Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 02/05/2001
Vraag om uitleg van de heer Bart De Smet tot de heer Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de inschakeling van privé-bewakingsdiensten voor de handhaving van de openbare orde
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Smet tot de heer Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de inschakeling van privé-bewakingsdiensten voor de handhaving van de openbare orde.
De heer De Smet heeft het woord.
De heer Bart De Smet : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, orde- en veiligheidshandhaving zijn federale bevoegdheden. Toch is het nuttig om in deze commissie even deze zaak te bespreken.
In het verleden is de inschakeling van privé-bewakingsdiensten meer dan eens het onderwerp van gesprek geweest. De vorige minister van Binnenlandse Aangelegenheden, de heer Peeters, is daar verscheidene keren over ondervraagd.
Onlangs meldden de media opnieuw dat een burgemeester erover nadenkt om voor bepaalde bewakingsdoeleinden een privé-bewakingsdienst in te schakelen. Dergelijke berichten roepen toch wel enkele vragen op.
Ik koppel dit feit aan de politiehervorming die volop aan de gang is. Ongetwijfeld zullen een aantal burgemeesters van wie de gemeente vanaf nu deel uitmaakt van een grotere politiezone, niet meer dezelfde dienstverlening aan de bevolking kunnen garanderen als vroeger, toen ze over een autonoom korps beschikten. Het is best mogelijk dat burgemeesters een aantal taken willen uitbesteden.
Voorbeelden van uitbesteding zijn gekend. Iedereen weet dat het privatiseren van parkeerterreinen heel wat vragen oproept en zelfs weerstand opwekt bij de bevolking. In het geval van de parkeerwachters gaat het immers over burgers die van andere burgers retributies innen.
Mijnheer de minister, hoe staat u tegenover het idee dat bepaalde veiligheidstaken en taken van ordehandhaving niet door de politie, maar door privé-firma's worden uitgevoerd? Weet u of ook andere steden en gemeenten denken aan een privatisering? Is het wettelijk toegestaan om bepaalde taken van ordehandhaving door privé-bewakingsdiensten te laten uitvoeren? De bevoegdheid is federaal, maar over welke middelen beschikt u als toezichthoudende minister om dergelijke handelwijzen in de toekomst te verhinderen?
De voorzitter : Minister Sauwens heeft het woord.
Minister Johan Sauwens : Mijnheer De Smet, tot op heden heb ik geen enkel dossier ontvangen van de stad Mechelen. Ik heb vernomen dat nog geen concrete beslissing werd genomen, maar dat enkel de mogelijkheid wordt onderzocht.
Het dossier beslaat de openbare veiligheid en een gedeelte van de organieke regeling van de nieuwe gemeentewet, wat een federale bevoegdheid is. Volgens de huidige versie van het wetsontwerp zal dit ook zo blijven na de regionalisering van de nieuwe gemeentewet. Uit de voorbereidende werken met betrekking tot de wet van 7 december 1998 over de organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus, blijkt dat de nieuwe structuur van de lokale politie niet meer uitsluitend van gemeentelijk belang is, maar ook van federaal belang.
Op grond van artikel 135, paragraaf 2 van de nieuwe gemeentewet zijn de gemeenten bevoegd om te voorzien in een goede politie. Dit omvat het organiseren van de veiligheid en rust op de openbare wegen en plaatsen en in de openbare gebouwen. Daarnaast zijn de gemeenten ook bevoegd voor het tegengaan van openbare overlast.
We kunnen twee vragen stellen. Kunnen privé-bewakingsdiensten opdrachten in het licht van de handhaving van de openbare orde op zich nemen? Zo niet, wat kunnen ze dan wel? Waar ligt met andere woorden de grens tussen opdrachten van openbare ordehandhaving en andere opdrachten?
Ik baseer dit antwoord hoofdzakelijk op een ministeriële omzendbrief van 9 april 1998 van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken, de heer Vande Lanotte. De brief geeft een overzicht van mogelijke georganiseerde reacties van niet-politiemensen tegen onveiligheidsgevoelens. Vooreerst stelde de minister dat burgerwachtinitiatieven, in de zin van het gestructureerd en georganiseerd uitvoeren van patrouilles door privé-personen met als doel het voorkomen of bestrijden van criminaliteit, onder het verbod van artikel 1 van de wet op de private milities van 29 juli 1934 vallen.
Als die wordt samengevoegd met artikel 14 van de wet op het politieambt, dat bepaalt dat de politie instaat voor de voorkoming van misdrijven en bescherming van personen en goederen, moet worden besloten dat zulke initiatieven niet wettelijk zijn. Wettelijke zelfverdediging is immers een recht dat niet collectief mag worden uitgeoefend noch voorbereid. De organisatie van taken en het toezicht en de controle op de openbare weg in de vorm van patrouilles ter voorkoming van misdrijven, behoren dan ook tot de exclusieve bevoegdheid van de politiediensten. Het gestructureerd organiseren van waarnemingen op de openbare weg of op openbare plaatsen, met als doel zelf politieacties te ondernemen of de politiediensten te informeren of te verwittigen, is in ieder geval te beschouwen als een inmenging in de taken van de politie en is dus uit den boze.
Privé-bewakingsdiensten vallen onder de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, en onder de voormelde wet van 29 juli 1934 op de privé-milities. Deze ondernemingen kunnen, ten behoeve van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en op voor het publiek toegankelijke plaatsen, vier activiteiten uitvoeren : bewaking van goederen, bescherming bij vervoer van goederen zoals waardetransport, bescherming van personen zoals bodyguarding en het beheer van alarmcentrales. Krachtens artikel 2, paragraaf 2 van die wet kunnen die ondernemingen voormelde activiteiten verrichten voor openbare rechtspersonen, mits toestemming van de federale minister van Binnenlandse Zaken.
In de omzendbrief van 27 oktober 1993 betreffende de uitoefening van bewakingsactiviteiten ten behoeve van openbare rechtspersonen, stelde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de heer Tobback : 'Eén van de fundamentele doelstellingen van de wet van 10 april 1990 is elke mogelijke verwarring te vermijden tussen de taken van de ondernemingen die met de bescherming van privé-belangen zijn belast en die van de ordemacht.'
Ik kan dit standpunt bijtreden. Hiermee is de eerste van de twee vragen beantwoord : de privé-bewakingsdiensten kunnen geen opdrachten van ordehandhaving op zich nemen. De agenten van die diensten hebben geen bijzondere interventiebevoegdheid en zijn totaal onderworpen aan het burgerlijk recht.
Wat de tweede vraag betreft over waar de grens ligt tussen een opdracht van ordehandhaving en een andere opdracht, ben ik de mening toegedaan dat een openbare rechtspersoon, in dezelfde mate als een privé-persoon, een beroep kan doen op een bewakingsdienst, bijvoorbeeld voor het bewaken van een openbaar gebouw of van een privé-goed van de gemeente, bijvoorbeeld voor de bodyguarding van een personeelslid of een mandataris. Het bodyguarden van burgers, het bewaken van een huis of een winkel van een particulier of het patrouilleren op straat gaat mijns inziens te ver. Het zijn opdrachten in het kader van de ordemacht, die overeenkomstig artikel 14 van de wet op het politieambt behoren tot de bevoegdheid van de politiediensten.
U vraagt mij ook of er indicaties zijn dat andere steden of gemeenten de mogelijkheid tot het nemen van een gelijkaardig initiatief onderzoeken. Ik noch mijn administratie zijn op de hoogte van dergelijke initiatieven. Dat belet niet om dit uitvoerige antwoord te geven, want bijvoorbeeld omwille van een inbraakgolf bestaat de kans dat gemeentebesturen de optie onderzoeken.
Tot slot vraagt u wat ik kan doen om dergelijke handelwijzen te verhinderen. Als ik als minister, bevoegd om het administratief toezicht uit te oefenen, wordt geconfronteerd met een concreet dossier, zal ik zeker contact opnemen met mijn federale collega van Binnenlandse Zaken. Indien nodig zal ik een onwettige beslissing schorsen of vernietigen. De noodzaak daartoe hangt af van elk dossier afzonderlijk. Mijn antwoord geeft reeds aan in welke richting mijn beslissing zal gaan.
De voorzitter : De heer De Smet heeft het woord.
De heer Bart De Smet : Mijnheer de minister, ik dank u voor dit volledige antwoord. Het vormt een belangrijk signaal voor onze steden en gemeenten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.