Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 30/05/2001
Vraag om uitleg van de heer Stefaan Platteau tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, over de vermindering van onroerende voorheffing
Vraag om uitleg van mevrouw Sonja Becq tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, over de bezwaarschriften inzake de onroerende voorheffing
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Platteau tot de heer Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, over de vermindering van onroerende voorheffing en van mevrouw Becq tot minister-president Dewael, over de bezwaarschriften inzake de onroerende voorheffing.
De heer Platteau heeft het woord.
De heer Stefaan Platteau : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega's, belastingen zijn een noodzakelijk kwaad.
Niemand betaalt graag belastingen, maar ze zijn noodzakelijk om de mensen het comfort te verlenen dat zij vandaag van ons verwachten. Dit geldt zeker voor de onroerende voorheffing, te meer omdat het voorwerp van de onroerende voorheffing in feite reeds tweemaal is belast. De onroerende voorheffing doet daar dus nog een schepje bovenop.
Artikel 15 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat het kadastraal inkomen proportioneel verminderd wordt in verhouding tot de duur en de omvang van niet-bewoning, het buiten werking blijven of de onproductiviteit als een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed in de loop van het jaar ten minste 90 dagen - dus iets minder dan drie maanden - niet in gebruik is genomen en geen inkomsten heeft opgebracht.
Artikel 257 van hetzelfde wetboek bepaalt dat : 'op aanvraag van de belanghebbende wordt verleend, kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing voor zover het belastbare kadastraal inkomen ingevolge artikel 15 kan worden verminderd'.
Voor het Vlaams Gewest wordt echter aan deze - zeer goede - bepaling toegevoegd dat geen kwijtschelding of proportionele vermindering van onroerende voorheffing kan worden verleend als het onroerend goed langer dan 12 maanden niet in gebruik is genomen, rekening houdend met het vorige aanslagjaar.
In het Vlaams Gewest wordt dus vermindering of vrijstelling wegens onproductiviteit of leegstand verleend voor een niet-gemeubileerd gebouwd onroerend goed dat niet langer dan 12 maanden niet is gebruikt. Dit betekent dus dat in het Vlaams Gewest vrijstelling van onroerende voorheffing maar mogelijk is als een niet-gemeubileerd gebouw gedurende minstens 90 dagen van het jaar onproductief is. Deze onproductiviteit mag, over twee opeenvolgende aanslagjaren beschouwd, niet langer dan 12 maanden duren. Dit is toch wel een ernstige aanslag op het artikel 257 dat nochtans een bijzonder interessant artikel is voor mensen die geen gebruik kunnen maken van een onroerend goed.
Mijnheer de minister-president, in dit verband wens ik u twee vragen te stellen. Bent u van mening dat deze regeling aan herziening toe is, aangezien zij vaak aanleiding geeft tot onrechtvaardige situaties? Denk maar aan een brand of aan het niet verkrijgen van een bouwvergunning waardoor de situatie werkelijk onrechtvaardig wordt. Welke principes roept de Vlaamse overheid in om de vermindering van onroerende voorheffing niet toe te kennen indien de onproductiviteit zich langer voordoet dan 12 maanden, rekening houdend met het vorige aanslagjaar?
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, collega's, ook mijn vraag gaat over onroerende voorheffing, maar dan vanuit een andere invalshoek. Mijn vraag is vooral geïnspireerd door het evaluatierapport van de Vlaamse regering over de Vlaamse fiscaliteit en de jaarverslagen van de Vlaamse Ombudsdienst.
Oorspronkelijk was met betrekking tot de Vlaamse inning van de onroerende voorheffing voorzien in een automatische toekenning van een aantal verminderingen, onder meer aan personen met een handicap en aan gezinnen met minstens twee kinderen die kinderbijslag genieten. De problemen die zich in dit verband voordoen, zijn iedereen wel bekend. Dat was vorig jaar reeds het geval en dit blijkt zich dit jaar opnieuw voor te doen. In de pers lezen we wel dat het aantal klachten is gedaald, maar toch blijft dit voor heel wat mensen een probleem.
Zo wordt mij bijvoorbeeld gesignaleerd dat er problemen zijn bij gepensioneerde invaliden die bij hun pensioenleeftijd één attest krijgen waarop verklaard wordt dat zij die pensioenleeftijd inderdaad bereikt hebben. Zij hebben dit ene attest dan bezorgd aan de betrokken dienst, maar het volgende jaar wordt dat attest opnieuw gevraagd. Dit leidt uiteraard tot praktische moeilijkheden.
Een gelijkaardig probleem rijst voor gehandicapten die automatisch verwittigd moesten worden, iets wat echter niet gebeurde. Bovendien krijgen mensen te horen, als ze er al in slagen de dienst te contacteren - want de bezettoon klinkt er nogal vaak -, dat ze volgens de gegevens in de computer wel in aanmerking komen voor een vermindering, maar dat ze toch maar een bezwaarschrift moeten opsturen omdat het anders niet kan worden geregeld.
Mijnheer de minister-president, bestaan er cijfergegevens over bezwaarschriften en over de verschillende groepen van mensen aan wie normaal gezien automatisch een vermindering zou moeten worden toegekend, maar die nu verplicht worden een bezwaarschrift in te dienen om te krijgen waar ze recht op hebben? Op welke manier zult u proberen de situatie zo snel mogelijk recht te trekken en de klachten af te handelen? Is er geen automatische correctie mogelijk, bijvoorbeeld door het zenden van een nieuw formulier, in plaats van te verwijzen naar de bezwaarschriftprocedure?
De voorzitter : Minister-president Dewael heeft het woord.
Minister-president Patrick Dewael : Mijnheer de voorzitter, collega's, het gaat om twee verschillende vragen, hoewel ze allebei betrekking hebben op de onroerende voorheffing. Ik zal eerst antwoorden op de vraag van de heer Platteau.
Op een bepaald ogenblik in het verleden werd een onlogische situatie vastgesteld. Enerzijds had de leegstandsheffing tot doel leegstand en verkrotting tegen te gaan, anderzijds bestonden er verminderingen op de onroerende voorheffing. Daarom werd besloten tot een aantal ingrepen.
In 1992 besliste de toenmalige Vlaamse regering om de mogelijkheid tot kwijtschelding of tot proportionele vermindering van de onroerende voorheffing volledig af te schaffen. Dat paste in het beleid tegen leegstand en verkrotting. Het ging om eigendommen die meer dan een jaar leegstonden. Die werden ook nog eens belast met leegstandsheffing. Het was dan ook logisch dat de proportionele vermindering werd ingetrokken wegens onproductiviteit van de goederen.
Nadien werd echter vastgesteld dat deze maatregel ook eigenaars trof die bezig waren met het renoveren of verbouwen van hun woning, precies om leegstand of verkrotting tegen te gaan. Dat was onrechtvaardig. Daarom werd beslist de regelgeving te verzachten. De kwijtschelding of proportionele vermindering wordt nu alleen nog geschrapt indien het onroerend goed - ik citeer - ' langer dan 12 maanden, rekening houdend met het vorig aanslagjaar, niet in gebruik is genomen'. Er werd ook voorzien in een aantal uitzonderingen.
Daar zijn echter nieuwe onrechtvaardigheden uit voortgevloeid. In bepaalde gevallen was de overschrijding van de maximum termijn van 12 maanden het gevolg van omstandigheden buiten de wil van de eigenaar. De uitzonderingen gingen dus niet ver genoeg. Ik zal artikel 60 niet citeren, want de wetteksten zijn bekend.
Ik heb de administratie de opdracht gegeven een ontwerp van decreet voor te bereiden om de lijst van uitzonderingen uit te breiden met het gegeven van een lopende administratieve procedure, en met het begrip overmacht. Daar wordt nu de laatste hand aan gelegd. Ik hoop dat ontwerp van decreet op korte termijn aan de commissie te kunnen voorleggen, zodat ook de onrechtvaardigheden waar mevrouw Becq gewag van maakt, door het decreet worden opgevangen.
Mevrouw Becq, uw vraag is al vaak gesteld. Tijdens de vorige regeerperiode was men van oordeel dat het Vlaams Gewest, dat bevoegd was voor de onroerende voorheffing, de verminderingen ingevolge bepaalde criteria het best automatisch zou toekennen, in plaats van ze te laten afhangen van een aanvraag. Dat leek een zeer lovenswaardige doelstelling van mijn voorgangster. We leven immers in een geïnformatiseerde wereld. Bovendien weten we niet of de belastingplichtige de vermindering wel altijd aanvraagt. Iedereen wordt geacht de wet te kennen, maar sommigen kennen de wet helemaal niet. Waarom dan niet de verminderingen waarop men ingevolge de zorg voor kinderen of gehandicapten, enzovoort recht heeft, automatisch toekennen?
Toch meen ik, zoals ik al vaak heb gezegd, dat dit systeem overhaast werd ingevoerd. Om onbekende redenen werd het halsoverkop geregeld, zonder dat men daar klaar voor was. Het is bovendien niet de administratie die de zaak moest volgen : voor die taak werd Cipal ingeschakeld via een uitbestedingsovereenkomst. Die overeenkomst was niet in alle omstandigheden waterdicht. Dit staat dan nog los van het debat dat men kan voeren of het innen van belastingen al dan niet een kerntaak is van de overheid.
Ik sta achter de doelstelling om de verminderingen automatisch toe te kennen, maar men wilde in het verleden te snel gaan. Men heeft niet de administratie ingeschakeld, maar wel Cipal de opdracht gegeven, hoewel men op dat ogenblik nog niet beschikte over alle noodzakelijke gegevens.
In aanwezigheid van mijn voorgangster heb ik gezegd dat vandaag meer mensen de verminderingen genieten dan vroeger. Door de automatische toekenning die met vallen en opstaan werd ingevoerd, zijn er meer uitkeringen dan in het vroegere systeem toen men een aanvraag moest indienen. Dit bewijst nog maar eens dat niet iedereen de wet kent. Mensen vragen zich af waarom ze nu plots een vermindering krijgen. Het systeem heeft dus wel degelijk zijn voordelen, we moeten het alleen maar ontdoen van de kinderziektes.
Het feit dat sommige verminderingen niet automatisch worden toegekend en dat het systeem op een aantal punten nogal eens mank loopt, heeft te maken met veel zaken. Ik heb daar reeds vroeger op gewezen. Een belangrijk element is natuurlijk de verenigbaarheid van al die gegevensbestanden. Dat is in de ICT-wereld een noodzaak. Het is prachtig wat men allemaal kan doen met computers, maar wat er niet in zit, kan men er ook niet uithalen. Als er verkeerde gegevens in zitten, zijn de toepassingen natuurlijk ook verkeerd.
Ik kan hier een heel eenvoudig voorbeeld van geven. In Aalst zijn er acht 'Dorpsstraten' die al of niet met twee s'en worden geschreven. De stad Aalst heeft de namen correct opgegeven. De gegevens zijn correct opgenomen in het rijksregister. Dat is daarom nog niet het geval in de andere bestanden, die eraan moeten worden gekoppeld. Als de toepassing daar fout is, dan moet men dagen of weken zoals naar een speld in een hooiberg zoeken om het juiste gegeven bij de juiste belastingplichtige te krijgen.
Men zoekt vandaag nog steeds naar een aantal inconsistenties. De fouten zullen mettertijd verdwijnen. We hebben hetzelfde meegemaakt met bepaalde appartementen in Antwerpen. De gegevens kunnen bijvoorbeeld wel juist zijn bij het rijksregister. Als de Kruispuntbank echter fout is, dan is er natuurlijk een probleem.
Mevrouw Becq, wat men wel exact weet, is het aantal bezwaarschriften, de wijze waarop die werden behandeld, wie gelijk heeft gekregen in welke categorie, over welke bedragen het gaat. U kunt de tabelreeksen terugvinden in het jaarverslag, dat ik zal overmaken aan het parlement zodat het een volledige kijk heeft op de materie. Ieder parlementslid kan dan nagaan waarover het gaat, hoe de bezwaarschriften zijn behandeld, enzovoort.
Wat de rechtzettingen betreft, is het belangrijk het contract met Cipal te verbeteren. Als we dan toch met dat bedrijf in dezelfde schuit zitten - en dat zal noodgedwongen nog een tijdje het geval zijn -, dan is het belangrijk de overeenkomst wat aan te scherpen. Daarom heeft de Vlaamse regering een aantal aanhangsels goedgekeurd om de contractuele aansprakelijkheid van Cipal te verscherpen.
Zo zijn bijvoorbeeld met Cipal maximumtermijnen afgesproken waarbinnen het een voorstel van afhandeling van een bezwaarschrift moet indienen. Het gaat om een periode van 6 maanden. Dit is conform de procedureregel die op federaal niveau werd opgelegd. Indien die niet wordt nageleefd, kan de burger nog altijd naar de rechter trekken. Cipal moet dus binnen een contractuele periode van 6 maanden een voorstel voorleggen voor de afhandeling van de zaak. Die termijnen bestonden vroeger niet. Het bedrijf had met andere woorden een veel te grote contractuele vrijheid. Cipal betaalt boetes indien het dit engagement niet nakomt. Een boete lijkt me in dit geval een efficiënt middel om het bedrijf te verplichten zo nodig extra personeel in te schakelen.
We hebben ook met Cipal afgesproken dat het de nodige conclusies moet trekken uit de fouten uit het verleden. Als men op basis van een bezwaarschrift weet waar in de vroegere bestanden fouten staan, dan is het evident dat die worden gecorrigeerd. We hebben echter moeten vaststellen dat dit vroeger niet het geval was, want het volgende jaar kwamen dezelfde fouten terug. De contractuele bepalingen en sanctiemogelijkheden worden dus verscherpt.
Mevrouw Becq, u had ook een vraag over de automatische correctie via een tweede aangepast formulier. Ik ben het ten dele met u eens. Als zou blijken dat door toedoen van Cipal systematische fouten zijn gebeurd, dan is het logisch dat een aangepast formulier wordt verzonden op kosten van Cipal. Als de administratie de fout heeft gemaakt, ligt de zaak natuurlijk anders. Deze tweede verzending is niet mogelijk bij geïsoleerde fouten. Zolang men die niet kent, heeft men een probleem.
Het aantal bezwaarschriften is drastisch verminderd. U kunt wel zeggen dat elk bezwaarschrift er één te veel is, maar ik wil geen illusies creëren : er zal altijd een minimumpercentage aan fouten zijn.
Mevrouw Sonja Becq : Er zijn er toch nog steeds 22.000.
Minister-president Patrick Dewael : U verwijt mij dat toch niet? Laat ons wel wezen : ik heb die situatie geërfd van de vorige Vlaamse regering.
De heer Eric Van Rompuy : U kunt ons nog tien jaar fouten verwijten.
Minister-president Patrick Dewael : Mijnheer Van Rompuy, u moet niet lachen. De politieke verantwoordelijkheid ligt bij mevrouw Demeester en de vorige Vlaamse regering. We zijn van 90.000 bezwaarschriften in 1999 gekomen tot 31.000 vandaag. Ongeveer 21.000 daarvan hebben nog te maken met het bekomen van een vermindering van onroerende voorheffing die automatisch op het aanslagbiljet moet worden toegekend. Dat is een vermindering met 60 percent op een jaar tijd.
Een aantal zaken kunnen nog worden vermeden, maar andere zijn onontkoombaar. Een situatie zonder bezwaarschriften is onmogelijk. Daarvoor moet worden teruggegaan naar het oude systeem, waarbij de burger de aanvraag zelf moest indienen. Dat zou ik onbillijk vinden. Het aantal begunstigden vandaag ligt hoger dan vroeger. Het grootste probleem ligt inderdaad bij de gehandicapten. Dat heeft te maken met onvolledige gegevens uit de Kruispuntbank Sociale Zekerheid. Een aantal andere problemen heeft te maken met de vertraging in de gegevens van de personenbelasting. Op die twee factoren hebben we zelf niet eens vat. We zijn afhankelijk van andere administraties, in dit geval zelfs van een federale.
Helemaal uitroeien kunnen we dit probleem niet, maar er is een aanzienlijke vermindering met 60 percent. Ik wil vandaag niet in de clinch gaan over de politieke verantwoordelijkheid, maar die ligt duidelijk bij de vorige regering. Dit systeem werd ingevoerd op een ogenblik dat er zelfs nog geen protocol was met de federale administratie over de beschikbaarheid van de personenbelasting. Dat is nochtans onmisbaar om het geheel te laten werken. Dat is echter het verleden en over 10 jaar wordt daar niet meer over gesproken.
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik hoop wel dat dit geen 10 jaar meer zal duren.
Ik onthoud uit uw antwoord dat er een automatisme is ingebouwd. We stellen vast dat steeds meer mensen hun recht kunnen laten gelden dankzij dit systeem. Er zijn inderdaad nog een aantal administratieve onvolkomenheden. Ik vind het belangrijk dat die worden weggewerkt in het voordeel van de mensen, en dan denk ik in het bijzonder aan de personen die al zwakker zijn in onze samenleving. We moeten de procedure zo eenvoudig mogelijk proberen te maken, en ik hoop dat dat geen 10 jaar in beslag zal nemen.
De voorzitter : De heer Platteau heeft het woord.
De heer Stefaan Platteau : Ik dank de minister-president voor zijn antwoord, want het geeft mij grote voldoening. Ik spreek daarbij niet enkel in mijn eigen naam, maar ook in naam van degenen die ervan zullen kunnen profiteren. Ik wacht met groot optimisme en ongeduld de initiatieven van de Vlaamse regering af.
De voorzitter : Het incident is gesloten.