Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden Vergadering van 21/11/1996
Interpellatie van de heer Paul Van Grembergen tot de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over mogelijke humanitaire hulpverlening vanuit Vlaanderen aan de bevolking van het Afrikaanse gebied van de Grote Meren
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Grembergen tot de heer Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, over mogelijke humanitaire hulpverlening vanuit Vlaanderen aan de bevolking van het Afrikaanse gebied van de Grote Meren.
De heer Van Grembergen heeft het woord.
De heer Paul Van Grembergen : Ik heb twee belangrijke redenen om deze interpellatie te houden. Ten eerste kan zo in deze commissie ook een politieke discussie worden gehouden, en ten tweede komt de zeer praktische invulling aan bod van de vraag of Vlaanderen humanitaire hulp kan verlenen.
De Vlaamse regering heeft belangstelling voor Zuid-Afrika. Bij de onlangs gevoerde besprekingen kwam echter zeer duidelijk tot uiting dat Zuid-Afrika geen geïsoleerd gegeven vormt. Dit land is rechtstreeks betrokken bij de gebeurtenissen in heel Zuidelijk- en Centraal-Afrika. Ook in de toekomst zal dit verband steeds groter worden.
In het gebied rond de Grote Meren is er al jaren een destabilisatie aan de gang, met onder meer een aantal genociden tot gevolg. De staatsgrenzen die in de vorige eeuw werden uitgetekend, komen niet overeen met de gebiedsgrenzen tussen de verschillende volkeren. Het woord stam roept bij vele mensen negatieve connotaties op. Toch kan men niet ontkennen dat er wel degelijk verschillende stammen bestaan. Voor de plaatselijke bevolking bepalen ze de cultuur-historische achtergrond, die ze in sterke mate koesteren. Stammen zijn voor hen veel reëler dan de kunstmatige staatsgrenzen.
Het is een echte schande dat het hoogontwikkelde Westen de problemen van de Derde Wereld naast zich neerlegt. Als humanistisch geïnspireerd politicus en wereldburger verontrust het me dat wereldmogendheden van de ene dag op de andere tot militaire ingrepen overgaan als er maar economische belangen op het spel staan, terwijl ze zich in het andere geval niets aantrekken van het lot van volledige volkeren. Ze blijven zich dan terughoudend, weifelend en besluiteloos opstellen.
De huidige problemen komen natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Ik was dan ook zeer verheugd over de toespraak die premier Dehaene een tiental dagen geleden in Rome gaf. Hij verwees toen naar de rampzalige gevolgen van de GATT-overeenkomsten. De landbouw in de ontwikkelingslanden wordt onmogelijk gemaakt, samenwerkingsconcepten worden vernietigd en de prijzen van de natuurlijke middelen en grondstoffen storten in elkaar. Daarenboven is er nog het probleem dat in die landen een aantal maffiose leiders de macht grijpen.
Ik weet dat de Vlaamse regering die verantwoordelijkheid niet op zich kan nemen, noch structureel, noch wetmatig, noch grondwettelijk. Toch mag dit er ons niet van weerhouden om hierover een discussie te voeren, zodat we kunnen nagaan op welke manier het kleine Vlaanderen toch iets aan al die problemen kan doen.
Mijnheer de minister-president, heeft de federale regering in het nabije verleden overleg gepleegd met de Vlaamse regering om te bespreken hoe men op een gecoördineerde manier samen aan ontwikkelingshulp zou kunnen doen? Indien dit niet is gebeurd, hebt u dan enig idee waarom niet? Kunnen we eventueel niet zelf het initiatief nemen voor een dergelijk overleg?
In de "Quatre Bras" zijn er een aantal mensen met gevoelige tenen. Die tenen zijn peanuts vergeleken met de drama´s die zich momenteel afspelen in het gebied van de Grote Meren.
Ten tweede, heeft de Vlaamse regering terzake contacten met het Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen? Toen er ongeveer vier jaar geleden problemen waren in ex-Joegoslavië, meer in het bijzonder in de grensgebieden tussen Kroatië en Bosnië, werden er door de Vlaamse regering initiatieven genomen om steun te verlenen. Dit gebeurde toen in coördinatie met het Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen. Is een dergelijke samenwerking ook nu niet nodig? Is het mogelijk om eventueel op permanente wijze samen te werken met dit commissariaat, zodat we aantonen dat Vlaanderen op dit gebied inspanningen - ook politieke inspanningen - wil leveren?
Mijnheer de minister-president, ik heb nog een laatste vraag. Heeft de Vlaamse regering over deze materie al een beslissing genomen inzake het bekostigen van de hulpmiddelen van het Rode Kruis, Artsen zonder Grenzen en andere hulporganisaties? Zo ja, wat houden die beslissingen precies in, en wie controleert dit alles?
Ten slotte wil ik nog een zijdelingse opmerking maken. Ik was zeer blij toen ik vandaag in De Standaard een Vrije Tribune las van een oud-ambassadeur en vroegere kabinetschef, de heer Jan Hendrickx. Dit artikel ging over de rol die Vlaanderen in het buitenland kan spelen. Ik sluit me volledig aan bij wat hij hierover zegt. Ook professor Senelle heeft hierover al diverse keren zeer interessante dingen geschreven.
De voorzitter : De heer Platteau heeft het woord.
De heer Stefaan Platteau : Mijnheer de minister-president, collega´s, ik feliciteer de heer Van Grembergen voor zijn initiatief. Men kan inderdaad niet met gekruiste armen blijven toekijken op het verschrikkelijke drama dat zich momenteel in Oost-Afrika afspeelt. Het drama speelt zich zowel af in het onbereikbare oerwoud, als in de met de moderne communicatiemiddelen bereikbare wereld. Men is ondertussen al op de hoogte van wat er in de laatst vernoemde wereld gebeurt. Van wat er zich in het oerwoud afspeelt, is men echter nog steeds niet op de hoogte.
Ten tweede, er is het probleem van de bevoegdheid. We kennen de wet daaromtrent en hebben dit probleem al geregeld besproken. Er bestaat hier echter een tendens, die niet alleen door de minister-president, maar ook door heel wat parlementsleden - waaronder diegenen die de letter van de wet willen toepassen en dus ook mezelf - wordt bijgetreden. De tendens bestaat hierin dat die lijn wordt overschreden, waarbij de stelling wordt gehuldigd dat we niet inert kunnen blijven op het vlak van ontwikkelingssamenwerking, buitenlandse politiek en humanitaire hulp : we moeten iets doen. Persoonlijk heb ik verscheidene keren overwogen om hetzelfde initiatief te nemen. Men heeft me dit afgeraden. Ik ben blij dat iemand anders het neemt en dat ik me erbij kan aansluiten. We zullen nu eenmaal klare wijn moeten schenken betreffende deze materie. We zullen diegenen die ons dit recht niet gunnen, moeten doen aanvaarden dat Vlaanderen ook wat dit betreft een rol heeft te spelen. Ter ondersteuning van deze stelling bestaan vele argumenten, waarop ik hier niet verder zal ingaan. Het verheugt me derhalve dat dit initiatief werd genomen : het is nodig dat we onze stem laten horen.
Er bestaat daadwerkelijk een probleem van destabilisatie in het gebied van de Grote Meren. Dat is helaas geen recent probleem. Zoals de heer Van Grembergen verklaart, bestaat er in de westerse wereld inderdaad de neiging hiervan afstand te nemen. In ons eigen land is er herrie binnen de federale regering, de regering die beslissingen zou moeten nemen en dat niet doet. In de media verklaart men dat ook ons land, naar analogie met de Afrikaanse situatie, een weinig benijdenswaardige en aanbevelenswaardige neiging tot stammentwisten vertoont. Volgens deze stelling is er een verdeling tussen twee sferen, die zich niet alleen op het etnische, maar ook op het taalkundige en culturele vlak situeert. Het is een verdeling tussen de Angelsaksische en de meer op Frankrijk gerichte, Franstalige wereld. Zoals de heer Van Grembergen terecht verklaart, heeft men al deze argumenten aangewend om afstand te nemen en te blijven nemen. Men doet dus niets.
Ik wil derhalve de vragen van de heer Van Grembergen kracht bijzetten. Ik wil de minister-president vragen of hij contact heeft opgenomen met de federale regering, de Verenigde Naties, het Rode Kruis, bepaalde NGO´s zoals Artsen Zonder Grenzen en andere. Bovendien vraag ik de minister president wat zijn mening is omtrent deze zaak. Hoe wenst hij te reageren? Hoe wenst de Vlaamse regering te reageren? Zal ze, net zoals de federale regering, de armen gekruist houden? Zal ze zich mengen in de twisten waarover ik het daarnet had, of zal ze zich daarentegen constructief en positief opstellen en zo een stimulans bieden om die mensen uiteindelijk te helpen?
Ik wil vervolgens nog mijn mening kwijt over deze zaak. Mijnheer de minister-president, ik vind dat we onze aanwezigheid op het toneel moeten laten voelen. We kunnen iets doen op het humanitaire vlak. We kunnen deze mensen niet in de steek laten. Als ex-koloniale natie hebben we immers een enorme verantwoordelijkheid. Ieders ogen zijn tegenwoordig op ons gericht, en niet in de goede zin. We móeten optreden. U weet dat we zeer snel humanitaire hulp kunnen bieden. Net als vele andere leden ben ik bereid wat dat betreft een handje toe te steken, wil ik hulp bieden. Indien we deze hulp bieden, dan moeten we bescherming krijgen. Deze kunnen wíj uiteraard niet verzorgen : het is een federale bevoegdheid. Het is echter noodzakelijk dat de minister-president, zowel in naam van de regering als in onze naam, de federale regering om die bescherming vraagt.
De voorzitter : De heer Sarens heeft het woord.
De heer Freddy Sarens : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me met genoegen aan bij dit zeer lovenswaardige initiatief van de heer Van Grembergen. Ik geloof inderdaad dat het ogenblik is gekomen om de middelen waarin Vlaanderen toch heeft voorzien in haar begroting, ook aan te spreken. Er zijn diverse redenen waarom we nu precies, naar aanleiding van de zware problemen in het gebied van de Grote Meren, actie moeten ondernemen. Ik sluit me dan ook volledig aan bij het verzoek aan de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse regering om iets te ondernemen. Wel wil ik er even op wijzen dat deze hulpverlening een humanitair karakter moet hebben. Op dit ogenblik hebben we nauwelijks een boodschap aan een discussie over de bevoegdheden. In dit volkomen chaotische gebeuren in Afrika zijn immers geen structuren aanwezig : daar overheerst alleen de grote nood. Belangrijk is dat we zo snel mogelijk ter beschikking staan om middelen toe te voegen.
Ten tweede, ik ben het niet eens met de geschetste verhouding tussen de Vlaamse en de federale regering omtrent dit initiatief zoals die uit de analyse van de voorgaande sprekers zou moeten blijken. Ik vind niet dat dit daartoe de juiste plaats is. Ik heb steeds begrepen dat het Vlaamse beleid inzake ontwikkelingssamenwerking steunt op een aantal principes. Ten eerste, het moet het gevoerde federale beleid aanvullen. Ten tweede, het moet gebeuren in het kader van de bevoegdheden die ons eigen zijn : denken we in dit verband bijvoorbeeld aan huisvesting en andere domeinen waar we goed in zijn. Ten derde, het moet een meerwaarde betekenen. Ik zou zeggen : dit zijn uitgangspunten voor een later debat omtrent deze bevoegdheden. Ik ben het ermee eens dat we niet in een eindfase zijn beland, maar dat we dit dynamisch moeten bekijken en dat er voor ons dus een hele taak is weggelegd, willen we een bijdrage leveren. Het is essentieel dat we vandaag zo snel mogelijk tot dit initiatief besluiten.
De voorzitter : Mevrouw Verwimp heeft het woord.
Mevrouw Cecile Verwimp-Sillis : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, blijkbaar zat iedereen te wachten op het initiatief van de heer Van Grembergen om te pleiten voor een interventie in de regio van de Grote Meren. Dit is een vraag om noodhulp. Noodhulp is hier inderdaad een noodzakelijk goed. Zenden we echter dergelijke hulp naar dat stukje achtertuin in Afrika waar u het over hebt, dan dient dat wel op een bescheiden manier te gebeuren. Me dunkt immers dat we niet al te trots moeten zijn op wat we in het verleden in precies die regio hebben gepresteerd. Fundamenteler is natuurlijk de structurele samenwerking. In dit verband wil ik pleiten voor de stopzetting van de uitvoer van wapens naar de derdewereldlanden. Dat geldt in het bijzonder voor de streek van de Grote Meren, waar de jongste tijd - zo blijkt uit het nieuws - toch heel wat wapens zijn terechtgekomen.
De voorzitter : Mag ik opmerken dat dit niet tot onze bevoegdheden behoort.
Mevrouw Cecile Verwimp-Sillis : Neen, maar uit het verslag in verband met de federale wapenwet blijkt toch wel dat de Vlaamse wapenuitvoer op één jaar tijd is verdrievoudigd.
Bovendien vind ik het enigszins hypocriet dat de Eerste Minister er zich, in de door de heer Van Grembergen aangehaalde toespraak, over beklaagt dat de GATT-akkoorden een dermate nefaste invloed uitoefenen op het wereldgebeuren, en dat wij daar eigenlijk enigszins machteloos tegenover staan. Op het ogenblik dat die GATT-akkoorden echter werden besproken in het Europees Parlement, stonden de groenen vrijwel alleen in hun afwijzing van deze akkoorden. De partij van de minister-president en de Eerste Minister had er blijkbaar geen bezwaren tegen.
Op die fundamentele, structurele samenwerking kunnen we echter vandaag niet wachten : ik wens me vandaag derhalve wel aan te sluiten bij het verzoek van de heer Van Grembergen om te onderzoeken wat Vlaanderen kan doen via Vlaamse NGO´s. Concreet wil ik de minister-president dan ook vragen over welke middelen we beschikken. Als ik zie dat op de begroting van 1996 een bedrag van 10 miljoen frank wordt gereserveerd voor humanitaire bijstand, dan lijkt me dat slechts een heel klein druppeltje. Zijn er nog andere fondsen die men kan aanspreken?
De voorzitter : Zelf wil ik mijn tevredenheid uiten over het initiatief van de heer Van Grembergen. Mijns inziens moet de discussie niet zozeer worden gevoerd over de bevoegdheid : dat zou inderdaad kleinzielig zijn als de nood zo groot is. We moeten ons niet vermeien in komma´s en punten als er ondertussen mensen sterven van honger. Mijnheer de minister-president, ik denk dat het Vlaams Parlement heel duidelijk kan stellen dat we op het vlak van humanitaire hulp zeker en vast complementair kunnen werken. Dat ligt ongetwijfeld binnen onze bevoegdheid. Willen we ons dus enigszins waarmaken, dan zullen we nu iets moeten doen. Niets is immers aangrijpender dan wat zich daar op dit ogenblik afspeelt. Mijn fractie vraagt dan ook aan de regering dat er initiatieven zouden worden genomen op het vlak van humanitaire hulp.
Minister-president Luc Van den Brande : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, het verheugt me ook dat de heer Van Grembergen dit thema heeft aangesneden. Ikzelf worstel immers al een hele tijd met wat, naar ik aanneem, het gemeenschappelijke uitgangspunt van de heer Van Grembergen en alle andere leden - over de fractiegrenzen heen - is. Wel wil ik de aandacht vestigen op een aantal principiële zaken, helemaal niet vanuit communautair oogpunt, maar wel vanuit de bekommernis om samenwerkingshulp, noodhulp en wat daarmee samenhangt - ongeacht het bevoegdheidsniveau - in het juiste perspectief te plaatsen. Natuurlijk is de nood in Zaïre en Rwanda - als aanleiding, want u hebt het probleem in een breder perspectief geplaatst - heel groot en heel dringend. Daarvan zijn we allen overtuigd. Het is gewoon de plicht van de Vlaamse overheid om, als we dan toch beweren een aantal internationale bevoegdheden te willen uitoefenen, ook op dit vlak een bijdrage te leveren. Natuurlijk moeten we dit geloofwaardig kunnen doen, vanuit het uitgangspunt van de internationale solidariteit. Dat maakt niet alleen deel uit van onze traditie, maar ook van die van vele anderen. Het gekke van de zaak is dat we over slechts enkele instrumenten beschikken om deze cultuur van beschikbaarheid ook tastbaar waar te maken; dit is echter geen communautaire bedenking.
Nood- en humanitaire hulp verschillen van samenwerkingsbeleid ten voordele van ontwikkeling. Noodsituaties doen zich, ten eerste, immers vanzelfsprekend niet alleen in ontwikkelingslanden, maar ook in andere landen voor. Joegoslavië was geen ontwikkelingsland : toch voelden we allen aan dat er verschrikkelijke dingen stonden te gebeuren en dat optreden vereist was. Ten tweede, noodsituaties zijn in ontwikkelingslanden in de regel niet altijd een rechtstreeks gevolg van onderontwikkeling of een gebrek aan samenwerking. Soms zijn ze te wijten aan natuurrampen, een intern slecht bestuur of een internationaal conflict.
Daarmee wil ik aantonen dat er niet altijd een rechtstreeks verband bestaat tussen de ontwikkelingssituatie en de verschrikkelijke zaken die zich voordoen. Humanitaire hulp en noodhulp zijn precies het tegendeel van wat met een goed ontwikkelingsbeleid wordt nagestreefd. Op basis van gelijkwaardigheid en met respect voor de lokale partner, op een geïntegreerde en duurzame manier een op de mens georiënteerde ontwikkeling bevorderen via een proces van economische en sociale verandering, lijkt me een vrij volledige definitie van dat beleid. Humanitaire en noodhulp grijpen in op acute situaties zonder veel inspraak van de lokale partner en zijn vooral gericht op overleven. Ze zijn dus een noodzakelijke en voorafgaande voorwaarde aan sociale en economische ontwikkeling maar kunnen dat proces nooit in gang zetten of vooruithelpen. Dit zijn de uitgangspunten voor ons beleid. Dit overstijgt alle niveaus : Vlaanderen, België, Europa.
Het samenwerkingsbeleid dat Vlaanderen ontplooit met bijvoorbeeld Zuid-Afrika en Chili, maar ook met een aantal landen van Centraal en Oost-Europa, kan absoluut niet worden gelijkgesteld met humanitaire acties. Misschien ligt dit iets moeilijker in een land als Roemenië waar nog veel mensen in barre omstandigheden leven. Maar toch blijft verschil groot.
De situatie rond de Grote Meren is een complexe aangelegenheid - ik wil daar niet exhaustief op ingaan - zowel humanitair als politiek. Het is een beetje de toepassing van de principes die ik naar voren heb gebracht. Een aantal betrokken partijen misbruiken de vluchtelingen voor hun eigen politieke doelstellingen. Geen enkel land of humanitaire organisatie kan op dit moment daadwerkelijk hulp bieden zonder duidelijke internationale afspraken inzake coördinatie, modaliteiten en veiligheidsvoorwaarden. Als we actie willen ondernemen, moet dat in elk geval binnen een internationaal kader gebeuren. Zo vragen de humanitaire organisaties maar ook het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen nog steeds de ontplooiing van een internationale troepenmacht in het gebied. Dit blijkt niet evident te zijn. Dit is de context waarin een Vlaamse bijdrage moet worden bekeken. Het Rode Kruis Vlaanderen heeft al contact met ons opgenomen met de vraag de aankoop en het vervoer van WHO-urgentiekits te financieren voor een bedrag van 2,3 miljoen frank. Dat is een eerste uitermate bescheiden vraag, zeker in het licht van de enorme noden. De internationale federatie van het Rode Kruis heeft een eerste raming gemaakt ten belope van één miljard frank. Het Humanitair Bureau van de Europese Gemeenschap beschikt over een totaal krediet van 20 miljard frank. Voor de crisis in het Grote Merengebied zijn supplementaire fondsen ter waarde van 35 miljoen Ecu overgeheveld. De Belgische regering, ten slotte, heeft 300 miljoen frank gemobiliseerd voor de vluchtelingen in Zaïre en Rwanda. In het geval van Joegoslavië is er inderdaad coördinatie geweest. De Vlaamse regering kwam toen in een extra vergadering samen. De gemeenschappen en regeringen stemden hun acties op elkaar af. Informeel plegen we op dit vlak geregeld overleg maar structureel bestaat er geen gemeenschappelijke visie. Ik wil daar iets dieper op ingaan aan de hand van de vragen over de begroting, over de ontwikkeling van een federatief buitenlands beleid. De basisallocatie 33.03 op programma 12.1 van de begroting 1996 werd dit jaar met een begrotingsherschikking opgetrokken van 10 miljoen frank naar 14,5 miljoen frank. Hiermee werden de volgende dossiers gefinancierd : Balkanactie 3 miljoen frank, Kroatië 2,525 miljoen frank, Rode Kruis 2 miljoen frank, Tsjetsjenië 3 miljoen frank, chirurgie voor Rwanda 2 miljoen frank, een punctuele vraag van het universitaire Gele Kruis voor de Palestijnse vluchtelingen in Syrië 50.000 frank. Dat betekent dat voor humanitaire acties nog 1,925 miljoen frank ter beschikking staat op de begroting 1996. We hebben beslist een laatste begrotingsherschikking door te voeren waardoor supplementair 23 miljoen frank een humanitaire bestemming krijgt. Op die manier kunnen we dit jaar nog 25 miljoen aan noodhulp bijdragen voor Zaïre en Rwanda. Op basis van de voorstellen van de Vlaamse humanitaire organisaties, die de toestand op de voet volgen, zal de regering beslissen over de concrete invulling van deze additionele middelen. Ik heb deze herschikking in de begroting voorbereid omdat ik vond dat we iets moesten doen. Die 25 miljoen frank is afkomstig van posten die onbenut bleven. De herschikking moet worden geformaliseerd in een conformiteitsmotie in de commissie voor Financiën en in de plenaire vergadering. Dat schrijft de procedure voor. Ik zal alles doen om dit zo snel mogelijk operationeel te maken. Deze interpellatie toont aan dat we allemaal dezelfde zorg delen. We moeten het internationale solidariteitsbeleid verder ontwikkelen.
De voorzitter : Mevrouw Verwimp heeft het woord.
Mevrouw Cecile Verwimp-Sillis : Ik ben blij te horen over die 25 miljoen frank. Rijst natuurlijk weer de vraag : is dat genoeg en wat is genoeg? Ik wil hier graag een bedenking aan koppelen. Ik woon in Vlaanderen in een gemeente van bijna 30.000 inwoners. Een genereuze gemeente, we onthalen een honderdtal vluchtelingen. De mensen hebben daar al snel kritiek op. Volgens het spreidingsplan van minister Smet zitten we immers al boven ons quotum. Voor ik in Asse kwam wonen, woonde ik in de buurt van Goma. Goma is een beetje groter dan Asse. Ik heb via het nieuws vernomen dat in de streek van Goma één miljoen vluchtelingen zijn aangekomen. Ik weet niet of u over voldoende verbeeldingskracht beschikt om u een voorstelling te maken van deze situatie. Er bevinden zich één miljoen vluchtelingen op de oppervlakte van één dorp, gelegen in een vulkanische streek waar men weinig aan landbouw kan doen.
Vindt u dat die 25 miljoen frank volstaan? Ik stel enkel de vraag. Anders zou het wel eens kunnen dat die één miljoen vluchtelingen de volgende keer aan onze deur zullen staan. Dan zal Asse niet groot genoeg zijn, dan zullen Bonheide en Mechelen er ook een aantal moeten opvangen. Afgezien van deze bedenking dank ik u voor uw antwoord op deze interpellatie.
De voorzitter : De heer Van Grembergen heeft het woord.
De heer Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, meer en meer pleit ik voor een nieuwe politieke cultuur. Het antwoord van de minister-president is correct. Het staat toe te weten waar we staan. We hebben een precies cijfer gekregen. Ik neem aan dat we in de toekomst een zicht zullen krijgen op wat er daarmee gebeurt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.