Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 17/10/2002
Vraag om uitleg van de heer André-Emiel Bogaert tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de stijging van de Vlaamse werkloosheid in het algemeen en van de jeugdwerkloosheid in het bijzonder
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bogaert tot de heer Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de stijging van de Vlaamse werkloosheid in het algemeen en van de jeugdwerkloosheid in het bijzonder.
De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, in deze vraag komt de macro-economische en -sociale situatie aan bod. Mijnheer de minister, ik wil u niets verwijten. Wel stel ik vast dat bij de aanvang van deze legislatuur de prognoses in het regeerakkoord gebaseerd waren op gunstige groeicijfers uit de vorige periode en optimistische voorspellingen. Misschien was men iets te euforisch. De vooruitzichten en cijfers lieten toe om optimistisch te zijn. Alle sociaal-economische parameters vertonen een negatieve trend. Ik heb mijn vraag ingediend op 3 september 2002. Sindsdien worden we om de haverklap om de oren geslagen met nieuw cijfermateriaal en nieuwe feiten. Zo was er onlangs de optocht in de Kempen, het probleem met Alcatel, de herstructureringen in de non-profitsector. De cijfers liegen er niet om. De situatie is nu misschien nog iets slechter geworden. De autoverkoop daalt met 13 percent, de werkloosheid stijgt met 4,7 percent. De actieve bevolking zonder job bedraagt bijna 12 percent. De stijgingen zijn in Vlaanderen exponentieel. We moeten er wel rekening mee houden dat Wallonië en Brussel reeds slecht scoorden. Het ene herstructureringsplan volgt op het andere, ook in de openbare en semi-openbare sector. Ik denk daarbij aan de NMBS, De Post, De Lijn.
In de privé-sector nemen multinationals 'mondiale' beslissingen, die spijtig genoeg ook bij ons een impact hebben. Indien Vlaanderen zich wil wapenen, moeten belangrijke sommen naar de bedrijven gaan om ze hier te houden. Zo moest plots 400 miljoen frank steun aan Opel Antwerpen worden gegeven. Ook voor Ford werd er een inspanning gedaan. Enerzijds zijn er herstructureringen, anderzijds moeten we zware financiële inspanningen doen, willen we de werkgelegenheid vrijwaren. Het zwaard snijdt langs twee kanten.
In Vlaanderen zijn er 216.000 werklozen, waarvan 158.000 uitkeringsgerechtigd. Dit is een stijging van 4,5 percent ten opzichte van juli van vorig jaar en 14,8 percent tegenover augustus van vorig jaar. Deze cijfers stemmen tot nadenken. Men zou verwachten dat de werkloosheid het hardst zou toeslaan bij de groep van de oudere werknemers. Dit is echter niet het geval. Vooral bij de jongeren wordt een ware ravage aangericht, zelfs bij degenen met een hoge opleiding. De jonge, blanke, goed opgeleide man en vrouw worden nu het slachtoffer van de huidige malaise. Het aantal werkloze jongeren is in één klap met 26 percent toegenomen. Dat is een kwart meer dan in 2001.
Mijnheer de minister, ook u hebt gezegd dat het beleid moet worden aangepast, onder meer via het heroriënteren van het startbanenplan. Een van de voorstellen was dat enkel jongeren onder de 25 jaar onder die gunstige regeling zouden vallen. De bedoeling zou zijn de werkloosheidsval bij die groep op te vangen. U wenst ook de hier wettelijk verblijvende allochtonen meer jobkansen te bieden.
Federaal minister Onkelinx heeft het plan opgevat om de 19 nog bestaande banenplannen tot één doorzichtig werkgelegenheidsplan te reduceren. Het was inderdaad erg moeilijk om nog door het banenplanlandschap te fietsen. Los van partijpolitieke overwegingen moeten we vaststellen dat er op sociaal-economisch vlak tussen noord en zuid twee snelheden zijn. Dat is maar normaal. Zo moet ook rekening worden gehouden met de sociale biotopen, andere uitgangspunten, andere doelstellingen, enzovoort. Er is dan ook nood aan een duidelijke bevoegdheidsverdeling. In de toekomst zouden de regio's een eigen dynamiek moeten kunnen ontwikkelen, zonder dat er een voogdij is, die remmend werkt.
Mijnheer de minister, wat bedoelt u met het aanpassen van uw beleid op het terrein, uitgaande van het regeerakkoord en de daaropvolgende beleidsbrieven, nu u wordt geconfronteerd met een negatieve spiraal? Wat zijn de gevolgen voor de werkloosheid als de startbanenplannen exclusief voor jongeren tot 25 jaar worden voorbehouden? Heeft dat positieve gevolgen? Op grond van welke motieven, criteria en parameters zegt u dat aan migranten meer jobkansen moeten worden geboden om de werkloosheid bij jongeren in te dijken? Overweegt u in de sector van de werkloosheid en bijhorende banenplannen een transparante vereenvoudiging door te voeren zoals op het federaal niveau? Vindt de Vlaamse regering het nodig om bij de volgende onderhandelingsronde tussen gewesten en gemeenschappen een volledige bevoegdheidsverdeling in de sociaal-economische sector prioritair aan de orde te stellen?
De voorzitter : De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys : Ik sluit me aan bij de bekommernissen van de heer Bogaert over de jeugdwerkloosheid. Het is misschien wat mager om die problematiek maar ter sprake te brengen in een vraag om uitleg.
In het monitoringverslag van de administratie Werkgelegenheid van vorig jaar staat dat tot de helft van 2001 jongeren en vrouwen beter scoorden op de arbeidsmarkt, in tegenstelling tot allochtonen en ouderen. We weten uit ervaring dat jongeren de buffers zijn bij een economische crisis. Ze zijn de aanwijzing voor de evolutie van de economische situatie. Het feit dat de jongerenwerkloosheid stijgt, is een slecht teken.
Het verwondert ons dan ook dat er in de begroting van de Vlaamse regering geen bijkomende middelen worden uitgetrokken voor werkgelegenheid. De minister heeft gezegd dat hij geen voorstellen doet op vraag van de sociale partners, omdat die hebben gevraagd om zelf voorstellen te mogen doen. De vakbonden waren erover verontwaardigd dat er geen bijkomende middelen waren. Er was sprake van een communicatiestoornis.
Bovendien verwees minister-president Dewael enkele dagen geleden in een onderhoud met de sociale partners naar de begrotingscontrole. Hij beweert dat er dan middelen kunnen worden vrijgemaakt om eventueel tegemoet te komen aan een Vlaams werkgelegenheidsakkoord. Ondertussen weten we dat er 200 miljoen euro moet worden gevonden voor de financiering van gewesten en gemeenschappen. Ik vrees dat er geen bijkomende middelen zullen komen, ook de sociale partners vrezen dat. De energie en de moed om een Vlaams werkgelegenheidsakkoord af te sluiten, staan op een laag pitje. De sociale partners vragen zich af of het zin heeft om bepaalde maatregelen voor te stellen, als er toch geen middelen worden vastgelegd.
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, ik deel de bezorgdheid van de heer Laurys over deze materie. Uit mijn contacten met de sociale partners blijkt dat er inderdaad sprake is van een communicatiestoornis. Ik heb altijd begrepen dat er tijdens de lopende begrotingsbesprekingen contact was tussen de sociale partners en de minister-president, met een afspraak over de begrotingscontrole.
We zijn nu bezig met een plan op te stellen. We hebben een voorstel aan de sociale partners overgemaakt, waarop ze de komende dagen een reactie zullen geven. Er wordt gewerkt aan een paar conjuncturele aanpassingen van het beleid. Binnen het werkgelegenheidsbeleid zijn er bepaalde planningen, die toelaten om af en toe bij te sturen. Sterke mensen op de arbeidsmarkt, de buffers, krijgen de eerste reacties van een veranderend economisch klimaat, waarvan we nog steeds niet weten welke richting het zal uitgaan. We weten echter wel dat een en ander is gebaseerd op emoties en vertrouwen van het publiek, de aandeelhouders en de bedrijven.
Wat we in de lopende processen al kunnen voorzien, is de aanpassing van het startbanenplan. Er is een systeem waarbij via de subregionale tewerkstellingscomités wordt bepaald of de doelgroep zal worden uitgebreid tot de plus-25-jarigen of niet. We konden voor alle regio's vaststellen dat de uitbreiding tot de 30-jarigen kon gebeuren. Er is nu een vraag voor een nieuw advies over het herleiden van de doelgroep tot de min-25-jarigen. Ik vermoed, op basis van gegevens die we zelf hebben gezien, dat dit voor tal van subregio's het geval zal zijn. Dat maakt deel uit van het lopende proces van het beleid. De conjuncturele bijsturing is daar ingebouwd.
Dan kom ik tot de tweede vraag van de heer Bogaert. We hebben ongeveer 70.000 startbaners gehad. Wallonië had er een pak minder. Uit de cijfers blijkt dat 25 percent van die startbaners in Vlaanderen ouder was dan 25 jaar. In Wallonië bedraagt het aandeel van jongeren ouder dan 25 jaar 13 percent, in Brussel 31 percent. U kunt dus zelf al inschatten wat het effect zou kunnen zijn : een vierde meer startbaners onder de 25 jaar. Ik kan ondertussen ook melden dat mijn federale collega de controle op de uitvoering van het startbanensyteem intensiever heeft gemaakt, om te benadrukken dat het nodig is zich te houden aan die wettelijke verplichting.
De derde vraag ging over de houding tegenover de migranten. Uit alle cijfers komt één duidelijk mechanisme van het aanwervingsbeleid op de arbeidsmarkt naar voren : als het economisch goed gaat in Vlaanderen, dan gaat het een beetje goed voor de allochtonen. Als het economisch slecht gaat, dan gaat het meteen veel slechter voor de allochtonen. Het conjuncturele effect is meteen groter in negatieve zin, en is minder groot in positieve zin. Dat is een reden om daar erg gevoelig voor te zijn.
Er is sprake van een probleem van irrationaliteit. Aan de aanbodzijde is er gekwalificeerd personeel aanwezig. Deze mensen worden echter niet aangeworven voor de functies waarvoor ze geschikt zijn, zonder dat er daarvoor een reden is die verband kan houden met de kwaliteit. Het beleid is erop gericht in te spelen op die irrationaliteit, door tal van sensibiliserende maatregelen. We zijn begonnen met de uitzendkantoren. We zijn nu bezig met het opleiden van alle uitzendconsulenten om gevoelig te zijn voor dat irrationele mechanisme. De uitzendsector doet dat in samenspraak, dus het gebeurt door alle concurrenten samen. Ze gaan bekijken welke elementen ervoor zorgen dat hun klanten, de bedrijven, geen allochtonen aanwerven op een ogenblik dat ze nood hebben aan het invullen van een vacature, terwijl er toch geschikte allochtonen zijn. Ze onderzoeken of dat niet te maken heeft met bepaalde vacaturevereisten die niets te maken hebben met de kwaliteit van de functie.
Inwerking is immers de beste inburgering. Het is goed voor een maatschappij als iedereen aan het werk is en dit evenwichtig gespreid is.
De voorzitter : Dat is dus een vraag gericht aan werkgevers?
Minister Renaat Landuyt : Dat is maar één voorbeeld van het beleid. De sensibilisering verloopt aan beide kanten. Met de zelforganisaties en de verenigingen van allochtonen hebben we afspraken gemaakt over de sensibilisering van de allochtonen zelf. Zij moeten worden gestimuleerd om niet van het vooroordeel uit te gaan dat men hen toch niet zal willen. Ook daar wordt op ingegaan. We maken hen duidelijk dat het nog de moeite loont om in te gaan op een vacature, daar er een kans op aanwerving is. De beide kanten worden dus bewerkt.
Ook in het ontwerp van inwerkingsdecreet zal er een evenwicht zijn tussen de plicht van de werkzoekende om zich te verbinden tot het proces van het zoeken naar de eigen mogelijkheden en de plicht van de maatschappij om in mogelijkheden te voorzien. Dat ontwerp zou er binnen een paar weken komen, maar moet nog wel aan de regering worden voorgelegd. Ik wil dit zo spoedig mogelijk meedelen aan de commissie. De tekst is vrijwel af. Waarschijnlijk is hij al terug van de Inspectie van Financiën.
De vierde vraag ging over de transparantie inzake banenplannen. U weet dat we op het Vlaamse niveau bezig zijn met de grote operatie inzake regularisatie. Systematisch zijn we delen van het oude DAC-systeem aan het regulariseren. Dat komt erop neer dat men sectoren structureel subsidieert, zodat mensen vaste contracten kunnen krijgen. Deze operatie is nog bezig in een aantal sectoren. Voor de grootste groep is het geregeld. Verder bestaat qua banenplannen in Vlaanderen alleen het systeem van de werkervaringsplannen. Dat is gekoppeld aan het federale systeem, omdat het hier gaat over een tegemoetkoming inzake sociale zekerheid. Maar andere systemen hebben we niet. Eigenlijk valt er dus niets te vereenvoudigen. Wel zijn er nog de soorten gesco's die worden toegepast in de kinderopvang. We voeren momenteel onderhandelingen want ik wil regulariseringsdruk uitoefenen. Het systeem wordt dus wel nog toegepast. Het mechanisme is altijd hetzelfde. Om te vereenvoudigen, kunnen we enkel nog het regularisatieproces voortzetten. Als we niet kunnen regulariseren, proberen we het inkomen te harmoniseren zodat het individu geen verschil voelt.
Het enige wat wij hebben ingevoerd, zijn invoegbedrijven en invoegafdelingen waarbij met vaste contracten wordt gewerkt. We voorzien in een afbouwend subsidiëringssysteem voor de vaste contracten. Het gaat dus niet over een nieuw soort baan. We hebben altijd al gezegd dat we geen nieuw soort banensysteem willen invoeren.
De vereenvoudiging van de federale overheid heeft natuurlijk ook gevolgen voor onze methodes en mogelijkheden ter vereenvoudiging. Beide zijn aan elkaar gekoppeld.
U stelde een vraag over de onderhandelingen tussen de gewesten, gemeenschappen en de federale regering. Ik weet niet of een nieuwe onderhandelingsronde wordt gepland. Volgens mij kan wel nog iets worden verbeterd aan de bevoegdheidsverdeling op het vlak van werkgelegenheid. Er moet voortdurend rekening worden gehouden met de koppeling tussen het federale niveau en het regionale niveau. Natuurlijk verlopen de zaken minder soepel dan in het geval dat één niveau alles zelf zou kunnen bepalen. Ik spreek me niet uit over het niveau dat het best geschikt is voor het uitoefenen van deze bevoegdheden. Een aantal zaken kan zeker nog worden verfijnd. We gaan daarin trouwens zo ver mogelijk, maar dit komt straks nog aan bod tijdens de bespreking van de Vlaamse CAO's.
Ik heb een Vlaams startbanen+-plan uitgewerkt. Het dient ter bestrijding van de conjuncturele jeugdwerkloosheid. Een pak maatregelen werden ter advies en indien nodig voor akkoord voorgelegd aan de sociale partners. Ik vermoed dat ik een en ander aan het parlement zal kunnen voorleggen op het einde van deze maand of aan het begin van de volgende. Samen met de VDAB wordt onderzocht op welke punten we conjunctureel kunnen bijsturen. Wij werken op Vlaams niveau heel planmatig aan het beleid. De beleidsnota en beleidsbrieven mogen een conjuncturele bijsturing echter niet uitsluiten.
De hoogte van het budget is niet de maatstaf voor het beleid, evenmin als het aantal decreten de maatstaf voor het politiek handelen van een minister zou zijn. Als dat wel het geval zou zijn, kan binnen de kortste keren worden geklaagd over het niet efficiënt aanwenden van de middelen of over een wettendiarree. Als jurist ben ik voorstander van een beperkte wetgeving en van het zo goed mogelijk uitvoeren van de bestaande wetten. Ik ben ook voorstander van het zo efficiënt mogelijk aanwenden van het budget. Uit de geschiedenis van het werkgelegenheidsbudget blijkt dat het budget de jongste twee jaar, in de zogenaamde betere tijden, is blijven stijgen. De regulariseringsoperaties hebben een enorme herleiding van het budget tot gevolg gehad en daarmee moet natuurlijk ook rekening worden gehouden. In de zogenaamde betere tijden is het budget dus blijven stijgen. Het gaat immers niet op om bij een hoge werkloosheid een hoog budget voor werkgelegenheid te hebben en bij een lage werkloosheid een laag. We willen de Vlaming de dienst verlenen om voorbereid te zijn op een maatschappij in volle verandering. Op het vlak van werkgelegenheid houdt dat de dienstverlening voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding in. We bouwen die dienstverlening constant uit. De werkwinkels zijn daar de meest zichtbare uiting van. We willen immers zo dicht mogelijk bij de mensen staan en een service aanbieden die gericht is op de Europese arbeidsmarkt.
Ik nodig iedereen uit om het budget voor werkgelegenheid te analyseren. U zult merken dat het waar mogelijk in drie jaar tijd volledig opnieuw werd georiënteerd. In het licht van het sociaal overleg zullen we nog meer heroriënteren. Bij de budgetcontrole moet ingegrepen worden als dat nodig blijkt. De afgelopen jaren is dat ook gebeurd, en zelfs op een drastische wijze, naar aanleiding van de problemen met Sabena. Het engagement dat de minister-president heel uitdrukkelijk heeft verwoord in de Septemberverklaring, is geen loze belofte.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord, maar ik heb nog een paar bedenkingen. Voor de startbanen is het zo dat een kwalitatieve beleidswijziging geen kwantitatieve verandering inhoudt. Als de startbanen worden voorbehouden voor mensen jonger dan 25, dan zal inderdaad 25 percent van die groep mensen meer aan de bak komen, maar er zal ook een stijging van 25 percent zijn in de groep mensen ouder dan 25 die niet meer aan de bak komen. Het is dus een numerieke broekzak-vestzakoperatie.
Ik herinner me bovendien dat er tijdens de eerste jaren van de huidige legislatuur vaak over de problematiek van de nepstatuten is gediscussieerd. De regularisering van de BTK- en DAC-statuten verloopt gezwind. Wat de gesco's betreft, stellen zich evenwel enkele problemen. Aan dit statuut is namelijk een aanzienlijk federaal luik verbonden. Het betreft hier nochtans de grootste groep te regulariseren werknemers. In totaal gaat het om enkele tienduizenden mensen. Vooral de lokale besturen maken hier veel gebruik van.
De minister heeft indertijd verklaard dat hij hier prioritair werk van wilde maken en dat hij deze problemen nog tijdens deze legislatuur wilde aanpakken. Ik vraag me af wat de stand van zaken momenteel is.
De voorzitter : De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys : Een minister moet niet op de grootte van zijn budget of op het aantal goedgekeurde decreten worden beoordeeld. Een minister moet echter wel op zijn resultaten worden beoordeeld.
Ik heb vorige week de beleidsnota van de minister even herlezen. De beleidsnota bevat vier doelstellingen. De eerste van de twee strategische doelstellingen is het optrekken van de werkgelegenheidsgraad tot 65 percent tegen 2004. De werkgelegenheidsgraad is ondertussen gedaald. De tweede van deze doelstellingen betreft een betere participatie op de arbeidsmarkt van de achtergestelde bevolkingsgroepen. De resultaten van dit beleid zijn hier al aan bod gekomen. Een beoordeling van de minister op basis van de behaalde resultaten zou geen positieve conclusies opleveren.
Ik wil evenwel niet beweren dat er niets is gebeurd. De minister heeft heel wat initiatieven genomen. De meerwaarde-economie is een goed voorbeeld. Ik vind deze initiatieven evenwel wat te vrijblijvend. Ten tijde van het Verdrag van Leuven zijn een aantal engagementen aangegaan. In 2001 zijn in het Pact van Vilvoorde 21 concrete doelstellingen geformuleerd. Na de bespreking en ondertekening van deze afspraken wordt een verklaring opgesteld. Daarna blijven de goede voornemens evenwel liggen. De problemen worden niet aangepakt. Er worden geen uitvoeringsmaatregelen aangekondigd.
De minister heeft daarnet verklaard dat hij de doelgroep voor de startbanen wil definiëren. Deze definitie is echter al in de reglementering opgenomen. Wanneer er minder dan 3 werklozen per vacature zijn, moet het tot 25 beperkt blijven. Dit is geen nieuwe maatregel.
Ik heb ook het startbanen+-plan eens herlezen. Indien hier geen middelen aan worden verbonden, zal dit plan mijns inziens weinig effectieve resultaten opleveren.
De discussie over de meerwaarde-economie is zeer interessant. Ik meen evenwel dat we ons eens grondig over de Vlaamse sociaal-economische politiek moeten bezinnen. Dit debat zou het kader van een vraag om uitleg evenwel moeten overstijgen.
De Vlaamse overheid voorziet niet in voldoende middelen om de problemen inzake werkgelegenheid aan te pakken. Ik meen niet dat dit de fout van de bevoegde minister is. Het algemene Vlaamse beleid wordt gekenmerkt door de stelling dat de werkgelegenheid bijkomstig is en dat de bedrijven eerst de nodige zuurstof moeten krijgen. Ik betreur het dat de begeleidende maatregelen op zich laten wachten.
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Wat de regularisering van de gesco's betreft, voeren we momenteel een discussie met de federale overheid over de tegemoetkomingen inzake de sociale zekerheid die aan een gesubsidieerd contract zijn verbonden.
Ik ben van mening dat de gesco's zo permanent tewerkgesteld zijn dat dit deel van het budget van de sociale zekerheid naar de gewestelijke overheden zou moeten worden getransfereerd. Op die manier zouden de gewesten dit in een subsidiëring kunnen omzetten.
De federale overheid, de bewaker van de sociale zekerheid, vindt dat de gewesten de gesco's op eigen kosten in niet-gesubsidieerde contracten moeten omzetten. De federale overheid vindt bovendien dat de gewesten het gesco-statuut voor nieuwe werklozen moeten aanwenden.
Dit is de stand van zaken inzake de onderhandelingen met de federale overheid. Beide stellingen kunnen het uitgangspunt van een logische redenering vormen. Ondertussen kunnen de gesco's op eigen kosten worden geregulariseerd. Aangezien ik dit wil stimuleren, hanteer ik het mechanisme van de invoegafdelingen. Dit mechanisme stimuleert trouwens het uitschrijven van vaste contracten.
Wat de BKO betreft, is de Vlaamse overheid een zuiver op het gesco-statuut gebaseerde sector aan het uitbouwen. Ik heb al opgemerkt dat dit niet zo positief is voor de werknemers. Bovendien zou dit op termijn een structureel gevaar voor de hele sector kunnen betekenen. Ik zoek momenteel een mogelijkheid om de nieuwe gesco's aan de regularisatie van de huidige gesco's te koppelen. Ik voer hierover momenteel een discussie met de minister van Welzijn. Ik hoop binnen enkele weken een paar stappen in de goede richting te kunnen zetten.
De minister van Binnenlandse Zaken is momenteel een inventaris van de door gemeentelijke besturen tewerkgestelde gesco's aan het opstellen. De oplossing voor dit probleem behelst eens te meer een financiële transfer. Er zijn twee mogelijkheden. We kunnen dit op eigen kosten doen of we kunnen een akkoord met de federale overheid afsluiten. Dit is haast een permanent agendapunt op het interministerieel overleg.
De heer Laurys heeft gelijk wanneer hij stelt dat we dit punt in een algemeen kader moeten plaatsen. Hoewel we mensen op hun resultaten moeten beoordelen, moeten we ook de oorzaken van die resultaten in het oog houden.
Men maakte twee jaar geleden de opmerking dat het gemakkelijk was goede resultaten te bereiken omdat de economie goed draaide. Zodra men echter geen goede resultaten meer bereikt, vergeet men dat ook de economie een rol speelt. Men moet eerlijk zijn in de beoordeling. De resultaten die men wil bereiken, vormen een criterium, maar men mag zijn verstand niet op nul zetten bij het analyseren van de oorzaken van beïnvloeding van het resultaat. Men moet dat rustig en algemeen bekijken. Men zou kunnen spreken van een soort spanning tussen zij die ervan overtuigd zijn dat de economie alle problemen vanzelf oplost, wat ik altijd heb tegengesproken, en zij die denken dat we permanent moeten ingrijpen op de arbeidsmarkt om de economie sociaal bij te sturen. Ik behoor tot deze groep.
Momenteel heeft het sociaal overleg plaats en straks is er de begrotingscontrole. We hebben goede maatregelen genomen. Hebben we geld tekort, dan zal er een discussie komen bij de begrotingscontrole. Zo heeft de minister-president het officieel aangekondigd in het Vlaams Parlement.
De heer Jan Laurys : De minister van Werkgelegenheid weet dat er geen middelen zullen zijn bij de begrotingscontrole.
Minister Renaat Landuyt : Dat is niet waar, daar ben ik van overtuigd. Ik wil niet meespelen in oude vormen en gedachten. Ik kon het me gemakkelijk maken, en met de steun van de sociale partners zeggen hoe groot mijn budget is, maar dat is niet ernstig. Men moet heel duidelijk aanwijzen wat men gaat doen en waar men zal bijsturen. Ik doe de oefening heel ernstig in samenspraak met de sociale partners.
Het moet me ook van het hart dat de inspiratie van de sociale partners niet groot is. Ze zeggen alleen dat er meer geld moet komen voor het werkgelegenheidsbeleid maar ze zeggen niet waarvoor precies. Ik heb het document, dat u al hebt gelezen, in alle vertrouwen aan de sociale partners gegeven, met de nodige codes. Ik doe een paar voorstellen en vraag hen die te bekijken. Ik heb nog geen concreet tegenvoorstel gekregen over hoe de zaak moet aangepakt worden in onze huidige economische situatie. Ik probeer mijn werk goed te doen en zeg hen wat mijn plannen zijn. Zelfs als de sociale partners niet akkoord zijn, zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen binnen de mogelijkheden die ik heb met de VDAB. Ik ben samen met de VDAB aan het nagaan hoe we ons in eerste instantie conjunctureel kunnen aanpassen binnen onze mogelijkheden. We moeten de begrotingscontrole echter gebruiken waarvoor ze dient.
De voorzitter : De heer Voorhamme heeft het woord.
De heer Robert Voorhamme : Er is inderdaad een probleem van dikwijls ten onrechte gebruikte argumenten over de greep van het beleid op de werkgelegenheid. In het regeerakkoord staat dat men streeft naar de verhoging van de werkgelegenheidsgraad. Nu is er een probleem om te toetsen of het beleid inderdaad wel structureel de trend naar een hogere werkgelegenheidsgraad bereikt heeft omdat er een conjuncturele factor bij betrokken is.
Bij het Steunpunt voor Werkgelegenheid, waar wetenschappelijk werk wordt verricht, zou men in de toekomst eens moeten nadenken over het opstellen van een indicator die de conjuncturele invloed neutraliseert. Zo kunnen we een betere beoordeling krijgen van het beleid omdat dan alleen de structurele trend overblijft. Want zoals men de cycli in de werkloosheid niet kan beoordelen door ze van maand tot maand te bekijken, maar van jaar tot jaar, moet men in de werkgelegenheidsgraad een neutralisatie doorvoeren voor de louter conjuncturele invloeden. Ik suggereer de minister aan het Steunpunt voor Werkgelegenheid te vragen om de cijfers in die zin op te stellen. Ook ik wil graag weten of we gunstig of ongunstig evolueren. De louter absolute cijfers inzake de werkgelegenheidsgraad zoals ze nu worden voorgesteld, zijn daarvoor geen goede indicatie.
De voorzitter : De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Eric Van Rompuy : Ik sluit me aan bij de heer Laurys.
Mijnheer de minister, u kondigt een aanvulling aan bij het inburgeringsdecreet, namelijk een inwerkingsdecreet. Voor de inburgering heeft men 10 miljoen euro terwijl men eigenlijk 40 miljoen euro nodig heeft. Indien u bij de inburgering een luik voor de inwerking voegt, met bijkomende inspanningen voor allochtonen -waar de werkloosheid de laatste jaren enorm is toegenomen, namelijk van 9 naar 16 percent -inzake vorming, opleiding en begeleidingstraject, hebt u bijkomende middelen nodig. Het kan ook zijn dat de VDAB slecht is georganiseerd en het niet goed aanpakt. Voor de taallessen hebt u vier tot vijf keer meer geld nodig om iedereen een bijkomende scholing te geven. Een inwerkingsdecreet zal ook meer middelen vragen. Het is niet omdat het budget voor werkgelegenheid stijgt, dat men automatisch ook meer doet voor werkgelegenheid.
Voor de inburgering wordt 360 miljoen uitgetrokken. Nu reeds word erkend dat dit bedrag verviervoudigd moet worden, enkel voor de taallessen. Voor de algemene vorming zullen die middelen ook substantieel moeten worden verhoogd.
Als fractieleider stel ik vast dat in het parlement enkel segmentaire discussies worden gevoerd. In de commissie voor Economie behandelen we de terugval van de buitenlandse investeringen, onderzoek en ontwikkeling, en de regionale ontwikkeling. Elke minister zegt steeds dat hij niet meer kan doen dan wat in zijn sector gebeurt. Er wordt telkens verwezen naar de internationale conjunctuur of de onvoltooide staatshervorming, waardoor we een aantal bevoegdheden niet hebben. Ik heb steeds meer de indruk dat de Vlaamse regering machteloos de toestand ondergaat. De werkloosheid stijgt, de faillissementen nemen toe, de buitenlandse investeringen vallen terug. Minister-president Dewael zegt trouwens dat we een dipje in de conjunctuur meemaken en dat we moeten wachten tot we daar uit komen.
Ik zal volgende maandag aan het Bureau voorstellen een algemeen debat te houden over de sociaal economische situatie in Vlaanderen. Bepaalde indicatoren staan op rood. Ik heb vorige week cijfers over de buitenlandse investeringen gezien. Ze zijn als het ware ineengestort. Een van de redenen waarom we in 2000 een sterke groei hebben gekend, is dat er toen op dat vlak een piek was die we in 10 jaar tijd niet hebben gekend. Hetzelfde geldt voor het startersplan. Door het ineenklappen van de technologiesector zijn er veel minder startende bedrijven.
Ook het parlement kijkt gefragmenteerd aan tegen deze dossiers. De Vlaamse regering verschuilt zich deels achter de internationale ontwikkeling, en het gebrek aan structuur en hefbomen. Tijdens de vorige legislatuur hebben we steeds gesteld dat we de hefbomen in handen moeten hebben. Mijnheer de minister, u zegt nu dat u zich niet wenst uit te spreken over het niveau waarop het debat over de flexibiliteit op de arbeidsmarkt moet worden gevoerd. Ik ging ervanuit dat we de radicale keuze al hadden gemaakt.
Mijnheer de voorzitter, mijn fractie zal volgende maandag aan het Bureau voorstellen hierover een debat te houden. De timing zal kloppen. Mijnheer de minister, u zult dan een aantal voorstellen hebben geformuleerd. Er zijn meer middelen nodig voor de economie. U kunt dit gegeven moeilijk negeren. Zoals gisteren op het VEV-congres bleek, bestaat er onrust over de houding van de Vlaamse regering. Minister-president Dewael heeft de afgelopen tijd toespraken gehouden. De vraag is of men de conjunctuur en de staatshervorming ondergaat, of dat men integendeel kiest voor een voluntaristisch beleid waarvoor middelen ter beschikking worden gesteld.
Het Vlaams Parlement houdt zich te veel bezig met deelsegmenten. We moeten de zaak algemeen bekijken. Ten tijde van het Renaultdrama hebben we een debat gevoerd over de slagkracht van de Vlaamse economie in een aantal sectoren.
De voorzitter : De echte incentives om meer tewerkstelling te bekomen, vallen onder de bevoegdheid van de commissie voor Economie. Wij kunnen het hier enkel hebben over de randverschijnselen. We kunnen eventueel oplossingen zoeken voor tewerkstelling via opleidingen maar de echte prikkel moet komen van de economie zelf.
De heer Eric Van Rompuy : De competitiviteit is aangetast. We kijken daar machteloos op toe. De concurrentiekracht is in Vlaanderen de afgelopen jaren gedaald. Het Vlaams Parlement heeft steeds gesteld dat we de hefbomen in handen moeten krijgen. Vanuit de Vlaamse regering komt er geen enkel signaal dat ze daarvoor vecht, wel integendeel. Ze ondergaat de zaken passief. Ze wacht op betere tijden. Ook het bedrijfsleven en de vakbonden moeten de zaak in zijn geheel bekijken.
Mijnheer de minister, als u het hebt over de allochtonen, dan spreekt u toch over een voluntaristisch beleid waarvoor meer middelen nodig zullen zijn. Anders heb ik niet goed begrepen wat u in het interview hebt gezegd.
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer Voorhamme, het is een goed idee om de conjuncturele en structurele gegevens uit de cijfers te halen. De cijfers over de langdurige werkloosheid vallen structureel mee.
Mijnheer Van Rompuy, deze namiddag wordt in deze commissie een hoorzitting gehouden over de expansiesteun. Ze sluit aan op het algemeen debat. Ik heb vroeger al gesteld dat we het tewerkstellingscriterium opnieuw beter moeten benaderen binnen de expansiesteun. Anderen hebben dat ook gezegd.
Het inwerkingsdecreet legt het tweede traject vast, waarmee de VDAB op dit ogenblik bezig is. Het gaat ook over het efficiënt aanwenden van middelen. In het kader van de taalopleidingen is er een publiek debat bezig tussen verschillende partners, over hoe de wachtlijsten voor de vormingen kunnen worden gemeten. Dat is geen luchtledig debat, het gaat over het aanwenden van de bestaande middelen, wat blijkbaar efficiënter zou kunnen gebeuren. De allochtonenverenigingen hebben ook opgemerkt dat de taalopleidingen afstotend kunnen werken. Ze vragen meer functioneel gerichte taalopleidingen. Dat kan verklaren waarom er mensen afhaken, en daar willen ze iets aan doen. Het gaat dan nog steeds over bestaande middelen.
In het inwerkingsdecreet zal een plicht voor de werkzoekenden worden omschreven, omdat we de bestaande middelen efficiënt willen aanwenden. Dat betekent dat er evengoed aan de allochtone werkzoekenden een verplichting wordt opgelegd. Ik ben een voorstander van het zo efficiënt mogelijk aanwenden van het belastinggeld van de mensen. We zijn daar nog veel te weinig mee bezig. Het is te gemakkelijk om te zeggen dat met meer geld een beter beleid kan worden gevoerd. Ik zal nooit betrapt worden op dat soort uitspraken. Deze namiddag wordt dat in het kader van het decreet op de expansiesteun besproken. We moeten daarover in alle eerlijkheid kunnen discussiëren. De hele Vlaamse regering staat daarvoor open.
De voorzitter : Het incident is gesloten.