Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 21/03/2002
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de financiële situatie van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO)
Vraag om uitleg van de heer André Emiel Bogaert tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de actuele financiële toestand van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO)
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Van Dijck tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de financiële situatie van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) en van de heer Bogaert tot minister Van Mechelen, over de actuele financiële toestand van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO).
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, enkele weken geleden kreeg ik een aantal berichten die mij ertoe brachten vragen te stellen met betrekking tot de financiële situatie van de VITO. Deze instelling is gevestigd in Mol op dezelfde site als het studiecentrum voor kernenergie. Ik kom daar straks heel even op terug.
De financiering van de VITO was tot 1995 voor bijna 80 percent afhankelijk van Vlaamse overheidsdotaties. In 2000 was dit nog voor slechts 63,3 percent het geval. Deze evolutie ligt eigenlijk voor de hand omdat ze mee ingeschreven was in de beheersovereenkomst. Die stelt dat de VITO meer eigen financiële middelen moet inbrengen en bijgevolg haar onderzoeksresultaten als het ware moet kunnen commercialiseren. In 2002 zou het aandeel van de eigen middelen nog verder moeten toenemen. Hiervoor is de verhouding vastgelegd op 60,5 percent dotatie en 39,5 percent eigen middelen.
Op een personeelsvergadering legde de afgevaardigd bestuurder de cijfers van 2001 op tafel en destilleerde daaruit de vooruitzichten voor 2002. Een en ander bleek niet zo rooskleurig te zijn. De geraamde inkomsten van 2001 vielen namelijk tegen, terwijl de begroting voor 2002 toch nog in een toename in deze eigen middelen voorzag. De te nemen stap zou dus nog groter worden.
Ook de raming voor de zogenaamde vervroegde pensioneringen aan de uitgavenzijde is blijkbaar ver beneden de realiteit. Waar hebben we dit nog gehoord? Een en ander maakt dat de VITO een aantal maatregelen moet nemen. Ik neem aan dat er intern onderhandelingen bezig zijn om een aantal zaken opnieuw af te stemmen en keuzes te maken. Blijkbaar moet er in eerste instantie worden bespaard op de personeelsuitgaven.
Ik wens deze problematiek toch even te bekijken vanuit twee verschillende visies. Op macroniveau stellen we vast dat Vlaanderen niet aan de top zit met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek, wel integendeel. Hierbij wordt het belang van de VITO nogmaals onderstreept. De tweede visie heeft betrekking op de hoofdreden waarom ik deze vraag stel. De VITO levert aan de desbetreffende streek toch een belangrijke meerwaarde. U weet dat de streek erkend is als doelstelling 2-gebied.
Mijnheer de minister, ik heb u verleden jaar geïnterpelleerd met betrekking tot de oppervlakte van 9 vierkante kilometer als nucleair uitbreidingsgebied. Nieuw is echter dat de kernnijverheid in de Kempen door toedoen van het uitdovingsscenario op zeer korte termijn aanzienlijke klappen zal krijgen. Door de sluiting van de kerncentrales zullen de toeleveringsbedrijven van brandstofelementen eveneens hun deuren moeten sluiten. De streek onderzoekt samen met de lokale bevolking of de berging van al het laagradioactieve afval mogelijk is. In de streek bestaat er een vrees dat het een afvalregio zal worden waarbij de VITO toch wel een strohalm is.
Mijnheer de minister, is de evolutie naar meer eigen middelen een goede zaak? Tot hoever kan daar volgens u een spanningsveld bestaan? Wordt de afhankelijkheid van de economische conjunctuur niet te groot door te veel eigen middelen? Waarom is de begroting 2002 van de VITO zo sterk overschat wat betreft de eigen inkomsten en de uitgaven met betrekking tot het personeel inzonderheid de vervroegde pensioneringen? In hoeverre is de VITO zelf verantwoordelijk voor de opvang van deze tegenvallende cijfers? Kan het Vlaams Gewest indien gewenst nog ingrijpen? Bent u daar eventueel toe bereid?
In het verleden is er op het niveau van de provincie en de GOM Antwerpen reeds lang en veel gesproken over de uitbouw van een milieuvallei. Hierbij kan het wetenschappelijk onderzoek ook ter plaatse worden gevaloriseerd met clusterbedrijven en dergelijke, maar er zijn ook terreinen voor nodig. Ook in dit dossier betreft het niet alleen het economisch aspect, maar ook de ruimtelijke ordening. Hoever staat het eigenlijk met dit dossier? Eerlijk gezegd heb ik een beetje de indruk dat dit in een dood straatje zit. Het is aan u om mij van het tegendeel te overtuigen.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, u weet dat wij in deze commissie heel wat te maken hebben met VOI's en instituten, zoals het IMEC, het IWT en dergelijke. De VITO is van in den beginne, of althans vanaf de tweede helft van 1999, een beetje het zorgenkind geweest waarover vragen werden gesteld.
Medio 2001 heb ik over de VITO een vraag om uitleg gesteld, naar aanleiding van de resultaten van het boekjaar 2000, toen er een verlies van 72 miljoen frank was. Eigenlijk was dat geen nieuwigheid, omdat er al een gecumuleerd verlies was van 100 miljoen van de vorige boekjaren. Uiteindelijk is er bij de aanpassing van de begroting in 2001 nog eens een verwachte post van 6 miljoen frank bovenop die 72 miljoen frank gekomen. De minister gaf toen terecht toe dat er een en ander loos was. Hij zei dat hij met bekwame spoed en met de nodige inzichten zou proberen om de toestand recht te zetten.
Er werd in de commissie slechts eenmaal een uitvoerig debat over de VITO gevoerd, en we hebben er ook geen werkbezoek gebracht. In 2002 wordt die lijn eigenlijk doorgetrokken. Men leeft daar, zoals de meeste VOI's met een beheersovereenkomst in die sector, gedeeltelijk van zelf te genereren middelen en dotaties. Daar blijft het schoentje wringen. Recent werd dat, zoals de heer Van Dijck reeds aangaf, in de media vrij breed, zij het plaatselijk, uitgesmeerd in de uitzendingen van de Kempische regionale tv-zender RTV. Dat was lokaal, mijn vraag om uitleg is meer van macropolitieke aard.
Er zijn twee mogelijkheden voor de regering : ofwel vindt men de VITO van primordiaal belang voor research en development in Vlaanderen, en dan dringen zich, zoals vroeger, nog dringender maatregelen op. Ofwel vindt men dat niet, maar dan moet men de moed hebben om de instelling op termijn af te bouwen en/of de oorspronkelijke uitgangspunten van 23 januari 1991, toen de VITO door Vlaanderen werd opgericht, te actualiseren. Uiteraard opteer ik voor het eerste, indien mogelijk.
Ik zou de volgende vragen willen stellen, die grotendeels aansluiten bij de vragen van de vorige spreker, maar die ook macropolitiek zijn. Is de Vlaamse regering van plan om de problematiek van de VITO jaar na jaar te blijven accepteren, of is de Vlaamse regering eerder geneigd om dit vanuit een totaal andere invalshoek te bekijken en in de toekomst spijkers met koppen te slaan?
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : In eerste instantie wil ik het hebben over de evolutie van eigen middelen en overheidsmiddelen, en de spanningen die daarin optreden omwille van de economische conjunctuur.
Ik wil eerst wat cijfermateriaal geven. De overheidsmiddelen die vandaag aan de VITO ter beschikking worden gesteld, zijn bepaald in de beheersovereenkomst die dateert van 13 juli 2001. Deze middelen zijn quasi constant gebleven voor de drie grote wetenschappelijke instellingen in Vlaanderen, namelijk de VITO, het IMEC en het VIB. Het bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de inflatie, en dit hebben we sinds het begin in 1992 ook voor de VITO gedaan.
De financieringskwestie van die drie onderzoeksinstellingen blijft natuurlijk een pertinente vraag. Ik wil dus nog wat cijfers geven, omdat dat evenwicht tussen overheidsmiddelen -dotatie -aan de ene kant en externe middelen -contracten -aan de andere kant steeds een wijzigende balans oplevert. Bij het IMEC is de ratio momenteel opgelopen tot 25 percent dotatie versus 75 percent externe financiering. Bij de VITO, ter vergelijking, is de ratio 58 percent dotatie versus 42 percent externe middelen. Van die 42 percent externe middelen komt het grootste deel van de Vlaamse overheid, zodat de VITO slechts voor 8 percent wordt gesubsidieerd op basis van wat wij gemakkelijkheidshalve contractonderzoek noemen met de industrie. Ook als men die ratio vergelijkt met die van het VIB, die nu in haar tweede cyclus van vijf jaar stapt, valt de precaire positie van de VITO op.
De vraag die we in deze commissie moeten stellen is of de investeringen die we doen -en het gaat hier toch om 25 miljoen euro -wel de juiste investeringen zijn. Als ik het goed heb begrepen, is dat ook de vraag van de heer Bogaert. Het spreekt voor zich dat er, als er wordt gesproken over investeringen, ook een return moet zijn voor Vlaanderen. Natuurlijk moeten we dienaangaande opletten dat we het kind niet met het badwater weggooien, omdat de return verschillende vormen kan aannemen. Nu het in de micro-elektronica vandaag makkelijker is om met contractonderzoek te werken, bereiken we eigenlijk het omgekeerde probleem : bij het IMEC moeten we ervoor zorgen dat we niet te ver gaan met het contractonderzoek, omdat we dan het basisonderzoek op lange termijn kwijtspelen en onze toekomst ondermijnen. We zullen naar aanleiding van de budgetcontrole trouwens een mooi initiatief doen, dat ons moet toelaten om dat op lange termijn veilig te stellen.
Ik denk dat er bij de VITO in ieder geval goed werk wordt geleverd op het vlak van opbouw van kennis met een return op zeer lange termijn. Ook op het vlak van beleidsadvies gebeurt er toch nogal wat. Ik denk dat de VITO ook in haar contacten met de KMO's een nieuwe dynamiek is aangegaan. Ik geef een voorbeeld : het lasercentrum dat werd opgericht is echt de moeite van een bezoek waard. Het is werkelijk uitzonderlijk en kan een heel belangrijke hefboomfunctie hebben voor onze Vlaamse economie. Zo heeft men eind vorig jaar bij een bedrijf ten noorden van Antwerpen stom toevallig een gedeelte van die lasertechnologie toegepast in processen, waardoor men vaststelt dat dit wel effecten heeft.
Het spreekt voor zich dat dat evenwicht en die spanning tussen enerzijds dotatie en eigen middelen en anderzijds return op korte en lange termijn, telkenmale het voorwerp uitmaakt van de evaluatie die we om de vijf jaar doorvoeren. Die evaluatie gebruiken we dan uiteindelijk bij de opmaak van de nieuwe beheersovereenkomst, waarin opnieuw een aantal opdrachten worden gegeven aan de VITO. Ik geef drie van die opdrachten : de VITO geeft beleidsadvies op het domein van energie, leefmilieu en gezondheid ; de VITO moet kennis opbouwen via fundamenteel basisonderzoek ; en de VITO moet absoluut deze kennis valoriseren in de Vlaamse economie ten voordele van onze bedrijven en KMO's.
Dit is een discussie die we hebben gevoerd naar aanleiding van de beheersovereenkomst. U herinnert zich dat de beheersovereenkomst al tijdens de vorige regering vervallen was, maar dat er toen reeds over werd onderhandeld. De VITO is zeker geen gemakkelijke instelling en heeft aanleiding gegeven tot een zeer grondige discussie. Uiteindelijk hebben we ook de VITO over de brug gekregen om zich meer te focussen op het soort onderzoek dat daar wordt uitgevoerd en de finaliteit ervan.
Een van de problemen bij de VITO, een probleem dat de opdracht gedeeltelijk doorkruist, is het personeelsbeleid. Het personeelsbeleid van een instelling moet in functie staan van de opdracht van de instelling en niet omgekeerd. We mogen geen opdrachten aan een instelling geven omwille van het soort personeel dat ze tewerkstelt. Daar situeert zich vanzelfsprekend het probleem bij de VITO. Er zijn daar niet enkel de lasten uit het verleden, er is ook de band met het SCK. Daar zijn een aantal mechanismen in werking in verband met verloning, het gelijkblijven van het personeelsbestand, de jaarlijkse substantiële stijgingen bovenop de inflatie, de regelingen van vakantie- en maaltijdvergoedingen, enzovoort. Dat zijn een aantal sociale voordelen die men in het verleden waarschijnlijk als een veiligheidscheque heeft betaald, maar waarbij eigenlijk niet meer wordt gewerkt conform de aard van het personeel en conform de verloning van het personeel. Dat is een dubbel probleem. In het verleden heeft dit aanleiding gegeven tot stakingen. De aanstelling van een nieuwe gedelegeerd bestuurder werd daardoor bemoeilijkt. De heer Fransaer, die in de privé-sector nogal wat ervaring heeft opgebouwd, wil de problemen oplossen. Misschien worden we ooit gedwongen tot een beslissing die we niet willen nemen. Dat was ook het doel van de beheersovereenkomst. Ik heb naar aanleiding van het tienjarig bestaan aan het personeel gezegd wat de Vlaamse regering van de VITO verwacht. Het personeel staat in functie van de opdracht, en niet omgekeerd.
De VITO draagt de verantwoordelijkheid voor het budget dat ze bekomt in het kader van de samenwerking met de overheid en met privé-partners. De VITO dekt het grootste deel van haar kosten door de contracten met en de dotatie van de Vlaamse regering, waardoor ze de mogelijkheid heeft om strategisch onderzoek te doen.
In de begroting 2001 zijn de reële personeelskosten niet onderschat. Er werd een aantal provisies aangelegd om een uitstapregeling in het kader van het CAO-099/2 te financieren. Die zijn groter dan werd begroot omdat de personeelsleden massaal gebruik hebben gemaakt van die uitstapregeling. Dat zegt veel over de schok die we met de nieuwe beheersovereenkomst in 2002 hebben willen teweegbrengen, en die zich nu voltrekt. De uitstapregeling werd verlengd voor de periode 2001-2002 op basis van een nationaal goedgekeurde CAO. Dat was een onrechtstreeks gevolg van de CAO-099.
De inkomsten voor 2001 werden overschat. Dat komt onder andere doordat inkomsten uit royalty's en licentierechten werden overschat. De raming hiervan gebeurt op basis van gegevens door de industriële ondernemingen verstrekt aan de VITO. Bovendien is de vooropgezette verwachte stijging van de industriële inkomsten niet uitgekomen. Hoe kunnen we dat voorkomen? De nieuwe gedelegeerd bestuurder, die er is gekomen nadat het budget 2001 was opgesteld, heeft een en ander bijgestuurd. Hij heeft nieuwe budgettaire controlemechanismen ingevoerd, die minderinkomsten sneller kunnen opsporen. Hij heeft beslist om de evolutie van het budget tijdens elke zitting van de raad van bestuur voor te leggen. Daardoor zijn er 6 in plaats van 2 rapporteringen per jaar. Zo kan de raad van bestuur de polsslag van het kenniscentrum sneller meten. Na nogal wat herschikkingen hebben we eindelijk bereikt dat de raad van bestuur met zijn volle gewicht achter de gedelegeerd bestuurder staat.
De VITO is een zelfstandige NV en is dus volledig zelf verantwoordelijk voor haar budget. De Vlaamse Gemeenschap is de enige aandeelhouder, maar we willen niet meestappen in de avonturen van verlieslatende bedrijven. De raad van bestuur en het personeel weten dat. We moeten elkaar geen Liesbeth noemen. We geven een dotatie, maar de NV moet zorgen voor een sluitend budget. Het is zoals met de VRT, waar de personeelskosten boven de 50 percent dreigden uit te komen. Dat structureel probleem is te wijten aan historische mechanismen. Als we de VITO als kenniscentrum een toekomst willen geven, moeten we dat mechanisme durven doorbreken. In het overleg met de vakbonden ligt dat probleem nu op tafel. De sanering van de VITO moet gebeuren vanuit de eigen financiële verantwoordelijkheid. De bestaande wettelijke middelen moeten worden gebruikt.
In het kader van de brownfieldontwikkeling is een werkgroep gestart met de minister van Leefmilieu en de OVAM, waarin de Balmatt-site is weerhouden. Aanvankelijk zou WTV dat project trekken, maar onlangs heeft het afgehaakt. Dit goedgekeurd brownfieldproject is gestart met onderzoekwerk.
Soresma voert een studie uit in opdracht van de OVAM, met ondersteuning van de VITO. Dit moet leiden tot een haalbaarheidsstudie. Van die studie zijn nu al conclusies bekend. Zo is de bodemverontreiniging volledig in kaart gebracht. Die bestaat vooral uit asbesthoudend productie-afval, methaanslakken en tolueen. Er is een saneringsconcept opgesteld dat erin bestaat dat het grondwater wordt gereinigd en het asbesthoudend productieafval op het terrein zal worden opgeslagen en geïsoleerd. Na afloop van de sanering zullen voor bepaalde terreingedeelten gebruiksbeperkingen gelden. Door de gefaseerde aanpak van de sanering is een tijdige aanvang van de werken voor de realisatie van het incubatorgebouw ETV haalbaar. Er wordt nog altijd gedacht aan de uitvoering van de bouwwerken in 2003 en 2004.
Na het formeel afhaken van ETV als trekker van het brownfield-project werd de GOM Antwerpen aangetrokken. Die mensen onderzoeken op dit moment het project. We moeten een rondetafel conferentie beleggen om na te gaan hoe het verder moet met die site. Daarbij hoort natuurlijk het hele aspect van de ruimtelijke ordening. Er wordt daarbij nogal eens naar elkaar en naar de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen verwezen. Ik ben op dit moment bezig met ARP om al die planningsprocessen in kaart te brengen en vooral te eisen dat voor ieder project een stappenplan wordt opgemaakt. Ik denk daarbij aan Aalst. Nadat de hele discussie over de stedelijke afbakening is doorlopen, wordt op het moment van de uitvoering het debat heropend.
Indien nodig, ben ik bereid om op het terrein een werkvergadering te houden met alle betrokken partners.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik deel uw basisvisie. Ik wens echter ook te benadrukken dat de VITO in de streek een hefboomfunctie kan hebben. De nucleaire sector wordt afgebouwd. In mijn streek is het werkloosheidspercentage bijzonder hoog. Ze is niet voor niets erkend als doelstelling 2- gebied. Ik vrees dat de situatie erger zal worden. We kunnen beter vooraf maatregelen nemen in plaats van achteraf oplossingen uit de mouw te schudden die waarschijnlijk veel meer geld zullen kosten.
Mijnheer de minister, het is een goede suggestie op het terrein een aantal zaken te bekijken. Het dossier van de brownfields in de Kempen is niet onbelangrijk. In deze zaak denk ik echter niet zozeer aan dat probleem, maar aan de site zelf, namelijk de locatie van de VITO en het SCK. Ze zijn ingeplant in een ruimte die bestemd is voor nucleaire bedrijven. In vogelvlucht liggen die op een kilometer van de Balmattsite. In de toekomst zijn daar mogelijkheden. De lokale besturen zijn hiervoor vragende partij.
Los van de historische lasten hoop ik dat de Vlaamse overheid bereid blijft om de VITO de kansen te geven binnen een beheersovereenkomst. Die moet zodanig worden opgesteld dat ze ook voldoende mogelijkheden biedt.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer Van Dijck, in 2001 is het effectief personeelsbestand van de VITO gestegen met 16 werknemers. Er zijn 28 mensen uitgetreden, waarvan 14 conform de nieuwe uitstapregeling. Er was een instroom van 44 nieuwe personeelsleden. De tewerkstelling bij de VITO is dus verhoogd.
Het probleem is natuurlijk dat we andere eisen stellen aan het opleidingsniveau. Tussen degenen die uittreden en de nieuwkomers is er een enorm verschil. Drie personen die zijn vertrokken hadden slechts lager onderwijs genoten, vijf personeelsleden hadden als hoogste diploma een A3, twee een A2. Dit betekent dat er tien personeelsleden waren met maximaal een A2-diploma. Eén werknemer had een B1 diploma, twee waren ingenieurs, twee doctors in de wetenschap en één burgerlijk ingenieur. Dat betekent dat er vier universitairen zijn vertrokken. Zij werden vervangen door 44 nieuwe personeelsleden die bijna allemaal een universitaire opleiding hebben genoten.
In de loop van de volgende jaren zullen er 41 mensen afvloeien. Van dit aantal hebben er slechts 10 een universitair diploma. Dat is het probleem van de VITO. Er werken mensen met een bediendencontract als dierenverzorgster, maar er zijn geen dieren meer. De vakbonden begrijpen dit probleem beter dan wie ook. Er moet worden bijgestuurd, en de competentie op het hoogste niveau moet worden versterkt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.