juridisch antwoord is, zal ik het voorlezen. U krijgt dit achteraf.Ik citeer : 'Teneinde een duidelijk antwoord op uw vraag te formuleren, is een goede lezing van artikel 60, paragraaf 6 van de organieke OCMW-wet noodzakelijk. Dit artikel stelt dat waar de noodzakelijkheid zich voordoet, het OCMW in het kader van een bestaande planning instellingen of diensten met een sociaal, curatief of preventief karakter opricht, uitbreidt en beheert. Artikel 60, paragraaf 6 laat een OCMW dus niet toe om slechts een noodzaak vast te stellen en aan de kant te blijven staan. Had de wetgever dat gewenst, zou er immers sprake zijn van 'kunnen oprichten' in plaats van oprichten. Dit was niet het geval.
Waneer het OCMW een duidelijke taak inzake maatschappelijke zorg krijgt, dient ze deze taak naar behoren en met de meeste zorgvuldigheid op te vangen. Als overheid dient ze dit te doen in overeenstemming met alle wettelijke bepalingen en tevens overeenkomstig alle algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo moet ze voor alle inwoners een gelijkwaardige en gelijkaardige behandeling garanderen. Het pluralisme moet bijvoorbeeld een essentieel onderdeel van het bestuur zijn.
De wetgever heeft bijgevolg klaar en duidelijk gesteld dat wanneer het OCMW een noodzaak vaststelt, het ook daadwerkelijk de opdracht heeft daaraan te verhelpen door een instelling of dienst op te richten. Dat dit wel degelijk de bedoeling was van de wetgever, blijkt ten andere ook uit andere wetgevende initiatieven. Ik verwijs hier naar het wetsvoorstel dat werd ingediend door mevrouw Van der Hooft en het voorontwerp van decreet van de toenmalige Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn. Deze twee wetgevende initiatieven tonen duidelijk aan dat de wetgever oordeelt dat de huidige organieke OCMW-wet niet toelaat om een opgerichte dienst of instelling zomaar te sluiten of over te dragen. Indien de wetgever van oordeel was dat een OCMW dit kan, had hij zich nooit de moeite getroost om dergelijke initiatieven te nemen.
Bovendien laat ook de OCMW-wet geen twijfel bestaan over de mogelijkheden die de wetgever stelde. Zo stelt artikel 61 van de organieke OCMW-wet vast in welke mate een samenwerking wel mogelijk is. Ook de beroemde hoofdstukken XII, XII bis en XII ter van de organieke OCMW-wet besteden aandacht aan een aantal samenwerkingsmogelijkheden. ' We kunnen dus niet spreken over een loutere overdracht.
U vroeg hoe de kwaliteit en het prijsbeleid of het voorkomen van een faillissement op lange termijn gegarandeerd kunnen worden. Ik denk dat het voorkomen van een faillissement moeilijk kan worden gegarandeerd. Het beheer van een rusthuis is ook geen eenvoudige zaak. De initiatiefnemer moet niet alleen een goede beleidsvisie ontwikkelen, maar moet ook voldoende managementcapaciteiten bezitten.
Voor het beheren van een rusthuis mogen we toch bepaalde managementcapaciteiten verwachten. Daarom willen we in het nieuwe zorgdecreet heel duidelijk stellen dat in de toekomst niet iedereen een rusthuis kan oprichten of uitbaten. Aan de oprichting moeten voorwaarden worden gesteld, zowel wat betreft ingebracht kapitaal als managementcapaciteiten van een rusthuisuitbater of -beheerder.
Het voorkomen van faillissementen kan noch bij VZW's, noch bij commerciële rusthuizen maar uiteraard wel bij OCMW-rusthuizen, met dien verstande dat de lasten dan door de gemeente worden gedragen. Dan zitten we terug bij het verhaal van Affligem, waar gezegd wordt dat men die lasten niet meer kan of wilt dragen. Bijgevolg is er als het ware een virtueel faillissement.
Minister Van Grembergen en ikzelf nemen hier inderdaad een gezamenlijke houding aan. Het wetgevend kader is zowel binnen Welzijn wat betreft de overdracht van bedden, als binnen Binnenlandse Aangelegenheden wat betreft het toezicht op de OCMW-wetgeving zo duidelijk dat er geen misverstanden hoeven te bestaan tussen twee ministers. Ik heb de interpretatie van de OCMW-wetgeving geciteerd zoals ze door minister Van Grembergen werd gegeven aan het gemeentebestuur van Affligem, en ik sta daar uiteraard volledig achter.
Het lijkt me logisch dat we op dit moment aan het OCMW te Affligem moeten melden dat het met zijn bedden niet meer op de markt kan komen vermits het geen erkenning meer geniet. Dit kan evenmin binnen een hoofdstuk XII. Het OCMW moet eerst opnieuw een erkenning krijgen of een nieuwe voorafgaande vergunning met het oog op een zorgstrategische planning, een bouwinitiatief, enzovoort. Dit is dus geen eenvoudig dossier. Het betreft één van de hele reeks rusthuizen waar zich serieuze problemen voordoen.
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mevrouw de minister, wat dit laatste betreft hebt u inderdaad gelijk. Ik denk niet dat dit de enige gemeente is die met dergelijke problemen kampt.
U hebt tijdens mijn vorige interpellatie gezegd dat een negentigtal rusthuizen problemen hadden om hun vergunning te verlengen. De helft van die problemen hield verband met de brandveiligheid. Als ze het probleem willen oplossen, moeten ze in de brandveiligheid investeren om aan de normen te voldoen. Pas dan kunnen de bedden opnieuw worden erkend. Mevrouw de minister, u hebt toch ook een oplossing voor Vilvoorde gevonden. Er werd mij gezegd dat daar, met het oog op de overname door een privé-partner, een voorlopige erkenning werd toegekend. Ik vraag mij af of dit, mits de kwaliteit wordt gegarandeerd, hier ook niet mogelijk is.
Het probleem van de financiering is zeer reëel. Een verlies van 300.000 frank per bed kunnen wij niet blijven dragen. U verwijst naar management. Morgen kunnen wij een motie goedkeuren, waarin u gevraagd wordt een planning op te bouwen die in die managementondersteuning voorziet. De collega's van de meerderheid hebben deze motie mee ondertekend. Daar ben ik blij om. Het zal een aanzet zijn om dit te realiseren.
Het probleem van de financiering van rusthuizen blijft bestaan, en zeker voor dit rusthuis. Op welke manier kan aan de mensen die er nu verblijven en aan degenen die er willen opgenomen worden, enige garantie worden geboden? Hoe zal rekening worden gehouden met de vraag van de bewoners en de personeelsleden? Er bestaat immers grote onzekerheid over hun lot. Het is erg belangrijk om een kwalitatief goede en betaalbare oplossing te vinden.
Minister Mieke Vogels : Het probleem van de rusthuizen is een zeer complexe materie. In Vilvoorde was er geen structureel probleem op het vlak van de brandveiligheidsvoorschriften, er was alleen onvoldoende omkadering. Dat probleem kon op korte termijn worden opgelost. Dat was gemakkelijk.
Er zijn rusthuizen, zoals dat van Affligem, waar het niet langer verantwoord is om de vestiging te laten bestaan. De motivatie voor het ontbreken van een erkenning is een zwaarwichtig gegeven, want het gaat om de brandveiligheid. Dat is het geval voor Affligem. Er moet een oplossing komen, maar men kan hiervoor niet steeds in de richting van de minister kijken. Het OCMW draagt een grote verantwoordelijkheid in dit dossier, want het weet daar al 30 jaar dat er structurele problemen zijn.
Vanuit de administratie Welzijn en in het belang van bewoners en personeel, wil ik best samen met het OCMW en het gemeentebestuur van Affligem naar een oplossing op korte en langere termijn zoeken. De regio is inderdaad niet overbedeeld wat de huisvesting van ouderen aangaat. Het gaat hier om een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Het is al te gemakkelijk om te stellen dat het de schuld is van de hogere overheid.
Vooral bij OCMW-rusthuizen zijn er financieringsproblemen als gevolg van de CAO's die met de Vlaamse overheid zijn afgesloten. Rusthuizen die door de federale overheid waren gesubsidieerd, kregen geen extra middelen. Dat is een historisch gegroeid gegeven, waarvoor nu moeilijk iemand met de vinger kan worden gewezen. Het is een collectieve verantwoordelijkheid. Ik herhaal dat zowel de federale als de Vlaamse regering zich bewust zijn van het feit dat de rusthuizen aan onderfinanciering lijden.
In 2003 wordt in bijkomende financiële middelen voorzien. Voor goed gemanagede rusthuizen zal dit soelaas bieden. Of dit voor alle rusthuizen het geval is, weet ik niet. De overheid kan moeilijk mismanagement of verkeerde beslissingen uit het verleden op zich nemen. Ik doe hier geen uitspraak over Affligem, maar men weet wel al lang dat er structurele problemen zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.