Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 15/10/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Riet Van Cleuvenbergen tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, over de afspraken tussen de minister en de federale minister in verband met de financiering van de ouderenvoorziening vanaf 1 januari 2003
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Cleuvenbergen tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, over de afspraken tussen de minister en de federale minister in verband met de financiering van de ouderenvoorziening vanaf 1 januari 2003.
Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de minister, collega's, dit is een heikel punt omdat er een zorgtekort is op verschillende terreinen, maar zeker bij de ouderen. Wij weten allemaal dat er in 1997 een meerjarenplan werd opgesteld om in 5 jaar tijd vanuit het federale niveau bijkomende middelen naar de Vlaamse rusthuizen te laten vloeien, en meer specifiek naar zwaar zorgbehoevenden die in rustoorden verblijven. Het was de bedoeling om de kwaliteit van de opvang te verbeteren. Dat was in 1997 in een protocol afgesproken.
Het voorbije jaar werd niet uitgevoerd wat was vastgelegd. Dit maakt dat de Vlaamse Gemeenschap nu 26.662 RVT-bedden heeft. Voor een erkend RVT-bed krijgt men namelijk 1.000 frank per dag meer voor zorgverstrekking dan voor een gewoon rustoordbed.
Mevrouw de minister, wij hebben hierover al verscheidene vragen gesteld. Wij zijn nu drie maanden verwijderd van 1 januari 2003 en stellen nogmaals deze vraag. U had zich telkens geëngageerd om een nieuw meerjarenplan op te stellen, maar er moest op minister Vandenbroucke worden gewacht. In zijn beleidsnota van 2001 pleitte hij voor een samenwerkingsakkoord inzake ouderenbeleid tussen de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten. Op interministeriële conferenties vroeg hij ervoor te zorgen dat hierover een draagvlak zou ontstaan, niet alleen bij de organisaties maar ook bij het maatschappelijke middenveld en de zorgverleners. Men zou dan aan de hand van een projectie van 2000 naar 2010 de behoefte aan bijkomende plaatsen in rust- en verzorgingstehuizen in kaart brengen, met de bedoeling een planning op te stellen. Dit kon een reconversie zijn, maar in zijn beleidsnota kondigde de minister aan dat dit eventueel ook een totaal ander concept zou kunnen zijn.
Als er een tekort blijkt te zijn aan rustoorden en voorzieningen, dan moeten die natuurlijk nog worden gebouwd. Als de sector evenwel pas binnen enige maanden weet wat er in 2003 te gebeuren staat, kan die zich niet voorbereiden.
Mijn ingediende vraag was veel langer, maar gelet op het debat dat nog moet volgen, is dit misschien wel de beste methode. Mevrouw de minister, zijn er studies over de demografische evolutie in Vlaanderen gemaakt in het licht van het zorgaanbod voor zwaar zorgbehoevende ouderen nu en in de toekomst? Wat gebeurt er met de studie die bij de Vlaamse administratie Welzijn en Gezondheid loopt op basis van de laatst beschikbare gegevens en per leeftijdscohorte? U hebt zelf de categorieën aangekondigd : 70-75 jaar, 80-85 jaar en zo meer. Welke bijkomende middelen -niet alleen financiële maar ook materiële in algemene zin -zijn er in de periode 2003-2008 in Vlaanderen nodig? Is deze studie ter beschikking van het Vlaams Parlement?
Blijft het antwoord van minister Vandenbroucke van januari 2002 geldig? Hij zou de uitgewerkte denksporen niet allebei tegelijk financieren, omdat hij dat te duur vindt. Is dat zo? Men zou verder blijven focussen op RVT-erkenningen. Welke concrete werkafspraken zijn er tussen de federale en de Vlaamse minister over het toekomstig beleid ten aanzien van zwaar zorgbehoevende ouderen?
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, deze vraag wordt inderdaad niet voor het eerst gesteld. Het is bovendien een vraag die in deze commissie leeft.
De spectaculaire vergrijzing van de bevolking is een zeer belangrijk gegeven in de uitbouw van een ouderenbeleid. Ik heb dit reeds verschillende malen herhaald. Het Nationaal Instituut voor de Statistiek beschikt over prognoses tot 2050, vertrekkende van de huidige situatie. De uitslag van het NIS is evenwel niet het alleenzaligmakend instrument om tot een passende verdeelsleutel van middelen te komen. De demografische vooruitzichten zijn publiek toegankelijk via de website van het NIS.
In de interkabinettenwerkgroep Ouderenbeleid, die in de schoot van de interministeriële conferentie Volksgezondheid werd opgericht, verstrekt het Riziv aanvullende cijfergegevens over de gebruiksintensiteit binnen de huidige ROB- en RVT-voorzieningen, ingedeeld per leeftijdscategorie en over de Katz-score. Bij een landelijke verdeling van bijkomende middelen voor de intramurale sector kan deze statistische verdeling tot een proportioneel aanzienlijke verhoging van middelen voor Vlaanderen leiden. Dat is alvast goed nieuws.
De Vlaamse Gezondheidsindicatoren 2000 zijn een tweede belangrijke informatiebron en bevatten wel indicatieve gegevens over de huidige zorgvraag. De vergrijzing van de bevolking gaat -gelukkig -gepaard met een verbeterde gezondheidstoestand zodat algemeen wordt verwacht dat de vraag naar zorg niet evenredig stijgt met de toename van het aantal ouderen. Dat percentage vermindert dankzij de verbeterde gezondheidstoestand van de ouderen.
Bij het bepalen van het gewenste aanbod van voorzieningen is het uiteraard belangrijk om rekening te houden met bevolkingsprognoses in Vlaanderen, die van regio tot regio verschillend evolueren. Deze prognoses doen evenwel veeleer een uitspraak over proportionele verhoudingen bij de allocatie van middelen dan over de absolute grootte van de noden.
Naarmate de horizon verder in de toekomst ligt, stijgt immers ook het aantal onzekerheden. Ik denk bijvoorbeeld aan de periode 2030-2050. Het al dan niet beschikken over een medicijn voor de ziekte van Alzheimer zal een enorme invloed hebben op de zorgvraag, zeker op de zwaar zorgbehoevende, residentiële zorgvraag.
Anderzijds vertaalt een intramuraal aanbod zich onvermijdelijk in bakstenen. Wat nu gepland wordt en tegen 2010 in gebruik is, zou tot 2040 performant moeten blijven. Nu plannen betekent zorgvoorzieningen uitbouwen, waarin wij later zullen resideren. Wij moeten rekening houden met toenemende comforteisen, zelfredzaamheid en privacy.
Om die reden pleit ik in het kader van een vernieuwd Vlaams ouderenbeleid voor meer aandacht voor deze steeds groter wordende groep van ouderen in onze samenleving, maar ook voor voldoende diversiteit in de infrastructuur. Ik denk hier bijvoorbeeld aan het levenslang bouwen, waarbij de infrastructuur in functie van de behoefte van de bewoner kan worden aangepast. Hoe belangrijk de vergrijzing zich ook aankondigt, dit hoeft niet altijd te resulteren in een lineaire stijging van het aanbod van voorzieningen.
Wat de korte termijn betreft, zijn de federale middelen voor ouderenzorg die ter beschikking zullen worden gesteld, sinds vorige dinsdag bekend. Er komt een stijging van de middelen die binnen het Riziv voor ouderenvoorzieningen voorhanden zijn. Wij hebben de voorbije weken en maanden regelmatig op interministeriële conferenties en interkabinettenoverleg een ouderenbeleid gevoerd in het kader van de uitbouw van een enveloppensysteem, dat voor de federale overheid budgettair neutraal zou zijn en verdeeld zou worden binnen de massa van middelen die voor 2003 beschikbaar zijn. Dit systeem biedt de gemeenschappen en de gewesten de mogelijkheid om regionale accenten te leggen, zowel inzake het intramurale ouderenaanbod als de RVT-reconversie.
Een concreet engagement van de federale overheid is pas mogelijk na de definitieve beslissing over het budget 2003. Deze beslissing is er nu en ik verwacht dat de interkabinettenwerkgroep op zeer korte termijn opnieuw zal samenkomen, zodat tegen de volgende interministeriële conferentie Gezondheid, waarbinnen deze werkgroep Ouderenbeleid functioneert, een definitieve beslissing kan worden genomen over de bijkomende middelen voor de volgende periode vanaf 2003.
Ik zal dus nog wat geduld moeten vragen wat de reële enveloppe op korte termijn betreft. Uw vragen over de lange termijn zijn terecht, maar men kan de zorgvraag niet altijd lineair verbinden aan de vergrijzing.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik ben blij dat de federale minister een beslissing heeft genomen. Een en ander zal waarschijnlijk in een protocol of samenwerkingsakkoord worden gegoten. Ik hoop dat wij daar dan te gepasten tijde over kunnen spreken, want het gaat over het ouderenbeleid voor de volgende tien jaar. Wij willen nagaan in welke mate wij het federale en Vlaamse beleid nog kunnen bijsturen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.