Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 14/05/2002
Vraag om uitleg van de heer Erik Matthijs tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de BTW-factuur voor Aquafin
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Matthijs tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de BTW-factuur voor Aquafin.
De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, op 28 februari antwoordde u op een interpellatie van de heer Bogaert over de federale eis aan de NV Aquafin om meer dan 200 miljoen euro achterstallige BTW aan te zuiveren. Uw antwoord aan de commissie voor Financiën was om aan de federale regering een voorstel te doen om het KB nummer 20 van het BTW-wetboek aan te passen.
Mijnheer de minister, ik citeer uit uw antwoord : 'De vraag is wat ons te doen staat als de federale regering daar niet mee akkoord gaat. We willen niet naïef zijn en hebben een gerenommeerd advocatenkantoor onder de arm genomen om uit te zoeken of Vlaanderen een systeem op poten kan zetten, waarin we weliswaar 21 percent BTW betalen in plaats van de tot voor enkele maanden gangbare 6 percent, maar vervolgens die 21 percent integraal kunnen recupereren. Ook een belastingplichtige heeft dat recht. Omstreeks Pasen verwachten we resultaten van dat kantoor.'
Mijnheer de minister, op 26 april heeft de Vlaamse regering op voorstel van de minister van Leefmilieu en van uzelf een overeenkomst met Aquafin goedgekeurd, waarin wordt bepaald dat het Vlaams Gewest in geval van veroordeling de 200 miljoen euro BTW zal betalen. Die overeenkomst is namens de Vlaamse regering ondertekend door u en de minister van Leefmilieu.
Hoe staat het nu met het probleem van de achterstallige BTW-vorderingen door de federale regering, en hoe moet het verder in de toekomst?
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, we blijven vanzelfsprekend op dezelfde lijn zitten. Op 3 en 11 april hebben er werkvergaderingen plaatsgevonden met het kantoor van advocaat Dauginet en met de heer Beels, bijzonder afgevaardigde van de Vlaamse regering bij de NV Aquafin. Deze aangelegenheid werd daar in kaart gebracht en de verschillende stappen werden geanalyseerd. Op 15 april werd een bijkomende opdracht gegeven aan het kantoor Dauginet om te onderzoeken in welke mate de voorgestelde structuur een definitieve oplossing kan bieden voor de problemen van de toepassing van het BTW-tarief voor de handelingen inzake waterzuivering.
De voorzitter : De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Eric Van Rompuy : Gisteren heeft het Bureau een interpellatieverzoek van de heer Bogaert omgezet in een aansluiting bij de vraag om uitleg van de heer Matthijs.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, ik verontschuldig me voor mijn laattijdigheid door werkzaamheden in een andere commissie. Het Bureau heeft mij inderdaad de gelegenheid gegeven om me aan te sluiten bij deze vraag om uitleg. Ik heb indertijd twee actuele vragen en een vraag om uitleg gesteld over deze zaak. De kern van het probleem is dat de Vlaamse begroting kan worden bezwaard door deze kwestie.
Op een bepaald moment kreeg Aquafin een dwangbevel om een hoofdsom van 209 miljoen euro, intresten pro memorie, terug te storten. De Vlaamse regering heeft ingegrepen om daarvoor een oplossing te vinden. Op 23 januari heeft minister Van Mechelen in antwoord op een actuele vraag het standpunt van de regering meegedeeld. Hij heeft gezegd dat alles afhangt van de begrotingscontrole en dat hij geen duimbreed zal toegeven aan de federale eis.
Een week later sprak federaal minister van Financiën Reynders in de Kamer dezelfde taal. Hij wilde evenmin toegeven. De Vlaamse regering heeft een provisie van 50 miljoen euro vastgelegd voor het probleem van de 6 of 21 percent BTW vanaf oktober 2001 tot eind 2002. Dat lijkt me een daad van goed bestuur.
Minister Van Mechelen moest toegeven dat er van de besprekingen van minister Kelchtermans met de federale overheid destijds geen schriftelijke bewijzen bestaan. Er zou dus geen enkel document bestaan waarin het akkoord is vastgelegd dat de NV Aquafin het BTW-tarief van 6 % mocht aanrekenen.
Op het moment dat de toestand ernstig wordt, krijgt het Vlaams parlement kennis van de beslissing van de Vlaamse regering van 26 april 2002, waarin ze zich akkoord verklaart met de overeenkomst dat de Vlaamse overheid, als grootste aandeelhouder van de NV Aquafin, een rechtstreekse ingreep doet in de boekhouding door dat in te schrijven. Vlaanderen staat dus in voor de financiële gevolgen in het beste geval.
Op dat moment mag Aquafin op de actiefzijde van haar boeken een vordering op de Vlaamse regering inschrijven van 209 miljoen euro, en op de passiefzijde een betaling van 209 miljoen euro aan het federale niveau. Als we dat inderdaad moeten betalen en als de federale overheid niet tot een akkoord wil komen, dan moet Vlaanderen 215 miljoen euro hoofdsom en intresten betalen, los van de 50 miljoen euro provisie voor 2001-2002. Het gaat dus over 300 miljoen euro, of ongeveer 12 miljard frank. Dit is een dossier dat sui generis is ontstaan en waarbij er sprake is van een administratief opbod. Toen had ik daarover een aantal vragen gesteld, die nu voor rekening van de heer Matthijs zijn. Ik wist helemaal niet dat dit al was ingediend. Ik sluit me dus aan bij deze vragen.
Wat is er sinds de behandeling van het dossier in deze commissie op 28 februari tot op heden veranderd -toen is er immers een stelling ingenomen door de Vlaamse regering -om te komen tot de beslissing van de Vlaamse regering van 26 april? Dient de Vlaamse regering inderdaad een provisie van 209 miljoen frank of 50 miljoen euro meerintresten te reserveren voor dit geschil? Is de reeds overeengekomen provisie van 60 miljoen frank voor de BTW-perikelen van 2001-2002 ingeschreven? Komt dit bedrag daarbovenop? Wat is de huidige stand van zaken in de onderhandelingen tussen het Vlaamse en het federale niveau over de kern van het geschil? Is een minnelijke oplossing mogelijk? Kiezen de partijen voor een dading of kiest men resoluut voor een procedure, daar beide partijen zeggen dat ze procedureel recht in hun schoenen staan? Mijn bekommernis als parlementslid betreft de gevolgen hiervan voor de begroting en de begrotingscontrole.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, dit is inderdaad een dossier sui generis, dat zijn eigen leven is beginnen leiden. Ik wil eerst even het kader schetsen. Op 6 november 2001 hebben de centrale diensten van de administratie van de ondernemings- en inkomstenfiscaliteit aan het Vlaamse Gewest hun standpunt meegedeeld over de handelingen van de NV Aquafin. Ze hebben beslist dat Aquafin zou worden onderworpen aan een BTW-tarief van 21 percent. Voor de handelingen van september 1996 tot september 2001 heeft de administratie van de invorderingen, sector BTW, een navordering ingesteld door middel van een dwangsom, uitgevaardigd op 8 januari 2002, voor een bedrag van 189.772.305 euro, plus een potentiële boete van 18.977.216 euro, plus intresten ten belope van 0,8 percent per maand op de verschuldigde BTW vanaf 21 oktober 2001.
Het spreekt voor zich dat het Vlaams Gewest en de NV Aquafin de toepassing van het BTW-tarief van 21 percent betwisten en elke navordering van een vermeend tekort aan aangerekende BTW eveneens betwisten. Via een brief van 12 februari 2002 heb ik samen met minister Dua het advocatenkantoor Dauginet & Co aangesteld om het Vlaams Gewest bij te staan en te vertegenwoordigen in alle zaken die verband houden met de beslissingen en vorderingen vanwege de federale BTW-administraties, en om hiertoe alle nodige initiatieven te nemen voor de bevoegde rechtbanken en de bevoegde federale administraties. Met een dagvaarding en verzoekschrift daterend van 15 februari 2002 heeft de NV Aquafin zich dan ook verzet tegen het uitgevaardigde dwangbevel. De NV vorderde middels die dagvaarding en dat verzoekschrift de terugbetaling van het door haar aan het Vlaamse Gewest aangerekende en aan de bevoegde federale administratie betaalde verschil van 15 percent sinds 8 november 2001. Op 15 februari 2002 was dit opgelopen tot een bedrag van 13.496.077 euro. Ook wordt de terugbetaling gevorderd van alle bedragen die de NV nog zal aanrekenen en betalen als gevolg van de toepassing van het BTW-tarief van 21 percent.
Toen begonnen de moeilijkheden. We hebben geprobeerd die te omzeilen door onze beslissing van 26 april. Ondertussen was er overleg tussen de diverse partijen en het kantoor Dauginet, dat onze belangen verdedigt. Dat overleg vond plaats op 3 april 2002 en 11 april 2002, in het bijzijn van de heer Beels, de bijzonder gevolmachtigde. Op basis hiervan hebben we besloten dat het kantoor Dauginet zou bekijken hoe we een procesvoering met drie partijen konden vermijden. In plaats daarvan zouden we met twee partijen een proces moeten voeren tegen één partij. Met andere woorden, we wilden bekijken hoe we de belangen van Aquafin en het Vlaamse Gewest op elkaar zouden afstemmen, om ervoor te zorgen dat we gezamenlijk de juridische strijd zouden aanbinden met de federale overheid. U kent de spelregels beter dan ik : Aquafin belandde in een positie waarin ze het Vlaamse Gewest moest dagvaarden ter vrijwaring.
Dauginet heeft dus de onderhandelingen opgestart tussen Aquafin en het Vlaamse Gewest. Dit heeft geleid tot het uitwerken van een regeling, waarbij er een soort vrijwaringsclausule tot stand is gekomen. Ik heb de tekst van deze overeenkomst tussen beide partijen meegebracht, ter informatie van deze commissie. Daarin werd in een aantal evenwichten voorzien. Ik citeer : 'Het Vlaamse Gewest geeft het comfort van de vrijwaring van risico's als gevolg van het uitgevaardigde dwangbevel die zouden kunnen voortvloeien uit de handelwijze van Aquafin in het verleden in verband met de toepassing van de BTW over haar handelingen. De vrijwaring is vanzelfsprekend beperkt tot de vaststelling van handelwijze zoals vervat in het dossier zoals we dat samengesteld hebben in het begin van 2002. Deze vrijwaring voor risico's van handelwijze uit het verleden is evenwel onder de strikte voorwaarde dat Aquafin NV in de verdediging van haar belangen en de belangen van het Vlaams Gewest, de belangen van het Vlaams Gewest uitdrukkelijk laat primeren. Het is onder die voorwaarde dat het Vlaams Gewest bereid is afstand te doen van haar ingebrekestelling van 7 maart 2002.' De modaliteiten van deze overeenkomst vindt men in de tekst.
Ik neem aan dat de budgettaire weerslag zal worden besproken bij de begrotingscontrole, in de loop van de volgende dagen. We hebben beslist dat we, om de begroting van 2002 niet te bezwaren met een extra budgettair krediet van 50 miljoen euro en om de continuïteit van de activiteiten in de waterzuivering te blijven verzekeren, conform artikel 33 van het decreet van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2002 kunnen voorzien in een aanvullende borgstelling op een bijkomende opname door Aquafin van externe kredieten. Dit is eigenlijk een soort 'gentleman's agreement' om ondertussen de procedures volop hun weg te laten gaan. Met Dauginet proberen we op de meest efficiënte wijze onze belangen te verdedigen ten opzichte van de voornoemde administratie die ons dit tarief van 21 percent heeft opgelegd.
Daarnaast blijven we twee wegen bewandelen. De eerste is die van het overleg met de federale regering. Dit overleg zal trouwens worden uitgebreid. Ik kom nu al even bij het antwoord dat ik straks zal geven inzake de hervorming van de vennootschapsbelasting. We vragen immers overleg met de federale regering over de impact van die hervorming aangezien Vlaamse milieuheffingen, waarvan de belangrijkste die van het drink- en afvalwater is, niet langer aftrekbaar zijn.
Dan is er de tweede strategie. Ik citeer uit mijn brief van 15 april 2002 aan Dauginet. We hebben dit kantoor de opdracht gegeven om 'voor het Vlaams Gewest een voorstel van alternatieve structuur uit te werken in een concrete, toepasbare vorm voor het doorrekenen van kosten voor de waterzuivering aan de verbruiker van water. De voorgestelde structuur dient te kaderen in de kaderrichtlijn 2000/60 van de EU. De voorgestelde structuur dient in een definitieve oplossing te voorzien voor de huidige problematiek van de BTW-tarieftoepassing voor de handelingen verricht in het kader van de waterzuivering. De voorgestelde structuur dient te voorzien in een mogelijkheid voor het Vlaams Gewest om effectief toezicht en regulering te organiseren op de kosten voor de waterzuivering en het doorrekenen van deze kosten aan de verbruiker van water. De voorgestelde structuur moet een transparante financiering beogen. Het beginsel dat de vervuiler betaalt zal als uitgangspunt voor het uitwerken van deze structuur gelden. De voorgestelde structuur moet de effectiviteit van het waterzuiveringsbeleid vanzelfsprekend ten goede komen. Het uitwerken van een alternatieve structuur voor het doorrekenen van kosten voor de waterzuivering in een toepasbare vorm impliceert tevens het uitwerken van de nodige decretale bepalingen. Het kantoor Dauginet zal hiertoe alle nodige en nuttige initiatieven nemen om te voorzien in een snelle, doelgerichte, implementeerbare uitwerking van de beoogde alternatieve structuur. Het kantoor Dauginet zal vanzelfsprekend op de nuttige momenten, dus als het bijkomende instructies wenst van de regering, overleg organiseren en rapporteren aan de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en aan de Vlaamse minister van Leefmilieu.'
Eigenlijk volgen we een driesporenbeleid. Het eerste spoor is louter juridisch : we verdedigen onze belangen door het mogelijk sluiten van een dading, of het bekomen van een rechterlijke uitspraak. Het tweede spoor is de overlegprocedure op politiek niveau, via de kanalen die daartoe het advocatenkantoor dienen. Het derde spoor is onze opdracht aan Dauginet om, binnen de structuren uitgetekend op de diverse werkvergaderingen, een nieuwe vorm van doorrekening van deze afvalwaterheffing te creëren. Daarbij moet vooral transparant worden gewerkt en moet het beginsel dat de vervuiler betaalt in ere worden gehouden. Zo zouden we de facto de aftrekbaarheid van deze kosten kunnen realiseren, maar dan op voorwaarde dat de federale regering haar vennootschapswetgeving niet verandert. Dan verzeilen we immers in een pingpongspel. Maar dat laatste was al een deel van het antwoord op uw volgende vraag.
We doen dus al het mogelijke om te trachten dit op te lossen. Een federaal initiatief om niet alleen water, maar ook waterzuivering aan een tarief van 6 percent te onderwerpen lijkt me de meest evidente en transparante oplossing voor heel dit probleem. Maar ik neem aan dat terzake nog wat water door sommige Vlaamse stromen zal moeten vloeien.
De voorzitter : De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de minister, het is dus duidelijk dat de verbruiker uiteindelijk zal betalen. Het advocatenkantoor Dauginet werkt immers in de richting van het doorrekenen van die afvalwaterheffing aan de verbruiker. Ik denk echter dat het nog tien jaar zal duren voor dit systeem op poten staat. Men zegt me dit toch. Ik twijfel dus aan de mogelijkheden die terzake voorhanden zijn. Ik kijk met belangstelling uit naar de oplossing die dit kantoor zal uitwerken. Zoals u zelf zei, zullen daarvoor heel wat decretale bepalingen nodig zijn.
Minister Dirk Van Mechelen : Het voornaamste is dat we het hier in het Vlaams Parlement eens worden met elkaar. Dit probleem dateert van 1996. We zijn het aan elkaar verschuldigd om samen te proberen de belangen van Aquafin en het Vlaams Gewest terzake maximaal te verdedigen tegenover een BTW-administratie die volgens mij eenzijdig contractbreuk heeft gepleegd. Ik heb hierover trouwens al gepraat met mevrouw Demeester en de heer Kelchtermans. Het kan niet dat er van het overleg dat toen heeft plaatsgevonden tussen de respectieve administraties geen geschreven stuk bestaat. Ik heb de medewerking gevraagd van mijn verschillende voorgangers, om te bekijken hoe ze me daarbij kunnen helpen. Het is trouwens geen kwestie van mij helpen. Het gaat erom de financiële belangen van het Vlaams Gewest maximaal te vrijwaren tegenover deze ongelooflijke koerswijziging van de federale administratie, die waarschijnlijk is ingegeven door een aantal soortgelijke, maar niet vergelijkbare problemen die zijn ontstaan met betrekking tot een aantal fiscale instrumenten die het Waals Gewest heeft opgezet. Ik vrees dat we hier worden geslachtofferd om een ander probleem op te lossen. In die rol voel ik me echt niet goed. We zullen hier nauwlettend over waken. Ik zal blijven zoeken naar de beste oplossing terzake.
De voorzitter : Het incident is gesloten.