Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 27/09/2001
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het project onderwijs in twee talen in vier gemeenschapsscholen in Brussel
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Dijck tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het project onderwijs in twee talen in vier gemeenschapsscholen in Brussel.
De heer Van Dick heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, sinds begin september geeft men in een aantal scholen in Brussel tweetalig onderricht. In de derde kleuterklas en het eerste leerjaar worden de lessen plastische of lichamelijke opvoeding afwisselend in het Frans en het Nederlands gegeven. Daarvoor werd een toelating gegeven. In het verleden werden in de commissie al colloquia gehouden met betrekking tot het meertalig onderwijs.
Mevrouw de minister, in welke scholen vindt dit project plaats? Om hoeveel leerlingen in de derde kleuterklas en het eerste studiejaar gaat het? Wat is de thuistaal van deze kinderen? Vooral in Brussel zijn er veel kinderen en jongeren met een verschillende thuistaal. Het is lang niet meer het geval dat dit het Frans of het Nederlands is. Ook tal van andere - al dan niet Europese - talen worden thuis gesproken.
Welke motivatie hebt u gegeven om dit project goed te keuren? We bevinden ons immers op een spanningsveld tussen enerzijds een aantal wetenschappelijke studies, die positief tegenover deze projecten staan, en anderzijds de taalwetgeving. Wenst u lessen te trekken uit dit project? Wordt het wetenschappelijk opgevolgd? Hopelijk is dit het geval aangezien er hierover nog heel wat onduidelijkheid bestaat.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, door het stijgend aantal Franstalige en anderstalige leerlingen worden de Nederlandstalige Brusselse scholen met een aantal specifieke problemen geconfronteerd. We hebben het daar in het verleden naar aanleiding van andere vragen en interpellaties reeds vaak over gehad.
In die scholen is een groot aantal Franstalige leerlingen aanwezig, en er is een toenemende vraag van de ouders naar een vorm van onderwijs die aan die situatie tegemoetkomt. Het is begrijpelijk dat de scholen een oplossing voor deze problematiek trachten te zoeken.
In het voorjaar van 2001 heb ik een gemotiveerde aanvraag ontvangen van de algemeen directeur van de Scholengroep Brussel met de vraag een project te willen steunen en goedkeuren dat van start zou gaan in twee basisscholen te Brussel. Het betreft een experiment dat inspeelt op de typisch Brusselse taalsituatie in deze scholen, met als doel op een didactisch verantwoorde manier het aanwezige talenpotentieel van de leerlingen te exploiteren met het oog op het verbeteren van de mondelinge taalvaardigheid van zowel de Franstalige, de Nederlandstalige als de anderstalige leerlingen.
Volgens de mij in de brief meegedeelde informatie zouden de twee volgende scholen aan het project deelnemen : de basisschool van het gemeenschapsonderwijs, Rue des Trois Burettes 48 te Schaarbeek, en de basisschool van het gemeenschapsonderwijs, G. Capiaumontstraat 73 te Etterbeek. Het aantal leerlingen dat aan dit project zou deelnemen is mij niet bekend, maar zodra ik die informatie heb, zal ik ze u meedelen. In de basisschool te Schaarbeek zou het gaan om de leerlingen van de derde kleuterklas en het eerste leerjaar en in de basisschool te Etterbeek om de leerlingen van het eerste leerjaar. Het zou telkens gaan om volledige groepen, wat dus betekent dat alle kinderen uit de klas op hetzelfde ogenblik zouden participeren aan dezelfde activiteit.
Uit het mij voorgelegde dossier blijkt dat het project wetenschappelijk begeleid zou worden door de Vrije Universiteit Brussel, met name de vakgroep Germaanse talen en de vakgroep pedagogie. De thuistaal van de betrokken kinderen is mij niet bekend, maar wellicht gaat het zowel om Nederlandstalige, Franstalige als anderstalige leerlingen, zoals in nagenoeg alle Nederlandstalige Brusselse scholen het geval is.
In verband met de taalwetgeving maak ik er u attent op dat ik in mijn antwoord aan de verantwoordelijken van dit project vermeld heb dat ze hun project kunnen uitvoeren, in zoverre ze het in artikel 10 van de wet van 30 juli 1963 vastgelegde uren onderricht in de tweede taal per week, namelijk twee uur, niet overschrijden.
Tevens maak ik er u attent op dat ik in mijn antwoord aan de betrokkenen vermeld heb dat ik in de loop van dit schooljaar een aantal experts zal samenbrengen om deze complexe pedagogische uitdagingen te bespreken en voorstellen te formuleren. Met betrekking tot het opdoen van taalvaardigheid kunnen we daar immers heel wat uit leren.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mevrouw de minister, ik neem vrede met uw antwoord, maar ik fronste wel even de wenkbrauwen toen ik hoorde dat het project vooral op vraag van de ouders is opgestart. Begrijp me echter niet verkeerd : ik bepleit uiteraard geen segregatie, maar dit deed me even denken aan een mogelijke manier van inbreken in het Nederlandstalig onderwijs.
U verwees echter naar de taalwetgeving die nageleefd moet blijven worden. Dit stemt enigszins tot gerustheid.
De voorzitter : Het incident is gesloten.