Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 14/06/2001
Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over het leenrecht
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vandenbossche tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over het leenrecht.
De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche : Mevrouw de voorzitter, dit onderwerp is in deze commissie al een aantal keren aan bod gekomen. De auteurs vragen om de leenvergoedingen uit te keren. Ik heb de indruk dat deze vraag sterk leeft bij de auteurs van jeugdboeken. Mijns inziens gaat het hier om een terechte vraag. We moeten het leenrecht invoeren.
Mevrouw de voorzitter, vorige week hebt u in de plenaire zitting een actuele vraag gesteld over de billijke vergoeding. Deze ochtend is daarover weer een artikel verschenen. Dit probleem is nog steeds niet opgelost.
Vooral de beheersmaatschappijen stellen zich in dit debat sterk op. De horeca heeft in de discussie over de concurrentie tussen organisatoren de kant van de beheersmaatschappijen gekozen. Dat is echter een ander dossier, waarover al veel gedebatteerd werd. Mevrouw Van Hecke suggereerde aan minister Van Grembergen de billijke vergoeding zelf ten laste te nemen. Daarom koppel ik het aan deze vraag.
Een week of twee geleden las ik over de oplossing voor het leenrecht, en de wijze waarop het zal worden geïnd. Het is een terechte optie dat de leenvergoeding of het leenrecht niet ten laste mag vallen van de lezers in de bibliotheek. Dat zou een drempel creëren, wat in tegenspraak is met het ontwerp van decreet op het lokaal cultuurbeleid en de kosteloosheid waarin dat ontwerp voorziet. Het lijkt me dan ook een goed idee van de minister om het leenrecht als totaalpakket van ongeveer 150 of 160 miljoen frank ten laste te nemen van de Vlaamse Gemeenschap. Gaat het echter om 150 miljoen frank aan nieuwe middelen, of moet ik dit situeren in de bedragen waarin is voorzien voor het lokaal cultuurbeleid en de bibliotheken?
Het dossier over het leenrecht valt onder de nationale bevoegdheden, omdat het gekoppeld is aan het auteursrecht. Het kabinet van minister Verwilghen moet met uitvoeringsbesluiten komen na overleg met de betrokkenen. Hoever staat het daarmee?
- De heer Jos Stassen, voorzitter, treedt als voorzitter op.
De voorzitter : Mevrouw Van Hecke heeft het woord.
Mevrouw Mieke Van Hecke : In de plenaire vergadering heb ik gevraagd naar de stand van zaken van het operationeel maken van het leenrecht op federaal niveau. Ik heb mijn vraag over de billijke vergoeding toen in de plenaire vergadering gesteld, teneinde de nodige steun te geven aan de onderhandelingen over een oplossing voor de onbillijke gevolgen van de billijke vergoeding voor de sociaal- culturele sector en de jeugdsector. De facturen zijn verstuurd, en de bedragen ervan betekenen een aardverschuiving in die sector.
De voorzitter : Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux : De discussie over het invoeren van een leenrecht of leenvergoeding kent in België reeds een lange geschiedenis. Vermits het leenrecht gekoppeld is aan het auteursrecht, betreft het een civiel recht dat onder de federale bevoegdheid van de minister van Justitie valt.
In uitvoering van de Europese richtlijn 92/100/EEG van 1992, is er een nieuwe Belgische wet op het auteursrecht van 30 juni 1994 die de mogelijkheid tot het invoeren van een leenrecht mogelijk maakt. De leenvergoeding is evenwel een materie die haar volle implementatie wat betreft auteurs, bibliotheken en publiek moet krijgen in het cultuurdomein, en behoort dus tot de gemeenschapsbevoegdheden. Daarom is in de federale wet van 1994 een artikel opgenomen dat bepaalt dat, in overleg met de gemeenschapsministers van Cultuur, een ontheffing kan worden verleend aan bepaalde instellingen, met name aan de openbare bibliotheken.
De opeenvolgende ministers van Cultuur van de gemeenschappen hebben steeds unaniem de uitvoering van deze ontheffing gevraagd, maar met een verschillende doelstelling voor ogen. De Franse Gemeenschap wilde helemaal geen vergoeding via de bibliotheken, de Vlaamse Gemeenschap wilde daarvoor wel in een regeling voorzien. Een en ander zorgde ervoor dat we tot nog toe geen enkele regeling hebben.
Ik ben er in elk geval van overtuigd dat de auteurs wel degelijk recht hebben op een vergoeding voor het gebruik en het ontlenen van hun artistiek en intellectueel werk. Daarom wil ik nu werk maken van een vergoedingssysteem in Vlaanderen dat de Nederlandstalige auteurs, de vertalers in het Nederlands en de uitgevers ten goede komt. Dit kan doordat de Europese richtlijn een vergoedingssysteem gebaseerd op cultuur-politieke gronden en argumenten toelaat.
Er lopen momenteel besprekingen met minister Verwilghen, waarbij we dit initiatief hebben aangekondigd. De besprekingen worden verdergezet zodra de Vlaamse regering principieel heeft beslist om een Vlaams systeem in te richten. Dat zal dan bij decreet moeten gebeuren. Ik wil aan minister Verwilghen vragen de ontheffing te verlenen, zodat in elk geval in Vlaanderen een regeling en een regelgeving tot stand kan komen die uitvoering geeft aan het correcte principe van vergoeding van de auteurs.
Het krediet van 150 miljoen frank dat ik aan de regering vraag, is gebaseerd op een berekening van mijn administratie die uitgaat van het aantal ontleningen op jaarbasis door volwassen lezers - dat zijn lezers boven de 14 jaar - en van een fictieve bijdrage van 5 frank per ontlening. Deze bijdrage is analoog met wat in Nederland geldt. Dat we Nederland, waar de leenvergoeding sinds lang bestaat, als referentie nemen, ligt voor de hand. Nederland en Vlaanderen moeten mijns inziens op het gebied van letteren veel meer samenwerken. Het lijkt me ook vanzelfsprekend dat, als Nederland voorziet in vergoedingen voor Vlaamse auteurs, uitgevers, en dergelijke, wij dat ook dringend in orde moeten brengen zodat het voor heel het Nederlands cultuurgebied geregeld is. We moeten dat ook op een gelijklopende wijze doen.
Deze 150 miljoen frank zijn wel degelijk nieuwe middelen. Ik wil dat geld absoluut niet halen uit de budgetten die voorbestemd zijn voor het lokaal cultuurbeleid, bibliotheken, of wat dan ook. We mogen de lezer niet laten betalen voor het lezen van boeken. Het zou immers niet consequent zijn enerzijds een leesbevorderings- en stimuleringsbeleid te voeren en anderzijds tegelijk drempels op te werpen, hoe laag die ook mogen lijken. Gemiddeld worden 28 boeken per lezer per jaar ontleend, wat bij een vergoeding van 5 frank neerkomt op 140 frank per jaar. Toch is het principieel onaanvaardbaar.
Bovendien zou het ook niet stroken met een van de prioriteiten van ons beleid, namelijk het democratisch recht van iedereen op toegang tot en participatie aan cultuur en informatie. Daarom vind ik het gepast dat de noodzakelijke vergoeding van de kunstenaar voor het ter beschikking stellen van zijn werk via openbare instellingen, niet individueel aangerekend wordt aan de lezer, maar dat deze last gespreid over de hele gemeenschap en met gemeenschapsmiddelen wordt gedragen.
Er kan geen volledige parallel worden getrokken met de billijke vergoeding. We hebben daar al aan gedacht, maar bij ons lopen de schepen met geld niet zomaar binnen. Bovendien zouden we, als we dat principe aanvaarden, de poort openzetten voor misbruiken. Het is op zich een cultuurpolitiek om de auteurs, uitgevers en vertalers te steunen, maar ik heb het er moeilijk mee om met die steun Sabam te betalen. Bij de werking van die instelling kunnen immers nog steeds vragen worden gesteld.
Ik ben dus niet zinnens om dit ten laste te nemen. Wel moeten we ons verder blijven inspannen om het onbillijke van de billijke vergoeding aan te pakken. Ik zie een positieve evolutie in het feit dat het kabinet van minister Verwilghen begint mee te werken, maar het doet dat op een bijzonder voorzichtige wijze.
De voorzitter : De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche : Ik dank de minister voor zijn duidelijke antwoord over de leenvergoeding. Over de billijke vergoeding wil ik nog kwijt dat de beheersmaatschappijen die ze zullen moeten innen, zich blijkbaar zeer scherp opstellen ten aanzien van de rest. Vanmorgen verscheen daarover opnieuw een stuk in de kranten, dit maal van de jeugdsector. De beheersmaatschappijen willen van geen wijken weten, en worden ondertussen geflankeerd door de horecasector, die de afwijkingen voor het sociaal-cultureel werk als oneerlijke concurrentie beschouwt. Het zal heel moeilijk zijn om uit die discussie te raken.
Minister Bert Anciaux : Het verzet van de sector loopt volledig gelijk met ons verzet tegen de bepalingen. Mocht dit escaleren, dan zal ik zonder enige twijfel kiezen voor steun aan het verzet.
De voorzitter : Het incident is gesloten.