Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 10/10/2002
Vraag om uitleg van de heer Patrick Hostekint tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de problematiek van de slachthuizen in of aan de rand van woongebieden
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Hostekint tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de problematiek van de slachthuizen in of aan de rand van woongebieden.
De heer Hostekint heeft het woord.
De heer Patrick Hostekint : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, het probleem is een tiental dagen geleden via de krant De Morgen terug brandend actueel geworden. Het artikel ging over het slachthuis van Bavegem. Tegen alle adviezen van zijn administratie in heeft de minister van Ruimtelijke Ordening, de heer Van Mechelen eind juni een BPA goedgekeurd waarbij in een pennentrek de bouwovertredingen van het slachthuis zijn geregulariseerd. Op 28 september schreef de journalist van De Morgen hierover : 'Opgrimbie, Bavegem : het is maar een kleine stap.' Daarover volgt meer deze namiddag, als de heer Malcorps de minister daarover ondervraagt. Ik zou u willen ondervragen over de milieuaspecten van het probleem, hoewel milieu en ruimtelijke ordening nauw met elkaar zijn verbonden.
Slachthuizen maken geïntegreerd deel uit van de vleesindustrie. Zoals de vleesindustrie zelf, is de slachthuissector op een ongecontroleerde en explosieve manier gegroeid. Historisch waren slachterijen in Vlaanderen een onderdeel van de melkerijen. Ze waren gevestigd in woon- en landbouwzones. Vaak lagen ze in de dorpskom of in het centrum van de gemeenten. In de jaren '50 en '60 zijn ze omgevormd tot slachthuizen. Zolang er een directe band bestond met de omgeving, stelden er zich geen onverenigbaarheidsproblemen met de bestemming woon- of landbouwzone.
Onder druk van de reglementering en de voorwaarden die werden opgelegd door de Europese Unie, ontstond er een schaalvergroting. Uit die schaalvergroting heeft de sector -en in feite ook de overheid -nooit de passende conclusie getrokken, namelijk dat slachthuizen niet thuishoren in een woonzone of een landbouwzone, omdat de activiteiten die worden uitgeoefend duidelijk van industriële aard zijn. De directe winsten zouden nu eenmaal kleiner geweest zijn, had men op lange termijn geïnvesteerd in zones die voor deze industriële activiteiten bestemd waren.
Reeds sedert 20 jaar wordt men geconfronteerd met de bekende feiten. De meeste slachthuizen zijn ingeplant aan de rand van woongebied of midden in woongebied. De gevolgen van deze inplanting zijn voor de omwonenden vaak ondraaglijk. Ik spreek uit ervaring. Er is iemand met mij meegekomen van een actiecomité. Die weet het nog veel beter dan ik.
Ten eerste is er de lawaaihinder. Laden en lossen gebeurt zeer vroeg in de morgen : meestal om 4 uur en soms vroeger. Ten tweede is er de verkeersoverlast. Het drukke, zware verkeer raast door de woonwijk of de dorpskom. Ten derde is er ook de geurhinder. Vooral tijdens de zomer is die geurhinder vaak niet te harden. Ten vierde is er de vervuiling van het afvalwater. Bij het slachtproces komt zeer veel afvalwater vrij dat zwaar biologisch verontreinigd is.
Deze hinder heeft meestal tot gevolg dat het sociale weefsel in de woonkern of in de dorpskern in grote mate is aangetast en dat de waarde van de huizen fel is gedaald. Dat is een drama voor veel gezinnen die hun hele leven voor dat huis hebben gespaard.
Niet alleen voor de omwonenden, maar ook voor de slachthuizen zelf heeft de ligging in of vlak bij een woongebied zware gevolgen. Ten eerste zegt de wet op de ruimtelijke ordening dat zonevreemde bedrijven -bijvoorbeeld slachthuizen -in een woongebied niet mogen uitbreiden. Ten tweede is er de Vlarem II-wetgeving. Veel slachthuizen hebben nog een oude ARAB-vergunning. De nieuwe wetgeving is echter veel strenger. Het Vlarem stelt zeer duidelijk dat klasse 1-slachthuizen ten eerste verboden zijn in woongebieden, in waterwinningsgebieden, in recreatiegebieden en in beschermingszones I, II en III, en ten tweede verboden zijn op minder dan 100 meter afstand van woongebied of recreatiegebied. Met andere woorden, voor zover dit nog moet worden benadrukt : slachthuizen horen niet thuis in woongebied.
Toch proberen de slachthuizen te ontsnappen aan de strenge wetgeving. Sommige slachthuizen werken gewoon verder zonder milieuvergunning. Eventueel breidt men uit zonder bouwvergunning. Andere slachthuizen proberen de situatie via een gemeentelijk plan van aanleg op te lossen of te regulariseren. De gemeente dient een BPA in, waarin de zone rond het slachthuis wordt ingekleurd als bedrijvenzone, conferatur Bavegem. Intussen blijven in Vlaanderen heel wat dossiers aanslepen van slachthuizen in of aan de rand van woongebieden.
Het voorbeeld van het slachthuis van Ruiselede is ongetwijfeld illustratief voor de hele sector. Ik ken dat dossier zeer goed. Ik ben daar al mee bezig sinds ik parlementslid ben. Dat is ongeveer 11 jaar. Het bedrijf ligt midden in het centrum van het dorp en breidde sinds zijn oprichting in 1950 voortdurend uit in woon- en agrarisch gebied.
Reeds sedert geruime tijd vecht het buurtcomité 'Beter Bruggestraat' een procedureslag uit. Sinds eind jaren '80 is het verhaal van het slachthuis van Ruiselede er een van toegekende vergunningen, van beroep tegen die beslissingen bij de minister en bij de Raad van State, en van kortlopende vergunningen om de nodige aanpassingen te kunnen uitvoeren.
Mevrouw de minister, op 21 oktober 2000 kreeg het slachthuis van u in beroep opnieuw een vergunning. Ditmaal was dat niet voor 2 jaar, zoals bijvoorbeeld in 1990 nog door toenmalig minister De Batselier werd gedaan. U geeft een vergunning voor 20 jaar.
De actiegroep 'Beter Bruggestraat' trok hiertegen in beroep bij de Raad van State en kreeg voor de zoveelste keer gelijk. Uw besluit werd op 14 februari 2002 geschorst door de Raad van State op grond van stedenbouwkundige voorschriften en zal met quasi-zekerheid vernietigd worden.
Ondertussen blijft alles echter bij het oude. Het slachthuis werkt onverstoorbaar verder. Het gemeentebestuur van Ruiselede is bovendien bezig met de opmaak van een gemeentelijk BPA met als enig doel de regularisatie van de bouwovertredingen van het slachthuis. Het vorige BPA werd in 1995 door de Raad van State vernietigd. Het scenario van Bavegem dreigt zich te herhalen. Ik weet wel dat dit niet onder uw verantwoordelijkheid valt, maar onder die van de minister van Ruimtelijke Ordening. Ik verwittig u toch, omdat op basis van bouwovertredingen milieuvergunningen die u hebt toegekend, worden geschorst en vernietigd.
Ruiselede is geen alleenstaand geval : over heel Vlaanderen worden gemeenten zoals Kalmthout, Sijsele, Herzele en Sint-Truiden al jaren geplaagd door hinder veroorzaakt door slachthuizen in woonzones. Uit een antwoord op een interpellatie die ik in 1996 aan de toenmalige minister van Leefmilieu, de heer Kelchtermans stelde, bleek dat ongeveer 10 bedrijven inderdaad in woongebied lagen. Dertien bedrijven waren actief zonder milieuvergunning. Bovendien bleken 30 van de toen 60 gecontroleerde bedrijven de opgelegde milieuvoorwaarden niet na te leven. De problematiek van de slachthuizen is dus een oud zeer van het Vlaams milieubeleid en van het Vlaams beleid van Ruimtelijke Ordening.
Mevrouw de minister, wat is de evolutie van het dossier van de slachthuizen in of aan de rand van woongebieden? Hoeveel slachthuizen hebben een milieuerkenning gekregen? Hoeveel slachthuizen zijn er sinds 1996 geherlokaliseerd? Voor de problemen met de slachthuizen is er immers maar een oplossing : ze op een andere plaats inplanten. Veel problemen zouden daardoor worden voorkomen. Ik zeg niet dat de problemen uw schuld zijn, maar de zaak heeft veel te lang aangesleept.
Hoeveel inbreuken op de milieuwetgeving werden tijdens de periode 1996-2002 door de milieu-inspectie vastgesteld en welke sancties hebt u opgelegd? Overweegt u om de vervallen vergunningen niet te verlengen als ze strijdig zijn met de milieuwetgeving of als de verbodsbepalingen en afstandsregels van de Vlaremwetgeving niet worden nageleefd?
Overweegt u om eindelijk werk te maken van de herlokalisatie van hinderlijke slachthuizen in woongebieden? Welke aanmoedigende maatregelen werden reeds opgenomen in de wetgeving? Hoe ziet u de toekomst van het voorbeeld dat ik heb geschetst, met name het slachthuis van Ruiselede? De vergunning werd geschorst door de Raad van State, wat in feite inhoudt dat het slachthuis niet langer over een vergunning beschikt.
De voorzitter : De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de heer Hostekint schetste een meer algemene, maar vrij eenzijdige benadering van de problemen met de slachthuizen. In al die jaren heeft de overheid, en niet het minst de Europese, bijzonder zware investeringen opgelegd aan dat type bedrijven. Het gaat in de meeste gevallen over oorspronkelijk gemeentelijke slachthuizen. Tot mijn verbazing werden er veel van de hand gedaan aan familiale privé-bedrijven zonder dat de integrale factuur moest worden betaald. De investeringen voor waterzuivering en afvalverwerking waren immers heel groot.
Natuurlijk moeten de vergunningsmaatregelen worden opgevolgd en kunnen problemen op een billijke manier worden opgelost. We zijn nog niet allemaal vegetariër geworden en dus zal nog veel worden geslacht en blijft de sector zeer belangrijk. We moeten ons hoeden voor een eenzijdige benadering om grote drama's te vermijden. Er kan niet worden ontkend dat de overheid door het verlenen van vele vergunningen, soms op een korte termijn, ervoor heeft gezorgd dat het economisch draagvlak van de familiale ondernemingen niet groot genoeg is of dat een aantal noodzakelijke diepte-investeringen niet zijn gebeurd omdat geen economische verantwoording moest worden afgelegd op lange termijn. Een aantal familiebedrijven voldoen daardoor nu niet aan de voorwaarden. Dat zou wel het geval zijn als ze met zekerheid weten dat ze 10 jaar lang kunnen blijven bestaan. Het delokaliseren is een aspect van de invulling van de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. We moeten nagaan of de overheid voor dit type ondernemingen heeft gezorgd voor een alternatief. Ik hoop dat uw antwoord mijn ongerustheid over het voortbestaan van dit soort ondernemingen niet nog groter zal maken. Ik vraag om omzichtig en met enig begrip met deze ondernemingen om te gaan.
De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben het met de heer Wille eens dat er sprake is van een serieuze verbetering. Ook ik volg dit dossier en ik heb er al heel wat vragen over gesteld. Er worden inspanningen geleverd en we nemen een stelselmatige verbetering waar. Uit het verhaal van de heer Hostekint blijkt echter duidelijk dat er ook bedrijven zijn die niet beschikken over de nodige bouw- en milieuvergunningen, maar toch gewoon voortwerken. Toenmalig minister Kelchtermans heeft me ooit verteld dat hij noch de gemeenten daaraan iets kunnen doen, maar dat betwijfel ik ten zeerste. Veel heeft ook te maken met het vervolgingsbeleid door de parketten.
Hoe moet worden omgesprongen met een bedrijf dat jarenlang de milieuregels en de regels voor ruimtelijke ordening aan zijn laars heeft gelapt en een nieuwe vergunning of een regularisatie aanvraagt? Natuurlijk moet ook worden gedacht aan de sociale aspecten, maar het is niet de bedoeling van een sectoraal BPA om dergelijke mistoestanden op grote schaal te regulariseren. Ik zal deze namiddag met minister Van Mechelen discussiëren over het dossier-Bavegem. Ik ben ervan overtuigd dat meer moet worden samengewerkt tussen de diensten van Milieu en van Ruimtelijke Ordening. In Bavegem is daartoe een poging ondernomen, maar het is natuurlijk de vraag hoe wordt vastgesteld dat er geen overmatige hinder is. Welke criteria worden daarbij gehanteerd? Wat is het verschil tussen vervuiling en hinder? De hinder die de omwonenden ondervinden van een aantal slachthuizen is nog steeds heel ernstig en er moet absoluut rekening mee worden gehouden.
De voorzitter : De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, ik wil me graag aansluiten bij bepaalde collega's. Vroeger waren slachthuizen meestal gemeentelijke ondernemingen aan de rand van steden en gemeenten. In de loop van de tijd werden de meeste geprivatiseerd. De afgelopen 10 tot 20 jaar werden ze door het federale ministerie van Volksgezondheid -in opvolging van Europese richtlijnen -gedwongen tot zeer zware miljoeneninvesteringen. Ik spreek me niet uit over het geval waarover de heer Hostekint het had. Ik wil niet over specifieke gevallen spreken. We moeten wel rekening houden met die enorme investeringen op het vlak van waterzuivering, hygiëne, hinder voor de omwonenden. Ik begrijp af en toe niet hoe sommige bedrijven nog kunnen overleven door de zware verplichtingen die ze opgelegd krijgen. We moeten rekening houden met de goede wil die in vele sectoren aanwezig is.
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik denk niet dat ik diep moet ingaan op de historisch bepaalde locatie van de slachthuizen. Dat heeft de heer Hostekint al voldoende uiteengezet. Ik herinner me in elk geval de Gentse situatie. Midden in de stad was een slachthuis gelegen dat het bloed rechtstreeks loosde in de Leie. Op de slachtdagen was de rivier roodgekleurd. We komen dus in elk geval van heel ver. Slachthuizen werden vroeger als een vanzelfsprekende activiteit binnen een gemeenschap beschouwd. Gelukkig is zowel de reglementering als de controle strenger geworden.
Ik kan u een aantal cijfers geven, mijnheer Hostekint, al is het geen zuiver statistische informatie. De cijfers komen van de buitendiensten en steunen op de parate kennis van de bevoegde afdeling Milieuvergunningen. Er kunnen kleine fouten inzitten.
In de provincie Antwerpen waren eind 1995 25 slachthuizen vergund. Medio 2000 waren er nog 19 en dit aantal bedraagt nu nog steeds 19. Hiervan zijn er 8 gelegen in of nabij een woongebied. Voor zover bekend zijn er geen herlocalisaties gebeurd. Dat betekent dat er een 6-tal gestopt zijn. Het is niet duidelijk of het om vrijwillige dan wel noodgedwongen stopzettingen gaat. Onder noodgedwongen versta ik dan stopzetting omwille van economische of milieuredenen. Iedereen weet dat vooral de kleinere slachthuizen het niet gemakkelijk hebben. Het zou dus wel eens om een normale economische evolutie in de sector kunnen gaan.
In de provincie Limburg zijn er 2 slachthuizen gelegen in een woongebied : het stedelijk slachthuis van Sint-Truiden en de NV Slachthuis Genk. Het eerste werd bij besluit van de bestendige deputatie in 2001 vergund voor een termijn van 20 jaar en heeft dus die rechtszekerheid. De verdere exploitatie van het tweede slachthuis voor runderen en varkens werd ook in 2001 vergund voor een termijn van 20 jaar. Dit laatste heb ik in beroep bevestigd bij besluit van 9 december 2001.
In de provincie Vlaams-Brabant zijn geen slachthuizen voor rundvee, paarden en varkens meer actief. In de loop van de voorbije 10 jaar zijn er 3 gestopt, namelijk Tienen, Aarschot en Kortenaken. Deze waren alle 3 in woongebied gelegen. Wel zijn er 11 vergunde pluimveeslachterijen bekend waarvan 4 van klasse 1 en 7 van klasse 2.
In de provincie Oost-Vlaanderen zijn er 17 slachthuizen gelegen in of nabij een woongebied. Hiervan zijn er nog 11 vergund en in exploitatie. Vier slachthuizen zijn gestopt en van de 2 overige werd de milieuvergunning geweigerd.
In de provincie West-Vlaanderen waren eind 1995 43 slachthuizen vergund. Medio 2002 waren er nog 29. Het aantal loopt dus fel terug. Hiervan zijn er 19 gelegen in of nabij een woongebied. Voor zover bekend zijn er geen herlocalisaties gebeurd. Ik heb trouwens de indruk dat herlocalisatie voor slachthuizen -in tegenstelling tot andere sectoren -zeer moeilijk is omwille van de grote investeringen. Meestal komt er een weigering van vergunning omdat er te veel problemen zijn, ofwel stopt de activiteit. Een 14-tal vergunde bedrijven zijn gestopt. We weten hier evenmin of het om vrijwillige dan wel noodgedwongen stopzettingen gaat. We zouden elk dossier afzonderlijk moeten inkijken om de redenen te kennen.
De overheid trad op in die bewuste periode 1996 tot 2002. De afdeling Milieuinspectie heeft zich altijd intens beziggehouden met de sector van de slachthuizen. In die periode werden 346 processen-verbaal opgesteld. Op basis van de vaststellingen werden 502 aanmaningen opgelegd waarvan er tot op heden 450 werden uitgevoerd. Blijkbaar worden de richtlijnen van de Milieuinspectie redelijk goed opgevolgd.
De verlenging van een vervallen milieuvergunning is onderworpen aan een milieuvergunningsaanvraag volgens de geëigende procedures in het Vlarem. In eerste aanleg is de bestendige deputatie bevoegd voor klasse 1-bedrijven. In beroep komen deze dossiers bij mij terecht. Voor de klasse 2-bedrijven is de gemeente bevoegd en in beroep de bestendige deputatie.
Uiteraard worden vergunningen slechts toegekend als alle toepasselijke bepalingen van de milieuwetgeving, met inbegrip van verbodsbepalingen en afstandsregels, worden nageleefd. Waar nodig voorziet de wetgeving in overgangsmaatregels. Voor een vergunningsbeslissing baseren zowel de gemeente als de bestendige deputatie als ikzelf zich uiteraard op de adviezen van de bevoegde diensten, maar we beschikken altijd over een opportuniteitsbeoordeling indien de motivatie daartoe afdoende is. Voor de slachthuizen bijvoorbeeld moet dan worden afgewogen of de hinder binnen aanvaardbare perken blijft, of een bepaalde slachtactiviteit verenigbaar is met de omgeving, met de bepalingen inzake ruimtelijke ordening, enzovoort. We moeten zeker altijd rekening houden met de draagkracht van de omgeving.
Binnen mijn milieubevoegdheid zijn er geen systematische initiatieven met betrekking tot gedwongen herlokalisatie en daarmee verbonden aanmoedigende maatregelen. Bij milieuvergunningsaanvragen voor hermachtiging of voor substantiële uitbreiding van slachthuizen kan wel uit de adviezen blijken dat de hinder als te groot wordt ingeschat, wat desgevallend resulteert in een weigeringsbeslissing waardoor wel een onrechtstreekse sturing in de richting van herlokalisatie gebeurt. In de praktijk betekent dit echter meestal dat een bedrijf genoodzaakt is zijn activiteiten stop te zetten.
Wat het slachthuis van Ruiselede betreft, heb ik daarnet nog even naar mijn dossierhouder gebeld omdat ik me het betreffende dossier niet meer zo goed kon herinneren. Het betreft dus een dossier van een slachthuis waarvan de kantoren in woongebied gelegen zijn, terwijl de echte slachtactiviteiten in agrarisch gebied worden uitgevoerd. Dit maakte het niet eenvoudig om dienaangaande een beslissing te nemen.
Na lange discussies werd uiteindelijk beslist om een verlenging van de milieuvergunning te verlenen waaraan evenwel een hele reeks voorwaarden werd gekoppeld. Zoals u zelf hebt gezegd, ging het om een hernieuwde uitspraak na vernietiging van de eerste uitspraak in beroep van een besluit van 1998. Op 6 februari 2001 werd een verzoekschrift tot schorsing bij de Raad van State ingediend. Met zijn arrest van 29 mei 2002, en dus niet van 14 februari 2002, heeft de Raad van State de schorsing bevolen van de tenuitvoerlegging van het ministerieel besluit van 21 oktober 2000.
Zoals gebruikelijk wordt ook in deze zaak de uitspraak van de Raad van State ten gronde afgewacht. Indien zoals u zelf stelt -met quasi zekerheid -een vernietigingsbesluit volgt, zal ik over dit dossier een nieuwe uitspraak doen. U zult begrijpen dat ik in afwachting hiervan geen standpunt kan innemen. Dit neemt niet weg dat aan de toezichthoudende overheid, in dit geval de Vlaamse milieu-inspectie, gevraagd wordt de nodige controles en inspecties te doen. Die milieu-inspectie zal uiteraard optreden indien blijkt dat daar een buitensporige milieuhinder ontstaat.
De slachthuissector is een moeilijke sector, gezien de historische context ervan. Uiteraard moeten door de overheid maatregelen worden getroffen indien de hinder onaanvaardbaar is voor de omwonenden. Desgevallend moet een milieuvergunning -of een verlenging ervan -worden geweigerd. Het zal niet de eerste keer zijn dat dit gebeurt.
De voorzitter : De heer Hostekint heeft het woord.
De heer Patrick Hostekint : Mevrouw de minister, uit uw antwoord leid ik af dat er in de periode 1996 2002 toch een en ander gebeurd is. Er zijn inderdaad nogal wat slachthuizen gesloten.
Er werd hier gezegd dat de slachthuizen omwille van Europese reglementeringen tot zware investeringen werden verplicht, wat ik absoluut niet ontken. Zo was men verplicht aanzienlijk te investeren in bijvoorbeeld waterzuiveringsinstallaties. Ruiselede heeft echter veeleer geïnvesteerd in uitbreiding van het slachthuis, tegen alle mogelijke regelgevingen in. Eerst was er het slachthuis, en later is er een vleesversnijderij bijgekomen, gelegen op ongeveer 150 meter. Het bedrijf heeft zodanig uitgebreid dat er nu nog slechts 50 à 60 meter afstand is van de woonhuizen.
Mevrouw de minister, ik heb de situatie herhaaldelijk ter plaatse bekeken en zelf kunnen ervaren. Ik zou ook u willen uitnodigen om zelf mee te maken wat die mensen van 's morgens tot 's avonds moeten meemaken.
Onder druk van de overheid werd wel wat geïnvesteerd in waterzuiveringsinstallaties, maar toch waren de investeringen eerst en vooral gericht op zaken die totaal in strijd zijn met de wetgeving, in de hoop dat de tijd dit zou toedekken. Nu wordt met dat BPA gezwaaid. Als daarbij dezelfde weg wordt opgegaan als in Bavegem, zal dit alles wel worden geregulariseerd met alle gevolgen van dien.
Hier werd het argument van de tewerkstelling aangehaald, een argument dat mij keer op keer wordt voorgeschoteld. Mij wordt vaak gezegd dat ik beter zou zwijgen omdat ik de tewerkstelling van een vijftigtal mensen in het gedrang zou brengen. Ik doe echter niets anders dan deze zaak aanklagen. Wie zal uiteindelijk verantwoordelijk zijn als het bedrijf wordt gesloten? Ik niet, maar wel de eigenaar. (Rumoer)
Slachtoffer? Ik ken de familie die eigenaar is maar al te goed. Het zijn niet bepaald sukkelaars! Ik wil enkel zeggen dat men niet mij, maar de werkgever verantwoordelijk zal moeten stellen. Hadden zij tien jaar geleden beslist om op een andere plaats te investeren, dan hadden we al die problemen niet gekend.
De rol die het gemeentebestuur van Ruiselede hierin speelt, is bijzonder kwalijk te noemen. Net zoals in Bavegem is er een collusie tussen het gemeentebestuur en de eigenaars van het slachthuis. Ook dat wou ik even beklemtonen, hoewel de minister dit maar al te goed weet.
Met de vleesindustrie is immers heel wat geld gemoeid.
De voorzitter : Dit is niet de bevoegdheid van deze minister, want we hebben het hier over de milieuvergunning. Indien er andere zaken niet door de beugel kunnen, moeten die maar bij het gemeentebestuur van Ruiselede worden aangeklaagd.
De heer Patrick Hostekint : De socialisten zijn niet in dat gemeentebestuur vertegenwoordigd, de groenen evenmin.
De voorzitter : Het incident is gesloten.