Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 10/10/2002
Vraag om uitleg van de heer André-Emiel Bogaert tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de prioriteitenlijst tot aanleg van nieuwe bedrijventerreinen in Vlaanderen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bogaert tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de prioriteitenlijst tot aanleg van nieuwe bedrijventerreinen in Vlaanderen.
De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, over deze kwestie is vanmorgen in de commissie voor Economie al een serieus debat gevoerd naar aanleiding van vragen van de heer De Roo. De fundamentele vraag luidt eigenlijk : wie krijgt wat waar, al dan niet bij voorrang?
Het aansnijden van open ruimten in het buitengebied voor de aanleg van die beroemde 7.000 hectare nieuwe bedrijventerreinen blijft de gemoederen beroeren. Inzake de pro's en contra's is men daar maatschappelijk en politiek nooit echt uitgeraakt, ook al is men daarmee begonnen vanuit een politieke doelstelling. Vooral in de regio's waar een dergelijke realisatie werd opgenomen in de prioriteitenlijst van de Vlaamse regering, blijft deze zaak voor beroering zorgen. Ofwel voelt men zich benadeeld, ofwel voelt men zich te veel bevoordeeld.
De oorspronkelijke gewestplanvorming werd achteraf door de jaren heen via BPA's door het eigengereid optreden van tal van gemeentebesturen uitgehold. Als gevolg daarvan heeft de overheid de beslissing genomen via een aangepaste structuurplanvorming de ruimte opnieuw en anders te ordenen. Het RSV en onder meer het RSA -Ruimtelijk Structuurplan Aalst -zijn daar de uitvloeisels van. Dit geldt uiteraard voor bijna alle regio's.
Via structuurnota's in 1996, ontwerpnota's in 1998 en voorlopige uitvoeringsplannen in 2000-2001 -met bijhorend openbaar onderzoek -is men uiteindelijk gekomen tot de beroemde afbakening van de binnen- en buitengebieden. Daarover zouden we vanzelfsprekend nog een boompje kunnen opzetten.
De ontwerpen van ruimtelijke uitvoeringsplannen of RUP's werden door de Vlaamse regering vrij snel -in juli 2002 en tijdens het reces -voorlopig vastgesteld bij akteneming. Intussen loopt voor sommige prioritaire regio's gedurende een termijn van 3 maanden het bij de wet voorziene openbaar onderzoek omtrent bepaalde RUP's -onder andere in Aalst, eindigend op 17 oktober.
Velen stellen zich bij dit alles de volgende vragen. Bestaat er een prioriteitenlijst? Zo ja, is dat een officiële beslissing van de Vlaamse regering, casu quo van de bevoegde minister? Zo ja, op grond van welke parameters en criteria werd die lijst dan opgesteld?
In de huidige situatie was er eerst het RSV, waarvan sommigen zeggen dat het te groen ingekleurd werd. Nadien hebben we dan een bijsturing gehad via het SPRE, waarvan sommigen zeggen dat het te blauw ingekleurd werd. Ik laat dat in het midden. Ik denk dat ecologie en economie elkaar zullen ontmoeten door een ineenschuiven van RSV en SPRE.
Minister Gabriels heeft ook al gezegd dat het ontwerp van decreet ruimtelijke ordening, uit te vaardigen op grond van het SPRE, daar duidelijkheid in zal scheppen. Hij heeft ook gezegd dat de differentiële aanpak de hoofddoelstelling is. Hij heeft daarvoor verwezen naar het feit dat ingeval van realisatie van het Deurganckdok alleen daar al 3.000 hectare vrijkomt, op één beperkt gebied. Indien alles geconcentreerd wordt, dan is de differentiatie van het ruimtelijke SPRE in feite zinloos.
Blijkbaar bestaat er in sommige regio's een groot maatschappelijk en/of politiek draagvlak om bij voorrang in buitengebieden nieuwe bedrijventerreinen in te planten. Ik heb vanmorgen gehoord dat dit het geval zou zijn in het Meetjesland, in Vlaams-Brabant en in Antwerpen, terwijl minister Gabriels zegt dat er vooral in Limburg en in West-Vlaanderen een probleem van differentiatie zou zijn. In sommige gebieden is er nog geen politiek en/of maatschappelijk draagvlak om die buitengebieden in te passen voor bedrijventerreinen. Voor Aalst gaat het om 145 hectare in een waardevol landschappelijk gebied. De vraag die de mensen mij stellen, is de volgende. Op grond waarvan beslist de Vlaamse regering met politieke of andere parameters wat waar eerst moet gebeuren?
Ik geef het voorbeeld van Aalst. Een openbaar onderzoek is in een democratisch systeem toch nog altijd een mogelijkheid voor de burgers en het middenveld om al of niet bezwaren te uiten ten aanzien van een toekomstige planning. Welnu, op het moment dat het openbaar onderzoek loopt, krijgen de eigenaars van die buitengebieden al een aangetekende brief op grond waarvan ze onteigend zullen worden. Stel nu dat er op grond van bezwaren een wijziging zou komen in het systeem van de planning, dan zou men gronden onteigenen die niet onteigend moeten worden. Daarom is er een zeer snelle gang van zaken in sommige gebieden en een zeer trage in andere gebieden. Dat is dus eigenlijk de grond van de vraag.
Op grond van welke criteria ging of gaat de Vlaamse regering over tot het opstellen van de prioriteitenlijst voor het aansnijden van open ruimten ter inplanting van nieuwe bedrijventerreinen? Bestaat er een gecentraliseerde lijst van kandidaat-bedrijven -andere dan herlokalisatie -die zich dringend in de nieuw aan te leggen bedrijventerreinen willen vestigen? Ook daar is het immers zeer moeilijk om informatie over te krijgen. Als men in bepaalde gebieden vraagt aan de lokale en of bovenlokale besturen of er een lijst bestaat van geïnteresseerde bedrijven die echt staan te springen om er te komen, dan kan men nergens zo'n lijst bekomen -behalve herlokalisaties. Waarom worden tegen bepaalde afspraken in -dat heeft men mij althans gezegd, maar misschien kunt u dat weerleggen -op heel wat nieuw aan te leggen bedrijventerreinen ook kleine Sevesobedrijven toegelaten, met alle ecologische gevolgen van dien?
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de voorzitter, in deze commissie is al meermaals over de bedrijventerreinen in Vlaanderen gesproken, ook in het kader van het SPRE.
Ik hoor dat het Nationaal Instituut voor de Statistiek ook geen onderzoek heeft gevoerd naar de leegstaande gebouwen. Nieuwe bedrijventerreinen op de brownfields ontwikkelen is misschien een goede zaak, maar de leegstand van bedrijfsgebouwen onderzoeken is ook belangrijk. De GOM´ weten dit evenmin en zeggen dat zo'n onderzoek niet bestaat. Zij zoeken alleen maar naar leegstaande bedrijventerreinen. Weet de minister hoeveel leegstaande gebouwen er op dit ogenblik in Vlaanderen zijn?
Mevrouw Isabel Vertriest : Mijnheer de voorzitter, sedert de invoering van de heffing op de leegstand van bedrijfsgebouwen is er wel een inventaris opgemaakt. Over de criteria kan worden gediscussieerd, maar er is een overzicht via de heffing op de leegstaande bedrijfsgebouwen, in tegenstelling tot de industrieterreinen, waar heel wat minder duidelijkheid over leegstand bestaat.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, collega's, het is niet de bedoeling naar de ontelbare antwoorden te verwijzen die ik heb gegeven met betrekking tot de problematiek over de bedrijventerreinen, de brownfields, de leegstandsheffing, het aansnijden van greenfields, de discussies over het vermarkten van bestemde maar niet in gebruikgenomen terreinen of de knelpuntterreinen die wij in werking hebben gesteld. Er is een hele literatuur ontstaan, die het verdient om te worden uitgegeven. Ik zal nogmaals trachten duidelijk te zijn. Ik wil hier niet aan dorps- of stadspolitiek doen, dat hoort in deze commissie immers niet thuis.
Het Vlaams regeerakkoord gaat uit van de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dat in december 1997 is goedgekeurd. De uitvoering is in 1998 gestart. Zelf ben ik minister sinds 13 juli 1999. Ik heb steeds een snelle uitvoering van het RSV betracht. De opdrachten die daarin liggen vervat, zijn echter veel omvattender dan oorspronkelijk werd verwacht. Het enige wat er niet instond, bij manier van spreken, is dat op 1 mei 2003 de eerste bemande vlucht naar Mars moest vertrekken. Al het andere staat er wel in vermeld met data en termijnen, die ondanks de enorme inzet van de administratie niet uitvoerbaar zijn.
Wat het aanbodbeleid voor bedrijventerreinen betreft, verwijs ik naar de initiatieven die ik heb opgestart als minister van Economie en Ruimtelijke Ordening. Ik heb getracht om tot een Strategisch Plan Ruimtelijke Economie te komen. Het is een begrip dat in Nederland al twintig jaar bestaat. Er is veel over geschreven en veel onderzoek over verricht, wat tot resultaten leidt. In Vlaanderen stonden wij op dat vlak nergens, want de administratie Economie deed niet aan beleidsopvolging op het vlak van het ruimtelijk beleid in Vlaanderen. Het enige wat hier bestond, zijn de verdeelde acties van de vijf gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen en de enkele succesvolle acties van intercommunales die zich hierop hadden toegelegd. Zij zijn de voortrekkers geweest van het aanbodbeleid dat nu geldt. Ik denk bijvoorbeeld aan Leiedal in West-Vlaanderen. Zowel kwalitatief als kwantitatief heeft dat een hoop goede initiatieven op gang gebracht.
Het RSV zegt dat op het vlak van de bedrijventerreinen, wat nu bindend is vastgelegd, er tegen 2007 6.964 hectare bedrijventerreinen bijkomend moeten worden vastgelegd. Als wij abstractie maken van het feit dat wij vandaag 900 hectare hebben bestemd via het Bijzonder Plan van Aanleg en 1600 hectare via gewestplanwijzigingen hebben bestemd, kunnen we stellen dat wij op die manier een aantal supplementaire bedrijventerreinen op de markt hebben gebracht. Dat was de planningsafspraak die wij in overeenstemming met het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening hebben gemaakt. Daarbij werd de subsidiariteit tussen de drie beleidsniveaus ingevoerd.
Het Vlaams Gewest zou daarbij proberen om 4.200 hectare supplementaire bedrijventerreinen te creëren via het instrument van het afbakenen van de groot- en regionaalstedelijke gebieden, via het afbakeningsplan van het economisch netwerk Albertkanaal, het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel en via het opmaken van RUP's met betrekking tot het opmaken van historisch gegroeide bedrijven.
Ten tweede zouden de Vlaamse provincies 1.400 hectare bedrijfsterreinen creëren via het afbakenen van kleinstedelijke gebieden en de economische knooppunten. Het is evident dat er eerst een provinciaal ruimtelijk structuurplan moet zijn vooraleer deze taak kan worden ingevuld. Op dit ogenblik beschikken Antwerpen en West-Vlaanderen hierover. Limburg beschikt er bijna over en Oost-Vlaanderen heeft goede hoop om volgend jaar het proces te beëindigen. Het komt hen toe om deze afbakening op zich te nemen of bij wijze van voorafname een en ander op te starten en gebruik te maken van artikel 188bis van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. Daarmee kan een provincie een ruimtelijk uitvoeringsplan maken, dat ik vervolgens ter bekrachtiging aan de Vlaamse regering kan voorleggen.
Ten derde is er, naast gewest en provincie, het planningsniveau van de gemeente. Het is de bedoeling dat de gemeenten de spelregels kennen en eveneens 1.400 hectare creëren via het afbakenen van lokale, kleinschalige bedrijventerreinen, die ook gedeeltelijk worden gebruikt voor het herlokaliseren en het geven van groeikansen aan bestaande bedrijven.
Mijnheer Bogaert, uw vraag heeft vooral betrekking op de rol van het Vlaams Gewest en hoe een en ander is verlopen. Wij proberen de taakstelling van het gewestelijk niveau via de stedelijke afbakeningsprocessen te laten verlopen. Dit blijkt in de praktijk een bijzonder moeilijk proces te zijn. Op dit ogenblik wordt de eerste fase van de afbakening van het stedelijk gebied Aalst doorlopen. Er wordt daar 175 hectare supplementaire bedrijvenruimte afgebakend. Dit wordt gevolgd door Turnhout, met 225 hectare, en Kortrijk, met 222 hectare. Daarbij komen nog een aantal historisch gegroeide bedrijven. Zij krijgen uitbreidingskansen via gewestelijke RUP's. Vrijdag jongstleden heeft de Vlaamse regering de eerste drie gewestelijke RUP's voor historisch gegroeide bedrijven bekrachtigd. De procedure terzake wordt nu opgestart. Dit alles zal resulteren in de daadwerkelijke creatie van ongeveer 650 hectare aan bijkomende bedrijvenruimte in deze ronde.
Het is de bedoeling dat dit in het voorjaar van 2003 -en als het aan mij ligt nog eind dit jaar, maar dat zal moeilijk zijn -zal worden uitgebreid met RUP's voor het stedelijke gebied Gent, voor ongeveer 218 hectare. Hetzelfde geldt voor Mechelen. U weet echter ook dat er ongelooflijk veel moeilijkheden zijn met het invullen van de bedrijventerreinen in de stedelijke afbakening van Mechelen. Deze discussies bestaan ook met betrekking tot de randgemeenten rond Sint-Katelijne-Waver, rond de N1. Het zou de bedoeling zijn dat ook in Mechelen 80 hectare worden aangeduid.
Het is dus mijn bescheiden ambitie te trachten tegen het midden van volgend jaar bezig te zijn met de afbakening van 1.000 hectare extra bedrijvenruimte in Vlaanderen. Tel daarbij nog de eerste lichting bedrijventerreinen die zijn gesitueerd in regio's waar vandaag een structureel tekort aan ruimte voor bedrijven wordt vastgesteld, en dan lijkt het mij dat we hier een oplossing trachten voor te vinden.
Ik heb ook het startschot gegeven voor de opmaak van de RUP's naar aanleiding van de opmaak van het Economisch Netwerk Albertkanaal. Het is de bedoeling dat we dit in 2004 ook doen voor de afbakenings-RUP's voor de stedelijke gebieden Antwerpen, Brugge, Roeselare, Oostende, Sint-Niklaas en Hasselt-Genk. In deze gebieden zoeken we in 2004 naar een gezamenlijk aanbod van nogmaals 2.000 hectare aan bedrijventerreinen, om zo tijdig -tegen 2007 -de taakstelling van 6.964 hectare aan bedrijventerreinen waar te kunnen maken, samen met onze partners, namelijk de provincies en de lokale besturen.
De precieze verdeling van die 2.000 hectare zal natuurlijk het voorwerp uitmaken van het overleg dat plaatsvindt in het kader van die afbakening. Maar neem van me aan dat dit realistische streefcijfers zijn, die we mogen voegen bij de 1.000 hectare die nu klaar zijn en bij de ongeveer 1.600 hectare die we de voorbije jaren al via gewestplanwijzigingen hebben gerealiseerd. Ik denk dan onder meer aan de gewestplannen Maasland, Kortrijk en Brugge. We zijn stilaan resultaten aan het boeken.
Het proces van stedelijke afbakening verloopt vrij moeizaam. Momenteel zijn er weer nieuwe moeilijkheden opgedoken in Gent en Leuven. Er woedt een discussie tussen de steden Hasselt en Genk over de vraag wie de kantoren bouwt en wie de bedrijventerreinen bouwt, dus over wie wat gaat doen. We proberen dit proces succesvol af te ronden. Door het proces van afbakening zullen die terreinen uiteindelijk op de markt komen. Inzake het Albertkanaal hebben we in het Zomerakkoord afgesproken dat daar een voorafname zou worden doorgevoerd. We denken dan aan de as die vertrekt aan het Albertkanaal ter hoogte van Merksem, via Wommelgem,Wijnegem, Ranst en Zandhoven. Uit de eerste onderzoeken is nu al gebleken dat daar aanzienlijke mogelijkheden aanwezig zijn.
In de SPRE-studie is een enorm probleem aan het licht gekomen. U kunt zich nog wel de dia in kwestie voor de geest halen : daar vertrok men van Zuid-West-Vlaanderen, over Oost-Vlaanderen, via Aalst naar Gent, Sint-Niklaas en Dendermonde, en dan naar Antwerpen en richting Kempen. We hebben vastgesteld dat er ernstige problemen zijn. We trachten daar op deze manier sneller een antwoord op te geven.
De volgorde hangt samen met de stedelijke afbakeningsprocessen die thans zijn opgestart. De meeste zijn nu opgestart, behalve die voor het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel. Dat zal trouwens ook de allermoeilijkste klus zijn. De gunningsprocedure voor de afbakeningsopdracht voor het grootstedelijk gebied Antwerpen, wat de tweede moeilijkste klus is, wordt momenteel doorlopen. Het overlegproces voor het Economisch Netwerk Albertkanaal is opgestart, net als dat voor verschillende historisch gegroeide bedrijven.
Op basis van de afgeronde afbakeningsprocessen van Aalst, Turnhout en Kortrijk werden ondertussen ook ruimtelijke uitvoeringsplannen opgemaakt. Het gewestelijke RUP voor Aalst is in de procedurefase beland. Dat is zeker niet uiterst snel gebeurd. Ik geloof dat men bijna 3 jaar aan dat proces heeft gewerkt. Het heeft heel veel voorbereiding gekost en heel veel overleg met zich meegebracht. Voor Turnhout vindt de plenaire vergadering plaats op 12 november. We hebben afgesproken met de administratie Ruimtelijke Planning dat we voor het afbakeningsproces de plenaire vergadering voor Kortrijk nog zouden proberen te laten plaatsvinden in december. Op die manier zouden de eerste drie van start zijn gegaan. Het was vooral een kwestie de juiste methodologie en de juiste voorschriften te ontwikkelen. Deze zoektocht heeft dit pionierswerk gekenmerkt. Nu zal er een soort domino-effect ontstaan, dat in de loop van de volgende 24 maanden een concrete neerslag moet kunnen vinden.
Er werd gepeild naar de criteria die de Vlaamse regering hanteert voor het opstellen van een prioriteitenlijst voor het aansnijden van open ruimten ter inplanting van nieuwe bedrijventerreinen. Een dergelijke prioriteitenlijst bestaat bij mijn weten niet, noch een 'shortlist' van prioritair te selecteren dossiers. Wel maakt minister Gabriels in het kader van het Charter van de Economie werk van de verfijning van de ruimtelijke economische hoofdstructuur. Dat is trouwens een studie die ik nog heb mogen presenteren. Ook daar wordt vooruitgang geboekt.
Voor de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is gekozen voor een haalbare volgorde in de overlegprocessen. De haalbaarheid van die volgorde is sterk afhankelijk van de stand van zaken van het planningswerk van de betrokken gemeenten. Bij de afbakeningsprocessen van de regionaal-stedelijke gebieden Aalst en Mechelen was de vergevorderde stand van de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen bijvoorbeeld een doorslaggevende factor om ze eerst aan te pakken. Er was immers heel veel veldwerk verricht, en ze werden daar nu teruggefloten door het feit dat dit nu, als gevolg van het RSV en het nieuwe decreet, door het gewest moest gebeuren.
Een andere factor van de haalbaarheid is de complexiteit. Er is gekozen om niet te starten met de meest complexe stedelijke gebieden zoals het grootstedelijk gebied Antwerpen of het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel, maar met minder complexe procedures om daar ervaring mee op te doen die bij de volgende procedures kan helpen.
U kunt de volledige timing vinden in de beleidsbrief Ruimtelijke Ordening die eind deze maand in het parlement zal worden ingediend, en waarin de start van het overlegproces, de lopende procedure en de te verwachten ruimtelijke uitvoeringsprocedure, waar het toch om draait, aan deze commissie zal worden voorgelegd. Dat zal u de gelegenheid geven er nogmaals op in te gaan.
Wat de specifieke lokalisatie van de bedrijventerreinen binnen het afbakeningsproces betreft, wordt steeds, in permanent overleg met alle betrokken actoren, terdege rekening gehouden met het plaatselijke draagvlak. Daardoor gaat heel veel aandacht uit naar een verantwoorde locatie en de inpassing van nieuwe terreinen. Tevens speelt het economisch profiel van ieder economisch knooppunt een bijzondere rol. Het heeft bijvoorbeeld weinig zin te voorzien in grootschalige bedrijventerreinen in een stedelijk gebied waar de economische ontwikkeling zich voornamelijk afspeelt in de kantoorsector. Daar zijn geen grote logistieke parken voor nodig, maar andere mogelijkheden.
De gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor afbakeningen gaan niet zozeer over het aansnijden van open ruimte. Daarmee zouden we het RSV op zijn kop zetten. Ze moeten een kwaliteitsvol en geïntegreerd programma bevatten van ontwikkelingen voor de stedelijke gebieden, gaande van het vrijgeven van stedelijke woongebieden tot het creëren van randstedelijke groengebieden en stedelijke landbouwzones. Zo streven we naar een evenwichtige benadering van wonen, werken, leefmilieu en landbouw, een sector waarin terechte verzuchtingen bestaan.
De Dienst Investeren in Vlaanderen houdt een gecentraliseerde lijst bij van buitenlandse bedrijven die wensen te investeren in Vlaanderen. De dienst probeert een databank bij te houden van de vraag, en houdt contact met de gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij. Als minister van Economie heb ik voorgesteld de onthaal- en de opvolgingsfunctie bij twee verschillende echelons onder te brengen. Ik neem aan dat dit in de loop van de volgende maanden zal worden uitgevoerd.
U zei dat op heel wat nieuw aan te leggen bedrijventerreinen ook kleine Sevesobedrijven worden toegelaten. Zonder een al te gespecialiseerde uitleg over het omgaan met de Seveso II-richtlijn te willen geven, wil ik erop wijzen dat zowel grote als kleine Sevesobedrijven, respectievelijk hoge- en lagedrempelbedrijven, een essentieel onderdeel vormen van de Vlaamse economie. We willen daarvoor dan ook voorzien in mogelijkheden en potenties. Het is niet realistisch nieuwe Sevesobedrijven volledig uit Vlaanderen te willen weren. Uiteraard is het van belang bij het klaarmaken van vestigingsplaatsen voor zulke nieuwe bedrijven, locaties aan te duiden rekening houdend met de veiligheidsrisico´, en de nodige randvoorwaarden te bepalen voor de inplanting. Zo zullen die bedrijven slechts op een beperkt aantal nieuwe locaties worden toegelaten.
Bij de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor bedrijventerreinen wordt momenteel rekening gehouden met de implementatie van de zogenaamde Europese Seveso II-richtlijn betreffende de beheersing van gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Na de totstandkoming van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de federale staat en de drie gewesten, goedgekeurd bij decreet van 17 juli 2000, ligt nu een ontwerp van decreet Milieueffectenrapportage en Veiligheidsrapportage voor. Dat heeft al een eerste ronde doorlopen, en zal binnenkort in de commissie ter sprake komen. Door bij opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen rekening te houden met de veiligheidsaspecten van nieuwe bedrijfsontwikkelingen, wordt geanticipeerd op de implementatie van deze regelgeving, die eind van dit jaar of begin volgend jaar van kracht zal worden.
De huidige preventieve aanpak in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen verschilt sterk van de vroegere situatie. In het verleden werd nagenoeg geen rekening gehouden met de veiligheidsrisico´, verbonden aan het lokaliseren van bedrijventerreinen. De gewestplanvoorschriften gaven meestal weinig rechtstreekse indicatie om bepaalde risicobedrijven op bepaalde plaatsen te weren. Dat werd meestal niet geregeld in gewestplanvoorschriften, maar in de exploitatievergunning. We willen op dat vlak een stap vooruit zetten.
In het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het regionaal-stedelijk gebied Aalst is preventief gewerkt door de Europese richtlijn te implementeren op basis van overleg en adviesverlening van de cel Veiligheidsrapportage van Aminal. Het resultaat is een sterk gedifferentieerde aanpak, waarbij voor ieder bijkomend bedrijventerrein, vanuit de specifieke locatiekenmerken, zoals de afstand tot woongebied, scholen, ziekenhuizen, enzovoort, een eerste risico-inschatting werd verricht bij het opstellen van het RUP. Dat is een primeur in Vlaanderen.
Dit geeft volgende beperkte mogelijkheden in het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan dat nu in uw regio voorligt. Op het gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek zijn geen Sevesobedrijven toegelaten omwille van de beperkte oppervlakte. Op het gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem-Zuid IV zijn geen Sevesobedrijven toegelaten omwille van de beperkte oppervlakte en de ontsluiting. Op het gemengd regionaal bedrijventerrein Denderleeuw-Oost zijn enkel kleine Sevesobedrijven toegelaten op het zuidoostelijke deel van het terrein omwille van een voldoende afstand tot woongebied. Op het bedrijventerrein voor kantoren en 'kantoorachtigen' en lokale bedrijvigheid Keppekouter zijn geen Sevesobedrijven toegelaten omwille van de beperkte oppervlakte en de nabijheid van woongebied. Door een materiële fout werd dit verkeerdelijk in het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan opgenomen. Op het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter zijn geen grote Sevesobedrijven toegelaten en is de opmaak van een ruimtelijk veiligheidsrapport verplicht om de mogelijkheden en randvoorwaarden voor kleine Sevesobedrijven te onderzoeken.
U vermeldt dat deze opties zouden indruisen tegen gemaakte afspraken. In het overlegproces voor de afbakening van het regionaal-stedelijk gebied Aalst werden afspraken gemaakt over het minimaliseren van hinder voor omwonenden. De bedoelde hinder kan handelen over allerhande aspecten, zoals zwaar verkeer, geur, lawaai, enzovoort. Aangaande het veiligheidsaspect kan echter worden gesteld dat de implementatie van de Seveso II-richtlijn juist tot doel heeft het veiligheidsrisico te beheersen en zo ook mogelijke hinder te beperken. In mijn provincie, dus de provincie Antwerpen, is de arrondissementscommissaris enkel bevoegd om toezicht te houden op de Sevesobedrijven. Welnu, ik kan u zeggen dat deze taak meer dan ernstig wordt uitgevoerd.
Van belang is te wijzen op de gespecialiseerde inhoud van de begrippen kleine en grote Sevesobedrijven, dat heeft voor veel mensen een sterk geladen inhoud. De Seveso II-richtlijn is van toepassing op gevaren verbonden aan chemische gevaarlijke stoffen. In die zin mag het begrip Sevesobedrijf niet worden verward met allerlei hinderaspecten van bedrijven, maar is het begrip uitdrukkelijk verbonden aan het ongevalrisico en aan het preventief beheersen van dit soort ongevallen. Gevaarlijke stoffen kunnen op een bedrijf aanwezig zijn als grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct. Voor sommige zeer gevaarlijke stoffen kan de aanwezigheid van kleine hoeveelheden -bijvoorbeeld een drempelwaarde van 1 kilogram carcinogenen -reeds aanleiding geven tot een classificatie als Sevesobedrijf. Voor andere stoffen gaat het over zeer omvangrijke hoeveelheden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan benzine.
De zogenaamde grote Sevesobedrijven zijn de hogedrempelbedrijven, waarvan er een honderdtal aanwezig zijn in Vlaanderen. De hoeveelheid gevaarlijke stoffen in deze bedrijven overschrijdt de hoogste drempelwaarde, waardoor het opstellen en goedkeuren van een zogenaamd omgevingsveiligheidsrapport nodig is. Lagedrempelbedrijven of zogenaamde kleine Sevesobedrijven komen talrijker voor en beantwoorden aan de lage drempel voor hoeveelheden gevaarlijke stoffen. De effecten bij emissie, brand of explosie zijn beperkter dan bij hogedrempelbedrijven. Deze bedrijven zijn meldingsplichtig.
In de ruimtelijke ordening wordt vandaag vooral rekening gehouden met de veiligheidsaspecten door in voldoende afstand te voorzien tot woongebieden en in sterkere mate met risicogroepen zoals scholen, ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen en dergelijke meer. Dit gebeurt door risico-contouren in overweging te nemen.
Niettegenstaande het preventief implementeren van de Seveso II-richtlijn, met het oog op het maximaal beheersen van de veiligheidsrisico´, in de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en meer specifiek -zoals reeds aangegeven -bij de afbakening van het regionaal-stedelijk gebied Aalst, deelde het stadsbestuur van Aalst aan mijn kabinet mee dat het met betrekking tot het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter de gemeenteraad zou adviseren geen Sevesobedrijven en geen afvalverwerking toe te staan. Indien betreffend bezwaar effectief geformuleerd wordt door de stad Aalst naar aanleiding van het lopende openbaar onderzoek inzake het afbakeningsplan regionaal-stedelijk gebied Aalst zal betreffend gegeven in ogenschouw worden genomen door de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening die ter zake de Vlaamse regering zal adviseren. Er zijn openbare onderzoeken om rekening te houden met alle mogelijke adviezen van allen die daarin wensen te participeren. In dat geval zullen we ons ertoe engageren daar zo sterk mogelijk rekening mee te houden.
Ik heb misschien nog niet volledig geantwoord op de problematiek met betrekking tot de brownfieldontwikkeling en het inventariseren van de leegstand van bedrijven. Uiteraard ben ik steeds bereid dienaangaande een uitvoerige stand van zaken te geven. Zoals u misschien wel weet, ben ik een believer van het hergebruik van de brownfields. Ik nodig u dan ook graag uit om even de auto, trein, bus of boot te nemen om zelf vast te stellen wat momenteel in Temse bezig is. Samen met mijn collega's, de ministers Dua en Gabriels, zijn we erin geslaagd om ons samen achter dergelijke projecten te scharen. Op de meer dan 80 hectare die daar gedurende meer dan 5 jaar ongebruikt is blijven liggen, worden nu eindelijk woon- en werkmogelijkheden gecreëerd. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de betreffende BPA's. Daarbij wordt in meer dan 25 hectare voorzien voor bedrijfsterreinen. Ook minister Dua heeft 2 belangrijke projecten op stapel staan met betrekking tot brownfieldsanering. Deze week werd overgegaan tot de gunning van de uitschrijving van een tekst, decreet en volledig protocol om die brownfields via de participatiemaatschappij in hun ontwikkeling te stimuleren. Ik denk dus dat er op dat vlak in Vlaanderen nooit eerder zoveel in gang is gezet. Het spreekt vanzelf dat een en ander wel wat tijd vergt. Ik verwijs ook nog even naar de PRB-terreinen in Balen die een enorme uitdaging vormen bij een eventuele terbeschikkingstelling ervan. Ik meen dus te mogen zeggen dat een en ander echt op kruissnelheid is gekomen.
De leegstandsheffing geldt voor verlaten bedrijven. Ik kan in dit verband enkel zeggen dat de feiten bewijzen dat versneld wordt overgegaan tot het wegwerken van de leegstand. De facturen die dienaangaande zeker in tweede orde binnenkomen, beginnen een dergelijke omvang aan te nemen dat gekreun waarneembaar wordt bij de bevoegde minister die de factuur mag opsturen.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Toch wil ik nog de volgende opmerkingen maken.
U hebt terecht gezegd dat sommige zaken veel overleg en tijd vragen. In de herhaling herkent men echter de resultaten.
Voorts is het inderdaad zo dat de overheid zeer recent versneld begonnen is aan de brownfieldproblematiek in zijn geheel omdat zowel de bevolking als de politieke wereld terecht vroegen om sneller te gaan in de greenfields en trager in de brownfields. Inderdaad was daar een inhaalmanoeuvre aan de orde.
U hebt ook gezegd dat u niet aan dorpspolitiek doet. Dat moet u uiteraard niet doen, maar u hebt in uw antwoord waarschijnlijk toch wel 20 of 30 gemeenten moeten opsommen. Het kan trouwens ook niet anders. Als men over deze problematiek praat, moet men regio's, steden of gemeenten aanduiden. Ik kan er ook niet aan doen dat in de regio Aalst als eerste prioriteit 175 hectare wordt aangesneden. De vraag is dan, ter plaatse maar ook in het parlement : waarom Aalst, Turnhout en Kortrijk in de eerste fase ; waarom in de tweede fase, Gent en Mechelen ; en in de derde fase Roeselare, enzovoort? Daar moet de Vlaamse regering toch bepaalde criteria voor hebben. Hoe dan ook, we gaan er hier geen boompje over opzetten. Ik ken de criteria ten goede en ik ken de andere ook.
Mijnheer de voorzitter, ik rond af. Wat de kleinere terreinen betreft, zou het blijkbaar zo zijn dat het BPA zonevreemde bedrijven in mindering zou moeten worden gebracht van het toe te kennen contingent aan hectaren. Ik weet niet of dat juist is. Dat is gesteld geweest. Dat zou vandaag door minister Gabriels aan u voorgelegd worden.
Minister Dirk Van Mechelen : Neen, het zit zo. Bij de bespreking van de herziening van het RSV hebben we 3 fasen onderkend. Ten eerste was er een spoedherziening van het RSV met betrekking tot wonen en werken. Ten tweede was er het fameuze RSV-bis. Wat dat betreft zal ik als minister van Ruimtelijke Ordening proberen een helicopterview te behouden. Ten derde was er het opzetten van een procedure voor de herziening van het RSV-2, dat klaar moet zijn tegen 2007.
Het volgende is heel belangrijk. De volgorde van het opstarten van die afbakeningsprocessen is vastgelegd in 1998. In dat jaar heeft men beslist om te starten in de volgorde zoals die vandaag in uitvoering is. Wat ik doe, is proberen versneld alle processen die nog niet opgestart waren, op te starten. Antwerpen is nu het voorlaatste dat hopelijk nog dit jaar kan gebeuren, waardoor we alleen in het voorjaar van volgend jaar nog de afbakening van het stedelijk gebied van Brussel moeten vastleggen. Dan is alles aan het rollen.
Wat zo moeilijk is in de communicatie, is aan te tonen dat er reeds 1.600 hectare via gewestplanwijziging is gerealiseerd en dat er al 900 hectare is via BPA's. Dat is samen dus 2.500 hectare.
We zitten hier in een situatie van de kip en het ei. De beslissing is genomen in het kader van het RSV om de echte terreinen vrij te geven via afbakeningsprocessen. Het is natuurlijk verleidelijk om dat overboord te gooien. Het is veel gemakkelijker om alleen een bosgebied of alleen een industriezone aan te duiden of alleen een woonuitbreidingsgebied aan te snijden. Het is juist het complexe van de oefening om al die processen geïntegreerd en vooral kwalitatief te doorlopen om op die manier totaalpakketten op de tafel te leggen.
Ik kan alleen maar vaststellen dat we nu in 2003 gaan praten over 1.000 hectare extra en in 2004 over 2 000 hectare extra. Op het einde van deze regeringsperiode is dus 3.000 hectare, plus de 1.600 hectare en de 900 hectare die al gerealiseerd zijn, tot stand gebracht. Ik denk dus dat we erin slagen om tegen 2007 de taakstelling te halen. Alleen is er het volgende enorme probleem, dat gebleken is uit de studies van het SPRE. In de methodologie zit er een fout, omdat uiteindelijk de taakstelling is toegewezen aan gebieden. Binnen die gebieden zitten dikwijls ongelooflijke onevenwichten. Ik geef een voorbeeld. In de provincie Limburg weegt Noord-Limburg, met vooral een zeer grote ijzeren voorraad rond Genk, zodanig door in de cijfers dat men in het SPRE zegt dat er eigenlijk voor Limburg geen probleem is, terwijl men natuurlijk weet dat er in Zuid-Limburg een immens probleem is. Door het overaanbod in Noord-Limburg wordt dat echter weggevaagd. Bij de herziening zal men moeten proberen bijsturingen te doen. Hetzelfde geldt voor West-Vlaanderen, waar er onder meer in Oostende en Passendale gebieden vrij liggen, maar waarbij men het in de regio Kortrijk moeilijk blijft hebben om daar uiteindelijk nieuwe terreinen te ontwikkelen.
Voor alle duidelijkheid wil ik toch het volgende stellen. Datgene wat wij als Vlaamse regering vorig jaar voor 2 jaar hebben goedgekeurd met betrekking tot de gewestplanwijziging, is op dit ogenblik nog niet aangesneden. Ik zie dat sommige collega's graag in de krant laten schrijven dat er een probleem in Kortrijk is. Ik zeg u : ze zijn juist ingekleurd op het gewestplan, men moet ze nu alleen ontwikkelen.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Ik vind het zeer gevaarlijk dat men bij een openbaar onderzoek tegelijkertijd bij de start van dat openbaar onderzoek ook al aan de onteigeningen begint.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Voor alle duidelijkheid, de verantwoordelijkheid van de onteigenende instantie bevindt zich niet bij het Vlaams Gewest. In dat opzicht denk ik dat uw vraag op een ander niveau moet worden gesteld.
De voorzitter : De heer De Roo heeft het woord.
De heer Johan De Roo : Mijnheer de minister, mag ik ter verduidelijking nog de volgende vraag stellen, ook al val ik dan misschien enigszins in herhaling? Moeten de hectaren van de sectorale BPA's zonevreemde bedrijven nu afgetrokken worden van het contingent dat een bepaald gebied of een bepaalde gemeente toegewezen krijgt? (Opmerking van minister Dirk Van Mechelen)
U zegt 'neen'. Ik ben zeer blij met dat antwoord. Tot nu toe werd er in verschillende richtingen geantwoord.
Ik heb ook nog een tweede opmerking. Het gaat dan over de gebieden die niet tot de prioritaire behoren. U hebt zelf gezegd dat er in 1998 een lijst is bepaald waaraan u zich houdt. Ik heb daar geen enkele kritiek op. Hoe dan ook, mijn vraag is als volgt. Uw administratie kan dat er onmogelijk bij nemen. Die hebben het zo al moeilijk genoeg om dat allemaal waar te kunnen maken. Zou men dus niet kunnen zeggen dat voor kleinere zones, bijvoorbeeld tot de 5 hectare die voorzien is, de gemeenten zelf een initiatief mogen nemen, ook voor het maken van een GRUP?
Minister Dirk Van Mechelen : Dat heb ik gesteld in mijn antwoord. Wij verwachten dat de provincies ongeveer 1.400 hectare gaan invullen en dat vooral voor de kleine gemeentelijke bedrijventerreinen de gemeenten initiatieven nemen om 1.400 hectare in te vullen.
Laat er voorts geen enkel misverstand bestaan met betrekking tot de sectorale BPA's. De afspraak die is gemaakt in het kader van de herziening van het RSV, is dat in de ruimtebalans de historisch gebruikte zone niet wordt meegeteld, maar dat de uitbreiding die in veel gevallen in het sectoraal BPA wordt voorzien, wél wordt meegeteld -wat me ook correct lijkt. De zone die wordt ingenomen, telt niet mee. De zone die men als uitbreiding vraagt, beschouwen we als nieuw bedrijventerrein en wordt wel meegeteld.
Op die manier denk ik dat we een heel moeilijk debat in consensus hebben afgerond en dat iedereen weet wat we daarmee bedoelen. De spelregels zullen nu wel duidelijk zijn.
We kunnen discussiëren over de vraag of het SPRE juist is. Stel dat het SPRE zelfs maar voor 50 percent juist is. We zullen daar nu eens een grove sleutel op toepassen. In het ene geval gaat het om 3.000 hectare en in het andere geval om 1.500 hectare, die men in mindering moet brengen van die 7.000 hectare. Dat is nooit de bedoeling geweest.
Daar ben ik heel formeel in. We zullen met dat criterium rekening houden. Wat mij betreft, en dat zijn ook de instructies aan mijn administratie, wordt het desnoods nog eens expliciet opgenomen in de herziening van het RSV. Dat zal aan provincies zoals West-Vlaanderen toelaten om een en ander te deblokkeren.
Ten tweede zullen we op basis van het SPRE ook nog het volgende doen. U weet dat ik 62 knelpuntterreinen had gedetecteerd. Die bedrijventerreinen waarvan we vandaag weten dat ze niet kunnen worden gerealiseerd, zullen we ook afboeken van de ruimtebalans, waardoor we uiteindelijk een positief saldo krijgen aan de andere kant. Cijfers zijn wat ze zijn, niet meer en ook niet minder, maar ze moeten ook juist zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.