Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden Vergadering van 08/11/2001
Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over het af te sluiten samenwerkingsakkoord tussen de gewesten en de federale staat betreffende het Agentschap voor Buitenlandse Handel
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Nieuwenhuysen tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over het af te sluiten samenwerkingsakkoord tussen de gewesten en de federale staat betreffende het Agentschap voor Buitenlandse Handel.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, één van de gevolgen van het Lambermontakkoord is de verdere decentralisering van de exportpromotie en -begeleiding. Ik gebruik bewust niet het woord regionaliseren, omdat de veranderingen niet zo verregaand zijn. Een aantal bevoegdheden en instellingen blijven wel degelijk federaal. Ik denk daarbij aan de Delcrederedienst, de waarborgen tegen invoer- en uitvoerrisico's, multilateraal handelsbeleid, enzovoort.
Uiteindelijk behelst het akkoord alleen maar de beslissing om de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel te ontmantelen om zo de bestaande onduidelijkheden en overlappingen uit de weg te ruimen. Er zou evenwel een federaal agentschap voor de buitenlandse handel worden opgericht waarin de gezamenlijke initiatieven van de gewesten moeten worden gecoördineerd en waar studiewerk over buitenlandse markten zou worden verricht.
Waarom het per se nodig was om die zaken te handhaven, is me nog steeds niet duidelijk. We weten natuurlijk allemaal waarom dat agentschap werd opgericht. Hoe dan ook, er moet een samenwerkingsakkoord worden afgesloten tussen de gewesten en de federale overheid. Aangezien we het akkoord in zijn geheel moeten bekrachtigen of verwerpen, vind ik het zinnig om te reageren op een aantal zaken die in het ontwerp van samenwerkingsakkoord vervat zitten.
Mijnheer de minister, op basis van een aantal artikels uit het akkoord wil ik u enkele vragen voorleggen en opmerkingen formuleren. In artikel 4 staat dat het agentschap kan beslissen over en overgaan tot de organisatie van gezamenlijke handelsmissies op initiatief van één of meerdere gewesten of op vraag van de federale overheid. Ik veronderstelde dat het agentschap zich louter zou bezighouden met de coördinatie en zelf geen beslissingen zou treffen. Dat blijkt dus wel het geval te zijn.
Kunt u bevestigen dat het wel degelijk de bedoeling is dat de informatie, de studies en de documentatie die het agentschap verzamelt, uitsluitend ter beschikking worden gesteld van gewestelijke diensten? Zijn het uitsluitend de gewesten die het contact zullen onderhouden met de individuele bedrijven? Ik verwijs daarbij naar de verwarring die bestaat over het enige loket dat ten dienste zou staan van de bedrijven.
Artikel 5 bepaalt dat de Belgische diplomaten alle informatie - macro-economische, juridische, reglementering - doorgeeft aan het agentschap. De versnippering en onduidelijkheid uit het verleden wordt hierdoor gehandhaafd. Ofwel moeten de bedrijven hun informatie rechtstreeks bij het agentschap inwinnen, en dan blijft er een bijkomend loket bestaan, ofwel moeten ze zich wel degelijk richten tot het loket van de gewestelijke diensten. De gewesten moeten dan echter op hun beurt te rade gaan bij het federaal agentschap. Dat is zeer inefficiënt.
Een ander probleem is het gewicht dat Vlaanderen in die structuur zal hebben. In artikel 7 wordt gesproken over de raad van bestuur. Zoals u zich herinnert, heeft de Vlaamse regering zich - terecht - tegen de paritaire samenstelling van de raad van bestuur van de BDBH verzet. Mijnheer de minister, ik hoop dat u kunt bevestigen dat de huidige regering deze houding zal handhaven nu blijkt dat dezelfde verhoudingen worden gehanteerd voor het bestuur van het nieuwe agentschap.
Artikel 8 voorziet in het benoemen van een regeringscommissaris voor ieder gewest. Dit houdt in dat er drie regeringscommissarissen worden uitgenodigd op alle vergaderingen van de raad van bestuur, zij het dan met een raadgevende stem. Twee van die commissarissen zullen allicht Franstalig zijn. Als de erevoorzitter dan ook nog eens diegene wordt die algemeen wordt verwacht, en die vorige week duidelijk te kennen gaf tot welke taalrol hij behoort, dan wordt het onevenwicht helemaal onverdedigbaar.
In bijlage 2 van het ontwerp van samenwerkingsakkoord staat dat het begeleidingscomité, dat de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur coördineert, bestaat uit de leidend ambtenaar van het agentschap - en op dit moment is dat een Waal - en de leidend ambtenaren van Export Vlaanderen, van het Waalse exportagentschap en van het Brusselse exportagentschap. Ook daar is de verhouding minstens twee tegen één. Daarbij komt nog de directeur-generaal die bevoegd is voor de bilaterale economische betrekkingen van het federaal ministerie van Buitenlandse Zaken.
Is er nog wel sprake van enig taalevenwicht in het begeleidingscomité? Volgens artikel 9 kiest de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter, die tot een verschillend taalregime moeten behoren. Mijns inziens is het logisch dat de voorzitter tot het gewest behoort dat meer dan 70 percent van de Belgische export voor zijn rekening neemt. Hetzelfde gaat op voor de directeur-generaal, die wordt vermeld in bijlage 2. Wordt hierover nog onderhandeld of is dit allemaal al bedisseld? Wat is het standpunt van de Vlaamse regering terzake?
Daarnaast is er de personeelskwestie. Artikel 12 van het ontwerp van samenwerkingsakkoord bepaalt dat het aantal personeelsleden van het nieuwe agentschap maximum 50 mag bedragen. Natuurlijk zijn het er ook 50 geworden. 40 personeelsleden komen van de huidige BDBH en 10 mensen worden van het agentschap gedetacheerd naar het federale ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit aantal kan mijns inziens op geen enkele manier worden verantwoord. Het personeel van de BDBH klaagt er nu al over dat het niets te doen heeft.
Dat is allerminst het geval voor het personeel van Export Vlaanderen. Er is altijd gezegd dat een deel van het personeel van de BDBH aan de slag zou gaan bij Export Vlaanderen, als het daartoe bereid was. Dat laatste is niet zo vanzelfsprekend. Het imago van Export Vlaanderen is niet zo goed. Enige tijd geleden maakte Export Vlaanderen nog vacatures bekend voor adjuncten van de directeur en medewerkers voor exportbegeleiding en -ondersteuning. Ik vind dit hoogst merkwaardig. Het Vlaamse personeel van de BDBH beschikt immers over heel wat expertise. Deze mensen verkeren daarbij nog steeds in het ongewisse over hun toekomst.
Naast de federale overheid kunnen de gewesten een bijdrage leveren aan de financiering van het agentschap, op basis van de verdeelsleutel inzake de personenbelasting. Het gaat hier niet om een verplichting. Ik zou graag weten of de gewesten inderdaad van plan zijn om deze dienst financieel te steunen, bovenop de honderd miljoen frank die hij krijgt van de federale overheid. Het gerucht gaat dat de gewesten van plan zijn om hiervoor 120 miljoen frank uit te trekken. Als dat klopt en daarenboven de afgesproken verdeelsleutel wordt gebruikt, dan moet volgens mij de Vlaamse overheid op zijn minst eisen dat daaraan het gepaste gevolg wordt gegeven voor de samenstelling van de raad van bestuur, de directie en het personeel.
Mijnheer de minister, er valt dus heel wat aan te merken op dit ontwerp van samenwerkingsakkoord. In welke mate liggen deze plannen vast? Welke toezeggingen heeft de Vlaamse regering gedaan? Zal het Vlaams Parlement nog de gelegenheid krijgen om dit toekomstige samenwerkingsakkoord uitgebreid te bespreken en eventueel te amenderen? Wordt dit een zaak die ons op een goede dag wordt voorgeschoteld en dan te nemen of te laten is?
De heer Luc Van den Brande, voorzitter : Mijnheer de minister, ik herhaal het standpunt dat we in de Costa hebben ingenomen. Overigens was de Costa een zesmaandelijks ritueel dat met grote ambities werd aangevat, maar geëindigd is als een schertsvertoning. Het is een stille dood gestorven.
Ik heb altijd gepleit voor een centraal georganiseerde gegevensbank, maar ben geen voorstander van een agentschap zoals dat nu wordt voorgesteld. Zo'n gegevensbank had probleemloos kunnen worden aangemaakt door het directoraat-generaal van de internationale economische betrekkingen op het federaal ministerie van Buitenlandse Zaken. Een dergelijke informatiebron ter beschikking stellen van de gewestelijke diensten zou heel wat dubbel of zelfs driedubbel werk voorkomen.
Een centrale gegevensbank zou een einde maken aan de verwarde toestand ten gevolge van de zinloze concurrentie tussen de BDBH en de gewesten. Vervolgens zou het ook vanuit politiek oogpunt de mogelijkheid geboden hebben om rechtstreeks de nodige parlementaire controle uit te oefenen ten aanzien van de betrokken bevoegde minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot die gegevensbank. Voorts zou het ook perfect de dekking gegeven hebben om - indien gewenst - zendingen te laten begeleiden door iemand van het Hof.
De nu voorliggende formule zal de problemen niet volledig oplossen. Ik heb er altijd voor gepleit om heel duidelijk de waarde te zien van de exportpromotie als belangrijke steun voor de ondernemingen. De weg die men nu bewandelt, loopt mijns inziens volledig in de verkeerde richting. Er zijn heel wat vragen. We weten allemaal dat ongeveer 80 percent van het exportquotum uit Vlaanderen komt. Die verhoudingen in aantal van de bestuursorganen en van de mechanismen van dit nieuw op te richten federaal agentschap zijn dan ook onverklaarbaar.
Ten slotte lijkt het me vanzelfsprekend dat dit samenwerkingsakkoord in deze commissie moet worden behandeld. Er is dan natuurlijk wel een moeilijkheid, zoals met elk samenwerkingsakkoord : inzake amendering zijn er geen mogelijkheden, het is een zaak van ja of neen. Dat is immers de regel van het spel.
Wat de CD&V-fractie betreft, geloven we niet dat dit die broodnodige efficiënte en snelle manier van bestuur en van besluitvorming is. Zeker in de huidige economische omstandigheden is het belangrijk dat we goed kunnen werken ten dienste van de ondernemingen.
Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, collega's, in de eerste plaats wil ik onderstrepen dat we bezig zijn met twee operaties. Ten eerste is er vanzelfsprekend de implementatie van het Lambermontakkoord inzake de overheveling van de bevoegdheden van de gewesten. Daarnaast zijn we aan het onderzoeken hoe we dit nieuwe gegeven, samen met wat er komt aan nieuwe bevoegdheden, mensen en middelen, zullen organiseren.
Vooraf wil ik er ook op wijzen dat we hier te maken hebben met de formule van een samenwerkingsakkoord. Een aantal van de punten zijn heel voorwaardelijk, omdat er over die punten nog geen echt akkoord is. Er is momenteel enkel een ontwerp van samenwerkingsakkoord.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, het feit dat de gewesten daarvan de partners zijn, maakt het voor de toekomst duidelijk dat er zo weinig mogelijk bevoegdheden zullen worden afgestaan aan het federale niveau. Op de eerste en tot nu toe enige vergadering die ik samen met de andere bevoegde ministers heb gehad, zei ook de Waalse minister-president Van Cauwenberghe dat Wallonië niet bereid is om een verkregen bevoegdheid opnieuw over te hevelen naar het federale niveau.
Ik herhaal wel dat er nog een aantal punten moeten worden opgelost. Elk van de regio's beschikt overigens ook over een vetorecht en kan beletten dat er iets gebeurt. Als men niet akkoord is, kan men dus altijd een veto stellen.
Daarbij komt nog dat er onenigheid is over de verdeling inzake de personeelssituatie in het agentschap. Het wordt trouwens geen 'federaal agentschap', om mogelijke verwarring te vermijden met het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid. Men zal het dus gewoon Agentschap voor Buitenlandse Handel noemen. Van Vlaamse kant vragen we dat regels inzake de taalkaders van toepassing zouden zijn. Wanneer zoiets deductief wordt opgebouwd, met een consensus van de gewesten en met een financiële inbreng van de gewesten, dan is het evident dat die regel zou spelen in het structurele aspect.
Hierover is echter nog geen akkoord. Men heeft eigenlijk alleen nog maar vergaderd op het niveau van commissies. De ministers zelf hebben nog maar één keer vergaderd. Binnenkort zal dat opnieuw gebeuren, om na te gaan welke punten we moeten trancheren en hoever we kunnen komen in een eventueel definitief samenwerkingsakkoord. Dit zal dan uiteraard aan deze commissie en aan het Vlaams Parlement worden voorgelegd.
De commissievoorzitter heeft gevraagd of daaraan dan nog iets kan worden gewijzigd. Dat is natuurlijk zeer moeilijk omdat het om een samenwerkingsakkoord gaat tussen drie gewesten. We zullen natuurlijk de gevoeligheden van het Vlaams Parlement en van de Vlaamse regering meenemen. We zullen die dus niet zomaar laten vallen bij de onderhandelingen en bij het trancheren van de verschillende punten. We zullen deze gevoeligheden wel degelijk ter harte nemen. Dat garandeert de inspraak van het parlement.
Als eenmaal het samenwerkingsakkoord tussen de drie gewesten op het niveau van de regeringen is afgesloten, is het natuurlijk wel iets moeilijker om daar opnieuw wijzigingen in aan te brengen. Ik verwijs naar andere akkoorden, zoals voor de spoorwegen. Het kost sowieso al heel veel moeite en energie om een akkoord te bereiken. Het is dan uiteraard extra moeilijk om daarna de andere partners ertoe te brengen om toch nog eens opnieuw wijzigingen te aanvaarden. Daarom is het nuttig dat deze informatie wordt meegenomen, zodat we die punten ter harte kunnen nemen bij de ultieme onderhandelingen over een definitief akkoord.
Ik zal proberen om zo goed mogelijk te antwoorden op de verschillende vragen die werden gesteld. Er is op dit moment een ontwerp van samenwerkingsakkoord. De punten waarover nog onenigheid bestaat, zijn nog niet vastgelegd. Voor ons gaat dit vooral over het al dan niet invullen van taken van gemeenschappelijk belang. Dit is de bevoegdheid van de raad van bestuur. We willen niet op de zaken vooruitlopen.
De aarzeling aan Waalse kant stelt me gerust. De overheveling van de bevoegdheden, die via een politiek akkoord en een tweederdenmeerderheid tot stand is gekomen, zal niet zo maar uit handen worden gegeven. De gewesten zullen op hun strepen staan om de bevoegdheden maximaal bij de deelgebieden te leggen.
In het ontwerpakkoord over het agentschap is voorzien in een personeelsbezetting van 50 mensen. Op de eerste vergadering hebben we gezegd dat dit te veel is. Waarschijnlijk zullen 40 werknemers of zelfs minder volstaan. De activiteiten worden immers voor het grootste deel op gewestelijk niveau uitgevoerd.
Er is een akkoord dat uit het huidige personeelsbestand maximaal 40 percent zal overkomen van de BDBH. Dit zou inhouden dat een tiental personen naar Buitenlandse Zaken zou overgaan om te zorgen voor de algemene coördinatie. De voorzitter van deze commissie had daarnet een goede suggestie over het opslaan en het beheer van de data. We zullen daarmee rekening houden. Ze moet ons toelaten op een rationele en correcte wijze het gegevensbestand te beheren. Als men 10 mensen vraagt die tot nog toe werkzaam zijn in de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel, dan is het logisch dat men iets in de plaats stelt. Dit zou inhouden - en ik spreek in de voorwaardelijke wijs - dat er 132 mensen naar de gewesten gaan.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, de berichten die ik ontvang verschillen van de uwe. Ik hoor dat de mensen wel degelijk de overstap willen maken naar Export Vlaanderen, zelfs massaal. Er is meer aarzeling bij het huidige personeel van Export Vlaanderen dan bij dat van de BDBH. In het verleden werden er diverse financiële verloningssystemen uitgebouwd en werden andere voordelen gekoppeld aan bepaalde toestanden op het federaal niveau. Bovendien is er nog een zeer groot onderscheid tussen de verschillende personeelsleden, opdrachthouders, die binnen Export Vlaanderen actief zijn. Ik ben bezig om dit op het Vlaamse niveau beter te structureren en te organiseren. Het onmiddellijk wegwerken van alle verschillen is echter niet mogelijk en misschien zelfs niet wenselijk.
We willen wel zorgen voor een betere symbiose tussen hetgeen nu bestaat in Vlaanderen. We willen klaar zijn vooraleer de personeelsleden van de BDBH overstappen om de verwarring niet nog te vergroten. Ik druk er nogmaals op dat ik nog steeds in de zuiver voorwaardelijke wijs spreek. We zullen trachten de bezetting van het agentschap voor buitenlandse handel zo klein mogelijk te houden.
Wat de financiële kant van de zaak betreft, zou een dotatie van 100 miljoen frank of 2.478.935, 25 euro worden ingeschreven voor 2002. De volgende jaren zou dat bedrag worden geïndexeerd. De gewesten kunnen - maar zijn niet verplicht - daar bovenop een bijkomende financiële bijdrage leveren op grond van de verdeelsleutel waar u naar hebt verwezen. Het gaat daarbij om artikel 35 sexies van de bijzondere wet van 16 januari 1989. Voor Vlaanderen zou dit 62,17 percent betekenen, voor Wallonië 28,82 percent en voor Brussel 9,06 percent.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, over het bedrag van 125 miljoen frank dat u aanhaalt, bestaat geen akkoord. Ook het Waals Gewest staat erg terughoudend tegenover een te hoge dotatie vanuit de gewesten aan het agentschap voor buitenlandse handel.
Wat de informatie aan de personeelsleden betreft, is er een dubbele operatie aan de gang. We zullen daar in Vlaanderen trouwens nog andere actoren dan Export Vlaanderen bij betrekken. We doen al het mogelijke om de personeelsleden te informeren. We hebben de mensen van de BDBH zoveel mogelijk ingelicht over hun rechten indien ze overstappen.
Op 1 oktober 2001 was er nog een vergadering waarop minister Neyts aanwezig was. Ondertussen werken we volop aan een vervolgsessie om bijkomende vragen van het personeel te beantwoorden. De keuze zal voor een deel samenhangen met hoe wij de zaken zien en hoe zij daaraan kunnen beantwoorden.
Niet alle personeelsleden van de vroegere BDBH moeten overstappen naar Export Vlaanderen. We zullen ons inspannen om de beste mensen op de beste plaats tewerk te stellen. Hiervoor voorzien we onder meer in een assessment van elk personeelslid om na te gaan welke begeleiding en extra opleiding we kunnen aanbieden om de overgang zo aangenaam en doeltreffend mogelijk te maken.
Bepaalde beslissingen, zoals de wijze van overdracht, moeten op federaal niveau worden genomen. Daarover kan ik vandaag geen informatie geven. Ondertussen heb ik via de regeringscommissaris aan de raad van bestuur gevraagd geen nieuwe personeelsleden voor Export Vlaanderen aan te nemen.
Als conclusie kan ik u antwoorden dat nog te veel zaken voorwaardelijk zijn. We zijn wel met twee operaties bezig. Ik zal bij de uiteindelijke onderhandelingen voor het op het federaal niveau te organiseren gegeven, contact houden met de Waalse en Brusselse collega's om te zorgen dat in het ultiem akkoord de gewesten maximaal bedeeld worden.
We moeten zorgen dat Vlaanderen zo vlug mogelijk een efficiënt orgaan opzet om in het buitenland performant te kunnen functioneren.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik blijf erbij dat het concept van een federaal agentschap overbodig is. De gewesten waren perfect in staat om, waar nodig, een samenwerking op het getouw te zetten. De gewesten en de gewestregeringen waren daar zelf ook van overtuigd. Ze hebben zich echter het agentschap laten opsolferen door de federale overheid en het Hof. Laten we een kat een kat noemen. We weten allemaal dat dit agentschap draait rond het erevoorzitterschap van de kroonprins, die zijn bezigheid op het vlak van de buitenlandse handel moet behouden. Meer moet daar niet achter worden gezocht.
Mijnheer de minister, het gewicht van de gewesten waarnaar u verwijst, wens ik toch enigszins te relativeren. De gewesten hebben niet kunnen of willen beletten dat dit agentschap tot stand is gekomen.
Het feit dat u de term 'federaal' uit de benaming van het agentschap laat vallen, zal de verwarring voor de buitenwereld alleen maar vergroten. Wie is er nu bevoegd voor de buitenlandse handel? Export Vlaanderen, het Agentschap voor Buitenlandse Handel? Het zou duidelijker zijn geweest indien men het woord 'federaal' had behouden of had aangetoond dat het agentschap op een ander niveau functioneert dan Export Vlaanderen.
U zegt dat Vlaanderen indien nodig een vetorecht heeft. Dat is waarschijnlijk juist, maar dat wil niet zeggen dat Vlaanderen zijn rechtmatige positie in het agentschap niet zou moeten opeisen. Het Vlaamse aandeel in de Belgische export moet in overeenstemming zijn met de samenstelling van de raad van bestuur, de directie en het personeel.
Mijnheer de minister, volgens u is het laatste woord nog niet gezegd over het personeelskader. Volgens geruchten die de ronde doen in de BDBH is dit evenwel een uitgemaakte zaak. Het maximum van 50 zal wel degelijk worden bereikt.
Ik wil geen welles-nietesdiscussie beginnen over de mogelijke overstap van een deel van het personeel van de BDBH naar Export Vlaanderen. Ongetwijfeld zal iedereen voor zich daar een beslissing over nemen. De onzekerheid is zeer groot, en die toestand mag niet lang meer duren. Er moeten knopen worden doorgehakt. Van de informatievergadering zijn de personeelsleden eigenlijk niet veel wijzer geworden.
Het is een goede zaak dat Export Vlaanderen de afhandeling van de vacatures uitstelt tot er meer zekerheid is over het lot van het personeel van de BDBH.
Er komt dus inderdaad een gewestelijke bijdrage aan de financiering van het agentschap. Mijns inziens volstaat 100 miljoen frank nochtans ruimschoots.
De heer Luk Van den Brande, voorzitter : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Naar mijn mening was het toch nuttig geweest om een gecentraliseerde gegevensbank te creëren in het directoraat-generaal voor de internationale economische betrekkingen. Wellicht zou dat een federaal agentschap overbodig maken.
In de bijzondere wet over de oprichting van dit agentschap staat dat het zal beslissen over en overgaan tot de organisatie van gemeenschappelijke, gezamenlijke handelsmissies op initiatief van een of meer gewesten of op vraag van de federale overheid, en dat het informatie, studies en documentatie over de buitenlandse markt zal organiseren, ontwikkelen en verspreiden. Uit deze tekst blijkt dus dat het agentschap tot actie kan overgaan na een vraag van een van de vertegenwoordigde overheden. De tekst zegt niet dat er unanieme instemming moet zijn om iets op touw te zetten.
Mijn betoog is niet gericht tegen de ene of de andere. Het is uitsluitend een pleidooi voor meer efficiëntie en tegen dubbel werk. Niemand is ermee gediend dat verschillende diensten naast elkaar werken. Daarom blijven we tegen het huidige voorstel gekant. Afgezien daarvan hebt u zelf opgemerkt dat een aantal discussies nog niet werd afgesloten. Er moet worden geprobeerd om er toch nog het beste van te maken, ondanks het slechte kader.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Van Nieuwenhuysen, ik heb al heel wat staatshervormingen meegemaakt. Nog nooit heeft het parlement zo snel een voorstel goedgekeurd. Als we erin slagen om in januari of februari de bevoegdheid voor buitenlandse handel en landbouw grotendeels in handen van de gewesten te geven, dan zal dat een absoluut record zijn. Ik spreek met kennis van zaken.
De bedrijven kunnen uitsluitend bij de gewesten terecht. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië is de minister van Economie ook bevoegd voor Buitenlandse Handel. Dat is heel belangrijk om te voorkomen dat er krachten zouden worden verspild.
Er zal weinig kans zijn op verwarring, aangezien de bedrijven zoals gezegd enkel bij de gewesten kunnen aankloppen. Het federale agentschap zal hoogstens vier reizen per jaar mogen organiseren. Ik heb met mijn Waalse collega afgesproken dat we elkaar niet voor de voeten zullen lopen, en dat de nodige soberheid aan de dag zal worden gelegd, zelfs als de delegatie wordt geleid door prins Filip.
De commissieleden zijn terecht bekommerd om het personeel. Mijn eerste zorg is dat de Vlaamse ondernemers hier beter van worden.
De voorzitter : Mijnheer de minister, bij mijn weten is er een belangrijk verschil tussen de uitvoering van een hervorming op negen maanden of op tweeënhalf jaar. Ten tijde van het Sint-Michielsakkoord stonden in maart de nodige afspraken in het regeerakkoord, werden op 29 september 1992 de ontwerpen voorgelegd aan het parlement, en gebeurde de stemming heel kort daarna.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Van Nieuwenhuysen werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.