Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 04/07/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Marijke Dillen tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de invulling van de vrijgekomen middelen tengevolge van de beslissing van 21 februari 2002 inzake de aanmoedigingspremies voor tijdskrediet
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Dillen tot de heer Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de invulling van de vrijgekomen middelen tengevolge van de beslissing van 21 februari 2002 inzake de aanmoedigingspremies voor tijdskrediet.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, we herinneren ons allemaal de discussie van februari 2002 over het tijdskrediet dat vanaf 1 januari 2002 het stelsel van de loopbaanonderbreking heeft vervangen. Ten gevolge van hels protest in Wallonië tegen aan aantal beslissingen die Vlaanderen, terecht en in overleg met vakbonden en werkgevers, heeft genomen, is het dossier naar de federale regering verhuisd en daar hadden velen voor gewaarschuwd. De Franstaligen hebben in feite verhinderd dat Vlaanderen een eigen dynamisch en positief initiatief kon nemen ten voordele van de werknemers. Door de beslissing om de premies met federaal geld te betalen en om de wet toepasbaar te maken voor alle werknemers, is op uw begroting een bedrag vrijgekomen : ongeveer 7,5 miljoen euro. Dat gaf onmiddellijk aanleiding tot ernstige discussies tussen de sociale partners. Er werd beslist om de invulling van de vrijgekomen middelen uit te stellen tot juni.
De discussie over de aanwending van deze middelen beloofde spannend te worden. Het ACV eiste ze op om het zorg- en opleidingskrediet te versterken. De werkgeversorganisatie, het VEV, repliceerde echter dat een deel van het geld naar economische maatregelen moest gaan. De organisatie eiste een open debat over de besteding van de vrijgekomen middelen omdat in het Werkgelegenheidsakkoord eerder een evenwicht was bereikt tussen de economische en sociale maatregelen en dat zou worden verstoord.
Vandaag blijkt het niet meer zo vanzelfsprekend dat de middelen die door de beslissing van februari zijn vrijgekomen, opnieuw zullen worden besteed. Tijdens een persconferentie over de werkloosheidscijfers zou u volgens de pers hebben gezegd dat er bij de evaluatie van het Vlaamse Werkgelegenheidsakkoord 2001-2002 in juni geen geld meer te verdelen viel. U zou hebben ontkend dat er in juni een beslissing wordt genomen over de besteding van 7,5 miljoen euro en hebben gezegd dat u alleen een evaluatie zou maken van de aanmoedigingspremies.
Op 25 en 26 februari verschenen nochtans een aantal persartikelen waaruit wel blijkt dat er afspraken waren om in juni bij de evaluatie van het Vlaamse Werkgelegenheidsakkoord 2001-2002 een beslissing te nemen over de besteding van de vrijgekomen middelen. U hebt dat verklaard op een persconferentie van 25 februari 2002, na de informele vergadering van het Vesoc.
De maand juni is al voorbij en het is niet zo duidelijk wat er zal gebeuren of is gebeurd met de vrijgekomen middelen. Het is zelfs niet meer zo duidelijk of er nog wel sprake is van extra vrijgekomen middelen tengevolge van het feit dat de federale regering een deel van de voorziene aanmoedigingspremies heeft overgenomen. Dat zou evenwel onlogisch zijn omdat nu met federaal geld wordt betaald wat aanvankelijk met Vlaams geld zou worden betaald. Daarover waren reeds beslissingen genomen.
Is er nog overlegd met de sociale partners over dit probleem, en dan vooral over de bestemming van de vrijgekomen middelen? Welk standpunt verdedigt u in dat verband? Is er reeds een voorlopige of zelfs definitieve beslissing over de besteding van de middelen genomen? Zo ja, welke criteria worden gehanteerd om erover te waken dat het evenwicht tussen economische en sociale maatregelen in het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2001- 2002 wordt bewaard?
De voorzitter : Mevrouw Declercq heeft het woord.
Mevrouw Veerle Declercq : Ik vraag om duidelijkheid over deze zaak. In dat verband wil ik ook herinneren aan de vraag van mevrouw De Martelaer om deze middelen te gebruiken om arbeid en gezin beter op elkaar af te stemmen. Zo zou u de premies kunnen optrekken van alleenstaande ouders of van 50-plussers die een tijdskrediet opnemen. In elk geval is het vandaag niet duidelijk wat er met die middelen zal gebeuren.
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, deze vraag verwondert me, want het antwoord ligt besloten in het decreet houdende de aanpassing van de uitgavenbegroting 2002. Dat decreet is besproken en goedgekeurd in de plenaire vergadering. Mevrouw Declercq en haar collega's hebben dat decreet goedgekeurd. Ik zal even voorlezen wat ze hebben goedgekeurd. (Opmerkingen van mevrouw Veerle Declercq)
Mevrouw Marijke Dillen : Zelfs als we tussen de lijnen zoeken, vinden we het antwoord niet.
Minister Renaat Landuyt : Wat u 'tussen de lijnen' noemt, wordt geregeld in het sociaal overleg met de Vesoc-partners.
Ten laste van de uitgavenbegroting 2002 was in het begin in een totaal budget van 31.550.000 euro voorzien voor de betaling van de aanmoedigingspremies toegekend in het kader van het oude en nieuwe stelsel voor de openbare sector en voor het stelsel van de privé-sector. Aanvankelijk was een bedrag van 21.071.000 euro of 850 miljoen frank opzij gelegd voor de implementatie vanaf 2003 van het nieuwe stelsel van aanmoedigingspremies. Dat bedrag is niet tijdens het Vesoc-overleg afgesproken, maar iedereen ging ervan uit dat dit zou volstaan. In juni heeft men bij een evaluatie vastgesteld dat er geen problemen zijn. De betalingen zijn gebeurd, hoewel men soms vreesde dat er op dat vlak problemen zouden opduiken.
Ten gevolge van de overname van de aanmoedigingspremies voor de loopbaanverminderingen en de landingsbanen door de federale overheid is in het recent goedgekeurde decreet houdende de aanpassing van de uitgavenbegroting 2002 het budget verminderd van 31.550.000 euro tot 23.122.000 euro. De vrijgekomen middelen ten belope van 8.428.000 euro zijn teruggevloeid naar de algemene Vlaamse begroting. Een deel ervan is aangewend voor een investering in het Herplaatsingsfonds teneinde de integratie van de ex-Sabenawerknemers in de arbeidsmarkt te bevorderen. Dat is in de bespreking aan bod gekomen.
De heer Jacques Laverge : Waar is de reservepot? Daarover is geen duidelijkheid.
Minister Renaat Landuyt : Dat is een erg specifieke, technische vraag waarop ik niet onmiddellijk kan antwoorden. In elk geval heb ik geen middelen afgestaan.
De heer Jacques Laverge : Is er al een bestemming gegeven aan de vrijgekomen middelen, of moet dat nog gebeuren?
Minister Renaat Landuyt : Er is nog geen concrete beslissing genomen. Ik vrees dat de Vesoc-evaluatie niet heeft geleid tot formele besluiten. Meer kan ik niet zeggen. Die middelen zitten in mijn algemene begroting.
Mevrouw Marijke Dillen : Mijnheer de minister, dit antwoord bevredigt me niet. U verwondert er zich over dat ik deze vraag stel. Dat is onterecht. Ik heb de moeite genomen om de verslagen van de commissiebijeenkomsten grondig na te lezen. In 10 lijnen wordt deze zaak behandeld. Er wordt geen duidelijkheid gecreëerd. Ook in de plenaire vergaderig is geen opheldering verschaft. Ik heb kunnen vaststellen dat een deel van de vrijgekomen middelen is aangewend voor een investering in het Herplaatsingsfonds om de integratie van de ex-Sabena- werknemers in de arbeidsmarkt te bevorderen. Maar in februari is toch afgesproken dat in juni met de sociale partners een evaluatie zou worden gemaakt over de invulling van de vrijgekomen middelen? Want u zult zich toch allemaal nog wel de polemiek herinneren die onmiddellijk na de federale beslising is ontstaan tussen enerzijds het ACV en anderzijds het VEV. Ik heb dit trouwens daarnet kort samengevat.
Mijnheer de minister, ik kan alleen maar vaststellen dat het overleg nog niet heeft plaatsgehad en dat een deel van de vrijgekomen middelen naar elders zijn gevloeid met name naar het Herplaatsingsfonds. Een deel van het budget heeft in elk geval nog geen bestemming. Aangezien er nog geen overleg heeft plaatsgevonden met de sociale partners, vermoed ik dat u nog niet concreet kunt meedelen wat er met het reservebudget zal gebeuren. Aanvankelijk was het nochtans bedoeld voor de aanmoedigingspremies. Misschien kunt u ons dat nog schriftelijk meedelen.
Minister Renaat Landuyt : Zoals de begroting nu voorligt, kunnen we ervan uitgaan dat alles terugvloeit naar de algemene Vlaamse begroting.
Mevrouw Marijke Dillen : Maar dat was niet de bedoeling.
Minister Renaat Landuyt : Toch is dit het correcte antwoord. Er zou eventueel geprotesteerd kunnen worden omdat dit geld effectief weggenomen is van die post. Maar wat mij betreft sluit dit niets uit inzake de evaluatie met de Vesoc-partners. Of het geld kan terugkomen, hangt af van de discussies in het Vesoc.
Bij de begrotingsherschikking is het geld weggevloeid naar de Vlaamse begroting en is er een deel teruggekeerd naar het Herplaatsingsfonds en dus naar het Werkgelegenheidsbeleid. Het overige is dus afgenomen.
De heer Jacques Laverge : Ik had gedacht dat dit geld in de algemene middelen van uw begroting werd opgenomen zonder voorlopige bestemming.
Minister Renaat Landuyt : Ja en neen. Er zijn herschikkingen gebeurd, maar die hebben geen politieke betekenis. Mijn begroting is uiteraard gemakkelijker geworden door die verschuiving. Het enige concrete is dat het Herplaatsingsfonds alle engagementen zeker heeft kunnen vrijwaren. Dat heeft ons ruimte gegeven. Voor de rest staat het debat binnen het Vesoc hieromtrent open.
Mevrouw Marijke Dillen : Het zou toch logisch zijn dat de vrijgekomen middelen na het debat met het Vesoc gedeeltelijk opnieuw zouden worden gebruikt voor soortgelijke doelstellingen als die waarvoor ze waren ingeschreven. Mevrouw Declercq heeft een voorbeeld gegeven. Er zijn er talrijke.
Minister Renaat Landuyt : U hebt gelijk. Uw sociale ingesteldheid siert u, maar de sociale partners moeten een akkoord sluiten over een verdeling van de middelen. Dat budget mag geen idee fixe worden. Uitgaande van het oorspronkelijk budget, wisten we dat we die engagementen konden waarmaken. Waar de sociale partners een overeenkomst hebben bereikt, kunnen we het met onze premies waarmaken. Daaruit is een verhaal ontstaan dat dit budget effectief moest worden gebruikt voor sociale maatregelen. Daarvoor is uiteraard een sociaal akkoord nodig, waarover werkgevers en werknemers moeten beslissen. Anders doorkruisen we het sociaal overleg hieromtrent. Voor mij niet gelaten, ik ben pleitbezorger van zoveel mogelijk sociale maatregelen. Maar hier is een concept uitgewerkt tussen sociale partners, die elkaar moeten vinden. Daarom kan de evaluatie binnen het Vesoc een moment zijn om discussies te voeren en opties te nemen. Ik heb niet het recht om het sociaal overleg in deze te negeren en als minister iets door te drukken.
Mevrouw Marijke Dillen : Mijnheer de minister, ik begrijp dat er overleg met de sociale partners moet zijn. Ik heb ook niet gezegd dat u dat moet negeren. De stadia moeten worden doorlopen. In elk geval mag ik besluiten dat er in de loop van de volgende maanden een bepaald overleg zal komen. Ik neem aan dat de vakantieperiode een moeilijk moment is, maar ik hoop dat we in het najaar een antwoord van u krijgen.
Minister Renaat Landuyt : De dynamiek van de sociale partners zelf speelt ook een rol. Tegenwoordig maken ze zich zorgen over de kinderopvang. Voor het overige zien ze dat het met de premies goed loopt en dat de sociaal-economische omstandigheden veranderd zijn. Daardoor is het enthousiasme bij bepaalde sociale partners beperkt. Tengevolge van de evolutie in de sociaal-economische toestand ligt hun prioriteit nu bij het probleem van een tekort aan middelen voor kinderopvang. Daarmee zijn de sociale partners in het Vesoc de jongste tijd bezig geweest.
De heer Jan Laurys : Dit betreft in feite een federale materie.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik heb vanmiddag minister Vogels geïnterpelleerd over het advies van de Nationale Arbeidsraad. Zowel werkgevers als werknemers zeggen duidelijk dat het budget voor het sui generisstatuut dat nu zal worden gecreëerd, volledig ten laste moet komen van de overheid. Dat wil zeggen : volledig ten laste van de Vlaamse overheid, die niet alleen de werkgevers- maar ook de werknemersbijdragen zal moeten betalen.
Minister Renaat Landuyt : We moeten oppassen dat we niet over iets anders bezig zijn. Er bestaan verschillende stelsels in de kinderopvang. Men is nu terecht onrust aan het stoken over het stelsel van de buitenschoolse kinderopvang, dat oorspronkelijk gefinancierd werd door drie kanalen. Federaal is er het FCUD gefinancierd door bijdragen op de wedden. Dit budget is volledig recurrent bezet. We kunnen er niets meer mee doen. Vervolgens is er het budget via Kind en Gezin. Een laatste middel betreft het budget Tewerkstellingsprojecten, waar men gesco's gebruikt om de mensen tewerk te stellen. Ook dit budget stond vorig jaar rond deze tijd volledig onder druk. We hebben het gedeblokkeerd en ruimte gemaakt om nog 100 arbeidsplaatsen te creëren, wat 1.000 kinderopvangplaatsen betekent.
Nu duikt diezelfde discussie opnieuw op. Ik heb gezegd dat ik een politiek akkoord wil tussen Welzijn en Werkgelegenheid op een vijftal punten. Volgens mij kan men geen sector opbouwen met louter nepstatuten. Daar zijn grenzen aan. Dus moet er voor de mensen een perspectief op regularisatie bestaan. Ik denk dit perspectief te kunnen afdwingen. Ik zal nog werkgelegenheidsmiddelen gebruiken indien er voor mensen die lang werken een perspectief bestaat op een vast contract. Ik vind immers dat dit nu een erkende sector moet worden. Ondertussen blijven de sociale partners tot mijn verwondering aandringen op nepstatuten terwijl ik vind dat werknemers recht hebben op echte statuten. Dat is een discussie die ik zowel voer met de sociale partners als met de minister van Welzijn, wiens budget uiteraard daardoor onder druk komt. Dit zijn opties die we volgens mij moeten nemen bij de begrotingsbespreking. Ik wil dus tewerkstellingsmiddelen gebruiken voor nieuwe terreinen en voor de juiste doelgroep. Ik wil dat de Vlaamse regering duidelijke opties neemt. Als we kinderopvang belangrijk vinden, moet dat budgetair worden vertaald.
De voorzitter : De tweede dimensie van de vraagstelling betreft ook het afbouwen van de nepstatuten zonder er andere voor in de plaats te stellen.
Minister Renaat Landuyt : Inzake kinderopvang komt er op mijn vraag een nieuw politiek protocol. De autonome instelling Kind en Gezin stelt eisen maar we stellen daartegenover geen erkenning van die mensen, ook niet op financieel vlak. Ik wil van Kind en Gezin andere criteria in afwachting van volwaardige contracten. We hebben een voorstel met een vijftal punten, dat door mijn administratie wordt uitgewerkt. Dat is politiek en we zullen dit met de minister van Welzijn afspreken. We zullen het protocol van 1998 dus actualiseren met een nieuw protocol, waardoor we in mijn ogen samen nog sterker aan de begrotingsdiscussies kunnen deelnemen.
De voorzitter : Dat is een bredere dimensie van de vraag.
Mevrouw Veerle Declercq : Onze bezorgdheid is dat dit geld niet in de grote pot blijft, maar specifiek zal worden gebruikt.
Minister Renaat Landuyt : Dat brengt me bij mijn uitgangspunt, namelijk dat er nood is aan een goede sociale alliantie.
De heer Jan Laurys : Kunt u het bedrag dat van die middelen van de aanmoedigingspremie naar het Herplaatsingsfonds is gegaan, precies definiëren? Ik denk dat er 300 miljoen frank terecht is gekomen in het Herplaatsingsfonds. Hoeveel is daar nog bij gekomen van die aanmoedigingspremie?
Minister Renaat Landuyt : Het is pas met het decreet nu dat het bedrag effectief in het Herplaatsingsfonds terecht is gekomen. Er was immers nog steeds sprake van het oorspronkelijke bedrag. Er was al algemeen geweten dat middels een politieke afspraak dit bedrag zou worden aangevuld. Dat is hier gebeurd. Niet eerder dan dat is dit formeel gebeurd.
Nu zijn die middelen in de begroting ook formeel weg. De discussie, daarentegen, is niet weg, en de evaluatie evenmin.
De voorzitter : Het incident is gesloten.