Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 26/06/2001
Vraag om uitleg van de heer Jan Van Duppen tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de aanvraagperiode tot het bekomen van een aanmoedigingspremie bij loopbaanonderbreking
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Duppen tot de heer Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de aanvraagperiode tot het bekomen van een aanmoedigingspremie bij loopbaanonderbreking.
De heer Van Duppen heeft het woord.
De heer Jan Van Duppen : Mijnheer de voorzitter, collega's, mijnheer de minister, ik heb een technische vraag met een heel menselijk aspect. Artikel 1, paragraaf 11 van het besluit van de Vlaamse regering houdende de aanmoediging in het Vlaams Gewest van de wedertewerkstelling van uitkeringsgerechtigde volledige werklozen of van de daarmee gelijkgestelde personen door middel van de herverdeling van de arbeid van 6 oktober 1998 bepaalt het volgende : 'Om geldig te zijn, moet de aanvraag tot het bekomen van de aanmoedigingspremie worden ingediend binnen de zes maanden na aanvang van de loopbaanonderbreking of van de verminderde arbeidsduur of na het verlenen van de erkenning van het substantieel effect op de werkgelegenheid'.
Over de aanvraagregeling bestaat heel wat onduidelijkheid bij werknemers. Zij denken immers onterecht dat de werkgever die aanvraag voor hen indient. Daardoor zijn er laattijdige indieningen. De termijn van 6 maanden is beduidend korter dan de termijnen voor andere sociale vergoedingen. Daarvoor is de termijn immers vaak twee of drie jaar.
In het besluit dat ik zojuist heb vermeld, staat in artikel 13 dat er een opvolgingscommissie wordt aangesteld die de gevolgen bestudeert en die om de zes maanden een evaluatie maakt en voor bijsturing zorgt. Er staat ook in dat de administratie via haar vertegenwoordiger de nodige relevante informatie over het stelsel van de aanmoedigingspremie overmaakt aan het subregionaal tewerkstellingscomité en er om de zes maanden een rapport over publiceert. In concreto bestaat er echter nogal wat wrevel bij de mensen, omdat zij met een reglementering worden geconfronteerd die vrij ingewikkeld en anders is dan de gebruikelijke regelingen in dit soort materies.
Mijnheer de minister, wat waren de resultaten van de opvolgingscommissie? Wat zijn de mogelijke effecten van de opvolgingscommissie? Kan de termijn van zes maanden niet worden uitgebreid tot een termijn van twee of drie jaar?
Ik wil ter argumentatie nog even een streven van de Vlaamse en de federale regering aanhalen. Dat streven is mensen aanmoedigen om zich zo goed mogelijk te integreren in hun werk en in hun activiteiten als gezinslid en verzorger van bijvoorbeeld bejaarden en zieke kinderen.
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, ik zit met deze vraag verveeld. Deze regering huldigt de gedachte van de autonomie van de persoon. Vanuit die gedachte zou ik moeten zeggen dat het een goede reglementering is, omdat het individu zelf zorgt voor de premies waarop het denkt recht te hebben. De praktijk wijst echter uit dat er nog een aantal zaken fout lopen. Moeten we dan terugkeren tot de betuttelingsgedachte, waarbij alles via de werkgever moet verlopen? Dat druist in tegen de filosofie van de reglementering.
Er zijn inderdaad moeilijkheden. Ik heb geen opvolgingscommissie nodig om dat vast te stellen. Er zijn zeker misverstanden over de termijn. Tot mijn frustratie stel ik bovendien vast dat ik die situatie niet kan corrigeren. Het besluit geeft mij die mogelijkheid niet. Ik ben natuurlijk bereid eens na te gaan hoe wij de reglementering in de toekomst kunnen aanpassen. Misschien krijg ik wel de gelegenheid tot aanpassingen via het Vlaams Interprofessioneel Akkoord.
De voorzitter : De heer Van Duppen heeft het woord.
De heer Jan Van Duppen : Ik dank de minister voor zijn zeer kort antwoord. Ik heb echter enkele bemerkingen. Ik dacht dat het uitgangspunt van deze regering was dat er een maximale mogelijkheid moet worden geboden om de zelfredzaamheid en de autonomie van de persoon aan te moedigen. Dat impliceert dat de zwakkeren die plots worden geconfronteerd met de nood een aanvraag te doen, daar de mogelijkheid toe moeten krijgen. Dat wil zeggen dat zij van de regeling op de hoogte moeten zijn. Uit praktijkervaringen blijkt echter dat de mensen niet voldoende zijn geïnformeerd over de regeling. Als wij de autonomie van de persoon nastreven, zullen we moeten zorgen dat men veel gemakkelijker over gegevens kan beschikken. Ik ben ook blij dat de minister in de mate van het mogelijke die periode uit de reglementering in de toekomst wil aanpassen.
In de praktijk zijn een aantal misverstanden ontstaan door onvolledige informatie of door foute informatie die werd verstrekt door de werkgever. Zo installeerden mensen zich in een situatie waarin die aanmoedigingspremie van pas kan komen, namelijk de verzorging van een chronisch of terminaal ziek kind of de opvang en verzorging van een bejaarde. Post factum kwamen zij in moeilijkheden toen de administratie hen meedeelde dat ze niet van de aanvraagregeling kan afwijken, ook al is de aanvraag inhoudelijk terecht en past ze in de doelstelling van de regelgeving.
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Ik kan enkel herhalen dat ik bereid ben om de zaken op het vlak van de communicatie en de reglementering nader te bekijken. Hoewel ik niet in staat ben om het zo geleerd uit te drukken, ben ik het in feite eens met de analyse van de heer Van Duppen.
De voorzitter : De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys : Er is eigenlijk maar één praktisch probleem. Bij het invoeren van de bestaande regeling heeft men besloten om hier een termijn van zes maanden aan te verbinden. Men wou hiermee een regularisering vermijden van alle mensen die ooit hadden beslist om deeltijds te werken.
Men heeft een aantal stappen willen vergemakkelijken om het deeltijds werken in welbepaalde omstandigheden mogelijk te maken, maar men moet evenwel snel beslissen. Die beslissingen moeten bovendien in het kader van deze wetgeving worden genomen. Er werd terecht gevreesd dat al de mensen die vroeger in een comfortabele situatie hadden beslist om deeltijds te werken, zich zouden laten regulariseren.
Indien men iets wil doen aan bepaalde schrijnende omstandigheden moet men niet zomaar iedereen regulariseren. Dit is nooit de doelstelling van deze wetgeving geweest. Aangezien in een vast budget is voorzien, zou men dit trouwens niet kunnen betalen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.