Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 04/05/2000
Vraag om uitleg van mevrouw Riet Van Cleuvenbergen tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de VIPA-subsidiëring in de welzijnssector
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Cleuvenbergen tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de VIPA-subsidiëring in de welzijnssector.
Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, tijdens de begrotingsbesprekingen 2000 verklaarde u naar aanleiding van mijn vraag over het subsidiëren van de buitenschoolse opvang de opdracht te hebben gegeven om de VIPA-subsidiëring in de hele welzijnssector te bestuderen. Die studie zou tegen het voorjaar 2000 zijn afgerond. Een aantal sectoren was in dit onderzoek betrokken en naar verluidt zouden er daar nog een aantal aan kunnen worden toegevoegd.
Nu het voorjaar zo goed als voorbij is, wensen wij dit verder te kunnen opvolgen, vooral omdat we vaststellen dat heel wat sectoren met financiële problemen te kampen hebben.
Zoals iedereen wel weet, bestaan er twee subsidiëringsvormen voor gebouwen : enerzijds de subsidiëring van de werkingskosten waarin het gebouw begrepen kan zijn, en anderzijds de VIPA-subsidiëring om het beleid ten aanzien van de doelgroepen goed te kunnen uitvoeren.
De subsidiëring en de subsidiëringsvorm kunnen verschillen naargelang de doelgroep, maar belangrijk is dat die effectief en efficiënt verlopen.
Sta me toe even dieper in te gaan op de problematiek van de gebouwen. Heel wat gebouwen, vaak oude kloosters, zijn meer dan vijftig jaar oud en zijn in veel gevallen dringend aan modernisering toe. Een tweede probleem is dat heel wat gebouwen ondertussen in een VZW zijn ondergebracht waardoor de vroegere 'sponsoring' vanuit het vroegere huis is weggevallen. Een derde probleem heeft te maken met de brandveiligheid. Brandweercommandanten zijn immers als de dood voor beschuldigingen van onzorgvuldigheid en leggen dan ook bijzondere veiligheidsnormen op. Een vierde probleem is dat heel wat diensten - en ik denk daarbij in de eerste plaats aan de diensten bijzondere jeugdbijstand - geen huizen meer vinden in het centrum van de steden, de plaats waar zij het meest nodig zijn. Door de hoge huurprijzen in stadscentra zien zij zich genoodzaakt naar de rand uit te wijken waar hun doelgroep door onder meer mobiliteitsproblemen moeilijker te bereiken is.
Ik heb trouwens vernomen dat de bijzondere jeugdbijstand voor de werkingskosten voor haar gebouwen welgeteld 90 frank per dag toegewezen krijgt, een bedrag waarmee men in nieuw- of vernieuwbouw zeker niet ver kan springen.
Ik ben dan ook zo vrij bij de minister te informeren naar de stand van zaken van dit onderzoek, naar de mate van betrokkenheid van de sector, naar de concrete voorstellen ter ondersteuning door het VIPA en naar de aanpassing van de werkingskosten die ter bespreking liggen. Kunt u mij een datum geven zodat iedereen eindelijk aan de aftelling kan beginnen?
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, ik denk dat mevrouw Van Cleuvenbergen een en ander niet goed begrepen heeft. We hadden de Ehsal de opdracht gegeven om een studie uit te voeren over de uitbreiding van het VIPA, maar het was daarbij zeker niet de bedoeling dit tot de hele sector uit te breiden.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Naar aanleiding van de discussie over de buitenschoolse kinderopvang hebt u gezegd dat men deze studie eventueel tot BKO kon uitbreiden.
Minister Mieke Vogels : We hebben dat besproken met de VIPA-directie en met de cel VIPA in de administratie. Deze mensen hebben me een nota bezorgd op basis waarvan ik besloten heb om het onderzoek niet uit te breiden tot de buitenschoolse kinderopvang, omdat dat de deur zou openzetten voor allerlei andere voorzieningen die ook zouden vragen om onder de VIPA-subsidie te vallen.
Momenteel subsidieert de Vlaamse overheid de buitenschoolse kinderopvang niet. In de beleidsnota worden echter andere opties genomen. In de huidige nota Kinderopvang staat de optie om dat wel te doen, maar het zou voorbarig zijn om nu al met infrastructuursubsidies voor BKO te komen. We moeten creatief omgaan met het hergebruik van bestaande gebouwen, zoals schoolgebouwen, culturele centra in de gemeenten, enzovoort, om er de buitenschoolse kinderopvang in te huisvesten.
Inzake de bijzondere jeugdzorg hebt u echter wel gelijk. Die heeft immers lange tijd een achterstand opgelopen ten opzichte van andere voorzieningen, zoals ouderenvoorzieningen, ziekenhuizen, enzovoort. Op het terrein blijkt uit de vergelijking van de kwaliteit van de gehandicaptenvoorzieningen - en gelukkig ook steeds meer van ouderenvoorzieningen - met de stand van zaken in de bijzondere jeugdzorg, dat de prioriteit moet liggen bij de laatste.
We wachten dus voor de bijzondere jeugdzorg de Ehsal-studie af. Die is nog niet klaar. De administratie heeft me blijkbaar de datum waarop we ze mogen verwachten niet meegegeven, maar ik zal u die nog meedelen. Inzake de buitenschoolse kinderopvang hebben we, na de opmerkingen die hier bij de bespreking van de begroting werden gemaakt, geoordeeld om dat er niet aan toe te voegen, omdat we eerst de buitenschoolse kinderopvang meer gestalte willen geven.
In de beleidsnota Kinderopvang wordt de rol van het lokale overleg versterkt. We kunnen dus met de lokale besturen nagaan waar de buitenschoolse kinderopvang kan worden gehuisvest, zonder dat we dat van bovenaf moeten opleggen. Daarmee zouden we iets in gang zetten waarvan we het einde niet kennen.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Voor de bijzondere jeugdzorg zou ik willen aandringen op een voorbereiding van de maatregelen. Er is ook overleg met de sector nodig om te weten te komen wat op lange termijn het interessantste is : VIPA-subsidiëring of verhoging van de werkingskosten. VIPA subsidiëring is voor Vlaanderen een grotere uitgave in één keer, terwijl een verhoging van de werkingskosten een engagement is op lange termijn. Een en ander zal financieel moeten worden bekeken, maar we wachten wel degelijk op een signaal.
U zegt dat we voor buitenschoolse kinderopvang bestaande gebouwen moeten inrichten. Ik wijs op de regelgeving die bepaalt dat een lokaal expliciet moet zijn ingericht voor de buitenschoolse kinderopvang. Het was vroeger al te vaak zo dat de eetzaal van een school voor kinderopvang werd gebruikt. Gezien de doelstellingen van de kinderopvang kan dat eigenlijk niet.
Minister Mieke Vogels : Ik had het ook niet over scholen. In steden en gemeenten zien we boeiende combinaties tussen lokale dienstencentra en culturele centra. Waarom zouden die gebouwen niet multifunctioneel kunnen worden gebruikt, alvorens van bovenaf op te leggen dat er voor buitenschoolse kinderopvang aparte gebouwen moeten komen? Die zouden immers slechts deeltijds worden gebruikt buiten de schooluren, en enkel daarvoor bestemd zijn. Tegenwoordig kunnen we ons zulke folies niet meer permitteren.
We moeten de functionaliteit van de gebouwen bekijken. Minister Vanderpoorten heeft dat in haar beleidsnota opgenomen, zonder te willen terugkeren naar de vroegere situatie, waarin buitenschoolse kinderopvang werd georganiseerd in de refter van de school.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : De regelgeving van het FCUD is nu zo dat men geen subsidies krijgt als men werkt in een lokaal dat ook voor andere doelen is bestemd. Dat is een blijvend pijnpunt. Verder ben ik het ermee eens dat er een complementair meersporenbeleid nodig is.
De voorzitter : Het incident is gesloten.