Verslag plenaire vergadering
Voorstel van resolutie houdende aanbevelingen voor een verbeterde organisatie en werking van integrale jeugdhulp
Verslag
Voorstellen tot spoedbehandeling
Dames en heren, vanmorgen heeft de heer Joris Vandenbroucke bij motie van orde een voorstel tot spoedbehandeling gedaan van het voorstel van resolutie van Elke Van den Brandt en Freya Van den Bossche betreffende de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
De collega’s van de commissie Welzijn weten dat wij een lang traject hebben afgelegd in verband met de evaluatie van één jaar decreet Integrale Jeugdhulp. Er zijn hoorzittingen geweest. Een hele sector is gekomen. We hebben natuurlijk moeten wachten tot alle verslagen er waren om alles te kunnen omvormen tot een voorstel van resolutie. Nu is er een van de oppositie en een van de meerderheid. Het lijkt ons logisch dat we dit voor de zomervakantie afronden. Het is de laatste plenaire vergadering voor de zomervakantie. Er zijn veel vragen om bijsturing, voorstellen tot aanpassing. Zo kunnen die voor de zomer ingaan en moeten wij niet nog eens twee of drie maanden verliezen door dit over het reces te tillen. Dat lijkt ons onnodig wachten.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, de heer Diependaele heeft vanmorgen ook de spoedbehandeling gevraagd van het door de meerderheid ingediende voorstel van resolutie met betrekking tot hetzelfde thema. Ik onderschrijf wat mevrouw Van den Brandt zegt. We hebben in de hoorzittingen heel wat zaken gehoord die bijsturing behoeven. Dat is ook verwoord in ons voorstel van resolutie. Het is dringend. Uitstel tot in het najaar zou een heel slecht signaal zijn naar de hele jeugdhulpverlening. Dan zouden die bijsturingen nog langer op zich laten wachten.
Heb ik dan begrepen dat wij het voorstel van resolutie van mevrouw Van den Brandt en mevrouw Van den Bossche en het voorstel van resolutie van mevrouw Schryvers en anderen nu samen behandelen? (Instemming)
Het incident is gesloten.
Bespreking
Dames en heren, aan de orde zijn de voorstellen van resolutie van Elke Van den Brandt en Freya Vandenbossche betreffende de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp en van Katrien Schryvers, Lorin Parys, Martine Taelman, Tine van der Vloet, Vera Jans en Peter Persyn houdende aanbevelingen voor een verbeterde organisatie en werking van integrale jeugdhulp.
We gaan die twee voorstellen van resolutie dus samen behandelen.
De bespreking is geopend.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We hebben een hele reeks hoorzittingen gehad om uit te zoeken wat er is gebeurd in één jaar integrale jeugdhulp. Ondertussen is het meer dan een jaar geleden dat de sector van de jeugdhulp heel ingrijpend is hervormd. Van bij de start waren er vragen en bedenkingen. Er is altijd aangekondigd: laat dit op tijd evalueren en waar nodig bijsturen. Dat moment hebben we nu gehad. We hebben ettelijke uren in de commissie kunnen en mogen luisteren naar de expertise uit het veld, ook naar jongeren uit de jeugdhulp zelf. Het was verrijkend en leerzaam, maar de conclusies zijn heel duidelijk: we kunnen niet voortgaan zoals het is. De analyses waren bij momenten bikkelhard, de situaties die werden beschreven onaanvaardbaar. We moeten dus een aantal zaken bijsturen.
De doelstellingen van het decreet werden nagenoeg unaniem als positief beschouwd. Dat is een belangrijk element om te beseffen wat het decreet beoogt, en dat wordt niet in twijfel getrokken. Die doelstellingen zijn dus goed. Er zijn wel een aantal problemen om die doelstellingen te bereiken. Daar knelt natuurlijk het schoentje. Sommige van die problemen kun je wijten aan kinderziektes. Een nieuw systeem heeft tijd nodig. Het is een klein deel van het probleem en na verloop van tijd en na wat bijsturingen zal dat eruit gaan.
Sommige problemen echter zitten er structureel in ingebakken. Er zijn elementen van bureaucratie, van controle op controle, van processen die niet juist zijn en die ingebakken zitten in het decreet en die we absoluut moeten bijsturen. Dat is een tweede cluster van problemen.
Een derde cluster zit bij capaciteit. Hoe je het ook draait of keert, als er geen extra capaciteit komt, zal onze jeugdhulp, met het beste decreet en de beste aanpassingen ter wereld, niet goed draaien. We hebben meer plaats nodig, we kunnen niet voort met het huidige capaciteitstekort. Er staan vandaag 7427 kinderen en jongeren op een wachtlijst voor een voorziening. Dat zijn 7427 kinderen die door de poort zijn geraakt. Dat betekent dat ze een heel traject en procedure hebben doorlopen.
Dat wil zeggen dat er nog een hele hoop kinderen zijn, zoals ook bleek uit de hoorzittingen, die niet tot aan die poort komen, die zelfs de weg niet meer vinden om op de wachtlijst te geraken. Dat is ook een cruciaal probleem want die kinderen en jongeren hebben wel reële problemen. Het is niet omdat ze de hele weg tot aan de juiste dienstverlening via de juiste procedures niet vinden, dat ze geen hulp nodig hebben. Dat is een cruciaal element dat we in het oog moeten houden. Het is niet omdat kinderen niet in onze cijfers voorkomen, dat ze niet bestaan. Het is niet omdat kinderen niet in de statistieken komen, dat ze onzichtbaar zijn, dat we ze niet moeten zoeken en vinden.
Heel belangrijk daarbij is het feit dat de hulp voor een heel groot deel zogezegd rechtstreeks toegankelijk is gemaakt. Dat klinkt mooi: de hulp is rechtstreeks toegankelijk. Dat willen we met ons allen, maar rechtstreeks toegankelijk moet dan ook betekenen dat je er binnen kunt, en dat dat niet rechtstreeks toegankelijk op een wachtlijst komen is. Vandaag is dat nog wel de realiteit. De wachtlijsten zijn eigenlijk gedaald. Als je de cijfers zou vergelijken – wat je niet mag doen omdat het een nieuw systeem is – dan lijken ze te dalen. In de realiteit wordt een derde van de kinderen niet meer geregistreerd. Dat is dan ook een van de belangrijke vragen: registreer alle hulpvragen. Het is niet omdat ze voor of na een poort zitten of op een bepaald punt van de procedure, dat je niet moet registreren en detecteren. Als we goed weten welke jongeren en welke noden er zijn, pas dan kunnen we ons beleid daarop aansturen.
Eerlijkheidshalve wil ik eraan toevoegen dat de minister in de commissie al een aantal aanpassingen heeft aangekondigd. Hij heeft toegegeven dat hij de registratie voor en na de poort beter in kaart zal brengen. Dat is belangrijk.
Een volgend punt is dat we de sector moeten versterken. Er is een enorm capaciteitsprobleem. We moeten dit al in het begin doen. Zeker als het om de jeugdhulp gaat, is voorkomen beter dan genezen. Als het misloopt, moeten we jongeren zo snel mogelijk vastgrijpen en weer op het spoor zetten. Dat is ongeloof belangrijk. Met wachten tot het een crisis wordt en het uit de hand loopt, is niemand gebaat.
Dat betekent natuurlijk dat we de mensen in de zogenaamde brede instap, de medewerkers van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) en van Kind en Gezin, tijd en ruimte moeten bieden. Zij staan in direct contant met de kinderen. Zij moeten expertise verwerven en worden opgeleid om met jongeren om te gaan en om de signalen te detecteren.
In de commissie hebben we te horen gekregen dat die mensen te weinig tijd hebben. Ze weten niet waar te beginnen. Ze hebben een enorme verantwoordelijkheid gekregen, maar ze beschikken niet over de capaciteit om daar adequaat op te reageren. Dat is een belangrijk signaal. Als we de sector willen versterken en capaciteit willen bijbouwen, moet dit zeker betrekking hebben op de brede instap en op de vroegdetectie.
Een ander element in ons voorstel van resolutie betreft de trajectbegeleiding. We horen vaak dat jongeren die in de jeugdhulp hebben gezeten, hun verhaal zeer vaak opnieuw hebben moeten vertellen. Ze hebben hun geschiedenis vaak aan nieuwe mensen moeten uitleggen. Ze weten vaak niet wat er met hun dossier gebeurt of waar in het traject ze zich bevinden. Op basis van die zaken vinden wij dat kinderen een trajectbegeleider moeten krijgen.
– Wilfried Vandaele, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Een trajectbegeleider is iemand die hen van de start tot het einde begeleidt. Hij kent hun verhaal. Ze moeten niet alles telkens opnieuw herhalen. Hij weet waar het dossier zich bevindt. De ouders kunnen hem vragen hoe het met hun kind zit. Hij kan op de opvolging letten en signaleren wanneer een dossier niet wordt opgevolgd. Hij kan nadien ook terugkoppelen. Hij kan uitleggen welk traject is gevolgd en hoe goed dat is afgelopen. Hij kan ook terugkoppelen naar de hulpverlening. Misschien zijn we met zijn allen goed bezig, maar misschien is dat ook niet het geval. We kunnen enkel leren als we uit ons eigen werk kunnen leren. Een trajectbegeleider kan zicht hebben op het traject dat een jongere aflegt en ervoor zorgen dat de sector hieruit kan leren.
De trajectbegeleider vervult een enorm waardevolle functie. Oorspronkelijk was dat in het eerste decreet opgenomen. Om budgettaire redenen is dat later weer geschrapt. Die functie is echter van wezenlijk belang. Dit is een belangrijk sluitstuk, dat volgens ons weer moeten worden ingevoerd.
Een volgend punt betreft het vertrouwen. De mensen die in de jeugdhulpsector werken, doen dat met ongelooflijk goede bedoelingen. We hebben tijdens de hoorzittingen niemand horen vertellen dat hij gewoon zijn boterham wil verdienen en dat het hem eigenlijk niet interesseert. We hebben geëngageerde mensen gezien die geloven in wat ze doen en die hard werken.
Volgens die mensen bestaat er echter een enorme kloof tussen wat ze zinvol vinden en wat ze moeten doen. Ze moeten allerlei documenten invullen en administratie bijhouden. Dat neemt soms dagen in beslag. Ze willen met die jongeren werken. We moeten hun dat vertrouwen schenken.
Als een kind een bepaald probleem heeft en de mensen in de sector na overleg in een multidisciplinair team besluiten dat dit kind op een bepaalde manier kan worden geholpen, moeten we die mensen geloven. We moeten het niet nog eens controleren. We moeten geen controle na controle opleggen. We moeten hun de ruimte bieden om te detecteren en op een goede wijze door te verwijzen.
We hebben daar goede ervaringen mee. Een goed voorbeeld is het ondersteuningsplan. Dat concept bestaat in de gehandicaptensector. Er wordt nagegaan wat de sterktes van een kind of een jongere in een dergelijke omgeving zijn. De vraag is wat er in die context nog goed zit en hoe de hulpverlening daar iets van kan maken.
Dat is een heel ander benaderingsconcept. Nu gaat het om een A-document, een administratieve checklist om kinderen door de administratieve, bureaucratische poort naar de hulpverlening te krijgen. Een team van hulpverleners met expertise moet de vrijheid en het vertrouwen krijgen om een ondersteuningsplan op te stellen. Als dit plan is opgesteld, moet het ook worden uitgevoerd. Dat is een essentieel element van ons voorstel van resolutie.
We moeten de hulpverleners ook het vertrouwen schenken zelf in te schatten hoelang een bepaalde begeleiding moet duren. Het is niet logisch dat we beslissen hoelang de begeleiding van een bepaald type precies zal duren. Nu is op voorhand bepaald wanneer de begeleiding moet stoppen. De hulpverleners die met de kinderen bezig zijn, weten wanneer het al dan niet genoeg is geweest. Zij handelen niet solo, maar in overleg met een team. We moeten hun de ruimte en het vertrouwen geven om te doen wat zij willen en nodig achten.
Ik wil nog een laatste punt beklemtonen. Het stopt niet op 18 jaar. Jongeren worden 18 jaar oud en zijn dan officieel volwassen. Vaak is dat echter niet het einde van het hulpverleningstraject. Onder bepaalde omstandigheden kan een hulpverleningstraject langer duren. Het is belangrijk dat de overgang tussen onze hulpverlening voor jongeren en voor volwassenen vlot verloopt.
Bij kinderen met een handicap verdwijnt die handicap niet als ze 18 jaar zijn. Bij kinderen met gedragsproblemen verdwijnen die problemen niet als sneeuw voor de zon als ze 18 jaar zijn, of 20 of 21 jaar. Begeleid kinderen en jongeren, en zorg dat er een vlotte overgang is naar die volwassen hulp. Zorg dat er ook daar genoeg plaats is en dat die capaciteitsproblemen worden aangepakt. Zorg dat dat aanbod op elkaar past, dat dat niet ineens een nieuwe wereld is waarin ze hun weg moeten zoeken.
Collega’s, dat waren maar een aantal klemtonen. Er zijn er veel meer, maar het is onmogelijk om al het rijke werk van in de commissie nu in één betoog in de plenaire vergadering te bundelen. We hebben de krachtlijnen in een voorstel van resolutie gezet. Het zijn dertien punten waarvan wij denken dat ze nodig en essentieel zijn. Vooral de capaciteit is daarbij van belang. We willen het recht op jeugdhulp garanderen. Het recht op jeugdhulp, dat wil zeggen dat ieder kind dat hulp nodig heeft, hulp krijgt. Dat moet in het decreet komen, met die woorden. Dat recht op jeugdhulp moet ook gegarandeerd worden. Dat zijn we aan onze jongeren verplicht.
Ik zal meteen ook het voorstel van resolutie van de meerderheid bespreken. Ik denk, collega’s, dat we elkaar misschien hadden kunnen vinden. We hebben in snelheid moeten werken. Er is een voorstel van resolutie van de meerderheid en een van de oppositie. Die van de meerderheid is, in alle eerlijkheid, niet voldoende voor ons. Wij kunnen die niet goedkeuren, zoals ze nu voorligt.
Dat wil niet zeggen dat ik er geen positieve elementen in zie, integendeel. Er zijn een aantal concrete engagementen. De meerderheid vraagt ook om een uitbreiding. Ze vraagt zelfs dat het traject naar die uitbreiding er ligt tegen september. Dat is zeer positief. Wat dan misschien jammer is, is dat ze binnen het veeleer beperkende kader van het actieplan jeugdhulp blijven, wat voor ons niet ver genoeg gaat. Je kunt niet zeggen: we willen meer capaciteit, maar het mag niet meer zijn dan dat. Neen, je moet capaciteit bieden voor de noden die er zijn.
In die zin is het voorstel van resolutie in een aantal zaken iets te beperkend. Daar kunnen we niet mee instemmen, maar ik zie wel de positieve elementen erin. Ik zie ook dat jullie de trajectbegeleiding opnemen. Het is nog onduidelijk hoe precies, want jullie zeggen dat trajectbegeleiding in wezen een element van elke hulpverlener is. Er is dus onduidelijkheid over, maar de openingen zijn er. We hebben die ook bij minister Vandeurzen gehoord. Er is bereidheid om het decreet ernstig bij te sturen. En dat stemt mij als oppositielid tevreden.
Ik heb ook de hoorzittingen van een paar jaar geleden nagekeken. Ik heb het betoog van Mieke Vogels hier op de banken gezien, toen het decreet goedgekeurd werd. Zij was oprecht ongelukkig. Zij heeft ons oprecht gewaarschuwd voor een aantal angsten. Doe dit niet, keur dit niet goed, zei ze. Ze heeft gewaarschuwd voor een aantal zaken die we nu in de commissie hebben moeten aanhoren. Dat zat er dus aan te komen.
Maar we zijn niet doof en blind gebleven. Ook deze meerderheid is, voor zover ik kan oordelen, niet doof en blind voor de opmerkingen uit de sector. Dat is positief, maar het gaat nog niet ver genoeg. Met de aanpassingen die jullie voorstellen, botsen we nog steeds op een aantal knelpunten, maar het zijn stappen vooruit, en dat is natuurlijk de juiste weg om te gaan.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Het decreet Integrale Jeugdhulp was ongeveer een jaar van kracht toen de hoorzittingen zijn gestart. Voor die hoorzittingen hebben wij trouwens, na een oproep van mijn fractie, steun gekregen van de meerderheid om ze te organiseren, wat ik vind getuigen van nogal grote openheid en van bereidheid om erover na te denken of er – ondanks de lovenswaardige doelstellingen van het decreet – in de uitwerking ervan misschien niet een en ander fout loopt.
Het mag reclame zijn voor andere commissies: hoorzittingen hebben echt wel nut. Want wat is gebleken? Aan het begin van de rit vertelde de administratie Welzijn ons allen dat wat wij zagen bij de uitwerking van het decreet, jeugdziektes waren en dat hier en daar nog wat mensen het gewoon moesten worden of misschien een extra opleiding moesten volgen, maar dat er eigenlijk niets aan de hand was. Later is pijnlijk duidelijk geworden dat de administratie weinig zicht had op hoe dit decreet op het terrein een aantal zaken ingrijpend in de war stuurde.
Het voornaamste probleem is simpelweg dat hulpverleners veel meer tijd moesten steken in papieren, in een systeem en in procedures, en daardoor minder tijd overhielden om te besteden aan de kinderen en jongeren zelf. Dat is een gevolg van een ietwat log systeem met allerlei documenten, maar ook van een systeem dat een beetje het wantrouwen heeft geïnstalleerd, door die toegangspoort als een veeleer controlerende instantie te definiëren. Nadat een professional, die elke dag met een kind werkt, al die papieren heeft ingevuld en doorgestuurd, gaat die instantie, zonder dat kind in kwestie ooit gezien te hebben en zonder gestudeerd te hebben wat bijvoorbeeld die kinderpsychiater gestudeerd heeft om die diagnose te kunnen stellen, eens zeggen of die diagnose wel juist is.
– Jan Peumans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
Daaruit sprak niet enkel een groot wantrouwen, het was ook veel tijdverlies met al die documenten heen en weer: allemaal tijd die de hulpverleners niet aan de kinderen zelf konden besteden.
Ik ben zelf heel blij dat de minister en de meerderheid hebben ingezien op basis van de getuigenissen in de hoorzitting, dat er iets aan moet veranderen. Er is daar gezegd dat de documenten eenvoudiger moeten, dat ze serieus gereduceerd zullen worden en dat de toegangspoort niet zozeer een controlerende instantie zal zijn, maar een die vertrouwen schenkt aan het veld en die een faciliterende rol op zich neemt en een grote rol bij complexe dossiers. Wij vinden dat vanzelfsprekend een goed idee. Maar het teruggeven van de verantwoordelijkheid is nogal essentieel. Het is ook iets waarover we elkaar hebben kunnen vinden in de commissie.
De minister heeft overigens meerdere hoopvolle signalen gegeven. Redelijk wat pijnpunten zijn blootgelegd. Ik was aangenaam verrast door de toezeggingen die de minister heeft gedaan om er ook daadwerkelijk iets mee te doen.
Hier en daar ontbreken nog een paar aspecten in de toezegging. Ik breng ze graag nog even onder uw aandacht. Een eerste belangrijk aspect is natuurlijk iets nieuws. Misschien kan er in de toekomst nog ruimte voor komen. Het is iets dat de jongeren zelf hebben aangegeven. Ze hadden het over de nogal abrupte overgang van wonen in een instelling naar alleen gaan wonen op hun 17e of 18e. Ze moeten dan plots helemaal alleen instaan voor de hogere studies. Ze vinden de overgang nogal bruusk. Het leek erop dat een aantal mensen, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, het wel een terechte opmerking vonden. Ik hoop dan ook dat we daar nog iets aan kunnen doen, dat we ook luisteren naar het signaal die de jongeren zelf geven. Het zijn jongeren die heel het traject hebben gelopen en die er uiteindelijk prima in zijn geslaagd om hun leven uit te bouwen.
Een ander belangrijk aspect waar veel over werd gesproken, is natuurlijk de capaciteit. Voor alle duidelijkheid: ook wij weten dat we dit niet van vandaag op morgen met een vingerknip oplossen. De noden zijn echter groot en de wachttijden zijn voor sommige kinderen wel bijzonder lang. De oplossingen zijn onvoldoende en soms zelfs schrijnend. Ik vind het in die zin een mooi teken dat de meerderheid in haar voorstel van resolutie ook zegt dat daar een groeipad voor moet zijn, dat er duidelijkheid over het groeipad moet komen, en dat het op eerder korte termijn nodig is dat die duidelijkheid er is. Ik ben daar gelukkig mee.
We zullen natuurlijk nog debatteren over hoe groot dat groeipad moet zijn, maar wat ons betreft is dit in tijden van schaarste de prioriteit. Het is gemakkelijk om, wanneer er geld genoeg is, het te verdelen over allerlei bevoegdheden, dat klopt. In deze legislatuur is er niet veel overschot, maar u hebt wel budget, u kunt keuzes maken. Mijn fractie vindt, dat wanneer u die keuzes moet maken, het budget prioritair en vooral naar Welzijn moet gaan. In tijden van schaarste moeten we vooral mededogen tonen op dat vlak en moeten we vooral investeren op dat vlak. En wanneer er weer meer weelde is, collega’s, dan kan er verdeeld worden over allerlei bevoegdheidsdomeinen, dan is er voor iedereen wat uitbreiding. Maar op dit moment denken we dat de middelen het beste naar Welzijn gaan. Ik roep u daarom op om, wanneer u dat groeipad maakt, alles erin te duwen zodat er een werkelijk verschil merkbaar is op het terrein. We verwachten niet dat alles ineens is opgelost, maar wel dat het verschil voelbaar en merkbaar is, dat zowel de jongeren als de hulpverleners weten dat wij de thematiek serieus nemen, dat we er echt onze schouders onder zetten.
Ik ben afwachtend positief over wat er staat te gebeuren. Het is soms wat hard tegen onzacht geweest in de commissie, dat moet u ons vergeven. We wilden graag het thema op de agenda zetten en ik denk ook dat dat ons gelukt is. U hebt ook de openheid getoond, collega’s van andere partijen, om mee na te denken en om niet in een klassiek spel van meerderheid en oppositie te vervallen. Ik ben daar erg blij om. Ik hoop dat u erin slaagt om er in september behoorlijk wat geld vrij te maken, alvast op papier, voor het groeipad. Als dat zo is, zullen wij daar erg luid voor applaudisseren. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, jeugdhulp is iets dat hier met de regelmaat van de klok aan bod komt, is het niet in de plenaire vergadering, dan is het wel in de commissie Welzijn. Het kan gaan over vragen om uitleg of zoals in de voorbije periode, van Pasen tot nu, over diverse hoorzittingen over het decreet Integrale Jeugdhulp, dat nu iets meer dan één jaar geleden van kracht werd.
Het is natuurlijk niet zomaar dat jeugdhulp zo vaak aan bod komt. Heel wat jongeren en kinderen kunnen – en het is soms goed om dat ook eens te zeggen en niet alleen maar te problematiseren – probleemloos opgroeien en kennen een onbekommerde jeugd. We weten allemaal dat de maatschappij evolueert en dat er meer druk komt op gezinnen, jongeren, kinderen. We hebben het daarstraks nog gehad over kinderen in armoede. Heel wat kinderen groeien op in minder stabiele gezinnen. Natuurlijk zijn wij, over alle partijgrenzen heen, ervan overtuigd dat wij die kinderen en jongeren die niet zo onbekommerd kunnen opgroeien, vanuit de overheid een helpende hand moeten reiken, een duwtje in de rug moeten geven, versterken in hun eigen context, zelf mee laten zoeken en laten aangeven hoe ze geholpen zouden zijn. Soms, als het niet anders kan, moeten we meer ingrijpend helpen.
Ongeveer twee jaar geleden heeft dat geleid tot het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp. Een aantal onder ons hebben nog de commissie Jeugdzorg gekend met een heel uitvoerige motie als afsluiter. Met het decreet hebben we de hele sector hervormd. We hebben toen veel besprekingen gewijd aan dat decreet. We hebben toen ook hoorzittingen gehouden. We beseften allemaal ten volle wat een enorme omwenteling dit decreet in de praktijk, op de werkvloer, voor iedereen die betrokken is, zou meebrengen. Een grondige reorganisatie, het stroomlijnen van zes sectoren naar één sector. We stonden wel allemaal achter de doelstellingen.
Ik ben heel tevreden dat ik dat hier vandaag ook hoor van andere partijen, dat ik dat ook regelmatig heb gehoord tijdens de hoorzittingen. De doelstellingen die we destijds onderschreven met de invoering van het decreet blijven overeind. Ik som ze nog even op: vermaatschappelijking van de jeugdhulp; de toegang tot de jeugdhulp gemakkelijker maken door de brede instap; zorgen voor continuïteit in de jeugdhulp onder andere via contactpersoon-aanmelder, cliëntoverleg, bemiddeling, vertrouwenspersonen; omgaan met verontrusting als gedeelde verantwoordelijkheid; instelling van crisisjeugdhulp en meer participatie. Na de eerste start in de voorstartregio Oost-Vlaanderen kreeg het decreet uitwerking in maart 2014 in heel Vlaanderen.
Met zo'n ommekeer gaat een groot leerproces gepaard. Dat kan niet anders. Daar waren we ons twee jaar geleden ook terdege van bewust. Ik herinner me nog goed dat we toen in de commissie maar ook tijdens de bespreking van het decreet in de plenaire vergadering, ook hebben gevraagd om het goed te monitoren, om een evaluatie te maken. We beseften dat er allicht een aantal bijsturingen nodig zouden zijn.
De eerste evaluatie hebben we recent gemaakt na het paasreces. We hebben eerst de administratie en daarna heel wat actoren uit het werkveld vanuit de verschillende sectoren aan het woord gelaten. Ze hebben ons veel geleerd. Het waren mensen uit de meerderheid en de oppositie. Soms waren er ook mensen uit de sectoren, die uit belangstelling kwamen luisteren. We hebben allemaal veel geleerd.
Er waren daar suggesties te horen, kritieken ook, en signalen. We mogen daar niet doof en blind voor zijn. Het is erg positief dat we het daarover eens zijn, en niet zoeken naar twistpunten waarover we het niet helemaal eens zijn. We zijn het over veel zaken eens. En de minister heeft ook gezegd dat hij een aantal kritieken begrijpt, en bereid is een aantal aanpassingen door te voeren.
Collega’s, het is onze plicht om als Vlaams Parlement de nodige initiatieven te nemen. Met het voorstel van resolutie willen we op het vlak van bijsturingen het voortouw nemen. We willen de jeugdhulpsector, kinderen en jongeren het signaal geven dat wat we hier hebben gehoord belangrijk vinden. We staan allemaal voor een goed jeugdhulpbeleid. Als er mankementen zijn, willen we remediëren. We houden niet halsstarrig vast aan wat we hier twee jaar geleden met de beste bedoelingen hebben goedgekeurd. Het is van belang dat we ervoor zorgen dat kinderen en jongeren die hulp nodig hebben de gepaste hulp ook krijgen. Ik wil daarom graag enkele punten uit het voorstel van resolutie overlopen.
Het is een uitvoerig voorstel van resolutie, waarin we het hele traject van de jeugdhulp, in al zijn fasen, benoemen. Zelfs meer dan dat, want we beginnen met preventie. Zorg is belangrijk, maar we mogen preventie niet uit het oog verliezen. We moeten ervoor zorgen dat opvoeden op zich niet wordt geproblematiseerd. We moeten de samenleving daarvoor sensibiliseren.
Tijdens het armoededebat zijn de Huizen van het Kind al vermeld. Volgens ons kunnen ze een belangrijke rol spelen. Zo vragen we de Huizen van het Kind te ontwikkelen als ankers voor de vroegtijdige ondersteuning van ouders en aanstaande ouders, en ook van kinderen zelf. Op advies van het Kinderrechtencommissariaat hebben we kinderen en jongeren als doelgroep toegevoegd. Maar ze moeten dan ook de weg kennen. De Huizen van het Kind moeten daarom ook meer kenbaar worden gemaakt aan kinderen en jongeren. Het is in dat kader ook belangrijk dat we bewaken dat voor iedereen die betrokken is bij jeugdhulp de communicatie met kinderen en jongeren begrijpelijk is. Daarnaast moeten we ook investeren in de vorming van hulpverleners en directies inzake het werken met de figuur van de vertrouwenspersoon. Die moet ook bij de kinderen en jongeren beter worden bekendgemaakt. Specifiek richten we ons ook op KOPP-kinderen – Kinderen van Ouders met een Psychiatrisch Probleem – en op KOAP-kinderen – Kinderen van Ouders met een Afhankelijkheidsprobleem. Ze vormen een niet te vergeten doelgroep waarvoor we specifieke acties moeten ontwikkelen.
Collega’s, we focussen met deze bijsturingen inzake integrale jeugdhulp op het belang van kinderen en jongeren. In de commissie hoorden we dat het gevaar bestaat dat kinderen in een carrousel terechtkomen en van de ene hulpverlener of instelling naar de andere worden doorverwezen. Dat willen we absoluut stoppen. We vragen heel expliciet om hiervoor de nodige aandacht op te brengen. Voorts moeten we erkennen dat het gebeurt dat signalen vanuit verschillende hoeken niet worden samengevoegd, waardoor kinderen in de problemen geraken. Hulpverleners kennen zo slechts een stukje van het verhaal, waardoor de problemen van het kind niet opgelost geraakten.
En daarom nemen we ook heel expliciet hier het zogenaamde knipperlichtensysteem weer op. Als een aantal instanties meldingen krijgen van problemen binnen een bepaald gezin, dan moet men de nodige alertheid hebben, dan moet men signalen bundelen en ingrijpen als dat nodig is.
Integrale jeugdhulp bestaat vandaag uit rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Die niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp werkt via de intersectorale toegangspoort. Ook wij van onze kant vragen om de capaciteit te versterken en verder uit te bouwen, en we verwijzen daarbij ook expliciet naar het actieplan Jeugdhulp. Er moet bijvoorbeeld ook voorzien worden in een toereikend aanbod tijdens vakanties. We hebben signalen gehoord dat dit niet altijd zo is, dat het aanbod te beperkt is. Ook die signalen nemen we ernstig.
De niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp verloopt via de toegangspoort, maar daar hoorden we inderdaad nogal wat kritiek op. Kritiek dat die niet eenvoudig genoeg is en niet transparant, dat die complex is, dat die te administratief is. Er wordt dan ook wel gesproken over de bureaucratisering van de toegang. Ik ben ervan overtuigd dat één systeem dat de toegang regelt tot zeer ingrijpende hulp, essentieel is. Op die manier zorgen we er inderdaad voor dat er minder intakes nodig zijn en dat er minder overlap is.
Het moet ook eenvoudiger. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het A-document voor de aanmelding. Bij de vereenvoudiging moeten we het werkveld betrekken. Zij weten het best welke informatie essentieel is om de nodige beslissingen te kunnen nemen over een kind of jongere. De focus bij de toegangspoort moet ook gericht zijn op ondersteuning en niet op controle. De vele jeugdhulpverleners die dag na dag het beste van zichzelf geven met een enorme betrokkenheid voor onze kinderen en jongeren, verdienen inderdaad meer vertrouwen.
Er zijn ook kinderen die grotere problemen hebben en die leven in verontrustende situaties. Situaties waarin hun ontwikkelingskansen bedreigd worden of hun integriteit wordt aangetast. Het is belangrijk dat elke jeugdhulpverlener deze situaties kan beoordelen en op gepaste wijze kan reageren. Daarom vragen we in te zetten op training en vorming voor hulpverleners in het omgaan met verontrusting. We vragen ook een meer actieve tussenkomst van gemandateerde voorzieningen. Zo kan gepast en alert gereageerd worden en moeten we proberen crisissituaties te vermijden.
We moeten aandacht hebben voor de invulling van het begrip ‘vrijwilligheid’. Soms wordt dat geïnterpreteerd op een manier zoals we het niet hebben bedoeld. Daardoor blijven kinderen soms verstoken van hulp terwijl ze die wel echt nodig hebben. De vrijwilligheid mag niet als dusdanig wordt verruimd dat de integriteit van kinderen en jongeren hieraan ondergeschikt wordt. De integriteit blijft vooropstaan.
In het kader van verontrustende leefsituaties kan het ook een belangrijke stap zijn om de politie te erkennen als partner binnen de jeugdhulp. Ik begrijp dat dit niet evident is. Informatie-uitwisseling is essentieel. Ik denk aan systemen als CO3 of het Protocol van Moed. Laat ons die implementeren in heel Vlaanderen. We kunnen de politie veel meer actief betrekken bij de ontwikkelingen in de jeugdhulpverlening en de politiediensten kunnen dan ook aangeven op welke wijze de jeugdhulpverlening hen kan ondersteunen bij noodzakelijke interventies.
Inderdaad, collega’s, de overgang naar meerderjarigheid is voor veel jongeren moeilijk. Velen van ons hebben misschien kinderen van 18 jaar of die 18 zijn geweest. Dan weet je dat zij nog heel wat ondersteuning nodig hebben. Kunnen we ons dan voorstellen dat kinderen en jongeren uit de jeugdhulp, die niet kunnen terugvallen op een thuissituatie waarin ze worden ondersteund, op hun 17 alleen moeten gaan wonen, met enkel de hulp van de jeugdhulpverlener waar ze één uurtje per week terechtkunnen?
Collega’s, de kinderen en jongeren op de drempel van de meerderjarigheid en in de eerste jaren van de meerderjarigheid hebben die ondersteuning nog nodig. Die vragen we dan ook in dit voorstel van resolutie. Ik heb uw oproep gehoord, mevrouw Van den Brandt, om samen te zoeken hoe we die overgang kunnen versterken. Daar moeten we inderdaad allemaal werk van maken.
Collega’s, onze kinderen zijn onze toekomst. Dat zeggen we vaak. Maar niet elk kind heeft dezelfde kansen op een toekomst, en soms groeien kinderen op in een situatie die die toekomst zelfs bedreigt. Dan is er vanuit de omgeving en de maatschappij hulp nodig, best zo weinig mogelijk ingrijpend, maar wel intensief indien nodig. Om elk kind en elke jongere dan de juiste en gepaste hulp te kunnen geven, vragen we met dit voorstel van resolutie een aantal bijsturingen. Achter de initiële doelstellingen blijven we staan. Doelstellingen die onze jongeren een toekomst moeten bieden, ook zij die het moeilijk hebben. (Applaus)
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Mag ik een vraag stellen aan mevrouw Schryvers?
Ik wou afsluiten, maar misschien vraagt mevrouw Van den Brandt naar mijn reactie op het voorstel van resolutie dat zij hebben ingediend.
Nee, maar ik wil het antwoord wel kennen op die vraag.
U stelt dat uw voorstel van resolutie meer allesomvattend is. Ik vind het belangrijk dat we zowel vanuit de meerderheid als de oppositie de zaak in de hand hebben genomen en voorstellen van resolutie hebben gemaakt. We hebben allemaal goed geluisterd. Dan valt het op dat een aantal zaken dezelfde zijn, dat we een aantal dezelfde bekommernissen hebben geuit in onze twee voorstellen van resolutie. Natuurlijk zijn er nuanceverschillen, waarvan ik er een aantal noem.
Ik denk dat ons voorstel van resolutie meer allesomvattend is en preventie veel meer benadrukt, wat het voorstel van resolutie van de oppositie niet doet. Preventie vinden wij zeer belangrijk. Dat geeft u niet aan, mevrouw Van den Brandt. Er zitten meer concrete elementen in ons voorstel. Met betrekking tot capaciteit vragen we ook een uitbreiding, wij geven dat ook mee. Maar we zijn ons bewust van een aantal beperkingen en keuzes die moeten worden gemaakt. Daarom verwijzen we ook naar het actieplan jeugdhulp. De keuze om te gaan naar één organisatiemodel voor de gemandateerde voorzieningen of de structurele financiering van de cliëntenorganisaties zijn ook zaken die ik graag opnoem, en die zijn niet opgenomen in uw voorstel van resolutie.
Maar goed, ik heb daarstraks ook gezegd dat het belangrijk is dat we eerder zoeken naar de zaken die we allemaal samen willen bijsturen dan naar de verschillen tussen de twee voorstellen van resolutie.
Bedankt, mevrouw Schryvers, om te antwoorden op de vraag die ik niet gesteld heb maar waarop ik het antwoord wel wilde weten. Ik wil een misverstand weghalen. De tweede ondertitel in ons voorstel van resolutie is: ‘Beter voorkomen dan genezen’. Dat gaat over de vroegdetectie. Ook bij ons eerste punt staat heel expliciet dat we de vroegdetectie en de brede instap centraal zetten.
Ik denk dat vroegdetectie en brede instap nog iets anders is dan preventie, mevrouw Van den Brandt.
Dat is waar, ook preventie is zeker relevant.
Ik wil u nog een vraag stellen, mevrouw Schryvers, omdat ik een flauw vermoeden heb dat u ons voorstel van resolutie niet zult goedkeuren en het uwe misschien al een meerderheid heeft. Ik ben misschien vooringenomen, maar ik denk dat dat het geval is. We zullen erover waken dat de zaken die u vraagt, ook zullen worden uitgevoerd. Het zal belangrijk zijn. U vraagt een aantal zaken, extra capaciteit enzovoort. We zullen erover waken dat in september de middelen daartoe er zullen staan, zoals u zelf vraagt in uw tekst.
Over twee zaken bent u niet zo duidelijk. Daarover wil ik duidelijkheid vragen. Over de trajectbegeleiding staat er en heel flou zinnetje. Mijn vraag is: willen jullie dat er trajectbegeleiding komt of willen jullie dat niet?
Bij de crisishulp staat er geen vraag voor extra capaciteit. Is dat een vergetelheid onder dat punt, of zegt u dat crisishulp geen extra capaciteit nodig heeft?
U zult gelezen hebben dat we met betrekking tot trajectbegeleiding vragen om de mogelijkheden ervan te onderzoeken. Dat is inderdaad iets anders dan specifiek nu al te bepalen dat er een afzonderlijke trajectbegeleider komt. Dat betekent dat trajectbegeleiding, wat door heel veel hulpverleners kan gebeuren, ook zou kunnen worden geïmplementeerd als specifieke module bijvoorbeeld. We vragen dat ter zake onderzoek wordt uitgevoerd. Daarom hebben we die bepaling zo opgenomen.
Met betrekking tot crisis, hebt u gezien dat we vragen dat er zowel voor de jeugdhulp zelf als voor de psychiatrische crisis, één punt komt. Wij vragen ter zake wel dat in de nodige capaciteit wordt voorzien. Dat hebben we in het verleden ook al altijd gesteld. Maar we blijven prioritair inzetten op het versterken van de andere jeugdhulp, zodat crisis en oneigenlijk gebruik van crisisjeugdhulp wordt vermeden. Ik denk dat we het daar zelfs over eens zijn dat dat nog altijd het beste is.
De heer Persyn heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, mijn charmante collega’s uit de commissie hebben al heel veel toegelicht, namelijk de context van het voorstel van resolutie en ook de belangrijke uitdagingen die de hervormingen van de jeugdhulp naar integrale jeugdhulp allemaal met zich meebrengen.
We hebben die boeiende hoorzittingen gehad, waaruit tal van verzuchtingen en bezorgdheden naar voren zijn gekomen, die inderdaad nopen tot bijsturing en tot aanpassing van het traject dat we nu samen lopen. We hebben ook lichtpunten gezien en heel positieve insteken en aanbevelingen gehad. Ik denk in het bijzonder aan het optreden van de jonge mensen van vzw Cachet, die zelf uit de jeugdhulp komen en nu, met de ervaringen die ze hebben, met de trauma’s maar ook met de lering, jongere lotgenoten helpen.
Ik zal me beperken tot enkele aandachtspunten voor onze fractie die door collega Parys eerder al aangegeven waren. Collega Parys zou normaal zelf het woord nemen maar hij zit uitgerekend vandaag op een conferentie in Washington over dit eigenste onderwerp, naar aanleiding van een boek dat hij daar in tempore non suspecto over geschreven heeft.
Voor mijn fractie zijn er drie aandachtspunten, zo bleek uit de hoorzitting: minder complexiteit slimme extra capaciteit en een andere mentaliteit.
Het eerste puntje, nood aan minder complexiteit, kwam al bij andere sprekers aan bod. De bezorgdheden zijn gedeeld, de analyse is gedeeld, ook de doelstellingen worden door alle spelers in grote mate onderschreven. Maar uit de praktijk bleek dat het al misloopt met het nieuwe aanmeldingsformulier, het fameuze A-document. Het neemt gemiddeld een tiental uur om dat in te vullen, dit wil zeggen bijna twee werkdagen, en dat verdeeld over twee of meer werkdagen en vaak meerdere interveniënten. Dat moet simpeler. We zijn blij dat de hoorzitting hier onmiddellijk resultaat had. De minister heeft toegezegd dat er werk wordt gemaakt van vereenvoudiging; dat er gekeken wordt hoe de moderne ICT-toepassingen nuttig kunnen zijn, denk aan de BelRAI.
Mevrouw Van den Brandt gaf het al aan: we moeten meer vertrouwen hebben in de multidisciplinaire teams (MDT’s), die perfect weten waar ze mee bezig zijn, maar hun huiswerk wordt aan de toegangspoort nog eens overgedaan. Uit de reacties van de minister heb ik begrepen dat daar ruimte voor is. Ik ga u de nochtans frappante voorbeelden onthouden wegens het late uur. Als we de administratieve rompslomp zouden kunnen halveren, komen er honderden, misschien duizenden uren vrij, die ingezet kunnen worden voor de zorg.
Ten tweede hebben we nood aan slimme capaciteit. Ik heb pleidooien gehoord voor een groeipad bij mevrouw Van den Bossche en mevrouw Van den Brandt. Als meerderheid zijn wij daar voorzichtig in. Er zijn al stappen gezet naar uitbreiding. Minister Vandeurzen heeft recent al extra plaatsen gecreëerd in de gesloten voorzieningen. Als de nood hoog is, moet er meer capaciteit komen. Voor de jongeren en gezinnen die het echt nodig hebben, moeten we in extra plaatsen voorzien. Maar we kunnen daar niet alle heil van verwachten. In alle sectoren van Welzijn geeft het geen pas om alleen maar meer plaatsen te creëren zonder aan de processen of mentaliteit iets te veranderen.
Dat brengt me bij het derde punt. Niet alleen in Brussel moeten we minder bureaucratisch worden, ook in het veld kan het veel beter. Ik heb het al aangehaald. De sector moet zelf ook durven erkennen dat het niet altijd op wieltjes loopt, dat er soms misschien te gemakkelijk geproblematiseerd wordt en dat er meer vertrouwen moet zijn in de kracht van gezinnen, hoe kwetsbaar en getraumatiseerd ze soms ook zijn. Ik verwijs – en dat zit in het voorstel van resolutie van de meerderheid – naar de positieve heroriënteringsprojecten in de eerste lijn. Meer dan de helft van de gezinnen die hierop een beroep doen, schuiven nooit door naar de formele jeugdzorg.
Maar sommige situaties zijn te precair, en die jongeren hebben formele en vaak institutionele opvang nodig. Ook daar is er nog ruimte voor een mentaliteitswijziging. Mevrouw Schryvers heeft het aangegeven. Integratie van jeugdhulp vraagt een open geest van al de stakeholders; een open geest om optimaal te kunnen samenwerken, maar ook informatie- en expertise-uitwisseling.
We zijn het afgelopen jaar spijtig genoeg opnieuw getuige geweest van familiedrama’s waar iedereen een deeltje van de puzzel had, maar niemand de eindverantwoordelijkheid nam.
Dan komen inderdaad ook de kwestie van de vrijwilligheid en het spook van het beroepsgeheim opnieuw allebei om de hoek kijken. Tijdens de hoorzittingen hebben we duidelijk een uitgestoken hand gekregen van de mensen van de politie, die vaak in de meest penibele situaties ter plaatse komen en vaak moeten vaststellen dat ze niet als een volwaardige partner in de jeugdhulp worden gezien. Ik denk, en collega Schryvers heeft het ook aangegeven, dat we die uitgestoken hand moeten aannemen.
Last but not least moeten we de hand ook in eigen boezem durven te steken, als samenleving, als volwassenen, als ouders. We moeten ons de vraag stellen of het normaal is dat de afgelopen vijftien jaar, van 2000 tot 2015, het aantal jongeren in de jeugdhulp meer dan verdubbeld is: we zitten inmiddels aan meer dan 27.000 jongeren. Lapidair zou ik kunnen vragen of het normaal is dat er zoveel jongeren aan de rilatine zitten. Tegenwoordig is dat een op tien in een gewone klas van het eerste jaar middelbaar onderwijs. Hoe gaan wij, als samenleving, als volwassenen om met onze kinderen en onze jongeren, wetend dat er inderdaad steeds meer fragiele gezinssituaties zijn? Ik denk dat we niet alleen de neiging hebben om te veel te problematiseren, maar misschien ook om een aantal problemen te onderschatten of te miskennen. Die mentaliteitswijziging moet dus van de verschillende niveaus komen: van Brussel, van het werkveld en op de eerste plaats misschien ook van onszelf.
Uit de ruime en zeer genuanceerde toelichting die minister Vandeurzen na de hoorzittingen heeft gegeven, hebben we begrepen dat hij niet doof is gebleven voor al de opmerkingen en aanbevelingen, en dat hij trouwens met zijn administratie al onmiddellijk aan de slag is gegaan. Die vereenvoudiging van het A-document is één element ter zake. We hebben gemerkt dat er inderdaad ruimte is voor die insteek die we hebben gekregen vanuit het werkveld. We juichen dat toe. Onze fractie verzekert de minister en de administratie dan ook dat we ons de komende jaren constructief zullen opstellen, en ik hoor ook een heel constructieve attitude bij de collega’s van de oppositie, om die moeilijke werf de komende jaren verder uit te rollen. Het is een work in progress. We weten opnieuw allemaal waar we heen willen. Ik denk dat de neuzen opnieuw in dezelfde richting staan. Als we nu de volgende jaren aan die kar trekken en op die lijn blijven, dan moeten we inderdaad in staat zijn om meer, beter en ook sneller hulp te bieden aan die groep van kwetsbare jongeren. Dat is de uitdaging en de collectieve verantwoordelijkheid die het onderwerp uitmaakt van het voorstel van resolutie van de meerderheid, dat ook de volle steun van mijn fractie geniet. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, zoals al is gezegd, zijn aan dit voorstel van resolutie een aantal hoorzittingen voorafgegaan met mensen die actief zijn op het terrein van de integrale jeugdhulp. Intense hoorzittingen, interessante hoorzittingen. Zoals de collega’s al hebben gezegd, waren het inderdaad hoorzittingen met zeer betrokken actoren.
Tijdens die hoorzittingen heeft zowat elke spreker verklaard het eens te zijn met de principes van de integrale jeugdhulp, en dat is wat mij betreft een belangrijke vaststelling. De knelpunten waarop de sprekers ons attendeerden tijdens die hoorzittingen, waren vaak ook gelijklopend. Dat is ook goed: dat betekent dat we als politici duidelijke signalen hebben gekregen. Tijdens dit debat hier blijkt ook dat we allemaal, of we nu tot de meerderheid of tot de oppositie behoren, die signalen ook hebben gehoord, en ook wel hebben begrepen, denk ik.
Een aantal kritieken waren duidelijk en zijn hier al geuit: het A- en M-document is te ingewikkeld en te tijdrovend voor de reguliere zorg en de hulpverlening, de doorstroomtijd bij de integrale toegangspoort is te lang, en er is te weinig vertrouwen van de toegangspoort in de aanmelders. Kortom, Vlaanderen is te zeer keizer-koster, en het ondergraaft het systeem in plaats van het te faciliteren.
Met dit voorstel van resolutie van de meerderheid geven we heel duidelijk aan dat we dit signaal wel degelijk hebben begrepen. Het voorstel van resolutie is zeer sterk geïnspireerd in het regeerakkoord, dat als titel draagt ‘Vertrouwen geven’. Dat is ook de rode draad in het debat. De grote les van de hoorzittingen was dat we integrale jeugdhulp alleen op de rails krijgen wanneer we vertrouwen geven aan het werkveld.
We gaan in dit voorstel van resolutie voor een aantal hoofdpunten zoals vereenvoudiging. We roepen ook op om de procedures te versoepelen zodat we de oorspronkelijke doelstellingen van de integrale jeugdzorg wel kunnen bereiken.
Bij het bestuderen van het dossier heb ik heel snel gemerkt dat de inschatting van verontrusting een knelpunt is. Tot nu toe waren politie, justitie en welzijn totaal afgescheiden werelden, althans in theorie en misschien ook in de hoofden van de mensen. Maar in de praktijk zijn politie en justitie in bijzondere jeugdzorg belangrijke actoren. Hoewel we vaak, wanneer we het woord politie en justitie horen, denken aan repressie en straffen, doet de politie in de praktijk ook heel veel aan preventie. Zij leiden ook toe naar welzijnsactoren. Zij zijn het – en ook de heer Persyn heeft dat daarnet gezegd – die heel vaak worden geconfronteerd met verontrusting en problemen wanneer andere actoren uit de sector onbereikbaar zijn of over onvoldoende informatie beschikken om het gevaar voor de minderjarige correct te kunnen inschatten. Het beroepsgeheim wordt vaak als excuus ingeroepen om niet met elkaar te moeten praten. Het enige slachtoffer van deze houding is de minderjarige.
Ik ben heel blij dat in het voorstel van resolutie de projecten Protocol van Moed en CO3 structureel worden verankerd. Wat mij betreft, kan dat niet snel genoeg gaan. Een goede dialoog tussen welzijn en politie kan het correct inschatten van dergelijke verontrustende situaties absoluut verbeteren.
Tegen 1 april 2016 zal een rapport ons ook helpen in te schatten in welke mate wij wetgevend werk moeten verrichten om de uitwisseling van kennis tussen politie en welzijn binnen de juiste contouren mogelijk te maken. Ik kijk met heel veel interesse uit naar dat rapport.
De brede uitstap verdient ook onze bijzondere aandacht omdat zij in de bredere voorlinie staan inzake preventief optreden, inzake aanmelding voor intensievere begeleiding via de toegangspoort en inzake aanmelding bij de gemandateerde voorzieningen bij verontrusting. We moeten dan ook investeren in het verhogen van hun competenties en hen versterken en ondersteunen bij het vervullen van hun opdracht. We moeten ook duidelijk definiëren wanneer die opdracht begint en eindigt.
We kunnen dit debat niet voeren zonder het te hebben over capaciteit. Mevrouw Schryvers en mevrouw Van den Brandt hebben het daar al uitgebreid over gehad en de puntjes op de i gezet.
Collega’s, ik besluit. Ik denk dat het goed is dat we vandaag kunnen starten met de remediëring. De knelpunten die we zonet hebben besproken, dreigden het systeem van de integrale jeugdhulp definitief onderuit te halen indien er niets zou veranderen. Met dit voorstel van resolutie willen we de minister ertoe aanzetten een veranderingsproces op gang te brengen. We willen hem daarbij vooral ook ondersteunen. We hebben van de minister gehoord dat hij hiervoor open staat. We zullen hem daarin ten volle steunen.
Collega’s, ik denk dat die hoorzittingen, de openheid van dit parlement, het enthousiasme van de commissie Welzijn om het werkveld te horen, maar ook het enthousiasme en de inzet die we bij die hoorzittingen hebben gekregen van het werkveld, een goede zaak zijn geweest. Ik hoop dan ook dat we de komende maanden met deze leerstof volop aan de slag kunnen gaan en de minderjarigen inderdaad de zorg kunnen bieden die zij verdienen. Ik dank u. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemmingen over de voorstellen van resolutie houden.