Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden Vergadering van 18/10/2001
Interpellatie van de heer Eloi Glorieux tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de bezorgdheden met betrekking tot het Vlaams beleid inzake ontwikkelingssamenwerking
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Glorieux tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de bezorgdheden met betrekking tot het Vlaams beleid inzake ontwikkelingssamenwerking.
De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zal vanaf 2004 geregionaliseerd worden. Deze interpellatie is dan ook bedoeld om te peilen naar de intenties van de minister over het uittekenen van de huidige en toekomstige lijnen van een Vlaams samenwerkingontwikkelingsbeleid, meer bepaald in het licht van een aantal fundamentele bezorgdheden van de Vlaamse NGO´s. Zo plaatst 11.11.11, als koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, heel wat vraagtekens bij een aantal aspecten van het Vlaamse ontwikkelingsbeleid zoals dat vandaag gevoerd wordt.
Gezien de beperktheid van de budgetten werd er volgens mij terecht voor gekozen het aantal partnerlanden te beperken tot twee, namelijk Chili en Zuid-Afrika, eventueel later uit te breiden met Marokko of meerdere andere landen. Chili en Zuid-Afrika, onze twee huidige prioritaire partnerlanden, behoren evenwel niet tot de minst ontwikkelde landen. Al sedert de eerste beleidsnota van de minister werd de uitbreiding van het aantal partnerlanden aangekondigd, maar het blijft voorlopig nog wachten op de concrete invulling ervan.
De minister koos voor een vernieuwend horizontaal gestructureerd beleid voor ontwikkelingssamenwerking. De evaluatie die hiervan in de commissie gemaakt werd, gaf niet echt een bevredigend resultaat en de verhoopte 600 miljoen frank werd lang niet gehaald. Het leidde ook naar een projectmatige benadering vanuit de verschillende departementen, wat haaks staat op de tendens naar een geïntegreerde programmabenadering. Uit het overzicht van de initiatieven van de andere departementen blijkt dat er voorlopig weinig lijn zit in de genomen initiatieven, tenzij dan de geografische concentratie op Chili en Zuid-Afrika.
Met betrekking tot de budgetten ben ik, net als de Vlaamse NGO-sector, verheugd over de verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking met 350 miljoen frank die door minister-president Dewael in de Septemberverklaring van de regering werd aangekondigd. We hopen hierdoor een stapje dichter bij de 0,7 percent te komen. Een belangrijke kritiek met betrekking tot de vorige budgettaire besteding betreft de transparantie. Misschien kan bij de komende budgetbesprekingen een meer omstandig en onderbouwd cijferoverzicht worden gegeven.
Een ander punt van bezorgdheid betreft de globale visie op ontwikkelingssamenwerking en hoe die, na de regionalisering, concreet vorm zal krijgen in het Vlaams beleid. Er werd een werkgroep aangekondigd die tegen eind 2002 voorstellen zou formuleren over hoe die regionalisering er zou kunnen uitzien. Belangrijk is evenwel dat de werkgroep eerst de globale visie ontwikkelt over de richting die ze uit wil, vooraleer er voorstellen voor de invulling worden geformuleerd. Men moet nu eenmaal het paard voor de kar spannen. De werkgroep moet bijgevolg in de eerste plaats stevig inhoudelijk werk afleveren. De regionaliseringsdiscussie dwingt de verschillende beleidsniveaus in België tot nadenken en tot overleg over wat ontwikkelingssamenwerking in de nieuwe constellatie kan en moet zijn. Vermits het grootste deel van de expertise voor ontwikkelingssamenwerking momenteel nog steeds bij de DGIS-administratie zit, lijkt het zinvol om gebruik te maken van haar ervaringen bij het uittekenen van ons toekomstig Vlaams ontwikkelingsbeleid.
Mijnheer de minister, wanneer en aan de hand van welke criteria zal de uitbreiding van het aantal partnerlanden gebeuren? Zal het horizontaal beleid voor ontwikkelingssamenwerking aangehouden blijven? Zo ja, in welke mate zal het worden bijgestuurd op grond van de ervaringen van het afgelopen jaar?
Hoe ver staat het met de samenstelling van de werkgroep die de regionalisering van ontwikkelingssamenwerking moet voorbereiden? Welke instanties en personen maken er deel van uit? Wat is de specifieke opdracht en de agenda van de werkgroep?
De voorzitter : De heer Hostekint heeft het woord.
De heer Patrick Hostekint : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik deel volledig de bezorgdheid van de heer Glorieux.
Voor de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking staan belangrijke jaren in het verschiet, zeker in het licht van de volledige regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking tegen 2004. Tot op heden verkeren we evenwel nog steeds in het ongewisse over de wijze waarop die regionalisering zal plaatsvinden en over welke concrete bevoegdheden aan de gewesten zullen worden overgedragen. Ik weet dat daarover nogal wat interpretatieverschillen bestaan bij de diverse politieke formaties. Naar verluidt is de visie die Agalev daarop heeft, totaal verschillend van die van de sp.a. Daarom zou de minister hier duidelijk moeten kunnen zeggen op welke manier die regionalisering zal verlopen en hoe die bevoegdheden concreet zullen worden ingevuld.
Mijnheer de minister, sta me toe even te verwijzen naar een vraag die ik u vorig jaar heb gesteld met betrekking tot het horizontaal beleid binnen de andere departementen - sport, cultuur, jeugd en Brusselse aangelegenheden - die u onder uw bevoegdheid hebt. Ik heb dit trachten te doen voor alle Vlaamse ministers. Ik ben er niet in geslaagd omdat de vragen in de maand juni waren ingediend. Omwille van een aantal afspraken in de commissie kon er niet worden vergaderd en hebben de vragen ietwat aan actualiteit ingeboet.
Mijnheer de minister, het innoverend beleid dat u wilde invoeren draagt mijn volledige goedkeuring weg. Theoretisch stak het goed in elkaar : in de plaats van ontwikkelingssamenwerking opteerde u voor samenwerkingsontwikkeling. Alle Vlamingen moeten zich bewust worden van de problemen in het Zuiden. Een aantal middelen werden daarvoor in het vooruitzicht gesteld : een sensibiliseringscampagne, een beleid dat naar de gemeenten was gericht en het befaamde horizontale beleid, waarvoor de verwachtingen hoog gespannen waren.
Er waren toen reeds kritische geluiden te horen over de aanwezigheid van de wil en het engagement bij de leden van de Vlaamse regering om daadwerkelijk aan internationale samenwerking te doen. De cijfers gaven deze kritiek gelijk. Oorspronkelijk zou 600 miljoen frank worden besteed, of 10 percent van de middelen van alle Vlaamse departementen samen, die samen 6 miljard frank bedroegen. Dit resultaat werd niet behaald. Ik heb me altijd afgevraagd hoe u dit streefdoel, als minister van Ontwikkelingssamenwerking toch niet aan het hoofd van de Vlaamse regering staande, zou verwezenlijken. Uiteindelijk is slechts 200 miljoen frank ingebracht. Dat is ontgoochelend. De vraag van de heer Glorieux is terecht. Gezien de ervaring die tijdens de begroting 2001 werd opgedaan, vraag ik me af of dat experiment, waarvan ik hoop dat het slaagt, in de toekomst wordt voortgezet.
Mijnheer de minister, hoe zal de werkgroep, die de regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking moet voorbereiden, worden samengesteld? Welke timing voorziet u voor het indienen van conclusies door die werkgroep?
De voorzitter : Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux : Mijnheer de voorzitter, collega's, er werden verschillende vragen over ontwikkelingssamenwerking gesteld.
Ik zal eerst even stilstaan bij de vragen van 11.11.11 inzake ontwikkelingssamenwerking. Chili en Zuid-Afrika zijn op dit ogenblik onze prioritaire partners, maar beide behoren niet tot de minst ontwikkelde landen. In Zuid-Afrika is er wel een spectaculaire ongelijkheid van inkomen en besteding tussen de rijkste en armste bevolkingsgroepen vastgesteld. Zuid-Afrika heeft volgens het Human Development Report 2001 van de UNDP nog steeds een van de hoogste indexen ter wereld op het vlak van ongelijkheid van inkomen en levensstandaard. In Zuid-Afrika kan een duidelijke geografische indeling tussen armere en rijkere en meer of minder ontwikkelde gebieden worden gemaakt.
Een van de nodal-points of knooppunten die door president Mbeki zijn voorgesteld en waar wij ons op concentreren is de Noordelijke Provincie, een van de oude "thuislanden". Er werd nooit in geïnvesteerd, en het gebied is erg onderontwikkeld. In overleg met de Zuid-Afrikaanse overheid gaat onze aandacht naar de minst ontwikkelde streken en de minst ontwikkelde provincies. Er wordt op de meest achtergestelde, rurale streken in deze provincies gefocust, zodat alle garanties voorhanden zijn dat Vlaanderen in een regio actief is die tot de minst ontwikkelde categorie kan worden gerekend.
In Chili is de situatie anders. Vlaanderen zal er vanaf 2002 zijn unilaterale projecten stopzetten. Wel kan met Chili een trilaterale Zuid-Zuidcoöperatie worden opgestart. Dit neemt niet weg dat de initiële keuze om met Chili en Zuid-Afrika een beleid voor ontwikkelingssamenwerking op te starten, een goede keuze is geweest. Door met betrouwbare, georganiseerde partners te starten heeft het Vlaams beleid voldoende ervaring en vertrouwen opgedaan om in de toekomst grotere uitdagingen aan te gaan.
Om de uitbreiding naar andere landen, met name Mozambique en Marokko, te begeleiden, worden studies voor het uitdiepen van de omgevingsanalyse uitgevoerd. De bedoeling is nog steeds om de samenwerking in 2002 op te starten. Voor Marokko wordt dit proces zelfs versneld. Methodisch bepaalt een macroanalyse op basis van politieke en sociaal-economische indicatoren en rapporten de landenkeuze. Een grondige analyse van het gekozen partnerland bepaalt verder de geografische en de sectorale thema's en de actoren die erbij worden betrokken. Deze keuze is in overeenstemming met de prioritaire regio's die in de beleidsnota 2000-2004 werden vermeld, namelijk Zuidelijk- en Noord-Afrika. Het intensifiëren van de samenwerking met Zuid-Afrika, zoals voor 2002 is voorzien, is gebaseerd op de consequente ondersteuning van het nieuwe Zuid-Afrika van na de apartheid en op het cruciale belang dat aan Zuid-Afrika wordt toegekend in het kader van de sociale en economische ontwikkeling van de regio Zuidelijk Afrika, en feitelijk voor heel Afrika.
De keuze voor Mozambique moet in het kader van de prioriteit worden gezien die het beleid bij Zuidelijk Afrika en het stimuleren van de Zuid-Zuidsamenwerking legt. In de regio Noordelijk Afrika wordt gekozen voor samenwerking met Marokko. De betrokkenheid op landen waarvan ingezetenen een grote migrantengemeenschap in ons eigen land vormen, is een nieuwe invalshoek in de Vlaamse internationale samenwerking. Er wordt verder onderzocht in welke mate onze allochtone bevolking een directe rol in deze samenwerking kan spelen.
De Vlaamse regering heeft op 13 juli laatstleden principieel beslist om de lopende engagementen in het horizontale beleid voor ontwikkelingssamenwerking ook de komende jaren aan te houden. We zijn ervan overtuigd dat de uitbouw van een horizontaal beleid de meest directe bijdrage aan het streven naar een ethische globalisering levert.
De verantwoordelijkheid voor internationale solidariteit en samenwerking berust mijns inziens bij de hele samenleving en alle politieke verantwoordelijken. Ze kan niet het monopolie zijn van een groep experts of de minister belast met ontwikkelingssamenwerking. Het horizontaal beleid biedt de mogelijkheid om de beleidsontwikkeling van alle departementen af te stemmen op de internationale ontwikkelingen.
De vernieuwing die de Vlaamse regering nastreeft, sluit echter niet uit dat de minister van Samenwerkingsontwikkeling bijkomende en specifieke accenten legt. Deze verticale accentuering in het horizontaal beleid is nodig om op de prioriteiten van de partner te kunnen inspelen, onafhankelijk van de beschikbare middelen in andere beleidsdomeinen.
De behoeften van de landen in ontwikkeling zijn vanzelfsprekend niet recht evenredig met de budgettaire mogelijkheden van de departementen. Bovendien mag de wil van alle departementen om mee te werken aan het horizontaal beleid en expertise ter beschikking te stellen niet afhankelijk zijn van de beschikbare budgettaire middelen.
De bijdrage van de andere ministers aan het horizontaal beleid is veel meer dan louter financiële steun. Ik zal dit later illustreren met verschillende voorbeelden. Alleen maar geld geven heeft volgens mij ook weinig zin. Samenwerking is onmogelijk zonder de inhoudelijke bijdrage van alle departementen. Het engagement uit zich dan ook vooral in het ter beschikking stellen van kennis en kunde.
De programmatie wordt bijgestuurd naar een coherente programma-aanpak. Ze zal worden gebaseerd op een meerjarenplanning, waar jaarlijks actieplannen op kunnen aansluiten. Vermits de programma's slechts enkele weken geleden van start zijn gegaan, is het nog te vroeg om een globale evaluatie te maken. Tegen het einde van dit jaar zullen we in ieder geval de interne procedure voor de afhandeling, beoordeling en opvolging van de dossiers beoordelen. Vanzelfsprekend zal de commissie hier medezeggenschap in hebben.
Wat de budgetten betreft, rekende ik aanvankelijk inderdaad op meer geld. Ik verwachtte 10 percent van 6 miljard frank. Een groot deel van die 6 miljard frank zijn evenwel geen vrij te besteden kredieten. We hebben de berekeningen dan ook moeten aanpassen. Het departement Openbare Werken beschikt bijvoorbeeld over heel wat internationale kredieten in het kader van de Scheldeverdragen met Nederland. Dat zijn natuurlijk middelen waar niet zomaar 10 percent van kan worden gebruikt voor samenwerkingsontwikkeling. Er is dus inderdaad een correctie gebeurd.
Ik benadruk echter nogmaals dat het financiële aspect van het horizontaal beleid niet het belangrijkste is. Het gaat overigens om 207 miljoen frank. Naar mijn mening moet in de eerste plaats de inhoudelijke kant van de medewerking worden versterkt. Dat is een prioriteit voor 2002.
Wat de werkgroep voor de regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking betreft, meen ik dat ze eerst een globale visie moet ontwikkelen en haar doelen moet bepalen. Dat dwingt de verschillende beleidsniveaus inderdaad tot nadenken over wat ontwikkelingssamenwerking in haar nieuwe vorm moet betekenen, zoals de heer Glorieux opmerkte.
In mijn beleidsbrief voor het jaar 2002 zal ik erop wijzen dat onze bijdrage aan ethische en democratische globalisering enkel mogelijk is als in alle Vlaamse beleidsdomeinen de principes van duurzame ontwikkeling worden toegepast, en het mondiaal belang wordt nagestreefd in plaats van het eigenbelang.
Loutere hulpverlening, hoe goedbedoeld ook, kan geen oplossing bieden voor de mondiale onevenwichten. Ik kies voor samenwerking. We moeten onderzoeken hoe we onze samenlevingen beter op elkaar kunnen afstemmen door een meer solidaire economie, dialoog en de uitwisseling tussen culturen. Op die manier zal er meer wederzijds respect ontstaan.
De nadruk op partnerschap en samenwerking sluit aan op de mogelijkheden en beperkingen van Vlaanderen. Onze middelen voor productgerichte steun zijn beperkt. Daar staat evenwel een ruime vak- en managementexpertise tegenover. De kracht van een kleine donor ligt in de kwaliteit van de samenwerking die hij aanbiedt. Er moet een uitwisseling van expertise tot stand komen. Samenwerkingsontwikkeling is niet alleen steun aan de ontwikkeling van onze partners in het Zuiden, maar houdt ook wederzijdse beïnvloeding in. Het is de sleutel om Vlaanderen in te schakelen in de democratische globalisering.
Op 14 september heb ik aan de regeringsleden de oprichting van de werkgroep in kwestie meegedeeld. Aangezien het gaat om een regeringswerkgroep, dus een werkgroep van de meerderheid - onder mijn leiding -, zal ze worden bevolkt door leden van de meerderheidspartijen. Eerstdaags zal haar samenstelling worden bepaald. Ik heb al van twee partijen een antwoord ontvangen. Ik herinner eraan dat de ontwikkelingssamenwerking slechts gedeeltelijk zal worden overgeheveld. Dat maakt de zaken er niet eenvoudiger op. Een goede voorbereiding is daarom heel belangrijk. Bij dit alles moet natuurlijk in de eerste plaats het belang van onze partners in het Zuiden worden nagestreefd. Volgende maand zal ik hopelijk over meer informatie beschikken over de precieze samenstelling van de werkgroep. Haar opdracht heb ik zonet uiteengezet.
Om te voorkomen dat ik straks niets meer te zeggen heb als antwoord op de volgende vragen, zal ik het hierbij laten.
De voorzitter : De heer Glorieux heeft het woord.
De heer Eloi Glorieux : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw gedetailleerde antwoord.
Het is volgens mij een bijzonder goede keuze om de groep van partnerlanden uit te breiden met Mozambique en Marokko. Zoals u zelf hebt gezegd, is het zeker wat de samenwerking met Marokko betreft, heel belangrijk om onze allochtone bevolking hierbij te betrekken.
Wat het horizontaal beleid betreft, hebt u benadrukt dat de medewerking van de andere kabinetten niet beperkt mag blijven tot financiële steun. We moeten evenwel voorzichtig zijn. Op dit moment is er in de Vlaamse kabinetten wellicht weinig knowhow aanwezig die direct bruikbaar is voor samenwerkingsontwikkeling. Een onderwijsbeleid uitwerken in Vlaanderen en in Mozambique zijn twee totaal verschillende dingen. Het is noodzakelijk om meer bruikbare expertise op te bouwen, en dat vergt een inspanning, ook op financieel vlak. De kennis die de Vlaamse NGO's hebben opgebouwd, kan hierbij ongetwijfeld worden ingezet.
De voorzitter : Mijnheer de minister, de werkgroep voor de regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking werd opgericht bij wege van een bijzondere wet. In het licht van de Lambermont-akkoorden was dat overigens een tamelijk vreemde constructie. Het is uniek dat in een wet wordt bepaald dat er een werkgroep zal worden opgericht.
Volgens u is het vanzelfsprekend dat de meerderheid de samenstelling van deze werkgroep bepaalt. Dat is een merkwaardig standpunt. Het onderscheid tussen meerderheid en oppositie is een mooie zaak, maar ooit bestond er zoiets als de Costa-benadering. Blijkbaar is dat idee opgegeven, en wordt het een zuiver meerderheidsoverleg. Is dat een keuze, of is dit een bepaalde benadering die nu aan het licht komt?
Minister Bert Anciaux : Dat is een terechte vraag. Ik heb het niet over de werkgroep waarin wordt voorzien in de bijzondere wet, en die de verschillende gemeenschappen aanbelangt. De werkgroep waarvan sprake is, bereidt het standpunt voor dat de afgevaardigden van de Vlaamse regering zullen innemen in de intercommunautaire werkgroep. Ik beschik helemaal niet over de bevoegdheid om een werkgroep bij wet op te richten. De groep die ik op het oog heb, zal dit dossier volledig voorbereiden voor de meerderheid. Er wordt naar verwezen in het aanvullend regeerakkoord.
De voorzitter : Als uitsluitend mensen van de meerderheid dit dossier zullen voorbereiden, dan moet deze commissie naar mijn mening die voorbereiding en het meerderheidsstandpunt evalueren. Dat lijkt me niet meer dan logisch.
Het incident is gesloten.