Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014. Tweede aanpassing
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2014. Tweede aanpassing
Ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet houdende aanpassing van de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014, het ontwerp van decreet houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014, het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2014, het ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015, het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2015 en het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, ministers, collega’s, ik zal een aantal klemtonen naar voren brengen vanuit onze fractie. De andere collega’s zullen daarna volgen.
De N-VA is er rotsvast van overtuigd dat het onderwijzend personeel dé steunpilaar van het onderwijs is. Er moet dan ook dringend werk worden gemaakt van een degelijk en aantrekkelijk loopbaanbeleid. Dat doen we in de eerste plaats door het vertrouwen in leerkrachten te herstellen, door hen minder te overladen met regels, door hen de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben, door hen degelijk op te leiden en door hun draagkracht te versterken.
We zijn in dat kader tevreden dat deze regering 42 miljoen euro extra in de begroting van 2015 uittrekt om de lonen van 900 extra leerkrachten voor het basisonderwijs te financieren. Collega Helsen heeft er al naar verwezen.
In een sterk personeelsbeleid moeten we blijvend oog hebben voor loopbaanbegeleiding en -ondersteuning voor leraren en directies. Dat betekent dat er tijd en ruimte moet zijn voor professionalisering en nascholing. Het is dan ook positief dat vanaf 2015 aan de nascholingsmiddelen een bijkomend budget wordt toegevoegd dat rechtstreeks naar de scholen zal gaan.
Voor beginnende leerkrachten moeten we aan een speciaal beleid werken om te vermijden dat zij te snel afhaken of dat de opgebouwde praktijkexpertise verloren gaat. Bovendien moeten we ervoor zorgen dat de praktijkschok tussen opleiding en beroep wordt opgevangen. De N-VA vindt ook dat we blijvend oog moeten hebben voor aangepaste ondersteuning en bijscholing voor leraren die werken met leerlingen met zorgnoden.
Ten slotte wens ik nog op te merken dat we met onze fractie tevreden zijn dat de financiering van de SIO-projecten (synchroon internetonderwijs) in deze begroting verzekerd blijft. Conform Onderwijsdecreet XXIV werd het synchroon internetonderwijs immers een structurele component binnen het Vlaamse onderwijssysteem. Dat kunnen we alleen maar toejuichen. Dankzij de vrijgemaakte beleidsruimte zorgen we ervoor dat zieke kinderen online lessen kunnen volgen om zo veel mogelijk leerachterstand te vermijden. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik kijk blijkbaar anders naar de begroting dan de collega’s. Ik kijk naar de begroting en ik zie de middelen die er zijn, en niet de middelen die er niet zijn, want daar hebben we niets aan. (Opmerkingen)
En wat zie ik dan? Ik zie dat wij ons engageren om de planlast voor de scholen te verminderen. We gaan dat doen om de leerkrachten tijd te laten besparen die zij kunnen inzetten voor hun kerntaken, in plaats van voor onnodige administratie. Als wij de middelen die er zijn, efficiënt zullen inzetten, zullen wij erin slagen, mevrouw Bonte, om concrete, meer ambitieuze en beter evalueerbare eindtermen te formuleren. Dan zullen wij het leiderschap van onze directie erkennen en zullen we dat verder professionaliseren. Dan zullen wij een oplossing bieden voor de toenemende juridisering. En dan zullen wij de rol van de inspectie van de scholengemeenschappen en de pedagogische begeleidingsdiensten kunnen verfijnen.
Dit alles zal ten goede komen aan een efficiënte en meer effectieve besteding van de middelen. Het zal een vicieuze cirkel zijn die ons zal toelaten om meer en effectiever te kunnen werken.
Ook voor STEM gaan we investeren in deze budgettair moeilijke tijden. Wij gaan inzetten op het actieplan en de leerlingen blijven stimuleren om te kiezen voor studierichtingen en loopbanen in de wiskunde, de exacte wetenschappen en de techniek. Ook in de commissie heeft de minister gezegd dat op de budgetten voor STEM-acties niet zal worden bespaard. Dat is van groot belang, want dat is de investering in de toekomst.
Ook voor het CLB zullen wij beslissingen moeten nemen inzake de organisatie. Wij zullen meer duidelijkheid krijgen door de audit die eraan komt en door de wetenschappelijke review waarvan wij de resultaten verwachten in 2015. We zullen er nog heel veel gedachtewisselingen over moeten houden in de commissie, maar we zullen uiteindelijk ons doel bereiken om met de huidige middelen de mogelijkheden te creëren om op het werkveld op een realistische wijze de taken uit te voeren die men moet uitvoeren. Die audit zal ons daarbij helpen om dat zo efficiënt mogelijk te doen.
De grootste uitdaging is de uitrol van het M-decreet. Vorige week is in de plenaire vergadering ook al gezegd dat de monitoring heel belangrijk zal zijn omdat wij eisen dat er grote aanpassingen gebeuren door alle medewerkers binnen en buiten de school, in het gewone en buitengewone onderwijs en dit op alle niveaus. Wij zullen kinderen moeten opvangen met en zonder beperkingen, binnen de huidige structuren. Wij gaan dat doen. Wij gaan de ongerustheid wegnemen bij de leerkrachten. Wij zullen zorgen voor een omkadering. De indicatoren van de leerlingenkenmerken zullen moeten worden aangevuld, in het teken van het M-decreet.
Minister, de begroting is wat ze is en ze vraagt een open geest en een creatieve kijk om de middelen optimaal te kunnen inzetten. Onze fractie vraagt om blijvend op te staan voor de vragen en de bemerkingen van het werkveld omdat wij erin geloven dat dat de manier is om ons kwaliteitsvol onderwijs te realiseren, voor ieder kind, voor iedere scholier, voor iedere student.
Minister, wij zijn er klaar voor en de uitdaging is aan u. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, collega’s, ik ga in mijn betoog aandacht besteden aan de samenwerking tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. Namens onze fractie wil ik een aantal krachtlijnen naar voren brengen.
Onze fractie stelde vast dat er een behoorlijk bedrag – 10,4 miljoen euro – wordt vrijgemaakt om het onderwijstraject leren en werken volwaardig uit te bouwen. Wij waarderen dit. Een harmonisering van de verschillende statuten en een herwaardering van deeltijds onderwijs is immers broodnodig. Wij ijveren daar al een tijdje voor.
In dat opzicht kijken wij uit naar de door de Vlaamse Regering aangekondigde evaluatie van het decreet Leren en Werken, en in het bijzonder naar de conceptnota om de veelheid aan statuten weg te werken. Het is van groot belang dat beroepsgerichte leerroutes worden opgewaardeerd. Deze opleidingen kampen vandaag onterecht met een negatief imago. Het is merkwaardig dat onze arbeidsmarkt schreeuwt om goed geschoolde stielmannen en technici, maar we de beroepsgerichte opleidingen zo weinig waarderen. Bovendien kan een volwaardig traject leren en werken helpen om de ongekwalificeerde uitstroom in te perken en om schoolmoeheid tegen te gaan.
Een eenduidig juridisch kader is broodnodig om meer rechtszekerheid te creëren, zoals wij ook al gevraagd hebben in onze resolutie over de vereenvoudiging, rechtszekerheid en kwaliteitszorg van werkplekleren en stages in het onderwijs. Bovendien moet de regelgeving inzake arbeidsrecht, socialezekerheidsrecht, medische voorwaarden enzovoort beter worden afgestemd op de situatie van het werkplekleren. Ook is het nodig dat we een eenduidige terminologie ontwikkelen voor alle vormen van werkplekleren. Deze elementen zijn belangrijk om de planlast in te perken. Het zou dan ook goed zijn indien er werk wordt gemaakt van één omzendbrief waarin scholen alles kunnen terugvinden over werkplekleren.
We kunnen niet genoeg onderstrepen dat een goede samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven van cruciaal belang is. We moeten met andere worden bruggen bouwen tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Scholen en bedrijven moeten sterke partners worden. Jongeren moeten zich gewenst voelen, zowel op school als op de werkplek, en er dus een voor hen geschikte opleiding kunnen volgen. (Applaus)
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, toen ik vroeger lesgaf, zat ook het laatste lesuur de klas nog vol. Dat lag waarschijnlijk aan de leerplicht, die hier niet van toepassing is. Maar toch, voor de mensen die er nog zijn, is het nog best interessant. (Gelach)
Dames en heren, collega’s, het onderscheid tussen besparingen en efficiëntiewinsten in onderwijs is belangrijk. Besparen in onderwijs doet niemand graag, ook wij niet. Maar we kunnen wel inzetten op efficiëntiewinsten. We moeten redenen, die maken dat leerlingen op het einde van de rit ongekwalificeerd uitstromen, maximaal proberen te ondervangen. Dat kunnen we doen door ervoor te zorgen dat leerkrachten kunnen lesgeven, dat ze kunnen onderwijzen, want daarvoor zijn ze in het onderwijs gegaan.
Een tweede punt is ervoor te zorgen dat de oriëntering goed loopt. Een oriëntering kan heel veel kosten vermijden, want remediëren kost altijd meer dan bij aanvang ervoor zorgen dat studenten en leerlingen juist zitten. Daarvoor zijn er twee belangrijke momenten, de overgang van het basis- naar het secundair onderwijs en de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs. Oriënteren doe je niet op één moment. Dat is een traject dat over vele jaren heen loopt.
Om ervoor te zorgen dat de bso- en tso-richtingen beter in de kijker zouden lopen, is het inderdaad belangrijk dat we die techniek en wetenschappen in het basisonderwijs maximaal gebruiken. Maar er moet ook aandacht zijn voor de overgang tussen het secundair onderwijs en wat erna. Ik zeg dat omdat we niet enkel over hoger onderwijs kunnen spreken. Na het secundair onderwijs is er ook voor een grote groep de mogelijkheid om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Beide zaken moeten we evenwichtig benaderen.
In het secundair onderwijs zijn er ook nog belangrijke zaken in verband met de screening van de studierichtingen in aso, bso, tso en kso, om ervoor te zorgen dat we de zogenaamde ‘dead ends’, studierichtingen die nergens toe leiden, zo snel mogelijk stopzetten. Dat is zowel voor de leerlingen als voor de ouders als voor de maatschappij een verloren kost. Daar mogen we niet aan meedoen.
In verband met onze schoolinfrastructuur, en dan heb ik het over de vrijekeuzescholen, is het belangrijk om die fijnmaziger te maken door alle openbare scholen ook als vrijekeuzeschool te kunnen laten optreden. Dat geeft ons heel wat mogelijkheden op het vlak van budget.
Wat de infrastructuur betreft, heeft de heer De Ro ook al verwezen naar onze belangrijke motie die handelt over de multifunctionele inzet van gebouwen. Ook moeten we ervan af dat Onderwijs en Welzijn daaraan andere regels opleggen.
Collega’s, om af te sluiten, het is zeker belangrijk om een capaciteitsmonitor te hebben, die een totaal masterplan voor scholenbouw kan realiseren. (Applaus bij de N-VA)
Mijnheer Daniëls, bedoelt u met efficiëntiewinst het afschaffen van hopeloze, niet-markttoeleidende, overbodige opleidingen als kunstwetenschappen?
Het late uur maakt dat u andere dingen hoort. Dat heb ik niet gezegd. We moeten ervoor zorgen dat studenten juist worden georiënteerd. Ik heb het over studierichtingen die ‘dead ends’ zijn, waarbij studenten noch op de arbeidsmarkt – en kunstenaar is volgens mij nog altijd een beroep – noch in het hoger onderwijs terechtkunnen.
Kunt u een voorbeeld geven?
Bijvoorbeeld meubelmakerij, daar bestaat: moderne meubels, meubelmakerij, meubelherstellingen. Al die richtingen zijn gaandeweg ontstaan, omdat een school uniek wilde zijn. Dan kun je een grote banner voor de deur hangen: uniek in Vlaanderen. Daardoor is het landschap versnipperd en is het niet meer duidelijk waartoe welke opleiding leidt. Er zijn opleidingen waarin in heel Vlaanderen één student zit.
Collega’s, ik zal even ingaan op het laatste wat de heer Daniëls zei. Ik denk dat we trouwens in de plenaire vergadering hier al een debatje hebben gehad, vorige week of de week ervoor, over de matrix en de stand van zaken met betrekking tot de screening van de studierichtingen. Dat komt er over enkele weken aan.
Ik denk dat ik de laatste spreker ben, of de eerste spreker van de nieuwe dag. Ik ben het met alle sprekers eens dat we de 180.000 leraren en de ruim 1,3 miljoen kinderen die onderwijs volgen, vandaag en ook morgen moeten koesteren. We moeten ook investeren in de veiligheid en de toekomst van onze jonge mensen. We moeten zeker proberen om hen op de meest optimale manier te begeleiden.
Het klopt, tot spijt van wie het benijdt, dat ook Onderwijs voor een stukje mee moet besparen in 2015. Veel leden hebben ook gesteld dat de besparingen die het onderwijs moet doen, niet in verhouding zijn met zijn aandeel in de Vlaamse begroting. Ik vind dat ook heel normaal, en dat is ook in het verleden, toen er moest worden bespaard in de vorige legislatuur, niet anders geweest. Onderwijs moet wel solidair voor een stukje een bijdrage leveren.
We willen evenwel – en dat zal ook blijken als we de beleidsnota gaan bespreken – een en ander teruggeven aan het onderwijs. Het is daarnet al aan bod gekomen: de openendenveloppes die bestaan in het onderwijs, blijven ook in deze legislatuur onverkort lopen, en die gelden ook als het gaat over studiebeurzen. Ook willen we er deze legislatuur echt wel voor zorgen dat er een aantal planlastverlichtingen komen voor de leraren. Ik heb in de voorbije weken vijf dagen uitgetrokken om met de directies van het lager en het secundair onderwijs per provincie in dialoog te gaan. Ik heb er zo’n 2000 gezien. Er zijn daar heel wat vragen gekomen, eigenlijk bijna meer vragen dan over de besparingen, over de planlasten, over de formulieren die ze moeten invullen. Voor ieder kindje dat zorg krijgt, moeten ze drie, vier, vijf keer rapporteren. Er zijn de financiële stromen die komen. Collega’s hebben het gehad over de SES-middelen. Dat is een hele discussie geweest. Er zijn de GOK-middelen. Er zijn middelen die nog van elders komen. Er is sprake van een heel netwerk qua financiering. Men vraagt of dat niet eenvoudiger kan, of er niet met minder paperasserij voor kan worden gezorgd dat de middelen komen waar ze moeten terechtkomen. We willen in al die zaken investeren. We willen er dus ook voor zorgen dat van de besparingsopdrachten die er zijn, gebruik wordt gemaakt om ook enigszins te rationaliseren.
Het klopt dat we vandaag een aantal tussenstructuren kritisch bekijken. Ik weet niet wie het had over de CLB’s, maar de CLB’s horen daar zeker niet bij. Dat zijn geen tussenstructuren. Als het echter gaat over de consortia, over de regionale technologische centra (RTC’s), over de expertisenetwerken, dan is het voor mij van belang dat we daadwerkelijk volop investeren in onder andere het versterken van de lerarenopleiding. Als men echter ziet hoe de expertisenetwerken hebben gefunctioneerd en wat ze hebben gerealiseerd, dan moeten we ook keuzes durven te maken met betrekking tot de rechtstreekse steun die er moet komen in de lerarenopleiding zelf. Vandaag was er een hele discussie over de RTC’s. Er komt straks een evaluatierapport over de RTC’s. Veel RTC’s doen goed werk, maar veel scholen kennen die ook niet. Ze bedienen ook niet alle scholen. Hun opdrachten en taken zijn onduidelijk. Bijvoorbeeld met betrekking tot STEM (Science, Technology, Engineering and Mathematics) mogen ze niets doen. We moeten dus samen met de RTC’s bekijken op welke manier we enigszins kunnen rationaliseren, de taken helderder kunnen maken en er tegelijk ook voor zorgen dat alle scholen in Vlaanderen daar gebruik van kunnen maken, dat het platform voor iedereen ter beschikking staat.
Besparen is uiteraard niet aangenaam. Daarnet zijn er ook uiteenzettingen geweest over het flankerend onderwijsbeleid. De heer Durnez is daar ook even op ingegaan. Ik heb het dossier ook al in de commissie uitgelegd. Het klopt dat initieel ongeveer 131 Vlaamse gemeenten in aanmerking kwamen voor deze subsidies. Er zijn meer dan 100 steden en gemeenten die een dossier hebben ingediend, en 35 die uiteindelijk een ondersteuning hebben gekregen. De VVSG heeft op het moment dat de projecten bekend waren, een persbericht rondgestuurd, waarin ze zei dat meer dan 70 Vlaamse gemeenten in de kou blijven staan.
Wij hebben inderdaad een korting doorgevoerd op die middelen. Ik heb me geëngageerd om in de budgetcontrole na te gaan of daaraan kan worden geremedieerd maar ik wil, collega’s van sp.a, verwijzen naar een keuze die de vorige minister van Onderwijs heeft gemaakt in 2010. Toen heeft hij met één pennentrek een besparing van 4,8 miljoen euro doorgevoerd. Hij heeft alle subsidies onmiddellijk stopgezet voor acties over duurzaam naar school gaan. Daar zat ook collectief busvervoer in, daar zaten opdrachten in om kinderen veilig naar school te brengen, te voet of met de fiets. Het zijn keuzes die zijn gemaakt en die nog veel drastischer ingrepen dan die 300.000 euro waarbij deze 35 steden en gemeenten solidair mee moeten besparen. Ik ga nu na of daar remediëring mogelijk is.
In 2015 investeren wij in Vlaanderen 11 miljard euro in het onderwijs. Dat is een bedrag dat absoluut noodzakelijk is. Er zijn meer kinderen geboren waardoor dat bedrag tijdens de komende jaren nog zal oplopen. Wij moeten over een aantal zaken nog onderhandelen met de vakbond. Over elke loonmaatregel moet onderhandeld worden, die onderhandelingen moeten nog starten. Er zijn al veel andere overlegmomenten geweest.
Ik had begrepen dat er vanochtend wat commotie bestond over de vraag of ik al dan niet dialoog zou uitstralen. Ik straal uit wat ik uitstraal, maar alleen op papier zie ik wat er al is gebeurd. Met de hogescholen en universiteiten zijn er op 21 oktober, 29 oktober, 26 november en 17 december overlegrondes geweest. Morgen is er opnieuw een overlegronde.
Ik stel vast dat er nog nooit zo intens werk is gemaakt van het terugdringen van de ongewenste effecten van flexibilisering als vandaag. Elke hogeschool en elke universiteit is nu aan het nadenken hoe ze studenten beter kunnen begeleiden, hoe ze ervoor kunnen zorgen dat die studenten sneller terechtkomen waar ze eigenlijk horen zonder dat de participatie van jonge mensen aan het hoger onderwijs in vraag wordt gesteld. Ik geloof echt in dat overleg. Er moet uiteraard ook worden bespaard. Er zijn vier of vijf werven met de hogescholen en universiteiten over de flexibilisering en de rationalisatie van het aantal opleidingen. Een nieuwe opleiding inrichten kost meer dan 2 miljoen euro. Er zijn er honderden in Vlaanderen in zoveel instellingen. Moet dat echt? We moeten daarin rationaliseren, dat kan niet zo moeilijk zijn. We moeten van de context gebruikmaken om dat vandaag te doen. Als er dan extra wordt geïnvesteerd, kan dat gebeuren in nieuwe zaken die noodzakelijk zijn.
Mevrouw Soens, u zegt dat we besparen op de studentenrestaurants. Dat is niet juist, er wordt meer dan 40 miljoen euro geïnvesteerd in stuvo-middelen, in studentenvoorzieningen. Ik heb in de commissie uitgelegd dat men kan kiezen waarvoor men die middelen inzet. Van een kwart van die middelen weten we niet waarvoor ze worden ingezet. Die gaan voor een deel naar de studentenrestaurants. Het gaat echter over meer dan 40 miljoen euro. Die besparing moet dan ook zeker niet daar worden gemaakt. Als dat wel gebeurt, dan zal de raad die daarover zijn advies moet geven, daar tegen in opstand komen. Ik zal ook niet voor de scholen beslissen waarin zij dat geld moeten stoppen, maar ik wil wel graag met hen tot een charter komen om de prioriteiten vast te leggen. Bij stuvo-middelen denk ik in eerste instantie aan de ondersteuning van kwetsbare studenten en niet aan het toekennen van verlaagde tarieven om op skiverlof te gaan. Daar kan wat nuance in worden gebracht.
Mevrouw Meuleman, wat de CLB’s betreft, zijn we het niet eens over een aantal zaken. Uw betoog was goed opgebouwd, maar een zinnetje daaruit trof me bijzonder. U zei dat het M-decreet voor de CLB’s een serieuze belasting is. Ik vind dat persoonlijk niet. We verschillen daar van mening. Wanneer wij aan de CLB’s vragen om verantwoordelijkheid te nemen voor de attestering of voor het uitschrijven van een attest of een kind al of niet toegang krijgt tot het buitengewoon onderwijs, dan is dat een blijk van vertrouwen die we willen geven ten aanzien van de CLB’s. Ik heb zaterdagvoormiddag met de directies van scholen van het buitengewoon onderwijs vergaderd. Zij zouden liever hebben dat de klassenraad dat mag beslissen. Ook in het secundair onderwijs vraagt men dat.
Dat is helemaal niet de bedoeling. We geven dat vertrouwen aan de CLB’s, we geven hun de vrijheid. Twee weken geleden heeft de regering het attest vastgelegd waarop de CLB’s zich moeten baseren om na te gaan of een kind terechtkan in het gewoon of in het buitengewoon onderwijs. We laten daar de vrijheid zodat ze de beslissing samen met de school en de ouders kunnen nemen. Zo nemen we wat zorg weg.
Er mag geen aardverschuiving ontstaan rond ons M-decreet. We willen juist op maat werken. Het onderwijs doet het al goed. Veel kinderen hebben al een plaats in het gewone onderwijs. Andere kinderen willen een plaats in het buitengewone onderwijs.
Ik vind dit echt een kerntaak voor het CLB, een taak die ze op de best mogelijke manier moeten kunnen uitvoeren. Ik ben het wel met u eens dat we voor de extra taken, de welzijnstaken, moeten zorgen voor nauwere samenwerking met Welzijn. We moeten daarbij rekening houden met de statuten van de mensen. Wordt dat dan een welzijnsstatuut? We zullen ook met de vakbonden moeten onderhandelen. De taak die ze krijgen inzake het M-decreet en de vrijheid die we hun daarin geven, is voor mij geen last maar een taak van vertrouwen die we aan het CLB geven.
Collega’s, de beleidsnota zal nog tot heel wat inhoudelijke discussies leiden. Ik zal op de best mogelijke manier, samen met u, met heel veel zorg en respect voor het onderwijsveld proberen de 11 miljard euro die we in onderwijs investeren op een goede manier te investeren. Ik vraag uw vertrouwen voor de begroting Onderwijs. (Applaus bij de meerderheid)
Minister, inzake de CLB’s hebt u mij aangesproken. Dat is inderdaad een taak en het is juist dat zij die taak gaan uitvoeren.
Wat zijn de redelijke aanpassingen die scholen moeten doen? Dat is niet zomaar zeer objectief vast te stellen. Dat is maatwerk, zoals u zelf zegt. Er zal volgens mij toch tijd en overleg nodig zijn. Men zal ouders en scholen moeten samenbrengen en onderhandelingen voeren. De CLB’s moeten zich afvragen wat redelijk is, wat ze kunnen realiseren, hoe ze het kind het best kunnen ondersteunen. Ze gaan bemiddelaar zijn, ze gaan scholen en ouders helpen. Dat doen ze nu niet. Wordt dat een grote taaklast die erbovenop komt? Ik denk het wel. Is het goed dat zij dit gaan doen? Dat denk ik ook wel, maar niet met een besparing van 10 procent. Daar zit een deel van het probleem.
Dat klopt niet, mevrouw Meuleman, het CLB doet dat nu ook al. Ze maken attesteringen voor kinderen die moeten overschakelen. Een groot deel van het werk gebeurt al. Er zijn nu misschien andere tools nodig in functie van het M-decreet, maar ze doen al veel werk om kinderen door te sturen, om te spreken met ouders. Dat is niet nieuw en komt niet bovenop hun taken.
Voorzitter, minister, u zei dat aan de flexibilisering in het hoger onderwijs nu pas wordt gewerkt aan de universiteiten. Uit eigen ervaring weet ik dat nadenken over het oplossen van flexibilisering, systematisch wordt gedaan door de opleidingen die momenteel gevisiteerd worden. Bij de vorige visitaties was dat een systematische opmerking: te lange trajecten. In dat opzicht bewijzen de visitaties opnieuw hun nut voor mij.
De instellingsreview, daar heb ik de absoluut grote vrees dat het een maat voor niets is. Peer review is een zeer goed systeem. Het kan niet de bedoeling zijn dat instellingen zichzelf doorlichten. Een externe controle, en het liefst ook een internationale controle, dat is de beste garantie voor een volledige doorlichting en voor een denkoefening over de kwaliteit van het onderwijs.
Mevrouw Meuleman, sinds het buitengewoon onderwijs bestaat, doen de CLB’s het werk dat ze vandaag moeten doen in het kader van het M-decreet, niet meer, niet minder. Ik spreek uit tien jaar ervaring. Ik heb veel verwijzingen gedaan van kinderen en ouders naar het buitengewoon onderwijs. Dat vroeg ook toen al heel veel tijd en overleg, zowel met ouders als met scholen van het gewoon en buitengewoon onderwijs. Daarin is niets veranderd. De redelijke aanpassingen gebeurden ook al jaren in het gewoon onderwijs, maar in bepaalde scholen al langer dan in andere. Inzake opdracht en inhoud van taken verandert er bitter weinig voor de CLB’s.
Ik besef dat het een heel laat uur is, maar we hebben vandaag pas de brief ontvangen van de minister-president. Minister, ik had gedacht dat u daarop zou reageren. Deze namiddag heb ik het ook gehad over de pps-scholen. Het is een dossier waar ik nu al drie maand mee bezig ben. Met de steun van de voorzitter probeer ik alle documenten over alle pps-projecten boven water te krijgen. Ik heb respect voor de voorzitter, want hij heeft daarvoor de regering tot driemaal toe moeten aanspreken. Nog altijd wachten we op bepaalde informatie.
Minister, op 20 november was ik bijzonder geschokt – dat heb ik laten weten aan de voorzitter die het gemeld heeft aan de Vlaamse Regering – dat u toen hebt verklaard dat er wel degelijk een positief advies was van Eurostat over de pps-scholen van morgen. Leden van uw meerderheid hadden commentaar gegeven over de pps-dossiers en beweerd dat Eurostat zijn houding gewijzigd had. Het is het recht van het parlement en een volksvertegenwoordiger om dat te onderzoeken. De dag voordien had ik gezegd dat er nooit een positief advies was geweest.
Minister, op donderdag 20 november hebt u gezegd dat er wel degelijk een positief advies was, waarmee u mijn reputatie als volksvertegenwoordiger wat te grabbel gooide. Vandaag heb ik de brief van minister-president Bourgeois – er zitten nog andere elementen in die ik met hem zal bespreken – gezien en er staat duidelijk in dat Eurostat geen positief advies heeft verleend over de pps-scholen van morgen.
Minister, ik zou daar graag uw reactie op krijgen. Het is geen dagelijkse praktijk dat een minister-president een viceminister-president per brief corrigeert. We vragen al drie maand aanhoudend naar die informatie in het parlement en pas nu komt dat boven water. Minister, ik hoor graag uw reactie daarop.
Eerst over de flexibilisering en de instellingsreview, gekoppeld aan de visitaties die er nu zijn. De regeling die we nu voor de komende jaren willen treffen, moet ervoor zorgen dat we een goede vergelijking kunnen maken tussen de visitaties en de instellingsreview. Instellingen die dat wensen, kunnen dat doen. Ik geloof daar persoonlijk heel sterk in omdat kwaliteitszorg ervoor zorgt dat je jezelf permanent monitort en kwaliteit verleent, maar uiteraard vraagt dat ook externe betrokkenheid of externe expertise. Daar zit een misverstand. Op een voorpagina van een krant stond een foto van een rector die naar zichzelf keek, zeggende dat hij zichzelf zal kunnen controleren. Dat is absoluut niet de bedoeling. Een instellingsreview is heel professioneel. Er wordt externe expertise bijgehaald. Persoonlijk vind ik dat een zeer goed systeem als je het kwalitatief doet. Het staat ook in het regeerakkoord.
De bedoeling is dat in de komende jaren de universiteiten die dat willen een instellingsreview doen, maar dan gaan we in die periode daarbovenop niet nog eens visitaties laten doen, wat dat is pas dubbele planlast. Dan krijg je een visitatieronde plus een instellingsreview. Dan ben je twee keer bezig. We willen die twee scheiden en proper tegen elkaar kunnen afwegen. Ik denk persoonlijk dat dat zeer goed is. Het moet nog door het parlement goedgekeurd worden.
U maakte dan een link. U zei dat een visitatie tot gevolg heeft dat je gaat nadenken over de flexibilisering. Ik betwijfel dat, maar misschien hebt u meer ervaring dan ik. Ik heb niet gezegd dat ik de laatste jaren, maar de laatste weken en maanden zie dat iedereen volop bezig is met het terugdringen van de ongewenste effecten. Waarom? Er is een mooi rapport dat zegt dat de flexibilisering voor plussen zorgt: meer studenten die deelnemen aan hoger onderwijs, meer diploma’s die worden uitgereikt. Dat is fantastisch, maar men doet er verhoudingsgewijs te lang over. Ik heb op een schriftelijke vraag van de heer De Meyer, die de heer Daniëls in de krant heeft gezet, geantwoord dat uit de cijfers van de uitstroom van het eerste jaar bleek hoe weinig studenten slagen. We zien dat de hogescholen en universiteiten volop bezig zijn met het nadenken over hoe ze dat cijfer kunnen terugdringen. Ik vind dat schitterend. Men heeft me niet gezegd dat dat komt door de visitaties, men heeft me gezegd dat dat komt omdat het nu het moment is om in te grijpen.
Wat dat betreft, denk ik dat we van mening verschillen. Ik vind dat de instellingsreview en de visitaties naast elkaar moeten blijven bestaan om de kwaliteitstoets te doen en dan gaan we beslissen op het einde van de legislatuur waarmee we definitief doorgaan. U zegt dat de link er op die manier is. Ik denk dat niet. Bovendien wil ik dat er externe expertise binnenkomt.
Wat de CLB’s betreft, verwijs ik even naar wat mevrouw Helsen daarnet heeft gezegd over het takenpakket dat ze nu hebben en dat ze in de toekomst zullen hebben. De zorg bestaat dat er misschien onvoldoende rekening zou worden gehouden met kinderen die al hele trajecten hebben afgelegd in het lager onderwijs en met extra scholen die er extra ondersteuning voor gekregen hebben. De CLB’s zullen zich zeer goed volgens de nieuwe regelgeving zoals ze bestaat, inrichten, maar kunnen dat perfect doen omdat het volgens mij een van hun kerntaken is. Ze zijn daarvoor uitgerust. Ze zullen alleen zeer goed met de scholen moeten, overleggen. Ik heb bijvoorbeeld dit weekend gehoord dat in een bepaalde regio CLB’s geen enkel attest voor buitengewoon onderwijs zouden verstrekken en zeggen dat iedereen het maar moet proberen in het gewoon onderwijs. Ik vind dat niet juist. Je moet op maat van het kind en op maat van de specifieke situatie kijken of dat kan in een bepaalde school, al of niet mits redelijke aanpassingen. Dat vraag ik en ik denk dat de CLB’s daar perfect toe in staat zijn.
Tot slot kom ik tot de heer Rzoska. Ik heb uw Belgabericht gezien en ik heb u ook even persoonlijk aangesproken. Ik dacht: oei, waar heb ik gelogen of wat heb ik fout gezegd? Blijkbaar gaat het over een uitspraak die ik een paar weken geleden heb gedaan in het parlement. Misschien is daar een misverstand over ontstaan. Het is een nieuw dossier, ook voor mij als vakminister. Het is een dossier dat zijn oorsprong vindt in de legislatuur voor de vorige. Het klopt dat er een aantal adviezen zijn gekomen, ook positieve adviezen, maar dat waren adviezen van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR). In een van die adviezen, dat van 24 mei 2005, staat: “De PPS-constructie beantwoordt op basis van de thans gekende informatie aan de inzake PPS door Eurostat op 11 februari 2004 uitgevaardigde regeling, aangezien zowel het bouw- als het beschikbaarheidsrisico volledig door de private sector gedragen wordt.” Het INR schrijft dus een brief en zegt daarin dat het volledig beantwoordt aan de Eurostatcriteria. Maar u hebt gelijk: dat is geen Eurostatadvies. We hebben diverse dergelijke brieven van het INR die in deze richting gingen. We spreken over de jaren 2005-2006.
Als ik u op het verkeerde been heb gezet, dan is dat een fout. Ik probeer duidelijk te maken van waar de informatie kwam dat het een positief Eurostat-advies betrof. Het INR wordt hier ook vaak verkondigd als zijnde een doorgeefluik voor Eurostat in België. Vandaar is wellicht het misverstand ontstaan.
Minister, ik waardeer uw eerlijkheid dat als u een fout hebt gemaakt, u dat ook toegeeft.
Voorzitter, het uur is ver gevorderd, maar er staan nog een aantal elementen in de brief van de minister-president die een debat waard zijn. U weet dat ik op dit punt blijf hameren. Ik ben er voorstander van om de vertrouwelijkheid in het dossier volledig op te heffen. Ik krijg een onbehaaglijk gevoel als de vertrouwelijkheid wordt ingeroepen op een zeer onterechte manier. De minister heeft gelijk dat het adviezen van INR zijn en niet van Eurostat. Het riedeltje dat hier nu al maanden wordt gehanteerd dat het de schuld van Eurostat en Europa is, klopt niet.
In de brief van de minister-president en ook in eerdere brieven wordt er altijd gezegd dat Eurostat de vertrouwelijkheid vraagt en dat die niet zomaar kan worden opgeheven. Men negeert de vraag van Eurostat zelf op het einde van elke brief, waarbij ze aankondigen dat ze het eigenlijk het liefste van al zouden publiceren. Ik heb een zeer interessant schrijven gevonden in het dossier van INR zelf die op vraag van de Vlaamse Regering op 10 september 2010 Eurostat uitdrukkelijk bedankt voor het advies van de zomer van 2010. Dat is het eerste Eurostat-advies over de Scholen van Morgen op basis van ESR 95, en dus niet ESR 2010. Eurostat zegt heel duidelijk: “Op basis van onze analyse moet dit project volledig in uw begroting zitten.” Het INR heeft op vraag van de Vlaamse Regering in september 2010 dat advies niet gepubliceerd. Ik weet nu ook waarom.
Ik heb hier een commissieverslag – de datum ken ik niet – waarin op pagina 41 staat: “In de krant stond een artikel over de adviezen van Eurostat. Daar werd ook al in het parlement over gediscussieerd. Ik ga juiste informatie geven. (…) Bij de start heeft het project een positief advies van het INR gekregen. (…) De vorige minister heeft daarop zeer lang onderhandeld met de private partner. Er is opnieuw contact opgenomen met het INR en Eurostat.” Ik heb in de commissie dus zelf gezegd dat er bij de start een positief advies was gegeven door het INR.
Iets verderop zegt u dat er opnieuw met INR en Eurostat contact is opgenomen en dat er dan wel degelijk een positief advies was. Ik vond het daarnet goed dat u uw fout toegaf. U zult misschien zeggen dat het Belgabericht verkeerd is.
U hebt wel degelijk op basis van mijn communicatie gezegd dat er een positief advies is geweest vanuit Eurostat bij het begin van het project. Het ging over adviezen van INR. In de brief van de minister-president staat dat het INR de vertegenwoordiger is van Eurostat in dit land. Ik daag u uit: ga even kijken op de website van het INR en u zult zien dat dit niet klopt.
Ik zie hier niet dat er een positief advies is geweest. Ik heb geciteerd uit de brief van 24 mei 2005. Ik heb voorgelezen wat het INR aan de toenmalige minister heeft geschreven. Ik heb ook in die zin mijn eer: als ik fouten maak of een verkeerde instelling noem, dan is het voor mij geen enkel probleem om dat toe te geven. Maar als het niet zo in het verslag staat, is het niet zo.
Mijnheer Rzoska, het is misschien nuttig dat u in de commissie die zaak samen met de commissievoorzitter eens wat grondiger bekijkt.
Wat de vertrouwelijkheid van de regering betreft, ik heb dat op de agenda gezet voor de volgende ontmoeting met de minister-president. Ik heb namelijk de indruk dat de regering heel snel zegt dat iets vertrouwelijk is, terwijl ik mij afvraag of het wel zo vertrouwelijk is.