Verslag plenaire vergadering
Verslag
Dames en heren, aan de orde is het actualiteitsdebat over de uitdagingen in het hoger onderwijs.
Het debat is geopend.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, collega’s, wil deze Vlaamse Regering de kwaliteit van het hoger onderwijs hoog houden? Ik neem aan van wel. Wil deze Vlaamse Regering nog altijd Vlaanderen uitbouwen tot een kennisregio, met een innovatieve kenniseconomie, en dus meer in plaats van minder hoogopgeleiden? Ja, ik neem aan van wel, collega’s. Is deze Vlaamse Regering nog altijd van mening dat de toegang tot het hoger onderwijs niet mag worden bepaald door het gezin waarin je geboren werd, door je sociale afkomst? Minister, ik neem aan dat u ‘ja’ antwoordt op die drie vragen.
Kunt u mij en de collega’s, de rectoren, het onderwijzend personeel en de tienduizenden ongeruste studenten er deze namiddag van overtuigen hoe de drastische besparingen die de Vlaamse Regering doorvoert – besparingen op de werkingsmiddelen van de instellingen, op de studentenvoorzieningen, op het Aanmoedigingsfonds, besparingen waarvoor u de factuur doorschuift naar de gezinnen – zullen bijdragen tot het behouden van de kwaliteit, tot de democratisering en tot het beter opleiden van meer jongeren in Vlaanderen? Want dat is de essentie van het debat vandaag. En ik – en met mij duizenden studenten – zie het niet.
Uw regering beslist om in het onderwijs diep te snijden: 190 miljoen euro, waarvan 81 miljoen euro voor het hoger onderwijs. Ze besliste ook om de factuur van die besparingen door te schuiven naar de gezinnen door een verhoging van het inschrijvingsgeld, eensklaps met maar liefst 43 procent, of een stijging van 619 euro naar 890 euro. Met andere woorden: een gezin met twee kinderen die universitair onderwijs volgen, betalen twee keer vijf keer 270 euro. Dat is 3000 euro meer om hun kinderen te laten studeren. Dat terwijl de kwaliteit van het hoger onderwijs nu al onder druk staat. Op vijf jaar tijd is het aantal studenten per prof of per assistent gestegen van gemiddeld 22 naar 27. Het budget van de instellingen daalde per student de laatste vijf jaar met 1000 euro, zo berekende de krant De Tijd. Universiteiten en hogescholen komen steeds meer op hun tandvlees te zitten. Er zijn meer studenten in het hoger onderwijs. Aula’s zitten vol en er is een tekort aan personeel. Toch zullen de besparingen niet eens volledig gecompenseerd kunnen worden door de doorfacturering naar de gezinnen.
Met uw regering krijgt de student in Vlaanderen vanaf nu minder waar voor meer geld, een hogere factuur maar minder kwaliteit. Dat is het resultaat van CD&V op hoger onderwijs. Want de katholieke hogescholen in Leuven kijken aan tegen een tekort van 2,1 miljoen euro. De Gentse hogescholen zullen nog 2 miljoen extra moeten vinden. De Universiteit Gent moet 7 miljoen euro besparen. De KU Leuven moet 5 miljoen euro besparen. Het kan niet anders dan dat deze besparingen zullen snijden in het vlees van het hoger onderwijs, namelijk in het onderwijzend personeel en in de omkadering. Er zullen ontslagen vallen of in het beste geval worden proffen die op pensioen gaan, niet meer vervangen. Het resultaat zal zijn: nog meer studenten per docent, grotere groepen, vollere aula’s, minder begeleiding, minder kwaliteit, minder jobs ook. Ook dat is CD&V op hoger onderwijs.
Vervolgens is er een bijkomend probleem. Hoewel het aantal studenten is toegenomen zonder dat het personeel is gevolgd, zijn er te weinig hoogopgeleiden in Vlaanderen. We verliezen terrein op vlak van kennis. Vlaanderen kent een veel lagere toename van hooggeschoolden dan gemiddeld in de OESO. Er moeten in onze aula’s dus dringend nog studenten bij komen, wil Vlaanderen de trein van de innovatieve kenniseconomie niet missen. En waar moeten we dan op inzetten, minister? Wie moeten we bereiken? Hebt u die aula’s al eens bekeken? Hebt u daar al veel diversiteit, veel kleur gezien? Zijn die een weerspiegeling van de samenleving? Neen, minister, neen.
Nog een OESO-studie die een aantal weken geleden de pers haalde: in Vlaanderen komt nog geen 6 procent van de studenten in het hoger onderwijs uit laaggeschoolde gezinnen, nochtans 18 procent van de bevolking. Kinderen van hooggeschoolde ouders hebben zes keer meer kans om hogere studies te doen. Met andere woorden: de democratisering in Vlaanderen stokt. De oorzaken daarvan liggen deels in het leerplichtonderwijs waar de sociale ongelijkheid al wordt bestendigd. Daarom hoop ik, minister, dat u erin slaagt om daar de nodige hervormingen door te voeren. Maar het is onmiskenbaar ook een gevolg van financiële drempels.
Ik verwees eerder al naar een FLEMOSI-studie (FLEmish MOdels of SImulation) met als titel ‘De sociale doelmatigheid van financiële tegemoetkomingen voor studenten’. En wat blijkt daaruit? De studietoelagen vandaag dekken de studiekosten niet. De inkomensgrenzen zijn te laag, het bedrag van de toelage wordt te snel afgebouwd en de toegang tot de studietoelage is verre van optimaal. Dat zorgt voor een rem op de participatie aan het hoger onderwijs voor jongeren uit lage-inkomensgezinnen, zo besluiten de onderzoekers, omdat de keuze voor hoger onderwijs ertoe kan leiden dat ouders dieper wegzakken in de armoede of financiële bestaansonzekerheid. De studie stelt dan ook zeer duidelijk, zwart op wit en wetenschappelijk onderbouwd, dat, willen we ook mensen uit gezinnen met een laag inkomen de kans geven om te studeren, we de bedragen van de studietoelagen moeten verhogen en de toegang tot studiebeurzen moeten uitbreiden.
Minister, dat doet u niet. U verhoogt het inschrijvingsgeld drastisch maar u bekijkt het systeem van de studiebeurzen niet eens, terwijl iedereen weet dat daar een aantal dingen fundamenteel fout zitten. Voor mensen die de beurzen nodig hebben, zijn ze ontoereikend, en tegelijk zijn er studenten die studietoelagen krijgen terwijl ze die niet nodig hebben. Dat komt omdat de toelagen worden toegekend op basis van inkomen, en het vermogen op geen enkele manier in rekening wordt gebracht.
Opvallende tweet van Greta D’Hondt van vanmorgen: “Wie veel inkomen heeft uit vermogen maar een laag arbeidsinkomen, krijgt toch een studiebeurs.” Als wij samen met CD&V-coryfeeën zoals Coumans pleiten voor een eerlijkere fiscaliteit, voor eerlijkere systemen die grote vermogens niet ongemoeid laten, dan is het ook om die misbruiken aan te pakken zodat onze inspanningen op het vlak van studiefinanciering terechtkomen bij die mensen die het echt nodig hebben, maar u kijkt niet naar dat systeem, u verhoogt lineair de inschrijvingsgelden zonder aan het systeem van de studiebeurzen iets te doen.
U zegt ook sociale correcties door te voeren omdat een kleine groep studenten, de bijna-beursstudenten, de verhoging van het inschrijvingsgeld niet zal moeten betalen. Het gaat om tweeduizend studenten, ocharm nog niet 1 procent van de studentenpopulatie. Dat noemen ze een doekje voor het bloeden. Als u dat als sociale correctie verkoopt, dan kan ik niet anders dan denken dat uw ACW-hart, uw sociale hart, uw onderwijshart ook moet bloeden. Ik denk trouwens dat de harten van heel wat CD&V’ers, van heel wat sociaalliberalen ook vandaag moeten bloeden. Ook hen hoorde ik nooit pleiten voor een verhoging van het inschrijvingsgeld zonder substantiële sociale correcties, laat staan dat ik ze hoorde pleiten voor extra besparingen op studentenvoorzieningen, voor het schrappen van het Aanmoedigingsfonds dat ervoor moest zorgen dat mensen uit kansengroepen ook de weg naar de universiteiten vinden.
Minister, de studenten laten zich horen, en terecht. Ze vragen kwaliteitsvol en toegankelijk hoger onderwijs, en dat is een recht, een kerntaak van de Vlaamse Regering. Daarvoor betalen wij al veel, zeer veel belastingen in dit land. Een hoge belastingdruk en toch nog hoger inschrijvingsgeld moeten vragen aan de gezinnen, dat is dubbelop, omdat u ondanks die hoge belastingen er niet in slaagt om in kerntaken zoals onderwijs te voorzien. Weet u wat zoiets is? Minister-president Bourgeois en minister Turtelboom zijn er niet maar alle liberalen kunnen toch alleen maar beamen dat dit falend beleid is. Dat is inefficiëntie. En dus hebben de studenten vandaag onze steun.
Ik vind dat de rectoren en de directies van de hogescholen nog relatief rustig blijven. In de vorige legislatuur, en u was daarbij want u was toen ook al minister, zette de Vlaamse Regering een belangrijke stap in de hervorming van het hoger onderwijs. We spreken over de inkanteling, de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in het aanbod van de universiteiten. Samen met die hervorming werd ook een financieel meerjarenplan goedgekeurd. Dat plan voorziet in een compensatie van de besparingen die in de periode 2010-2011 werden doorgevoerd. Want ook toen al was de mantra eerst de broeksriem aantrekken om daarna te investeren, het zogenaamde snoeien om te bloeien. Maar wat zegt die meerjarenbegroting, minister? Vanaf 2014 komt er tot 2025 telkens geld bij voor het hoger onderwijs: van 42 miljoen extra in 2014 met een groeipad tot 225 miljoen in 2025. Waar zijn die centen? De besparing die uw regering aan het hoger onderwijs oplegt, is pure politieke contractbreuk. Wanneer komt die bloei na de snoei?
Minister, ik ben begonnen met drie vragen. Willen we kwaliteit? Willen we een kenniseconomie met meer hoogopgeleiden? Willen we meer diversiteit en democratisering? Uw antwoord vandaag is drie keer ‘neen’. CD&V op onderwijs is meer facturen, minder kwaliteit, minder jobs, minder diversiteit en minder democratisering. Wij zijn ervan overtuigd dat het anders kan. (Applaus bij Groen en sp.a)
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik begrijp u niet. Ik begrijp uw keuzes niet. U zegt dat u niet anders kunt, maar dat is niet waar, u kunt dat wel. Zijn er gezinnen met studerende kinderen die de oplopende facturen in het hoger onderwijs zullen kunnen betalen? Uiteraard.
Maar wat zegt u tegen de gezinnen die het niet kunnen? Zal het één jongere zijn, tien, honderd of duizend jongeren die door uw keuzes niet zullen kunnen studeren? Sowieso is elke jongere die het niet kan, er een te veel. Ik had eigenlijk verwacht dat u dat ook zou vinden, en daarom begrijp ik uw keuze niet.
“Iedereen moet een inspanning doen, we kunnen niet anders”, herhalen u en uw collega’s van de Vlaamse Regering tot in den treure. Alleen zijn uw keuzes fundamenteel verkeerd. Elke tuinman kan nochtans met zekerheid zeggen dat als je een jong stekje snoeit, het dood is. Het contrast is des te pijnlijker als ik zie welke inspanning u levert: de rekenmachine uit uw bureaulade halen.
“Ja maar, we scheppen er echt geen plezier in om mensen pijn te doen”, luidt het vaak in één adem. Ook die retoriek klinkt met de dag ongeloofwaardiger. Elke dag sla ik de kranten open en zie ik een nieuwe factuur verschijnen om uw eenzijdige besparingsdrift in het onderwijs te financieren. Facturen die telkens weer bij de ouders van die jongeren belanden, maar daar lijkt u zich niet echt om te bekommeren: als uw rekening maar klopt.
Maar net als uw facturen, houdt het – wellicht tot uw grote ergernis – niet op met de ongerustheid uit alle hoeken van de samenleving. Er is ongerustheid van studenten, van ouders, van universiteiten en hogescholen. Hoort u hen dan niet? Wat zegt u tegen die ouders met opgroeiende kinderen die het nu al moeilijk hebben om de eindjes aan elkaar te knopen? Wat zegt u tegen al die scholieren of studenten die later – als ze echt groot zijn – op een hogeschool of universiteit hun dromen willen najagen? Wel, tegen hen zegt u eigenlijk letterlijk: “Het is betalen of de deur blijft dicht.”
Maar waarom toch? Telkens weer haalt u uw rekenmachine erbij en stuurt u een nieuwe factuur op. U zegt dat de gezinnen amper 10 procent betalen van de reële kost van hun studerende zoon of dochter. En dat de overheid de resterende 90 procent oplegt. U zegt dat precies daarom de verhoging van het inschrijvingsgeld verantwoord is. Maar dat klopt eigenlijk niet. Het is 50 procent voor elk. En dan heb ik – als West-Vlaming – nog zuinig gerekend, want studeren is uiteraard meer dan enkel het inschrijvingsgeld. Het gaat ook om openbaar vervoer, om boeken, om een kot.
En daar houdt het niet op, want na het verhoogd inschrijvingsgeld in het hoger onderwijs moeten hogescholen en universiteiten nu ook besparen op studentenvoorzieningen. Beseft u wel waarop u bespaart? U bespaart op prijzen van koten, op studentenverenigingen, op de prijs voor de dokter wanneer een student ziek is, op een warme maaltijd in het studentenrestaurant. Met één pennentrek wordt dat allemaal duurder!
Ik ben 26. Een paar jaar terug studeerde ik zelf nog. Dat lukte alleen maar omdat ik kansen kreeg, want als dochter van een alleenstaande moeder waren die studentenvoorzieningen voor mij broodnodig. Ik kreeg een beurs om te gaan studeren, ik kreeg een goedkoper kot van de universiteit en ik kon ’s middags met mijn vrienden voor een kleine prijs in het studentenrestaurant een warme maaltijd eten. Het is niet alleen jammer, het is ronduit onbegrijpelijk om te zien welke keuzes u maakt, zoals besparen op de sociale voorzieningen waardoor ook ik kansen kreeg.
Universiteiten en hogescholen doen wat ze kunnen om alle jongeren, zonder onderscheid, kansen te geven en uit de wind te zetten, maar door uw eenzijdige besparingsbeleid hebben ze geen andere keuze. Ze worden aan hun lot overgelaten. “Als er op ons bespaard wordt, moeten we aan kwaliteit inboeten. Of de deuren dichtdoen voor sommige studenten. En als jongeren bij ons niet terechtkunnen, stevenen ze af op de werkloosheid”, roepen hogescholen intussen.
Minister, het gaat dus verder dan alleen maar een warme maaltijd die betaalbaar is. Maar wat is keer op keer uw antwoord op de bezorgdheid en onrust? “Stop met klagen en zoek naar oplossingen.” Met andere woorden: trek uw plan, maak uw huiswerk beter en zorg – ja, alweer! – vooral dat de rekening klopt. U zegt wakker te liggen van de toekomst van onze jeugd, maar in al uw maatregelen blijkt precies het omgekeerde.
Zo treft u opnieuw de studenten die naast een verhoging van het inschrijvingsgeld nu ook een duurdere factuur voor hun kot, hun eten en hun dokter wordt gepresenteerd. Studeren wordt niet alleen duurder op die manier, het wordt ook ontmoedigd! Terwijl het eigenlijk net het omgekeerde zou moeten zijn.
Ik ben bereid te geloven dat ook u dit geen goeie zaak vindt, maar wat moeten we in godsnaam nog doen om de regering te doen inzien dat besparen op onderwijs gewoonweg nefast is? Wat moeten we in godsnaam nog doen voor deze regering eindelijk inziet dat elke euro die we in onderwijs investeren, ons later 4 euro oplevert? Niet ik zeg dat, maar de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), en dat is toch een gerenommeerde instelling? Elk talent dat we mislopen, heeft ook gevolgen voor de economische groei van onze samenleving.
En zo kom ik terug waar ik begon. Wanneer is het voor u genoeg? Waar wilt u eindigen? Met kwaliteitsvol onderwijs dat alleen toegankelijk is voor diegene die het geld zonder problemen zal kunnen ophoesten, onderwijs dat de ongelijkheid alleen maar doet toenemen in plaats van ze glad te strijken?
Vroeger was er een Generatiepact. Nu wordt gewoon een hele generatie gepakt. Federaal hebben ze al beslist om te luisteren naar werkgevers, omdat het hun anders te veel zou kosten. Elke jongere die niet kan studeren, is er een te veel, of er dat nu één is, of vijfhonderd, of duizend. En jawel, u kiest daarvoor. Er is wel dégelijk een alternatief. U kunt andere keuzes maken. Ik vraag u dan ook om naar de studenten en naar de ouders te luisteren en deze maatregelen terug te schroeven. (Applaus bij sp.a en Groen)
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, als ik sommige collega’s hier vooraan hoor, dan moet ik bijna geloven dat wij blij zouden zijn met deze regering, omdat die het inschrijvingsgeld eindelijk kan verhogen. Wel, ik kan u verzekeren: blij zijn we daar níet mee. Evenmin zijn we blij met de financiële situatie waarin onze regio en ons land zich momenteel bevinden. En ja, we moeten er een rekenmachine bij nemen. Jammer genoeg moeten we er een rekenmachine bij nemen. Als N-VA-fractie zijn we er echter wel tevreden mee dat deze Vlaamse Regering een evenwichtige beslissing heeft genomen. Ik ga daar straks nog wel verder op in.
Deze regering heeft echter een beslissing móeten nemen, met een rekenmachine erbij, omdat de omstandigheden ertoe aanzetten. De minister-president heeft in zijn Septemberverklaring duidelijk gezegd dat er drie belangrijke redenen zijn waarom we zulke beslissingen moeten nemen. Tot spijt van wie het benijdt, ga ik ze nog eens herhalen.
Onze zesde staatshervorming en de bijhorende Financieringswet hebben ervoor gezorgd dat een investeringsruimte van 500 miljoen euro die we hadden voor 2015, is omgebogen in een tekort van 1,3 miljard euro, weg te werken in 2015-2016. U zult nu misschien wel opmerken dat er hier partijen in de meerderheid zijn die dat mee hebben goedgekeurd. Ja, maar ook die meerderheidspartijen weten dat we de tering naar de nering moeten zetten. Ook die partijen weten dat we ervoor moeten gaan, dat we moeten ingrijpen.
Ook is er de economische crisis. Helaas, ik kan daar ook niets aan doen. Mevrouw Soens, ik ben ook nog vrij jong, maar ik kan daar ook niets aan doen. Ik zie dat dit gebeurt.
Ten slotte is er het feit dat Europa een aantal regels heeft aangepast en dat we ons daarnaar moeten plooien, of we het nu willen of niet.
Er moeten dus op alle domeinen inspanningen gebeuren. Dat is jammer, maar wel noodzakelijk.
De heer Crombez heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, ik heb om te beginnen de indruk dat u inderdaad blij bent met wat er is beslist. U zegt immers hetzelfde als de minister-president in de Septemberverklaring: er zijn drie redenen. Het is niet onbelangrijk dat u de update doet van de toestand ondertussen. U kunt denken dat die studenten dat allemaal niet begrijpen, maar ondertussen begrijpen ze zeer goed dat dit geen noodzaak is, zoals u hier nog eens probeert uit te leggen. Ik begrijp dat u een beslissing met betrekking tot de studenten ziet als iets dat alleen maar met de rekenmachine moet gebeuren. U herhaalt dat. Dat is eerlijk.
Er is echter ondertussen sprake van een buffer. Dat is meegedeeld door de minister van Begroting. Dat kwam na de Septemberverklaring. Vorige week heeft iemand van CD&V hier op het spreekgestoelte al – zeer terecht – gevraagd wat u met die buffer zult doen. Als wij, als onze beide fracties zeggen dat dit een keuze is, geen noodzaak, dan is dat omdat u kunt beslissen om de besparingen in het hoger onderwijs niet te doen, zonder dat er tekorten worden gemaakt of dat er begrotingsproblemen komen.
We hebben gisteren in de commissie Financiën een debat gehad met de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Daaruit blijkt dat u hebt beslist om de begroting zo te maken dat Vlaanderen 240 miljoen euro meer bespaart dan nodig. Er is een tijd geweest dat de N-VA een andere houding had in dit parlement, dat ze de kosten en de lasten die ze de Vlamingen aan het opleggen is, niet zou hebben opgelegd. Indertijd zei ze: geen overschotten, geen tekorten. De SERV heeft echter zeer duidelijk gezegd dat, als Vlaanderen nominaal blijft werken en de economie – waarnaar u verwijst – vertraagt, Vlaanderen 240 miljoen euro te veel zal besparen. Dat staat letterlijk in het verslag.
Dus zeg niet meer tegen de rectoren en tegen de studenten dat u niet anders kunt. U kunt wel anders, maar u wilt dit doen. U bent inderdaad een rekenmachine. (Applaus bij sp.a en Groen)
U zegt dat ik blij ben. Misschien moet ik het nog eens herhalen: ik ben helemaal niet blij. Het is voor niemand, voor niemand … (Opmerkingen van de heer John Crombez)
Mijnheer Crombez, mijn excuses, maar ik wil er wel naar verwijzen dat wij aan uw minister tijdens de vorige regeerperiode – en ik kom er seffens nog op terug – tot in den treure hebben gevraagd om met de flexibilisering aan het werk te gaan, tot in den treure hebben gevraagd om met leerkrediet te werken. Niets is eraan gebeurd. Niets. (Applaus bij de N-VA)
De heer Diependaele heeft het woord.
Blij of niet blij, als politici hebben we een verantwoordelijkheid, en wij nemen die verantwoordelijkheid, en u hebt dat de laatste jaren niet gedaan. Wij nemen die verantwoordelijkheid om de begroting in evenwicht te krijgen voor de toekomstige generaties. (Applaus bij de N-VA)
U hebt het over gisteren. U hebt gisteren uw les gekregen maar u hebt ze blijkbaar niet goed begrepen. Voorzitter, dat gaat trouwens over een debat over de begroting zelf, en dat heeft hier weinig mee te maken.
U hebt het over de indexsprong. Het klopt inderdaad dat we moeten nagaan wat het zal betekenen voor Vlaanderen. We weten dat nog niet. Maar in tegenstelling tot de gewoonte bij de socialisten, wil deze regering geen geld uitgeven wat ze nog niet heeft. Wij willen eerst weten wat we krijgen en dan zullen we nagaan wat we ermee gaan doen. Daar moet eerst duidelijkheid over zijn. (Applaus bij de N-VA)
U maakt een opmerking dat we te veel bespaard zouden hebben of te veel zouden gaan besparen. We zijn er gisteren over bezig geweest en de SERV heeft u daar – voor alle duidelijkheid – geen gelijk in gegeven. Het gaat om verschillende zaken. Enerzijds is er de begroting die een boekhouding is. Door de nieuwe regels van Europa – die we allebei idioot vinden, wat we gisteren ook hebben gezegd – zijn we verplicht om investeringen waarvan we volgend jaar de factuur krijgen, pas dan in de begroting te schrijven. Maar – en daar ontstond gisteren verwarring over – de beschikbaarheidsvergoedingen moeten maar de komende jaren nadien worden betaald. Kasmatig moeten we inderdaad volgend jaar die betalingen nog niet doen. Dat klopt.
Wij hebben nu de afspraak – die hebben we trouwens gemaakt, mijnheer Crombez, met een regering waarin u staatssecretaris was – dat we zouden gaan voor een begroting die nominaal in evenwicht is. Wij zijn er trots op dat we de enige regio in dit land zijn die zich aan die afspraak houdt, niet omdat het goed is voor de andere of voor Europa, maar omdat het ook goed is voor ons, voor Vlaanderen. U moet dringend eens uw les leren, want u hebt het gisteren duidelijk verkeerd begrepen. (Applaus bij de N-VA)
De heer Rzoska heef het woord.
Mijnheer Diependaele, ik snap dat de discussie van gisteren niet altijd even plezant was om te horen.
Wat de SERV ook heel duidelijk heeft gezegd, is dat sinds zijn rapport, er wel een en ander gewijzigd is. Er was de Septemberverklaring, maar op dat moment was er nog geen regering gevormd aan de andere kant van de straat en – dat moet u toch toegeven – waren de budgettaire beslissingen die men daar ging nemen, hier niet gekend.
Wat de SERV ook heeft meegegeven, is dat begroting en financiën uiteraard dynamische gegevens zijn. De heer Crombez heeft er al naar verwezen en ik heb de vraag ook toen in de commissie gesteld aan de minister van Begroting en Financiën: “Wat op het moment dat men aan de overkant van de straat beslist om een indexsprong toe te passen? Wat betekent dat aan meevaller in de begroting 2015 op de loonmassa die eigenlijk in de Vlaamse begroting zit?” Ze heeft me toen geantwoord: “Dat zal in een vork spelen van 170 tot 200 miljoen euro.” U kunt nu niet – en dat is wat de heer Daniëls zegt – zeggen dat er niets veranderd is aan de financiële situatie. Er is mogelijk een meevaller in de begroting, waarbij het toch wel terecht is – want een begroting is geen statisch gegeven – dat op het moment dat die meevaller er is, er een discussie ontstaat over wat je doet met de extra budgettaire ruimte. Ik denk dat dat een normale politieke vraag is.
De fracties hebben mij bij de bespreking over het toekomstig beleidsplan gevraagd om diegene die op het spreekgestoelte staat, zo veel mogelijk aan het woord te houden. U krijgt nog veel tijd om over de begroting te discussiëren. Ik geef de heer Van den Heuvel nog het woord, en dan is het opnieuw aan de heer Daniëls.
De heer Van den Heuvel heeft het woord. (Opmerkingen van de heer John Crombez)
Mijnheer Crombez, als u een repliek wilt geven aan de heer Diependaele, krijgt u uiteraard het woord. Maakt u zich daar niet ongerust over.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, gisteren hebben we inderdaad een interessant debat gehad met de SERV. Ik stel echter vast dat onze vrienden van de linkse oppositie heel snel klaar staan en heel proactief zijn als het erop aankomt om geld uit te geven dat er nog niet is. Dat is de conclusie van de discussie van gisterennamiddag en vandaag. (Applaus bij de N-VA en bij CD&V)
U weet heel goed, mijnheer Crombez, dat er wellicht een meevaller komt met de indexsprong. Maar er zijn ook heel andere berichten, bijvoorbeeld de donderwolken boven de economische groei en de economische conjunctuur. We zullen dat zien bij de begrotingscontrole in het voorjaar van 2015. U doet nu al een voorafname en wilt de mogelijke meevaller van de indexsprong heel snel uitgeven, zonder rekening te houden met wat er langs de minzijde komt. Dat is blijkbaar de kortzichtigheid waar jullie willen aan vasthouden.
Het fundament van dit debat is: stellen we het hoger onderwijs open voor zoveel mogelijk jongeren? We hebben deze week nog kunnen lezen dat het aantal hooggeschoolden in Vlaanderen omhoog moet. De essentie van het debat is de vraag of we ons hoger onderwijs op termijn kwalitatief en toegankelijk houden.
En dan is het geen centenkwestie. Het zou heel gemakkelijk zijn om het debat te verengen tot een centenkwestie. Ik dacht, mijnheer Crombez, dat u het salonsocialisme van centen allang overstegen had. Het gaat over sociale mobiliteit in het Vlaanderen van de toekomst. Het gaat over kwalitatief en toegankelijk hoger onderwijs. Dan is dat inschrijvingsgeld – we voelen dat overal in de publieke opinie – een klein element van de discussie.
Ik ben ervan overtuigd dat onze minister van Onderwijs de juiste aanpassingen en moderniseringen van het hoger onderwijs zal doen: minder regeldruk, minder visitatiecommissies, minder studieverlengende projecten. Uw socialistische ministers hebben er de voorbije twintig jaar een punt van gemaakt om de studieduur op een kunstmatige manier te verlengen, wat nu aan de gezinnen, aan de democratisering van het onderwijs én aan de Vlaamse overheid kost om dat terug te schroeven.
Daarover gaat het debat: niet alleen over centen, maar over een fundamentele modernisering van het hoger onderwijs. Dat gaat deze regering aanpakken. En dat gaat onze fractie volledig ondersteunen. (Applaus bij de meerderheid)
Voorzitter, u hebt een beetje een vreemd parlement voor u. De oppositie slaagt er blijkbaar beter in om een beetje welvoeglijk en beleefd te blijven en niet om de twee zinnen naar een scheldpartij te grijpen. Alles zal in de verslagen genoteerd zijn. (Opmerkingen)
Ik vind het niet nodig, beste meerderheid, dat u om de twee zinnen begint te schelden. Dat is echt niet nodig, ik wou dat maar even zeggen.
Ik wil één simpele vraag stellen, zowel aan de meerderheid als aan de minister. Als de middelen er volgend jaar zijn, gaat u de besparingen op het hoger onderwijs dan niet doorvoeren? (Opmerkingen)
Ik zal uitleggen waarom ik die vraag stel. De voorbije twee weken was er niet enkel nieuws over de begroting op federaal niveau. Wij zijn als België en als Vlaanderen ook een van de meest welvarende regio’s ter wereld genoemd, en dat door onverdachte bronnen. U verwijst naar de linkse oppositie, mijnheer de fractievoorzitter van CD&V. U hebt daar een punt, want u mist wat progressieven in de meerderheid.
We werden onder andere door Credit Suisse een van de meest welvarende en rijke regio’s genoemd. Als je gelooft dat het hoger onderwijs belangrijk is, als je echt gelooft dat je daarop moet inzetten en het is niet nodig om erop te besparen, dan doe je dat als welvarende regio niet. Dat is de essentie van het debat.
Mijnheer de fractieleider, we hebben slimme studenten die zeer goed begrijpen dat wat u zegt, namelijk dat het verhogen van het inschrijvingsgeld een goede zaak is om de toegang naar het onderwijs te verbreden, flauwekul is.
Ik wil straks een antwoord op de vraag: als u vaststelt dat de middelen er zijn om die besparingen in het hoger onderwijs niet door te voeren en het inschrijvingsgeld van de studenten niet te verhogen, zult u die besparingen dan niet doorvoeren?
Want wat mijnheer Daniëls – mijn excuses, het is bijna weer aan u – in zijn inleiding probeert te zeggen is: “We kunnen niet anders.” (Opmerkingen van de heer Koen Daniëls)
Wat ik van de meerderheid en de ministers wil weten, is: als u wel anders kunt, zult u die besparingen dan godverdikkie wél schrappen? Want die flauwekul ben ik echt beu. (Applaus bij sp.a en Groen)
De heer Somers heeft het woord.
Mijnheer Crombez, ik wil twee kleine – en beleefde – opmerkingen maken.
Eerst en vooral verbaas ik mij erover dat uw partij aan de overkant fulmineert tegen de indexsprong en dat u die hier al wilt uitgeven voordat hij genomen is. Dat is een eerste merkwaardige vaststelling. (Applaus bij de meerderheid)
Mijnheer Crombez, u en andere collega’s van de oppositie zeggen terecht dat er vandaag in onze maatschappij te weinig opwaartse sociale mobiliteit is, dat er in een divers wordend Vlaanderen kansengroepen zijn die te weinig vertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. Dat is een bekommernis die ik als liberaal voor 100 procent onderschrijf. Daar moet iets aan gebeuren. Ik wil u een kleine vraag stellen: wie was er de voorbije tien jaar minister van Onderwijs? Welke partij heeft die geleverd? Uw partij! Het is dus op de eerste plaats uw verantwoordelijkheid. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Crombez heeft een vraag gesteld. De heer Daniëls zal daar nu op antwoorden, want hij staat daar te vereenzamen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik vind het wel boeiend dat jullie al weten wat ik zal zeggen.
Deze Vlaamse Regering heeft vrijdag de knoop doorgehakt, na veel overleg. Een maand geleden werden hierover de eerste debatten gevoerd. Vanuit de N-VA begrijpen we – mind the word: ik zeg “begrijpen we”, niet “zijn we blij” – dat het een moeilijke beslissing is geweest om een bedrag van 890 euro naar voren te schuiven voor de niet-beursstudenten, maar we zien wel dat dit ver onder de door ons opgestelde 1000 euro is gebleven. En het is zelfs nog veel verder onder de 1250 euro en de 1350 euro gebleven en de rest van het opbod dat jullie de studenten hebben wijsgemaakt. Er was zelfs sprake van een verdubbeling tot 1700 euro. Op een bepaald moment kon ik zelfs niet meer volgen in de kranten naar hoeveel duizend euro we zouden gaan. (Applaus bij de N-VA)
Mijn excuses, ik zal nog even wat cijfers moet aanhalen, maar nadien komt de inhoud weer aan bod, want die is minstens even belangrijk.
Bovendien zijn de wijzigingen gekoppeld aan sociale correcties. U kunt lacherig doen over die sociale correcties, maar ze zijn wel belangrijk. De drie soorten inschrijvingsgelden, voor de drie categorieën, blijven bestaan. Dat is niet zomaar iets. Het is overeind gebleven. De minst kapitaalkrachtige studenten, de beursstudenten, blijven op 105 euro. Er komt welgeteld 1,1 euro bij door de indexering – en dan laat ik nog in het midden of we al dan niet indexeren. De bijna-beursstudenten stijgen van 409 euro naar 470 euro. U vraag zich wellicht af waarom ik dit zeg. Wel, omdat ik het niet pik dat de indruk wordt gewekt dat alle studenten vanaf morgen 1350 euro zullen moeten betalen, want dat is niet zo. Het is niet zo!
En daarenboven – dat mogen we niet vergeten – schuiven de inkomensgrenzen voor de bijna-beursstudenten op, zodat er meer studenten in aanmerking komen. Dat zijn ook studenten van werkende ouders met een klein inkomen. Met andere woorden: dat zijn geen draconische inschrijvingsgelden.
Ik ben verbaasd dat ik nog niet ben onderbroken, want ik heb ondertussen al één minuut gesproken.
In elk geval: er zijn landen die geen inschrijvingsgeld vragen. Dat zijn er zeven in Europa. Gaan we daar naartoe? Oké, dan zullen we dat doen. Maar gaan diegenen die daarvoor pleiten dan ook akkoord met het invoeren van de numerus clausus? Gaan jullie akkoord met centrale examens? Die zijn er in zes van de zeven landen. Of gaan we het doen zoals Duitsland het doet? Geen inschrijvingsgeld, maar wel twee keer per jaar semestrieel 100 tot 300 euro bijdrage voor de administratiekosten. Dat is 600 euro per jaar. Het is geen inschrijvingsgeld, maar het moet wel worden betaald.
Mijnheer Daniëls, u hebt gevraagd om een reactie: de heer Crombez heeft het woord.
U vraagt, wij draaien. Ten eerste, uw redenering “wees blij want je krijgt maar een half pakje slaag” is om te lachen. Het is geen 1700 euro geworden. Ten tweede, dit is gewoon een vraag: is er iemand in dit parlement die heeft gevraagd om het inschrijvingsgeld naar nul te brengen? (Opmerkingen van de heer Koen Daniëls)
Wie heeft dat in dit parlement al gevraagd? Ik heb in mijn respons op de minister-president het voorbeeld gegeven van landen die ook budgettaire keuzes moeten maken. Herinner u het fijne voorbeeld van Schotland. Daar was u toen blij mee, daar kon u mee lachen. Ze moeten ook budgettaire keuzes maken en toch beslissen ze dat het inschrijvingsgeld vermindert tot zelfs gratis wordt. Niemand – ik daag u uit als u zegt dat ik het heb gedaan – heeft hier gevraagd om het inschrijvingsgeld naar nul te brengen. Stop dus met die retoriek vanuit de meerderheid die zegt dat als het nul wordt, er een numerus clausus komt. Niemand heeft gevraagd om het naar nul te brengen. Als het niet waar is, laat de verslagen dan maar eens zien.
In het vorige debat is Duitsland aangehaald. (Opmerkingen van de heer John Crombez)
In Duitsland is het nul euro, ik heb het opgezocht.
Mijnheer Daniëls, misschien was u nog niet zo goed aan het luisteren door al het rumoer, maar ik heb het daarstraks al gezegd. Wat er in Vlaanderen gebeurt, is dat de mensen twee keer langs de kassa moeten passeren, niet langs ‘Start’, maar langs de kassa. Eén keer omdat ze veel belastingen moeten betalen, en nog eens omdat ze een extra factuur doorgeschoven krijgen. Je betaalt in Vlaanderen meer, en je krijgt minder. De landen waar je ons mee vergelijkt, hebben meer hoogopgeleiden. Dat staat in de studie van Dirk Van Damme. Meer mensen volgen universitair of hoger onderwijs. Ze hebben meer kwaliteit, de aula’s zitten minder vol, er is meer begeleidend personeel per student en ze moeten minder betalen. Daar gaat het over. In Vlaanderen gaan we compleet de andere richting uit.
Die sociale correcties zijn wel om te lachen. Het gaat om 1 procent: 2000 studenten die geen verhoging van het inschrijvingsgeld moeten betalen. Ons beurssysteem is totaal ontoereikend. Onze studietoelagen dekken de studiekosten niet. Al die andere mensen die te weinig krijgen en wel worden geremd door een financiële kwestie en niet kunnen deelnemen aan het hoger onderwijs … Mijnheer Van den Heuvel, het is een centenkwestie voor veel mensen. Ze kunnen het hoger onderwijs niet betalen, ze kunnen niet participeren. Aan dat beurssysteem wordt niets gedaan, dat wordt niet geëvalueerd, dat wordt niet bekeken, minister Crevits. Dat vind ik ongelooflijk. Die sociale correcties, dat is niks. (Applaus bij Groen)
Er is een belangrijk issue, en dat is dat we moeten voorkomen dat we uitgaven doen voor de gezinnen, die weinig tot niet zinvol zijn. Oriëntatieproeven zijn cruciaal. We zijn momenteel jongeren en hun ouders in de richting van hoger onderwijs aan het sturen, van wie we weten dat ze het niet zullen halen. Dat is een grote maatschappelijke kost, ook als we hun studietoelagen geven. Het is ook een grote maatschappelijke kost voor die gezinnen, want zij moeten dat betalen. Dat is cruciaal.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mijnheer Crombez, u verbaast me wel een beetje. Ik ben altijd amateur geweest van tekstexegese, dus ik zal wel eens kijken naar de verslagen. U bent voor tv-camera’s, op de radio en in kranten gaan toeteren dat het elders gratis is, maar eigenlijk vindt u dat toch niet zo goed, want dat zou u voor Vlaanderen niet willen. Maar u hebt het toch maar mooi overal gezegd.
Wat is het nu, mijnheer Crombez? Gaat u overal retorisch knappe nummertjes opvoeren, en dan hier met een uitgestreken gezicht komen vertellen dat u niet vraagt dat het gratis zou zijn? Wat vraagt u dan wel? Zeg dat eens. Wat mag het dan wel kosten voor u? (Applaus bij de meerderheid)
Voorzitter, ik krijg veel vragen vandaag. Ten eerste, merci voor het compliment dat ik knappe retorische nummertjes opvoer. Meestal wordt het omgekeerde over mij gezegd. Dus ik ben echt blij met dat compliment.
Ten tweede wil ik ingaan op de essentie van uw vraag. Mijnheer Daniëls, u hebt het daarnet heel goed aangegeven. U zei: wij willen – en dat is de essentie – dat gezinnen via oriënteringsproeven beseffen dat ze verkeerde keuzes maken als ze jongeren die er niet klaar voor zijn, naar een verkeerde plek sturen. Ze moeten geen zotte kosten maken.
U onderbrak me toen ook door te zeggen dat er in Zweden een numerus clausus is. Voor ons is het het een of het ander. Als jullie toegang tot het onderwijs erg belangrijk vinden, dan kan je aan niemand uitleggen dat de prijs wordt verhoogd. We geven voorbeelden van landen waar er een andere keuze wordt gemaakt en jullie zeggen dan dat daar vormen van selectie zijn. Maar jullie doen nu de twee: het wordt duurder voor drie vierde van de studenten en er zal worden georiënteerd zodat gezinnen geen zotte kosten maken. Mevrouw Brusseel, ik zal overal blijven herhalen dat deze beslissing onnodig en onrechtvaardig is.
Mijnheer Crombez, er is een groot en wezenlijk verschil tussen een niet-bindende oriëntatieproef en selectie- en toelatingsexamens. Ooit heette een document van een van uw ministers ‘de oriëntatienota’. Hier hebben we het over oriënteren, en dat is iets anders dan iemand iets verbieden. Ik treed mevrouw Brusseel bij dat het voor mij ook niet meer duidelijk is wat u wilt.
60 procent van onze 18-jarigen stroomt door naar het hoger onderwijs en dus 40 procent niet. In die filosofie is het toch logisch dat erover wordt nagedacht dat wie er gebruik van maakt, ook een bijdrage betaalt. Als dat niet moet, dan betekent dit dat iedereen die bso of tso doet, mee betaalt. Laat ons dus de eigen bijdrage onder de loep nemen. Het is al meermaals gebleken dat het rendement van hoger onderwijs voor de individuele student hoger is dan voor de hele maatschappij. Volgens de OESO verdient een hogeropgeleide in België gemiddeld 28 procent meer dan iemand met een middelbaar diploma. Is het dan niet logisch dat we een kleine extra bijdrage vragen van diegenen die ervan zullen profiteren? Is dat te veel gevraagd?
Bovendien is het verhoogd inschrijvingsgeld slechts een fractie van de totale studiekost. Helaas, maar het is zo. De maatschappij investeert per student hoger onderwijs tussen de 9000 en 14.000 euro. Laat ons er dan ook maximaal voor zorgen dat ze er geraken en dat ze juist worden georiënteerd. Internationaal onderzoek wijst uit dat het laten stijgen van het inschrijvingsgeld niet leidt tot minder instroom. Ik kan daar ook niet aan doen. Ik heb dat gevonden in het Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid.
Waar gaat het dan wel over? Het woord is al gevallen: democratisering. Dat zullen we niet bereiken enkel en alleen met het inschrijvingsgeld. Dat begint in het kleuteronderwijs. Deze regering heeft in haar regeerakkoord duidelijk de hele lijn meegenomen. We beginnen met een maximale kleuterparticipatie. We willen gaan naar studieloopbanen, ook in het secundair onderwijs, waar er minder uitval is. We willen in het secundair onderwijs een oriënteringstraject inschrijven. De beste besparing is ervoor zorgen dat studenten goed georiënteerd zijn en geen jaar of jaren verliezen. Het vermijden van uitgaven voor studenten en de ouders, is ervoor zorgen dat ze op zo’n kort mogelijke termijn een diploma behalen. Daarover gaat het!
Mevrouw Segers heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, we willen met zijn allen democratisering bereiken, maar die bereik je niet met de verhoging van het inschrijvingsgeld. Gisteren sprak ik met een alleenstaande moeder die 20 euro te veel verdient per maand en zo geen recht heeft op een beurs. Ze kan haar dochter niet laten studeren.
Het gaat ook niet alleen over oriëntering, maar over begeleiding. In Brussel zitten we aan de universiteit met het hoogste aantal allochtone studenten met taalachterstand enzovoort. Ik ondervind elke dag dat we er alles aan moeten doen om die barrières weg te werken voor studenten die voldoende enthousiast en competent zijn.
De Vlaamse Regering schrapt het Aanmoedigingfonds van 6,5 miljoen euro. Dat is een duidelijke keuze, maar niet ten voordele van de democratisering, integendeel zelfs.
Het Aanmoedigingsfonds is bedoeld om werkstudenten, studenten met een handicap, studenten met een taalachterstand en studenten uit kwetsbare gezinnen bijkomend te ondersteunen. De universiteiten hebben die bijkomende ondersteuning echt nodig. Dit is zeker het geval in een stad als Brussel, waar we voor enorme uitdagingen staan.
De schrapping van het Aanmoedigingsfonds is een duidelijk symbool dat duidelijk bewijst dat de meerderheid keuzes maakt die dwars tegen de retoriek over democratisering ingaan.
Mevrouw Segers, u haalt terecht aan dat studenten met een taalachterstand bij jullie aankomen. Dat zou eigenlijk niet mogen. Net daarom kiest de Vlaamse Regering ervoor om hier tijdens de volledige loopbaan van de studenten aan te werken.
Wat het Aanmoedigingsfonds betreft, kan ik enkel vaststellen dat alle instellingen in het hoger onderwijs eigenlijk hebben gevraagd dit niet te doen. De papieren rompslomp die hieraan is verbonden om elke euro te krijgen, is zo groot dat ze zich liever op een maximale begeleiding van de studenten focussen. Dit is volgens hen beter dan al de papieren rompslomp die bij dit fonds met 6 miljoen euro hoort.
U hebt ook naar de situatie in Brussel verwezen. U kent het financieringsmodel. De instellingen in Brussel en vooral uw instelling hebben een verhoogde sokkel. Ze hebben de vereffening in het verleden volledig in rekening mogen brengen om die middelen te behouden. Indien u naar die situatie verwijst, moet u ook het volledig plaatje schetsen.
De heer De Croo heeft het woord.
Voorzitter, ik ben in mijn jonge jaren gedurende een viertal jaar minister van Onderwijs geweest. Ik kan de invalshoek van de vorige spreker bijzonder appreciëren. Het kleuteronderwijs is zo belangrijk dat ik een dag de volgende boutade heb gebruikt: “Stuur de universiteitsprofessoren naar het kleuteronderwijs en omgekeerd.” Ik ben ervan overtuigd dat we ons de vraag mogen stellen of veel van de betreurenswaardige achterstand in onze huidige maatschappij niet te wijten is aan het feit dat sommige medeburgers niet de kans krijgen kleuteronderwijs te volgen.
Dat is uiteraard correct. Om die reden staat in het Vlaams regeerakkoord dat we nog meer op de kleuterparticipatie vanaf drie jaar zullen inzetten. Mevrouw Segers heeft net zelf naar de taalachterstand verwezen. Ik ben blij dat ze dit punt heeft aangehaald. We moeten ervoor zorgen dat we in het kleuter- en secundair onderwijs maximaal op het wegwerken van die taalachterstand Nederlands inzetten.
Wat de uitwerking van de flankerende maatregelen betreft, wil ik even een paar cijfergegevens aanhalen. Op dit moment zitten we met een verlaagd studierendement. Dit is spijtig. Uit de slaagcijfers van de vijf Vlaamse universiteiten blijkt dat maar liefst zes op tien studenten niet slaagt in het eerste jaar. Slechts 30 procent van de studenten behaalt een bachelor in drie jaar tijd. Na zeven jaar heeft 30 procent van de studenten nog steeds geen bachelor behaald. Normaal gezien, kost dit drie jaar. Verder slaagt 10 procent van de eerstejaarsstudenten voor geen enkel opleidingsonderdeel. De eerstejaarsstudenten die voor minder dan een vijfde van de vakken slagen, halen zelden een diploma. Het aandeel studenten dat bij de aanvang niet alle studiepunten opneemt, stijgt. Dit betekent dat de studieduur voor hen langer wordt.
Wie het eerste jaar met 50 studiepunten begint, moet automatisch een jaar langer studeren. Dit betekent niet enkel automatisch een jaar meer dat inschrijvingsgeld moet worden betaald. Het gaat ook om het kot, het treinabonnement en dergelijke. Dat maakt het duur. We moeten ervoor zorgen dat dit niet gebeurt.
De universiteiten en hogescholen kunnen de toevloed aan studenten nauwelijks aan. Er is een tekort aan aula’s, studentenkamers en stageplaatsen. Tegelijkertijd geven onze instellingen ook aan dat er voor het einde van de rit veel uitstroom is. Er vallen er veel uit omdat ze blijkbaar niet de juiste studiekeuze hebben gemaakt. Ze hebben niet de juiste oriëntering gekend. Moeten we dan aula’s bijbouwen die nadien leeg zullen staan of moeten we de studenten juist oriënteren? Ik stel voor dat we de studenten vooral juist oriënteren.
Niemand kan natuurlijk tegen een betere oriëntering zijn. We hebben daar tijdens plenaire vergaderingen en commissievergaderingen al ontzettend vaak voor gepleit. Dit is een prioriteit.
De vraag is hoe we hiervoor moeten zorgen. Die oriëntering volgt uit een betere begeleiding. Die begeleiding wordt deels door de sociale diensten voor studentenvoorzieningen verzorgd. Dit kan omdat er in verhouding tot het aantal studenten veel personeel is. De meerderheid wil hier echter op besparen.
De meerderheid is van mening dat we een betere begeleiding en een betere oriëntering tot stand kunnen brengen met minder personeel, minder omkadering en minder middelen voor de sociale diensten. Dat is de wijze waarop de meerderheid dit wil doen.
U denkt misschien een betere oriëntering te organiseren door een inschrijvingsgeld te vragen. Ik zie die link niet. Ik zie niet hoe dat kan werken, mijnheer Daniëls, al die maatregelen die u gaat nemen.
Ja, er moet iets gebeuren aan de doorgedreven en doorgeslagen flexibilisering. Ja, de oriëntering kan worden verbeterd. Ja, we moeten iets doen aan een oriëntering in het secundair onderwijs. Ja, er moet een hervorming komen, dat heb ik daarnet al gezegd. Maar dat doet u niet door de inschrijvingsgelden te verhogen en drastisch te besparen. Dat doet u niet door minder onderwijzend personeel te realiseren. Zo werkt dat niet. Dat zijn de keuzes die u maakt, en ze zijn dus duidelijk verkeerd.
Ik heb een vraag om verduidelijking in dezelfde richting. U vindt dat de universiteiten zwaar bevraagd zijn, naar lokalen, studenten en omkadering. Er zijn veel studenten. Het zit overvol, zei u. Vervolgens wilt u gaan oriënteren. Als de universiteiten zo zwaar bevraagd zijn – de groepen zijn groter geworden, ik kan dat bevestigen, dat is zo –, dan is het zeer eigenaardig dat er bespaard wordt, tenzij u eigenlijk wilt dat er minder studenten naar de hogescholen en universiteiten gaan dan vandaag. Is dat zo? Ze worden zwaar bevraagd en toch wilt u gaan besparen. U doet het omgekeerde van uw analyse. Betekent dit dat u door een oriëntering wilt bereiken dat er minder studenten naar het hoger onderwijs en de universiteit gaan? Ik wil uw logica begrijpen.
Eén, er wordt bespaard op de niet-loongebonden werkingsmiddelen. Niet-loongebonden! Met andere woorden, de mensen die de begeleiding doen, blijven, want zij zijn loongebonden. We besparen 2 procent op het niet-loongebonden deel.
Twee, de vraag om oriëntering gaat niet over minder, maar over de student op de juiste plaats. Dat is iets anders! Oriëntering is een volledig luik in het hele traject van kleuter- naar hoger onderwijs. De realiteit van het budget is in 2015. Als het anders had gekund, had ik het ook graag omgekeerd gedaan, maar de realiteit noopt ons tot wat ze nu is. Ze is wat ze is. Ik kan er ook niet aan doen. Dat komt omdat we in het verleden, als ik de rekenmachine nog eens mag gebruiken, misschien te veel gedacht hebben: als we geld over hebben, geven we het nu al uit, en dan achteraf hebben we vastgesteld dat we niets over hadden. Die put is gegroeid en gegroeid en gegroeid. Daar zit een gigantisch probleem.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Als u dat allemaal zo belangrijk vindt, die oriëntering en de democratisering, waarom schrapt u dan het Aanmoedigingsfonds? Waarom schrapt u dan maatregelen die exclusief bestaan voor studenten voor wie het niet evident en gemakkelijk is om op de universiteit of hogeschool te geraken, om te slagen in hun studies? Waarom laat u die mensen vallen?
Daar heb ik net al op geantwoord, mevrouw Van den Bossche. Ik vrees dat u net te laat binnenkwam. Maar ik wil het Aanmoedigingsfonds best nog eens uitleggen.
Dat staat allemaal in het verslag, mijnheer Daniëls. (Gelach)
Met alle respect, ik vind niet dat dit twee keer moet worden uitgelegd. Er is nog een andere vraag die u moet beantwoorden, maar niet deze over het Aanmoedigingsfonds.
Met andere woorden, de regering-Bourgeois zal alles inzetten om de ongewenste effecten van de flexibilisering aan te pakken. We gaan maximaal inzetten op de doorgeslagen flexibilisering en studieduur. Ik heb het al gezegd. Ik wil het gerust nog eens herhalen. Een evaluatie van het financieringsmodel dringt zich dan ook op, want op dit moment is er een drang in de strijd om zo veel mogelijk mensen om te keren in een drang om toekomstige studenten zo goed mogelijk te oriënteren, en daar zullen we ook in het financieringsmodel iets aan moeten doen.
Het is hier al tot in den treure herhaald, we moeten het leerkrediet op dat vlak meenemen, min de oriëntering. Laat ons ook niet vergeten: een klassenraad op het einde van het secundair onderwijs geeft ook al een advies. Dat advies moeten we in heel het oriënteringstraject meenemen. Daarnaast zullen we werk moeten maken van ons opleidingsaanbod. Op de dag van vandaag moet een student die naar het hoger onderwijs gaat, kiezen tussen bijna 550 bacheloropleidingen over 23 instellingen. Begin er maar aan.
Wij moeten de administratieve druk verlagen. Dat komt ook het personeel ten goede, zo kan het voor extra begeleiding zorgen. We moeten tijd vrijmaken opdat de mensen in het hoger onderwijs zich opnieuw kunnen bezighouden met hun kerntaken: onderwijs, onderzoek en de begeleiding van studenten.
Ik wil nog een vraag opwerpen. Ik wil graag met de mensen in debat gaan, maar al onze instellingen van hoger onderwijs maken deel uit van een associatie. Hier zijn zelfs een aantal mensen aanwezig die een niet onbelangrijke taak in zo’n associatie hebben. De associatie van universiteiten en hogescholen werd ooit gemaakt met het oog op maximale energiewinsten, efficiëntie en solidariteit. Uit de verhalen die ik hoor, maak ik op dat die solidariteit op dit moment toch enigszins onder druk komt te staan. Hogescholen en universiteiten – en ik denk dat ze nog wel overleg hebben – vragen hoe ze daarmee zullen omgaan. Ik denk in elk geval dat dit een debat waard is binnen de associaties.
Collega’s, de komende legislatuur zullen we nog vaak debatteren over thema’s die vandaag aan de orde zijn geweest, al of niet in een actualiteitsdebat. Oriëntering, terugdringen van de doorgeslagen flexibilisering, rationalisering van het aanbod, het verlichten van de administratieve druk: de N-VA-fractie zal dit alles nauwgezet opvolgen onder het motto ‘de juiste student op de juiste plaats’, om maximaal diploma’s te verwerven. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, u hebt het over associaties. Het is absoluut juist dat we daar kunnen rationaliseren. Laten we dus dat debat voeren. Maar ik had begrepen dat niet alle instellingen vragende partij waren voor de afschaffing van het Aanmoedigingsfonds – onder andere twee instellingen in de associatie die ik persoonlijk nogal goed ken, die van Brussel. Zij zijn er geen voorstander van omdat in Brussel, maar ook in Antwerpen en, in derde instantie, in Limburg meer studenten die uit sociaal-economisch zwakkere milieus komen, die een taalachterstand hebben, maar die wel georiënteerd, omkaderd en begeleid worden in die instellingen die hun verantwoordelijkheid opnemen, de toegang hebben gevonden tot het hoger onderwijs. Wat hier wordt gedaan met de afschaffing van het Aanmoedigingsfonds, is een omgekeerde herverdeling. Men kort op die middelen, en dan gaat men ze investeren in de algemene financieringsmiddelen. Daar hebben grote instellingen, die minder inspanningen leveren, baat bij. Als u dat rechtvaardig vindt, wij niet. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mijnheer Daniëls, dit debat ging over de verhoging van het inschrijvingsgeld. (Opmerkingen)
Dat is de communicatie die de minister deze week heeft gedaan. Dat is de inzet. (Opmerkingen)
Iedereen mag dat op zijn eigen wijze interpreteren.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Een actualiteitsdebat vindt zijn grond in de actualiteit. De besparingen in het hoger onderwijs zijn helaas veel breder en snijden ook veel dieper dan de compensaties waarin we via het inschrijvingsgeld zullen voorzien. Maar de actualiteit was de communicatie van minister Crevits, maandag.
Minister, dank u, dat u daar eindelijk duidelijkheid hebt geschapen voor de instellingen. Hoe groot zal de verhoging van het inschrijvingsgeld zijn? Die is heel groot: plus 40 procent voor meer dan 75 procent van de studenten. Er is een heel kleine compensatie, voor 0,7 procent van de studenten, de bijna-beursstudenten. Daarnaast verandert er niets aan de ontoereikende beurssystemen. Dat is sociaal onrechtvaardig.
U hebt gezegd dat het niet alleen maar met inschrijvingsgelden zal zijn dat er een betere oriëntatie en doorstroming komt. Daarin steun ik u voor 100 procent. Maar ik weet ook zeker dat het met de verhoging van de inschrijvingsgelden alleen niet zal verbeteren. Dat is tot nu toe de enige keuze die u maakt en de enige beleidsduidelijkheid. Dat is fundamenteel onrechtvaardig. Dat weten studenten, dat weten docenten, dat weten instellingen, dat weten zelfs associatievoorzitters. En kom ons niet zeggen dat u het spijtig vindt. U hebt de keuze, en uw keuze is duidelijk: facturen doorschuiven naar de gebruikers, in dit geval studenten en hun ouders. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mevrouw Gennez, ik kan enkel vaststellen dat er ook representatieve organisaties zijn die spreken namens de instellingen en zij wijzen op de grote administratieve last bij het Aanmoedigingsfonds. Ze vragen om die middelen gewoon te kunnen gebruiken en die mensen te kunnen inzetten waar ze willen.
Ik zeg het nog eens, blijkbaar is het niet doorgedrongen: in de werkingsmiddelen is de besparing 2 procent op de niet-loongebonden kosten. Dat betekent dat de lonen kunnen blijven worden uitbetaald voor de begeleiding.
De instellingen in Brussel genieten op een aantal vlakken van voorkeurstarieven, net omwille van de specifieke situatie en instroom, waarop u wijst.
Er is een wezenlijk verschil tussen de inschrijvingsgelden en de oriëntering van studenten. Het ene hangt samen met de budgettaire context, het andere met de doelstelling dat we maximaal en zo snel mogelijk de juiste studenten op de juiste plaats willen, zodat ze op de kortst mogelijke termijn een diploma behalen. (Applaus bij de N-VA)
Ik heb aandachtig geluisterd. U moet me toch nog eens uitleggen hoe u aan die 10/90-verhouding komt tussen private en publieke financiering. Of rekent u enkel het inschrijvingsgeld mee en tellen de andere kosten bij een jaar studeren niet?
In het hoger onderwijs is van de middelen 10 procent private investeringen. En het OESO-gemiddelde is 31 procent. (Opmerkingen van de heer Bart Van Malderen)
Dat zijn cijfers van de OESO. Het gaat niet om 10 procent versus 90 procent, het gaat om die 10 procent versus die 31 procent. Wat de OESO meerekent? Ik heb het rapport niet bij, dat moet ik nakijken.
Voorzitter, het is een debat. Er wordt publiek gezegd dat het logisch is dat we de inschrijvingsgelden verhogen, want bij ons wordt er niet te veel betaald, slechts 10 procent. In de wereld betalen de gezinnen meer, stelt de OESO. Dus laat ons dat ook doen. Het is een vreemd argument, maar goed, het is uw argument.
Mevrouw Soens stelt de vraag wat u meerekent. (Opmerkingen van de heer Koen Daniëls)
Wat de OESO meerekent? Ofwel weet u het, ofwel weet u het niet. De echte kwestie is: u wekt de schijn dat de gezinnen maar 10 procent van de kosten betalen. Als de overheid 9000 euro investeert in een student per jaar, zegt u dan dat een gezin maar 900 euro moet betalen om een kind te laten studeren? De waarheid is dat een gezin nu al duizenden euro’s betaalt. Stop met die 10 procent! Een gezin steekt er per jaar even veel geld in als de overheid. (Applaus bij de sp.a)
Ik kan enkel herhalen wat de OESO-studie oplevert, net als de studie die kijkt naar welke inschrijvingsgelden er zijn. De OESO stelt dat de private inbreng van inschrijvingsgelden… (Opmerkingen)
Dat zeg ik toch.
De heer Diependaele heeft het woord.
Het zijn twee gescheiden zaken. Wij hebben inderdaad dat rapport nagekeken. De OESO gebruikt een gelijke basis om internationaal te kunnen vergelijken. Ik geef toe, het is een dik rapport, we kennen het niet helemaal van buiten. Als u het graag eens leest, zullen we het u bezorgen. (Opmerkingen van de heer John Crombez)
Kijk het dan zelf na! Gaat u op zulke details vitten? Alstublieft zeg!
De heer Van Dijck heeft het woord.
Daarenboven: de cijfers die de heer Daniëls aanhaalt, gaan over het pakket van middelen dat binnenkomt bij een universiteit of hogeschool, enerzijds gelden van de overheid, anderzijds private inbreng in casu de inschrijvingsgelden. Daar is er inderdaad een verhouding 90/10. Ook zo is het dat de kosten voor een ouder van een studerende jongere meer zijn. Dan moet je het onderscheid maken tussen opleidingen, tussen jongeren die pendelen naar de hogeschool of universiteit of op kot zijn. Daarvoor gaan de kosten van drie tot zevenduizend euro.
Ik ben blij dat er toch één N-VA’er intellectueel eerlijk is. Wat de heer Van Dijck zegt, is correct. (Rumoer)
Het is ook zo dat die kosten variëren.
Maar wat ik een gevaarlijke evolutie vind, is dat men alles benchmarkt in termen van kostprijs. Een student laten studeren en een diploma laten behalen, dat is gewoon een meerwaarde voor de samenleving, voor de gemeenschap en voor hemzelf. Wat u per se wilt doen in uw benchmark, is ons ook vergelijken met Angelsaksische modellen, waar bijvoorbeeld de UK in zit. In de UK vraagt men tussen 12.000 en 15.000 euro inschrijvingsgeld. Het is niet moeilijk dat zulke waanzinnige toestanden het gemiddelde gigantisch naar boven halen.
Mijn optie is: laten we ons niet vergelijken met anderen, laten we zelf keuzes maken. De keuzes die deze regering maakt, zijn zeer duidelijk. We besparen op opleiding, we besparen op onderwijs, we besparen op vorming: de enige grondstof die we hebben en die een motor is voor economische en maatschappelijke vooruitgang. Dat is fundamenteel onrechtvaardig.
Ik wil voor één maal nog een beroep doen op mijn intellectuele eerlijkheid. Mevrouw Gennez, als u de inleiding van de heer Daniëls hebt gehoord, zult u dat heel duidelijk onderkend hebben, namelijk dat we genoodzaakt zijn tot de maatregelen die we hebben genomen. Wij zijn ervan overtuigd dat er nog steeds een billijk evenwicht is tussen wat de gemeenschap investeert en wat de persoonlijke gebruiker van het hoger onderwijs zelf investeert. Dat evenwicht is voor ons wel degelijk aanwezig. (Applaus bij de N-VA en CD&V)
Ik ben het er niet mee eens dat u daartoe genoodzaakt bent. U moet eens ophouden met te zeggen dat er geen keuze is, dat dit nu eenmaal moet gebeuren en dat u niet eens een keuze hoeft te maken. U maakt heel veel keuzes. Het wordt tijd dat u de mensen uitlegt waarom u die keuzes maakt en dat u ze verdedigt met andere argumenten dan die die wij gebruiken om onze keuzes te verdedigen.
Maar houd toch eens op met te zeggen dat er geen keuzemogelijkheid is! Vanwaar dat gebrek aan moed? Zeg toch wat u wilt doen! Leg toch uit wat u doet! Zeg toch dat u wilt benchmarken, en dat u de meest gemiddelde regering wilt zijn op vlak van onderwijs, op vlak van klimaat, dat u dat gemiddelde neemt, dat u de factuur doorstuurt en dat dat een keuze is. Stop u niet meer weg achter het idee dat er geen alternatief is, want er is er wel degelijk één. (Applaus bij sp.a en Groen)
Mevrouw Van den Bossche, wij zijn trots op heel het regeerakkoord omdat dat inderdaad vol keuzes staat. Wij maken zeer duidelijke keuzes. Ik zal u dan ook zeer duidelijk de alternatieven geven. De alternatieven zijn wat u voorstaat: in het rood gaan, de lasten doorschuiven naar de volgende generatie, de lasten verhogen. (Applaus bij de N-VA)
Die keuze maken wij niet. Heel juist, mevrouw Van den Bossche.
Nog zo’n voorbeeld van een duidelijke keuze. Ik kom terug op het Aanmoedigingsfonds. Mijnheer Daniëls, het argument dat u gebruikt van administratieve lasten, is eigenlijk een beetje gemakkelijk. Vandaag zou je, met alle technologie die ter beschikking is, bij de inschrijving van de studenten, perfect parameters kunnen meenemen die precies meten of iemand uit een sociaal zwak milieu komt, gehandicapt is, een leerstoornis heeft enzovoort. Je kunt dat allemaal perfect meenemen en verwerken. Die keuze zou je kunnen maken, maar opnieuw, die maken jullie niet.
Wat de heer Diependaele zei, is interessant. We hadden hier een paar weken geleden de Septemberverklaring, en toen zei hij dat er maar drie mogelijkheden zijn. Het is daarstraks al toegelicht door collega Rzoska, dat we ondertussen een paar weken later zijn en dat het nu anders is. Ik herhaal mijn vraag tot er iemand op antwoordt. We zijn bezig met de begrotingsbesprekingen. Als de middelen er zijn die toelaten om deze nefaste besparing niet te doen, zult u ze dan niet doen? Het heeft drie weken geduurd voor er iemand uit de meerderheid zei dat u wel die keuze hebt gemaakt. Je kiest in een welvarende samenleving om te besparen op hoger onderwijs. Iedereen kan zijn keuzes maken en verdedigen. Wij hebben het recht om te zeggen dat dat voor een welvarende maatschappij een nefaste keuze is die vernietigt. U hebt daarstraks gezegd: lees de studies. We lezen ze allemaal, mijnheer Diependaele. Wel, het aantal studies dat de noodzaak aantoont om te kiezen voor hoger onderwijs en kennisopbouw, is veel groter dan de andere. Lees dus vooral die studies, zodat u beseft dat de besparing van 55 miljoen euro die u nu doet in het hoger onderwijs, nefast is voor de toekomst van Vlaanderen. Het is een keuze die u maakt, en geen noodzaak.
Het is de heer Rzoska die heel terecht ‘mogelijks’ heeft gezegd. Zodra we dat geld hebben, zullen we inderdaad nagaan waar we het aan besteden.
Wij maken inderdaad heel duidelijke keuzes, wij kiezen niet zomaar voor een nominale begroting in evenwicht. Dat is niet de enige keuze die wij maken, wij maken nog een andere heel duidelijke keuze en dat is de keuze waar u tijdens het debat over de Septemberverklaring voortdurend naar vroeg. Wij willen investeren in de maatschappij. De volgende vijf jaar gaat er een half miljard euro naar Welzijn en een half miljard euro naar Innovatie. Wij doen ook investeringen in noden van onze Vlaamse samenleving.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid wil ik stellen dat wij dit debat niet voeren over de communicatie van de minister van Onderwijs, maar wel zeer duidelijk over de verschillende uitdagingen waar ons hoger onderwijs de volgende jaren voor staat. Als ik kijk naar de verschillende werkzaamheden hier in het parlement en naar de verschillende decreten die de voorbije jaren al zijn goedgekeurd, dan toont dat aan dat het hoger onderwijs voortdurend zal moeten nagaan of het voldoende is voorbereid op de toekomst waar jonge mensen in terechtkomen.
Als het gaat over de uitdagingen waar het hoger onderwijs voor staat, wil ik verwijzen naar een zeer boeiend essay waarin professor Dirk Van Damme duidelijk maakt waar het hoger onderwijs de volgende jaren voor staat. Hij stelt samen met de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), die zich in 2012 al over deze thematiek heeft gebogen en daar een heel boeiend rapport over heeft opgemaakt, dat het heel belangrijk is dat het hoger onderwijs in de toekomst inspeelt op een aantal veranderingen in de samenleving die heel ingrijpend zullen zijn voor het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs zal verplicht zijn om daar ernstig over na te denken. Het gaat dan zowel over sociale, demografische en technologische als over economische ontwikkelingen. Het is dan ook goed dat het debat vandaag in de breedte wordt gevoerd.
Het hoger onderwijs staat voor heel wat uitdagingen. Ik wil drie elementen belichten die voor CD&V cruciaal zijn bij de uitbouw van het hoger onderwijs in de 21e eeuw.
Ten eerste moet het hoger onderwijs maatschappelijk relevant, duurzaam en internationaal georiënteerd zijn. Om die reden is het van belang dat de rationalisatie binnen het hoger onderwijs deze legislatuur effectief tot stand komt. Het is al twee legislaturen geleden dat duidelijk werd dat rationalisatie binnen het hoger onderwijs nodig is. De voorbije jaren is daar niets mee gebeurd, het is echt een uitdaging om dat tijdens deze legislatuur wel te doen.
Uit rapporten blijkt dat dit een grondige oefening moet zijn. We moeten immers rekening houden met economische ontwikkelingen die echt zullen ingrijpen in wat het hoger onderwijs aan aanbod moet creëren. Dat veronderstelt dat wij rekening houden met een vraag naar competentiewissels die het hoger onderwijs moet realiseren. Als wij dat niet doen, dan slaagt het hoger onderwijs er niet in om het hoger onderwijs van de 21e eeuw te zijn. Het moet maatschappelijk relevant zijn, wat ons zal dwingen tot een grondige rationalisering waarbij wij moeten stilstaan bij de competentiewissels die nodig zijn.
Ten tweede willen wij een hoger onderwijs van hoge kwaliteit. In de context van de besparingen vragen sommigen zich af of die kwaliteit nog kan worden gegarandeerd. Wij zijn ervan overtuigd dat dit nog mogelijk is. Wij geloven in de daadkracht en in de creativiteit van onze hogeronderwijsinstellingen. Wij zijn ervan overtuigd dat samen met de Vlaamse Regering kan worden nagegaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat het hoger onderwijs geen kwaliteitsverlies lijdt.
We vragen daarom aan de minister van Onderwijs om samen met de instellingen van het hoger onderwijs te bekijken op welke manier bij de kwaliteitszorg die vandaag wordt georganiseerd, de regeldruk, de planlast en de administratieve belasting kunnen worden verminderd. Zo kunnen de instellingen meer ruimte krijgen om echt bezig te zijn met de activiteiten waarvoor ze aangesteld zijn. Zo kan de kwaliteitszorg op een andere manier gerealiseerd worden.
Ook in het licht van de flexibilisering zijn we ervan overtuigd dat het mogelijk is om die kwaliteit te kunnen blijven bieden en om samen met de instellingen opnieuw over een aantal zaken na te denken. Op die manier kan er een betere uitstroom zijn, rekening houdend met de instroom die we vandaag hebben.
Mevrouw Helsen, ik wil toch even een opmerking maken over iets dat u als lid van CD&V zeker moet aanspreken. Ook wij geloven in de creativiteit van mensen, van instellingen en van scholen. Wij geloven dat aan mensen en instellingen vertrouwen moet worden gegeven. Maar met het ‘geloof in de creativiteit’ wil deze Vlaamse Regering eigenlijk zeggen: “Trek uw plan”. In de zorg wordt het ‘de vermaatschappelijking van de zorg’ genoemd. Eigenlijk zegt u: “We hebben geen centen, we kunnen niet in voorzieningen voorzien, we kunnen niet in een budget voorzien, trek dus uw plan, wees maar creatief.”
Denken we aan het onderwijs en de schoolinfrastructuur. We hebben echt te weinig geld voor schoolinfrastructuur, er is al jaren sprake van achterstal en niet-investeringen. En daarop zegt u: “We moeten creatief zijn, u moet creatief zijn en samenwerken. We geloven in de creativiteit van de scholen om iets van die infrastructuur te maken.” Maar dat gaat niet langer met zodanig weinig geld!
Hetzelfde geldt voor het hoger onderwijs. Ik geloof in de creativiteit van het hoger onderwijs, maar als er een zodanige onderfinanciering is, dan wordt het echt een ‘trek uw plan’-beleid. Daar staat deze Vlaamse Regering voor.
Ik geloof in u, mevrouw Helsen, en in uw goede bedoelingen, maar dit ‘trek uw plan’-beleid kunt u als lid van CD&V toch ook niet dulden. (Applaus bij Groen)
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, ik twijfel aan de goede bedoelingen van mevrouw Meuleman als ze vorige week goed geluisterd heeft naar het debat over de schoolinfrastructuur. Daar sprak ze andere taal en ze heeft er ook het antwoord van de minister gehoord.
Mevrouw Meuleman, wat u nu zegt, staat in schril contrast met het gesprek vorige week in de commissie Onderwijs. Dit ben ik van u niet gewoon.
Mevrouw Meuleman, u zegt dat u ook vertrouwen hebt in de instellingen. Wij menen dat. Wij vinden vertrouwen hebben in de instellingen en ze de kans geven om zelf verantwoordelijkheid te nemen en om hun organisatie zelf uit te bouwen, cruciaal. Dat betekent dat ruimte wordt gecreëerd, ruimte die er vandaag niet is.
We zijn ervan overtuigd dat als we daar vanuit de overheid werk van maken en ervoor zorgen dat we vanuit de overheid geen regeldruk creëren die niet nodig is om kwaliteit te leveren, er wel kwaliteit geleverd kan blijven worden ondanks de besparingen die de instellingen moeten doen. Maar daarvoor moeten we echt vertrouwen hebben in instellingen en mogen we niet alles zelf willen bepalen via regelgeving. Dat is voor ons een belangrijk werkpunt voor deze legislatuur.
Ten derde is voor ons de meest essentiële uitdaging voor het hoger onderwijs de democratisering. We hebben die hier deze namiddag al verschillende malen aan bod gebracht. Democratisering is cruciaal. We stellen vast dat we vandaag verschillende doelgroepen niet bereiken in het hoger onderwijs. Ondanks de middelen die er vandaag wel zijn, lukt het niet om deze doelgroepen aan te trekken. Het is dus niet enkel een financiële kwestie, het is een kwestie van nagaan via welke methoden deze doelgroepen wel kunnen worden aangetrokken.
Wij zijn ervan overtuigd dat daarbij een heel belangrijke taak is weggelegd voor het secundair onderwijs. De modernisering van het secundair onderwijs is nodig, het zal een van de kritische succesfactoren zijn om de democratisering in het hoger onderwijs te realiseren. Wij zijn ervan overtuigd dat de begeleiding van leerlingen cruciaal is van in de kleuterschool, doorheen de lagere school en het secundair onderwijs. Het is niet alleen een opdracht van het hoger onderwijs. Studieoriëntering en -begeleiding zijn heel belangrijk. Het gaat voor ons niet alleen over een proef op het einde van het secundair onderwijs, het is een traject dat al start in de kleuterschool en doorheen de hele schoolloopbaan loopt. Ouders, leerkrachten en leerlingen moeten in open overleg bekijken wat de talenten en interesses van de kinderen zijn en welk aanbod binnen het onderwijs daarbij het beste past.
Het is voor ons cruciaal dat daar deze legislatuur werk van wordt gemaakt, zodat er een betere instroom en een grotere instroom in het hoger onderwijs is. Het oriënteringstraject moet er ook voor zorgen dat de doorstroomtijd in het onderwijs verbetert. De heer Daniëls heeft de cijfers al gegeven. We kunnen ons er echt niet bij neerleggen dat 30 procent van de studenten in drie jaar het bachelordiploma haalt, en 45 à 50 procent dat in vier jaar realiseert. Dit moet beter.
Sommigen beweren dat het verhogen van het studiegeld voor een aantal categorieën studenten in contradictie is met de democratiseringsdoelstelling. Ook daarover is er reeds onderzoek verricht. Nederland heeft reeds een verhoging van het studiegeld doorgevoerd. Men heeft er zeer nauwkeurig bestudeerd welke de effecten zijn. Ze zijn tot de vaststelling gekomen dat een verhoging van het studiegeld niet heeft geleid tot minder participatie in het hoger onderwijs. Het is toch belangrijk mee rekening te houden met dit element in de beoordeling van de effecten van de verhoging van het studiegeld. Ook Stijn Kelchtermans en Frank Verboven, die verbonden zijn aan Vlaamse universiteiten, hebben daar reeds onderzoek naar verricht, en zij komen tot dezelfde vaststelling. We kunnen dit resultaat enkel en alleen vaststellen.
Het is duidelijk dat het hoger onderwijs voor een aantal belangrijke uitdagingen staat. Het moet zich aanpassen aan de maatschappelijke evoluties en ook het voortouw nemen in de ontwikkeling van die evoluties. Het moet steeds weer nieuwe methodieken ontwikkelen die studenten toelaten om te excelleren en de toekomst duurzaam vorm te geven. De budgettaire inspanning die van het hoger onderwijs wordt gevraagd, maakt mee deel uit van die uitdagingen. Het hoger onderwijs staat voor de permanente uitdaging om jongeren en volwassenen voor te bereiden op de maatschappij van morgen. Dat betekent dat het mensen vormt om op een geëngageerde, zelfstandige en kritische wijze hun rol op te nemen in de maatschappij, en dat een goede aansluiting op de arbeidsmarkt verzekerd blijft. Wij zijn ervan overtuigd dat de hogescholen en de universiteiten bereid zijn om mee te werken en initiatieven te nemen om dit waar te maken. Zij zullen de instrumenten ontwikkelen om blijvend in te zetten op een kwaliteitsvol, dynamisch en nog verder democratiserend hoger onderwijs. Het is niet aan de overheid om in hun plaats invulling te geven, maar wel om hen te ondersteunen. Minister, daarom wil onze fractie heel duidelijk vragen dat u in dialoog gaat met alle stakeholders en in nauw partnerschap met studenten, hogescholen, universiteiten en associaties die maatregelen neemt die zullen toelaten om zelfs met iets minder middelen de democratisering te versterken en de kwaliteit van ons hoger onderwijs te garanderen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Helsen, ik wil ingaan op de redenering dat men in andere landen heeft gezien dat er met het verhogen van het inschrijvingsgeld geen 18-jarige minder naar het hoger onderwijs zal gaan. Ik vind dat een zeer perverse redenering. We zien nu al, met het huidige inschrijvingsgeld en met de beurssystemen, dat men mensen die hun best doen om hun kind toch te laten studeren, vaak echt in de armoede duwt. We beseffen dat als die mensen een kind zouden hebben dat op zijn 18 jaar gaat werken, ze uit de armoede zouden geraken. Ik zeg dat niet. Het is die FLEMOSI-studie (FLEmish MOdels of SImulation) die dat zwart op wit zegt. Het studeren brengt mensen dus in moeilijkheden, in armoede. Dat heb ik daarnet uitgelegd. Oké, ze zullen misschien nog altijd een inspanning doen om hun kind te laten studeren, want mensen willen nu eenmaal het beste voor hun kind. Aan de cijfers zal je dus niet zien dat er een 18-jarige minder naar de universiteit gaat, maar wel duwt men heel wat gezinnen in armoede, in moeilijkheden.
Ik dacht – en ik dacht dat u dat ook dacht – dat we net een tandje moeten bijsteken omdat er te weinig democratisering is, omdat er te weinig mensen naar het hoger onderwijs gaan en zeker mensen uit gezinnen die het moeilijk hebben. Het inschrijvingsgeld verhogen, zal zeker niet helpen, integendeel. Dan moet het beurzensysteem herbekeken worden en dat doet u als CD&V – waarvan ik dacht dat het een sociale partij was – ook niet. U kijkt niet naar het beurzensysteem. Ik vind de redenering ‘Er zal geen ene 18-jarige minder naar het hoger onderwijs gaan‘ absoluut niet opgaan. Al die gezinnen in armoede, dat is een probleem en dat moeten wij ons aantrekken.
Ik vind uw betoog goed geschreven en er zitten een aantal objectieven in die ik volledig kan delen, maar toch heb ik twee opmerkingen.
De voortdurende vergelijking met andere landen is lastig, om meerdere redenen. Het mooiste voorbeeld in het debat tot nu toe was: Vlaanderen heeft meer bevoegdheden, er is een grotere begroting van 40 miljard euro waarvan een vierde naar onderwijs gaat en een van de redenen om te zeggen dat een verhoging van het inschrijvingsgeld niet zo erg is, is dat het in Wallonië duurder was dan in Vlaanderen. Het is een rare manier om de problemen te omschrijven. Het inschrijvingsgeld lag in Wallonië 200 euro hoger, maar dat probleem is nu opgelost want het ligt nu voor de Vlaamse gezinnen hoger dan voor de Waalse. Die vergelijkingen lopen mank. Het is jammer dat de discussie daar blijft drijven.
Er is hier nog niet veel gezegd over de reacties van de rectoren van de universiteiten. Ze hebben niet allemaal op dezelfde manier gereageerd. Ik denk aan Rik Torfs, Paul De Knop, Anne De Paepe. Sommigen zeiden dat het inschrijvingsgeld een deel van het verhaal is. Anderen zeiden dat het problemen zou geven. En als het bij een paar gezinnen tot problemen zou leiden, moeten we dat ter harte nemen. Mijn vraag is wat u van de opmerking vindt dat het voor een aantal gezinnen wel degelijk een probleem zal zijn.
Ze hebben ook gezegd dat in een aantal universiteiten, en zeker in de universiteiten met de meeste beursstudenten, de resterende besparingen nog zwaarder zullen wegen en dat het wel degelijk zal gaan over besparingen op mensen, op docenten, op werking, op omkadering. Vindt u het, met al die fantastische objectieven en analyses die u in uw betoog maakt, zelf niet jammer dat het omgekeerde gebeurt van de oproep die u doet, namelijk dat de overheid het hoger onderwijs en de universiteiten zou moeten ondersteunen? Zij moeten de keuzes maken. U verhoogt nu niet alleen het inschrijvingsgeld, maar door extra besparingen maakt u het voor hen moeilijker om in het beste hoger onderwijs te voorzien. U doet het omgekeerde van een overheid die kiest om het hoger onderwijs te ondersteunen.
Ik ben het eens met uw vraag aan de regering om het hoger onderwijs te ondersteunen en om ze zelf te laten zorgen voor goed onderwijs, maar u maakt het onmogelijk – dixit de rectoren – om dat op een goede manier te doen.
Mevrouw Helsen, ik ben het met u eens dat we hard moeten gaan voor democratisering en dat we, ondanks vele inspanningen, daar nog niet helemaal in geslaagd zijn. Op dat vlak hebt u alle steun van onze fractie.
Alleen begrijp ik niet goed waarom u denkt dat het verhogen van het inschrijvingsgeld, geen drempel zou zijn voor een aantal mensen. Het is er wel degelijk een. Ik zal u zeggen voor wie: niet enkel voor mensen die het financieel wat minder makkelijk hebben, maar ook voor mensen die redelijkerwijs kunnen veronderstellen dat het voor hun zoon of dochter misschien niet makkelijk is om te slagen. Zo komen we meteen bij de oriënteringsproeven.
Ook al kunnen oriënteringsproeven bij een pak leerlingen voorspellen hoe ze achteraf zullen scoren, weten we dat kinderen uit sociaal-economische middens waar ouders minder hoog opgeleid zijn en kinderen die geen aso-vooropleiding hebben gehad of komen uit een richting met veel theoretische vakken, het erg moeilijk hebben om te slagen in die oriënteringsproeven, ook al zijn ze voldoende intelligent en hebben ze voldoende wilskracht om het te kunnen halen achteraf. Waar ik me zorgen om maak, is dat het net die kinderen en hun ouders zijn die we toch meer zullen afschrikken door enerzijds de financiële drempel te verhogen en anderzijds de oriënteringsproef naar voren te schuiven.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat die kinderen en hun ouders niet worden afgeschrikt door die twee belangrijke wijzigingen in het hoger onderwijs?
Collega’s, jullie brengen in dat de situatie problematisch is voor de beursstudenten. Als er echter iets verandert voor de studenten, is het vooral voor de niet-beursstudenten, en niet voor de beursstudenten. Dat is trouwens geen probleem van vandaag. Dat is al een hele periode een probleem. En dan moeten wij onder ogen zien dat ook de vorige regering dat niet heeft aangepakt. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Van den Bossche, uw analyse in verband met de democratisering klopt. Er zijn heel wat jonge mensen in ons onderwijs die de talenten en de interesse hebben, maar die er niet in slagen om door te stromen naar hoger onderwijs. Ik heb gesteld dat wij van CD&V ervan overtuigd zijn dat we dat probleem niet moeten aanpakken net voor de poort van het hoger onderwijs. Daar ligt onzes inziens een zeer belangrijke uitdaging voor ons leerplichtonderwijs.
We moeten onder ogen zien dat we vanuit de Vlaamse overheid al heel wat jaren middelen en mankracht ter beschikking stellen van het leerplichtonderwijs om die problematiek aan te pakken. Daarnaast moeten we onder ogen zien dat wij nog een weg af te leggen hebben en dat middelen en mankracht ter beschikking stellen op zich niet voldoende is. We staan daar voor de uitdaging om uit te zoeken via welke methodieken we die doelgroepen veel beter dan vandaag kunnen bereiken.
Dat is een uitdaging van het leerplichtonderwijs en de kleuterschool. Wij zijn ervan overtuigd dat, als daar de aansluiting wel gerealiseerd wordt, die studenten op 18-jarige leeftijd niet voor een drempel staan, maar dat zij gewapend zijn om die stap wel te zetten.
Het is terecht dat u die problematiek aanbrengt. Wij vinden het ook belangrijk om daar aandacht voor te hebben. Wij vinden dat dit moet worden aangepakt vanaf het moment dat de eerste stap in onderwijs gezet wordt, want daar doet het probleem zich al voor. Ook daar krijgen wij verhalen te horen die aangeven dat we nog te weinig aansluiting vinden bij bepaalde doelgroepen die recht hebben op onderwijs.
Mijnheer Crombez, wij zijn zeer voorzichtig om vergelijkingen te maken met andere landen, want dat is zeer moeilijk. Ik heb enkel verwezen naar Nederland, omdat onderwijsexperten stellen dat, als we dan toch een vergelijking zouden maken, het systeem in Nederland daar misschien wel voor in aanmerking komt. Ik heb alleen aangehaald dat men in Nederland de effecten van de verhoging van de studiegelden heeft opgevolgd en onderzocht. Men heeft vastgesteld dat het geen effect heeft gehad op de participatie. Verder wil ik geen vergelijkingen maken met andere landen. Ik grijp dit alleen aan omdat het belangrijk is om te weten. In Vlaanderen hebben twee professoren daar ook al onderzoek naar verricht. En zij komen tot dezelfde vaststelling.
U verwacht dat de overheid de instellingen ondersteunt. Ik heb heel duidelijk gezegd dat ook ik aan de minister vraag dat zij de instellingen ondersteunt. U vertaalt dat in financiële middelen, ik heb andere instrumenten aangereikt. Ik heb de minister gevraagd om in overleg te gaan met de instellingen en te bekijken hoe we het beter kunnen doen met de middelen die we vandaag ter beschikking hebben. Wij zijn ervan overtuigd dat we meer ruimte moeten bieden, dat we de regelgeving op het vlak van kwaliteitszorg onder de loep moeten nemen, dat we moeten bekijken hoe we de kwaliteitsbewaking kunnen doen op een manier die minder planlast teweegbrengt, zodat de instellingen meer ruimte krijgen.
In het kader van het Flexibiliseringsdecreet zijn wij ervan overtuigd dat, als wij erin slagen om een betere studiebegeleiding te realiseren om ervoor te zorgen dat de juiste studenten op de juiste plaats terechtkomen, er daardoor heel wat middelen zullen vrijkomen die op een betere manier kunnen worden ingezet in het hoger onderwijs. Wij vinden het belangrijk om deze oefening samen met de instellingen te maken. Dat is een andere weg die wij kiezen, maar ik ben ervan overtuigd dat wij daarmee hetzelfde doel bereiken, namelijk die kwaliteit van onderwijs blijven garanderen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik had een tekstje voorbereid, maar ik zal mij daar niet aan houden. Alle feiten die ik in mijn tekst heb opgesomd, zijn ongeveer gebracht door de heer Daniëls. Ik vond dat het in het debat aan feiten ontbrak. Zowel de heer Crombez als andere mensen hebben heel veel vergelijkingen gemaakt van inschrijvingsgelden. Dat verengde het debat een beetje.
Heel de namiddag ging het debat veel te lang over cijfers. Dat is niet de kern van de zaak. Mijnheer Crombez, ik geniet toch hopelijk uw aandacht? (Opmerkingen van de heer John Crombez)
De kern van het debat gaat voor ons niet over die 200 euro meer of minder. De kern van het debat gaat over hoe we meer studenten in het hoger onderwijs krijgen. En het gaat dan niet simpelweg over hoe we er meer in kunnen krijgen – het zijn geen schapen –, maar over hoe we meer jongeren een diploma kunnen laten behalen. Hoe we ze succesvol kunnen laten studeren: dat is onze bekommernis.
Daarnet was er een kleine discussie. Mevrouw Gennez, u zei dat we geen keuzes maken met deze regering, en mevrouw Van den Bossche, u zei dat we dat juist wel doen, maar uiteraard niet de keuzes die u onderschrijft.
Wel, keuzes maken is misschien niet de meest passende term. Het gaat voor mij over visie. En die visie gaat voor ons, de Vlaamse liberalen, over kwaliteit, diversiteit en sociale mobiliteit. Op dat vlak kunnen we inderdaad beter presteren dan vandaag. Daarover durf ik wel te zeggen, mijnheer Crombez, dat het de voorbije tien jaren ontbrak aan visie.
U hebt inderdaad het inschrijvingsgeld niet verhoogd, neen. Maar hebt u een visie ontwikkeld? Nee, u hebt er in al die jaren voor gezorgd dat er maar liefst 549 bacheloropleidingen kwamen over heel Vlaanderen, verspreid over 5 universiteiten en 17 hogescholen. Ik wil het echt niet op flessen trekken, maar u kunt bijna vanuit elke parochie met de fiets naar een hogeschool. En dat kost geld. Dat is nodeloos duur.
Wel, eerlijk waar, mijnheer Crombez, de rekening voor de ouders is hoog, ook los van het inschrijvingsgeld. Maar ik denk niet dat u kunt beweren dat mensen op kot moeten, honderden kilometers ver, om in Vlaanderen te kunnen studeren. Want dat is simpelweg niet juist. Wat is er de voorbije jaren, ik durf zelfs zeggen de voorbije decennia, in Vlaanderen gebeurd? Een versnippering aan middelen. Men heeft aan alles geld willen uitgeven. Dan kun je inderdaad niet echt kiezen voor een sociaal beleid.
Wij willen dat de middelen rationeel en correct worden ingezet. En ja, dan vinden we het nodig om te kijken naar de rationalisering van het aanbod, naar de flexibilisering en de nadelen ervan – die we moeten wegwerken – en naar een betere oriëntering van middelen. Want als we dat niet doen, dan lopen mensen teleurstellingen op en dan dragen ze daar ook de kosten van. Niet alleen ouders en studenten overigens, maar de gemeenschap in haar totaliteit.
Mevrouw Brusseel, ik ben het eens met de rationalisering. U hebt mij dat al meerdere keren horen zeggen, zeker in de vorige legislatuur. Er was toen een speciale commissie hoger onderwijs, waarin we een beleidsnota hebben opgesteld over de hervorming van het hoger onderwijs. Alle partijen hebben die getekend, behalve mijn partij.
Waarom? Omdat er niet wordt gekeken naar die rationalisatie. Die nota zegt over van alles wat, maar de zaken die fundamenteel zijn, de rationalisatie, de flexibilisering ook, daar gaat die aan voorbij. Dat hebt u mee goedgekeurd. U hebt toen niets gezegd. Dat is dus wat problematisch.
Aan die nota hing een financieel groeipad vast – meer middelen om die kwaliteit dan toch te bereiken. U hebt niet alleen niet meegewerkt aan die rationalisering, u zegt ook dat u nog wilt besparen en zult snijden in het meerjarengroeipad.
Nee, dat is niet correct.
Het standpunt van Open Vld is toch wat twijfelachtig. In de vorige legislatuur had u samen met ons vanuit de oppositie werk kunnen maken van de rationalisering.
Mevrouw Meuleman, op het bestaande groeipad van 225 miljoen euro wordt niet gesnoeid in de academisering. Niet. Kijk het dus nog eens na, want wat u zegt, klopt niet. Zoals hier eerder werd gezegd, is het belangrijk om de discussie intellectueel eerlijk te voeren. Bon.
Ik blijf dus bij mijn punt: laten we kijken naar de nadelen van de manier waarop ons hoger onderwijs vandaag is georganiseerd. Dan kunnen we wel degelijk middelen beter aanwenden om een socialer beleid te voeren. Dat sociaal beleid gaat over kansengroepen. Dat ligt me zeer nauw aan het hart. Ik zal geen uitgebreide discussie heropenen over het Aanmoedigingsfonds. De jongeren uit Brussel die uit een moeilijker gezin komen, sociaal kansarm of anderstalig zijn en daardoor moeilijkheden hebben om te leren, moeten beter worden begeleid van in de kleuterschool. Het is niet zinvol om een namiddag te discussiëren over wat mevrouw Segers daarnet een symbool noemde – het Aanmoedigingsfonds –, als we niet genoeg doen om de problemen aan te pakken in het leerplichtonderwijs.
De voorbije tien jaar werd net iets te weinig en nu blijf ik, denk ik, heel erg vriendelijk – gekeken naar het leerplichtonderwijs in moeilijke omgevingen zoals Brussel, Antwerpen en Gent. Het vergt een specifieke methodiek en extra middelen om al die anderstalige kinderen beter te begeleiden in het basisonderwijs.
Een paar dagen geleden zat ik bij Kind en Gezin met de kleine Brusseel. De kleine Brusseel was daar aan het rondhuppelen en kennismaken met andere kindjes, kindjes die eigenlijk al redelijk oud waren om nog mee te gaan naar Kind en Gezin. Wel, die zaten daar met hun mama omdat ze niet naar de kleuterschool gingen, zoals die mama’s me zeiden. Waarom niet? Omdat er geen plaats is. Als we nu niet dringend zorgen voor plaatsen in al die kleuterscholen, dan kunnen we nog veel fondsen oprichten, maar dan gaan we het in ons hoger onderwijs niet rechttrekken. Ik herhaal: niet.
De taalachterstand begint wanneer je begint te spreken, wanneer je taal leert, en dat is in de kleuterklas en zelfs al ervoor. Als we daar geen sociaal beleid hebben dat degelijk is en dat werkelijk niemand achterlaat, niet één kleine peuter, wel, dan is uw Aanmoedigingsfonds een druppel op een hete plaat. Ook al zijn daar fantastische dingen mee gedaan, mevrouw Segers. Dat betwijfel ik niet, maar het blijft te weinig en te laat. (Applaus bij de meerderheid)
Niemand kan ontkennen dat we onze kinderen van in de kleuterklas optimaal moeten begeleiden, zodat ze, indien ze het nodig vinden, naar het hoger onderwijs kunnen gaan. We moeten ook inzetten op beroepsonderwijs en technisch onderwijs. We hebben die hervorming dus echt wel nodig om te zorgen dat iedereen zijn kansen kan ontplooien.
Het Aanmoedigingsfonds is er niet alleen voor onze studenten met allochtone en taalachterstand, maar ook voor studenten met een handicap en werkstudenten. U zegt wel dat we ze moeten helpen van in het kleuteronderwijs, maar in het kader van levenslang leren moeten we werkstudenten, studenten met leerproblemen, dyslexie, een handicap nog altijd ondersteunen. We hebben die extra inspanningen en faciliteiten echt wel nodig om te zorgen dat iedereen mee kan.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik hoor het u heel graag zeggen dat we vanaf de kleuterklas moeten investeren in kinderen, en nog eerder in de kinderopvang. Uw partij heeft daarrond veel campagne gevoerd met als slogan ‘een school voor elk kind’, en dat is terecht. Ik zou het echter veel geloofwaardiger en oprechter vinden indien u in de nodige middelen voorzag zodat er voldoende kleuterscholen zijn in al onze steden en daar waar er enorme capaciteitsproblemen zijn, indien u ervoor zou opkomen dat er effectief wordt geïnvesteerd in waardevolle klassen, in toiletten waar u een kind ten minste op durft te laten gaan, in scholen die de naam ‘school’ waard zijn, en geen barakken waar sommige kinderen met 20 of 25 in moeten zitten.
Ik reageer uit sympathie omdat mevrouw Brusseel me al een tiental keer heeft aangesproken. (Opmerkingen van mevrouw Ann Brusseel)
Een ‘tiental’ is geen exact cijfer. Ik hou altijd een slag om de arm. (Opmerkingen van mevrouw Ann Brusseel)
Ik wil graag ingaan op uw vraag naar een intellectueel eerlijk debat. Ik heb daarnet iets niet begrepen. Uw redenering was dat het fonds goede resultaten haalt, maar dat het te weinig is. Daarna wekt u de indruk dat, ondanks het feit dat het fonds goede resultaten haalt maar het nog te weinig is, u het eens bent met de afschaffing. Hoe moet ik dat rijmen?
Ik zal het uitleggen. Al die formules zijn best interessant en hebben best merites, maar het is een druppel op een hete plaat en het is fundamenteel te weinig. (Opmerkingen van de heer John Crombez)
Ik zeg niet dat u er te weinig geld in hebt gestopt. Een fonds links en rechts creëren, is een druppel op een hete plaat. Het is te weinig. Snapt u niet wat ik bedoel?
Er moet veel eerder worden begonnen. Het gaat niet om een fonds creëren aan een universiteit. Als sociale mobiliteit niet wordt gerealiseerd voor het zesde levensjaar, dan kunt u het vergeten. Snapt u het nu? Daarop moet worden voortgebouwd in het hele lager onderwijs. Als ze 18 jaar zijn, is het rijkelijk te laat. Dan kan er nog wat lap- en tapwerk van een loodgieter worden geleverd – dat begrijpt u ongetwijfeld wel –, maar dat is niet de essentie. Ik wil in het onderwijs de essentie vanaf het kleuteronderwijs. Daar gaat sociale mobiliteit over en niet over fondsen creëren en vrienden plezieren in die of die associatie. Dat was het beleid van de laatste tien jaar. Ja? Bon!
U hebt gezegd dat als we er niet in geslaagd zijn om de kansen voor een kind op zijn zesde gelijk te trekken, het te laat is en dat we het mogen vergeten. Het enige wat we dan nog kunnen bieden, is het oplapwerk van een loodgieter. Ik weiger te geloven dat een kind van zes en ouder waarvan de kansen nog niet gelijk zijn gemaakt, moet worden opgegeven door de maatschappij. Ik vind het verschrikkelijk dat u dat zegt! (Applaus bij sp.a en Groen)
Ik heb niet gezegd dat je het moet opgeven. Voor de goede orde, daar is ontzettend veel wetenschappelijk onderzoek over. Het is essentieel om met kinderen goed werk te leveren, onder andere inzake taalverwerving, vóór ze 6 jaar zijn. Niemand hier wil kinderen opgeven als het niet vlotjes is gelopen voor die leeftijd. Wanneer we daarna moeten werken aan taalverwerving, dan is dat voor een groot deel remediëring. Ik wil daar gerust met u eens een rustige discussie over voeren. (Gelach)
Als de televisiecamera’s niet draaien, wilt u daar misschien in meegaan en de wetenschappelijke bewijsvoering lezen. Uiteraard, als het lager onderwijs beter zou remediëren, dan zou er niet zoveel schooluitval zijn in het secundair onderwijs, dan zouden de problemen zich niet opstapelen en dan zou het probleem zich niet zo stellen dat er te weinig leerlingen met een andere thuistaal aan onze universiteiten zitten.
Zij die er nu geraken, zijn werkelijk de dappersten en de knapsten. Voor mij is dat veel te weinig. Er moet veel meer worden geremedieerd. Daar moet op tijd mee worden begonnen. Ik hoop dat het nu duidelijk is. Ik zou het bijzonder spijtig vinden indien iemand zou denken dat ik kinderen wil opgeven.
De heer Somers heeft het woord.
Voorzitter, volgens mij heeft mevrouw Brusseel hier terecht een van de kernuitdagingen voor ons onderwijs op tafel gelegd. In een steeds diverser wordend Vlaanderen moeten we tot onze scha en schande vaststellen dat een aantal groepen in de samenleving in het hoger onderwijs sterk ondervertegenwoordigd zijn. Dat is een sociaal en maatschappelijk onaanvaardbare situatie.
Mevrouw Brusseel heeft gelijk. Indien we denken dat we dit enkel kunnen oplossen door op de drempels van het middelbaar onderwijs en het hoger onderwijs een aantal instrumenten te ontwikkelen, zijn we fout bezig. Dat is symptoombestrijding.
Er is, onder meer aan de VUB, heel wat wetenschappelijk onderzoek verricht waaruit blijkt dat de enige wijze om het probleem ten gronde aan te pakken bij het leerplichtonderwijs begint. Dit moet in het kleuteronderwijs, het lager onderwijs en het middelbaar onderwijs gebeuren. Indien daar een achterstand wordt opgebouwd, zal die achterstand niet meer goed worden gemaakt.
Mijnheer Crombez, wij hebben een ambitie. Voor ons, liberalen, is dit een fundamentele ambitie. Dit is immers de hoeksteen van onze eigen maatschappelijke overtuiging. Wij willen een maatschappij met een echte opwaartse sociale mobiliteit. U hebt dat de voorbije jaren met uw remedies niet aangepakt.
Indien we hier niet in zouden slagen, zou het verhaal van het liberalisme niet meer kloppen. Als er niet langer voldoende opwaartse sociale mobiliteit is, wordt de afkomst determinerend voor de toekomst. Wij willen een maatschappij en een onderwijsmodel met een veel grotere doorstroming, ook vanuit kansengroepen, naar het hoger onderwijs.
Om dit tot stand te brengen, moeten we tot een responsabilisering in het kleuteronderwijs en het lager onderwijs overgaan. We moeten de ouders aanspreken. We moeten het onderwijs in deze zin organiseren. We moeten ervoor zorgen dat kinderen veel vroeger in het onderwijs aanwezig zijn. De bestaande taalachterstanden moeten daar worden weggewerkt. Indien dit niet gebeurt, zal de taalachterstand cumuleren met een leerachterstand en met schoolmoeheid. Die kinderen zullen nooit naar het hoger onderwijs doorstromen.
Het betreft hier een fundamentele uitdaging die we in Vlaanderen anders moeten aanpakken. (Applaus bij Open Vld)
Mijnheer Somers, de tranen springen me bijna in de ogen van ontroering. (Rumoer)
U was misschien niet bij de regeringsonderhandelingen aanwezig. Wacht, dat klopt. U was daar inderdaad niet bij. (Gelach)
Volgens u moeten we in jonge kinderen investeren. Dat betekent dat we in kinderopvang moeten investeren. Ik ben het daar helemaal mee eens. Show me the money. (Opmerkingen van de heer Bart Somers)
U moet dan in het basisonderwijs investeren. Show me the money. U bespaart op de werkingsmiddelen van het basisonderwijs. U moet in het secundair onderwijs investeren. Waar zijn die investeringen?
Het wordt steeds bespaard en bespaard. De besparingen lopen van in de wieg tot in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de zorg. Hoe kunt u dit hier met een dergelijk ontroerend verhaal verdedigen? (Applaus bij Groen en sp.a)
Dat is heel eenvoudig. Verschillende sprekers hebben het al aangehaald. We moeten een fundamentele keuze maken. De eerste keuze die we moeten maken, houdt in dat we ervoor moeten zorgen dat we opnieuw begrotingsruimte creëren om in de toekomst te investeren. (Rumoer)
Mevrouw Meuleman, het alternatief dat u aanhaalt, zou ervoor zorgen dat er morgen en overmorgen geen geld meer zou zijn om scholen te bouwen of kleuterklassen tot stand te brengen. Dat is een keuze die deze meerderheid niet heeft gemaakt.
Mijn partij staat volledig achter de gemaakte keuze. We zorgen ervoor dat de rekeningen opnieuw zullen kloppen en we in de toekomst kunnen investeren. Indien we dit niet zouden doen, zouden we binnen drie, vier of vijf jaar volledig in het rood gaan. Dan zouden we maatschappelijk helemaal niets meer kunnen doen.
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, het klopt dat de uitdagingen in het kleuteronderwijs beginnen. We moeten voor het basisonderwijs beginnen en de lijn blijven doortrekken. Het eindigt niet na zes jaar of na de lagere school. We moeten ervoor zorgen dat alle kwetsbare groepen in het onderwijs evenveel kansen krijgen, en dat blijft aandacht vergen.
Mijnheer Somers, ook mij sprongen de tranen, net zoals bij mevrouw Meuleman, bijna in de ogen. U hebt het zeer mooi verwoord. Sterker nog, de afgelopen vijf jaar heb ik aan de KU Leuven, in samenwerking met de verschillende associatiepartners, exact gedaan wat u hebt omschreven. U kunt de cijfers nakijken. We hebben duizenden mensen bereikt. We hebben duizenden ouders geïnformeerd en veel jongeren geholpen. Dat is allemaal met middelen uit het Aanmoedigingsfonds gebeurd.
Nu zit ik hier. Ik ben blij dat ik hier mag zitten. De vacature is echter opgeschort. Er hebben tachtig mensen gesolliciteerd. We hebben de vacature teruggestuurd. We hebben ons geëxcuseerd en uitgelegd dat er voorlopig geen middelen zijn om het geleverde werk voort te zetten. Er is op dit moment onduidelijkheid.
U zit hier op dit moment te verklaren hoe belangrijk dat is, maar de gevolgen van uw beleid zijn vandaag de dag al voelbaar. (Applaus bij Groen)
Ik probeer verder te gaan met de sociale mobiliteit.
Ik ben ervan overtuigd dat als we ons hoger onderwijs beter organiseren en de middelen efficiënter aanwenden, er ruimte is om een beter sociaal beleid te voeren en meer werk te maken van meer studiebeurzen. Zoals werd aangegeven: dat is nodig.
In landen zoals de UK – we mogen niet vergelijken, maar ik zal het toch nog eens doen –, Australië, Nieuw-Zeeland en andere, ligt het inschrijvingsgeld hoger, dat klopt. Maar dankzij de studiebeurzen hebben ze wel meer hogeropgeleiden. Als er meer financiële ruimte is om een degelijk sociaal beleid te voeren, dan zal dat worden gevoerd en dan zal dat resultaat opleveren. Ik denk dat men daar vandaag geen al te boude uitspraken over mag doen, mevrouw Meuleman. U doet alsof met die ene discussie over de cijfers en het inschrijvingsgeld alles gezegd is over het hogeronderwijsbeleid. (Opmerkingen van mevrouw Elisabeth Meuleman)
Mag ik mijn redenering afmaken? Anders wordt het chaotisch, dat hebt u daarnet gemerkt. (Gelach)
In het belang van die sociale mobiliteit denken wij dat het ontzettend belangrijk is om bijkomende doelgroepen aan te trekken, vooral om hbo5 te versterken en om daar meer studenten aan te trekken.
U zegt dat de verhoging van de inschrijvingsgelden in de UK niet heeft geleid tot minder hoogopgeleiden. Ik wil u zeggen dat het wel heeft geleid tot een daling van 180.000 generatiestudenten naar 145.000 generatiestudenten. Er was wel degelijk een omvangrijk effect op de hogere inschrijvingsgelden.
Ik ben zelf niet over de UK begonnen omdat de vergelijking niet helemaal opgaat. De inschrijvingsgelden liggen er vele keren hoger. Het moet me wel van het hart, ik wil dit graag corrigeren, het is wel degelijk zo dat de vraag reageert op de prijs die men aanrekent, en dat is ook zo in het onderwijs.
Ik zal een misverstand de wereld uithelpen. Het gaat over de vergelijkingen van de voorbije jaren van de heer Van Damme, u welbekend, van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Hij heeft de vergelijking gemaakt tussen de verschillende landen. Hij stelde dat België niet goed scoort wat betreft aantal hogeropgeleiden en de inschrijvingsgelden zijn altijd al redelijk verschillend geweest. Dit gezegd zijnde, de vergelijking tussen landen is een andere discussie en brengt ons terug naar de cijfers.
Ik wil nog iets kwijt over de oriëntering. Daar bestaat ook nogal wat discussie over. Het verontrust de gemoederen. Aan alle collega’s die belangstelling hebben voor Onderwijs, er is zonet een studie gepubliceerd van Koen de Clercq en Frank Verboven over toelatingsvoorwaarden en of die wenselijk zijn. Het is een zeer interessante studie die het taboe daarop doorbreekt, zijnde dat het de democratisering van ons onderwijs zou belemmeren.
Dat is helemaal niet zo wanneer we milde en gematigde toelatingsvoorwaarden zouden hanteren. Volgens het rapport blijkt dat alleen maar positieve effecten te hebben. Het aantal diploma’s stijgt doordat studenten de juiste studierichting kiezen, de studieduur daalt en er beginnen minder studenten die hun studie nooit afmaken. Vooraleer we een plan voor betere oriëntering, met proeven en trajecten die beginnen in het secundair, en een bepaalde toets organiseren, voordat we ook dat verketteren in naam van de democratisering zou ik ervoor willen pleiten om daarover een breed debat te organiseren in de commissie Onderwijs zodat we in plaats van te leven met een aantal vooroordelen het wetenschappelijk onderzoek onder de loep nemen.
Dat is in het belang van studenten, om de studieduur te verkorten, in het belang van de gemeenschap, om alles betaalbaar te houden, in het belang van de hogeronderwijsinstellingen, zodanig dat ze in de toekomst kwaliteit kunnen aanbieden aan elke student, aan elkeen die daar op zijn plaats zit, die de studies aankan en die ondersteund moet worden door die hogeronderwijsinstellingen. Dat is de doelstelling van mijn fractie in dat beleid. (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw Brusseel, ik dank u voor het grondige debat over oriëntering. Ik denk dat iedereen daarin vragende partij is. Maar u legt de vinger op de wonde inzake kansen in het leerplichtonderwijs. Ik wil vooral ook dat debat graag voeren. Want wat doet men in het leerplichtonderwijs? Men bespaart 2,4 procent op de werkingsmiddelen in het basisonderwijs, en meer dan 4 procent in het secundair onderwijs. Maar, wat men ook gaat doen, mevrouw Brusseel, en dat is alweer omgekeerd herverdelend: men zegt dat we de werkingsmiddelen die we nu kleuren, en die nu scholen ten goede komen die meer studenten en leerlingen hebben met een zwak profiel, zullen ontkleuren. Zo zullen we gewoon uitdelen, veeleer dan te herverdelen. Zo geeft u kinderen minder kansen, al vanaf de kleuterklas, wat we samen zo belangrijk vinden.
Ik dank de Open Vld-fractie voor de uitgestoken hand. Ik dank u voor uw bekommernis om daar samen tegen ten strijde te trekken. Naast een goede oriëntatie doorheen de studieloopbaan zijn vooral kansen voor kleuters, en voor leerlingen in het basis- en secundair onderwijs, nog belangrijker. Maar hoe rijmt u dat in godsnaam met de besparingen die u ook daar doorvoert?
In het verleden – en u weet dat misschien beter dan ik want het was uw goede vriend Pascal die minister was … (Opmerkingen van mevrouw Caroline Gennez)
Ach, de toekomst! De toekomst!
Mevrouw Gennez, de doelstelling is nog steeds onverkort dezelfde: alle leerlingen kansen geven. Met de middelen die voorhanden zijn en met de expertise die er op het veld is, zal dat lukken. Ik pleit ervoor om daar op een zeer verstandige wijze mee om te gaan en om er vooral voor te zorgen dat alle leerkrachten die nu in moeilijke omstandigheden moeten lesgeven, de komende jaren de gelegenheid krijgen om zich bij te scholen en te verdiepen in het aanpakken van het probleem van leerlingen met een lage sociaal-economische status (SES) en van leerlingen die een andere thuistaal spreken.
Ik zal u nog eventjes meegeven wat ik deze week vaststelde. Het Onderwijscentrum Brussel biedt vormingen aan aan leerkrachten om om te gaan met leerlingen die een andere taal spreken. Die vormingen vinden plaats voor twintig leerkrachten per vorming. Er moeten nog heel veel vormingen gegeven worden. Ik kijk ernaar uit om met de middelen die er zijn toch aan alle leerkrachten al die vormingen te kunnen aanbieden. U kunt daarvoor op mij rekenen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Bonte heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, dat het inschrijvingsgeld zou worden verhoogd, was al eerder bekend. Het ligt natuurlijk veel mensen na aan het hart, en terecht, want ik geloof dat er vorig academiejaar meer dan 260.000 mensen hoger onderwijs volgden. Een verhoging van het inschrijvingsgeld in het hoger onderwijs belangt dus zeer veel mensen aan.
We kunnen hier vandaag zoveel over discussiëren als we willen, de verhoging werd principieel door de Vlaamse Regering goedgekeurd en zal binnenkort ook door de meerderheid worden goedgekeurd. En 270 euro extra per studiejaar, het lijkt op het eerste gezicht voor veel mensen niet onoverkomelijk. Hoewel.
“Deze kortzichtige maatregel kan studenten en gezinnen enkel doen afhaken en verdere studies en kansen doen missen”. Dat zijn niet mijn woorden maar wel die van Ralph Packet, voorzitter van Jong N-VA, de jongerenafdeling van een van uw coalitiepartners. Hij stuurde vorig jaar een persbericht uit naar aanleiding van een commissiezitting Onderwijs in november 2013 over – u raadt het – de verhoging van het inschrijvingsgeld.
En in dat persbericht werd duidelijk gesteld dat Jong N-VA geen verhoging wil van het inschrijvingsgeld. Nog volgens het persbericht “zou dit een enorme lastenverhoging betekenen voor de gewone middenklasse die niet in aanmerking komt voor een studietoelage.” Tja, het kan verkeren, zei Bredero.
Ik geef de toenmalige Jong N-VA wel gelijk. Hoe ze er nu over denken, weet ik natuurlijk niet. Want wie het hardst dreigt te worden getroffen door de verhoging van het inschrijvingsgeld, zijn de hardwerkende middenklassenmensen die net buiten de sociale correcties zoals de studietoelage vallen. Voor hen wordt het het hardst op de tanden bijten, zeker als er meerdere kinderen in het gezin zijn die hoger onderwijs volgen en als er bijvoorbeeld maar één inkomen is. Voor hen worden de uitgaven groter, terwijl ze net uit de boot vallen om te worden beschouwd als beursstudent of niet-beursstudent. Het wordt voor hen dan ook heel moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Dit heeft ook te maken met de torenhoge belastingdruk in dit land, daarover straks meer.
Minister, u kondigde de afgelopen dagen in de media nog een aantal maatregelen aan, en één ervan was de belofte – die u trouwens ook in het regeerakkoord hebt gemaakt – om de volgende maanden voorstellen te doen om het aanbod van de opleidingen in het hoger onderwijs te rationaliseren. Ik ben eens gaan kijken op de Onderwijskiezer, een website die toekomstige studenten wegwijs maakt in de verschillende studierichtingen in Vlaanderen. Wel, op die Onderwijskiezer kun je kiezen uit maar liefst 1514 verschillende opleidingen, afstudeerrichtingen en postgraduaten in het hoger onderwijs. Je kunt kiezen uit onder meer een master ‘gender en diversiteit’, een postgraduaat ‘zingeving’, een afstudeerrichting ‘syndicaal werk’ en zelfs een postgraduaat ‘trendwatching’. Meer dan 1500 verschillende opleidingen: dat zijn er ontzettend veel voor zo’n klein land als Vlaanderen.
Niet alleen bij het aantal studierichtingen maar ook bij de flexibilisering van het hoger onderwijs stellen wij ons ernstige vragen. En wij zijn niet alleen, want dat blijkt bijvoorbeeld ook uit een studie van Itinera uit 2013 bij 1300 academici over de vermarkting van het hoger onderwijs. 72 procent van de academici maakt zich zorgen over de hoge graad van flexibilisering van de studieprogramma’s.
Mijn fractie is van die flexibilisering steeds een koele minnaar geweest. Studenten doen langer over hun studies, en dat heeft natuurlijk een kostprijs voor de ouders. Er moeten elk jaar nieuwe boeken en cursussen worden aangekocht. Bepaalde studierichtingen vereisen bovendien specifiek studiemateriaal of aparte financiële middelen voor een stage of een studiereis. De prijs van een kot kan oplopen tot 4500 euro per jaar. Er zijn vervoerskosten, de kosten voor een computer enzovoort. Het kost allemaal geld – ook aan de samenleving trouwens. En hoe langer studenten doen over een bepaalde studie, hoe meer het kost. Dat is een mathematische zekerheid.
Minister, om onnodig tijdverlies en onnodige kosten te vermijden, moeten we vermijden dat studenten in de verkeerde studierichting terechtkomen. Onze fractie heeft de invoering van een niet-bindende oriënteringsproef steeds bepleit en juicht dan ook toe dat die er komt. Door zo’n oriënteringstest krijgen studenten ten minste een eerste goed advies over wat ze zouden kunnen en niet zouden kunnen. Natuurlijk zal zo’n oriënteringsproef niet alles zeggen en kan het resultaat afhangen van de omstandigheden. Zijn studenten bijvoorbeeld gemotiveerd genoeg om te blokken voor een test waarvan het resultaat enkel telt om richtinggevend advies te krijgen? Maar het principe op zich is alleszins niet slecht.
Ik wil het graag nog even hebben over de kwaliteit. Dat is ook belangrijk en nog niet zo veel aan bod gekomen vandaag. Kwaliteit moet uiteraard centraal staan in het hoger onderwijs, en ik verwijs hiervoor nogmaals naar dezelfde bevraging van de denktank Itinera. De ondervraagde professoren en docenten vinden dat in onderwijs, onderzoek, projecten en doctoraten de slinger te veel richting kwantiteit is doorgeslagen, ten koste van de kwaliteit van het vrije academisch werk. Volgens Itinera hebben politieke overheden en universiteiten daarover – en ik citeer uit het onderzoek – “een saus van standaardisering, nivellering en bureaucratisering gegoten, waarin het academisch personeel meer en meer degradeert tot een instrument voor massaproductie van diploma’s en onderzoek”. Itinera vraagt dan ook om na te denken over structurele maatregelen die opnieuw de kwaliteit centraal stellen in de missie van de universiteiten. Dat vind ik een goede suggestie. Ik hoop dat u dat zult doen.
Minister, ik heb inhoudelijk over onderwijs al enkele insteken gegeven, maar we mogen niet voorbijgaan aan de essentie, aan de kern van de zaak. Bedrijven maken op 31 december hun jaarrekening op, maar ook mensen doen dit en maken op het einde van het jaar de rekening. Ze kijken naar hoe hun verkregen inkomsten zich verhouden tot hun gedane uitgaven. Uiteindelijk is het niet de benaming die telt – een belasting, retributie of hogere kostprijs voor dienstverlening –, maar wel wat ze op het einde van de rit nog overhouden in hun portemonnee. Dat is belangrijk. Welnu, mensen zullen de rekening maken en zullen constateren dat hun uitgaven stijgen maar dat hun inkomsten gelijk blijven. Ik trap wellicht een open deur in wanneer ik zeg dat de belastingdruk in dit land onredelijk hoog is. De fiscale en parafiscale druk in dit land behoort momenteel tot de hoogste van de wereld. Maar liefst 45,3 procent van ons bruto nationaal product gaat naar belastingen. Dat is waanzinnig veel! Die mening is ook professor Luc Nijs, de voorzitter van de investeringsmaatschappij The Talitha Group en voormalig hoogleraar international finance, toegedaan. U moet zijn opiniestuk in De Standaard van gisteren maar even lezen: een overheid die de helft van de toegevoegde waarde in dit land afroomt, mag daar wel wat voor terugdoen, zeker inzake onderwijs. En gelijk heeft hij!
De krant Het Laatste Nieuws titelde gisteren ‘Achttien jaar school kost overheid 117.655,38 euro per kind’. Dit zou zogezegd de verhoging van het inschrijvingsgeld “in perspectief zetten”. Sta me toe dit ook even in perspectief te plaatsen. Een gemiddelde werkende Vlaming betaalt jaarlijks ongeveer 20.000 euro aan inkomstenbelastingen. Op 18 jaar betaalt een echtpaar werkende Vlamingen ongeveer 720.000 euro aan inkomstenbelastingen. Alleen aan inkomstenbelastingen uiteraard, want van wat rest van het inkomen moeten ook nog eens btw, roerende en onroerende voorheffing, registratierechten, accijnzen, erfenisrechten, autobelastingen enzovoort opgehoest worden. Suggereren dat we de regering op onze knieën dankbaar moeten zijn dat ze geld besteedt aan het onderwijs, is in dit perspectief gewoonweg onaanvaardbaar. Als Vlaanderen tegen 2020 de meest kennisintensieve economie ter wereld wil worden, wacht ons nog een lange en moeilijke weg, en ik ben niet zeker dat we de eindmeet zullen halen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Bonte, proficiat voor uw eerste optreden aan het spreekgestoelte, want dat is niet vanzelfsprekend.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik heb met zeer veel interesse de voorbije uren dit debat, dat gaat over de uitdagingen waar ons hoger onderwijs voor staat, gevolgd, mevrouw Gennez. Maar mevrouw Gennez is eventjes weg.
Collega’s, ik denk dat over alle fracties heen, meerderheid en oppositie, vandaag uit alle uitspraken en bezorgdheden die geuit zijn, blijkt dat er een grote bezorgdheid bestaat voor de kwaliteit en de toekomst van dat hoger onderwijs. Dat is een bezorgdheid die ik als sinds drie maanden bevoegd minister, absoluut deel. Want, collega’s, de meerwaarde om een diploma hoger onderwijs te halen, die wordt geboekt op persoonlijk en op werkvlak bij jonge mensen, is enorm. Je kunt dat uitdrukken in financiële winsten die de maatschappij boekt en die de mensen persoonlijk boeken, je kunt dat ook uitdrukken in de winsten die ze boeken in een gezondere levensstijl, een kleinere kans op werkloosheid enzovoort. Die bezorgdheid delen we allemaal. Dat is ook de reden, collega’s, waarom deze Vlaamse Regering volgend jaar 1,7 miljard euro investeert in dat hoger onderwijs.
We zullen over heel veel details van de begroting nog grote en zware discussies voeren. Ik denk dat die de komende weken aan bod kunnen komen, maar ik zou u toch eventjes willen meenemen naar een aantal uitdagingen waarvoor we staan. Sommigen van u hebben die uitdagingen al aan bod gebracht. Sommige zijn hier nog niet aan bod gekomen.
Voor wie zou twijfelen of ik wel contacten heb met de universiteiten en hogescholen: ik heb gisteravond samengezeten met de rectoren en directeurs van de hogescholen en met een aantal associatievoorzitters om een aantal van die uitdagingen te overlopen. Vijf jaar geleden, toen de Vlaamse Regering werd samengesteld, is dit debat over de uitdagingen van het hoger onderwijs ook gevoerd. En wat hebben wij daaruit geleerd? Wat waren de uitdagingen toen? De uitdagingen waren exact dezelfde als deze die vandaag aan bod komen.
Waar staan we vandaag? Ik geef u een aantal cijfers. Ik begin met de studieduur: 30 procent van de studenten haalt een bachelordiploma na drie jaar. Als we er één jaar bij doen en er dus vier jaar van maken, dan komt er 15 à 20 procent van de studenten bij. Dat wil zeggen dat in 2014 zo’n 50 procent of de helft van de studenten er ofwel nog langer dan vier jaar over doet, ofwel helemaal geen diploma hoger onderwijs haalt. Dat betalen de gezinnen ook.
Ik wil het ook hebben over de drop-out van generatiestudenten die stoppen met studeren en nooit een diploma hoger onderwijs halen. 14 procent stopt met studeren na één jaar, nog eens 9 procent stopt na twee jaar. Conclusie, 23 procent van de starters in het hoger onderwijs stopt na één of twee jaar met studeren en behaalt geen diploma. Dat kost de overheid en de gezinnen bijzonder veel geld. Het is de voorbije jaren niet beter maar slechter geworden. De tijd om in te grijpen dringt dan ook.
Heroriëntatie is de derde uitdaging. 5 procent van de studenten verandert in het eerste jaar van opleiding. Maar u moet eens gaan zoeken wat vandaag de stimuli zijn voor hogescholen en universiteiten en voor studenten om in de loop van het jaar van studierichting te veranderen. Die zijn zeer beperkt tot afwezig. 12 procent van de studenten heroriënteert na het eerste jaar. Dat zijn opnieuw 6000 studenten die veranderen van richting. U moet zich de gevolgen daarvan voorstellen op het hele studieverloop en op hun zelfvertrouwen dat ze daar niet uit putten. De kost van dit alles is groot.
Er is de diversiteit. Verschillende sprekers hebben er vandaag naar verwezen. De tweede naoorlogse babyboom is aan het opgroeien en komt vanaf 2018-2019 geleidelijk in ons hoger onderwijs terecht. Dat is een heel grote en diverse groep. Mijn kabinetschef was directeur van een Antwerpse hogeschool en kent de problematiek van de diversiteit heel goed. Hij ziet heel goed wat op ons afkomt en wat de uitdaging is om al die studenten op een kwaliteitsvolle manier hoger onderwijs te bieden. Die uitdaging mogen we niet uit het oog verliezen.
En toch is er ook positief nieuws. De scholingsgraad is goed. De doelstelling van Europa 2020 is dat 40 procent van de 30- tot 34-jarigen een diploma hoger onderwijs heeft. Die doelstelling hebben we al lang gehaald, we zitten daar al lang boven. Zo slecht doen we het dus niet. We moeten echter ingrijpen in de problemen die vandaag bestaan. Ik heb aan de hogescholen en universiteiten gevraagd wat zij daar de voorbije vijf jaar concreet aan gedaan hebben. Het antwoord was eerder mager. Vandaar dat wij met het oog op die uitdagingen gisteren een tijdspad hebben afgesproken om vier concrete maatregelen te nemen die ervoor moeten zorgen dat we kunnen werken aan de knelpunten die ik net heb geformuleerd: het verlengen van het studieduurtraject, het fout oriënteren, het maken van de verkeerde studiekeuze en het onvoldoende doorstromen van jonge mensen uit het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs.
Heel wat sprekers hebben het al gehad over het aanbod. Vandaag is er in het hoger onderwijs keuze tussen 549 bacheloropleidingen. Iemand zei daarnet dat er 1500 opleidingen zijn als de afstudeerrichtingen erbij worden genomen. Een kat vindt er haar jongen niet meer in terug. Er is op een aantal punten een onproductieve concurrentie tussen instellingen. Dat erkennen ze trouwens zelf. Ze zijn bereid om het gesprek daarover te voeren. Ze hebben dat de voorbije jaren al een beetje gedaan, maar nooit met duidelijke incentives. We hebben nu afgesproken dat we tegen begin volgend jaar een plan van aanpak zullen hebben. De rationalisering moet voltrokken worden. Dit betekent helemaal niet dat het hoger onderwijs aan kwaliteit zal moeten inboeten. Het betekent wel dat we onproductieve concurrentie proberen te vermijden. En als we nieuwe opleidingen goedkeuren en laten starten, bekijken we of we op andere vlakken wat kunnen consuminderen. Weet u trouwens dat een nieuwe opleiding voor een instelling gemiddeld 1,9 miljoen euro uitgaven met zich meebrengt?
Dan is er de flexibiliteit. Heel veel sprekers hebben daarover gesproken. Ik heb gemerkt dat mijn voorganger daar een punt van heeft gemaakt, maar toch is er de voorbije jaren niets gebeurd op het vlak van flexibiliteit. We zien de studieduur toenemen. We zien het aantal opgenomen studiepunten voor studenten gemiddeld dalen. We moeten dus incentives zoeken. Een van de maatregelen die de Vlaamse Regering vrijdag heeft genomen, is dat we de vaste sokkel die moet worden betaald door wie start met een inschrijving, een beetje verhogen. We willen de studenten effectief stimuleren om voldoende studiepunten op te nemen. Dat is natuurlijk niet genoeg. Hogescholen en universiteiten hebben met me afgesproken om tegen begin volgend jaar concrete voorstellen te doen, die we dan hopelijk in een decreet kunnen omzetten.
Om instellingen, universiteiten en hogescholen, toe te laten om wat zuurstof te krijgen als het gaat om controlesystemen, hebben ze me, allemaal zonder uitzondering, gevraagd om de bestaande dubbele controles te verlichten. U weet dat elke studierichting gecontroleerd wordt en dat er daarnaast ook een zelfcontrole van de werking door de hogescholen en universiteiten moet gebeuren. Ze willen kunnen kiezen tussen één van beide systemen. Dat kan voor hen een belangrijke besparing opleveren, maar het zal er tegelijk voor zorgen dat de kwaliteitscontrole blijft bestaan. Ook hier hebben we de afspraak met hogescholen en universiteiten om tegen 10 november een voorstel te doen.
Ook wat het sociaal beleid betreft, is er gisteren een en ander gevraagd. Ik besef heel goed dat vandaag de middelen voor onder andere de studentenvoorzieningen (STUVO) onder druk komen te staan. Er wordt volgend jaar absoluut nog 44 miljoen euro geïnvesteerd in de STUVO’s, maar de middelen staan onder druk. We hebben al uren besteed aan de discussie over het Aanmoedigingsfonds, maar mijn grootste probleem ermee is dat er een grote ruzie is bij de verdeling van de middelen. Niemand ontkent dat. Het gaat om 6,5 miljoen euro en 200.000 studenten en men discussieert urenlang over de verdeling van de middelen. De vraag is of dit niet een opdracht is die eigen is aan elke hogeschool en universiteit. Lees wat Pascal Smet daar in het verleden over heeft gezegd. Ons voorstel is om dit in te kantelen in de algemene werkingsmiddelen. Het maakte deel uit van de opdracht van elke hogeschool en elke universiteit. Laten we samen bekijken hoe we een pact kunnen sluiten voor het sociaal beleid. Zowel het Aanmoedigingsfonds als de STUVO-middelen zijn bedoeld om studenten op een goede manier te begeleiden en om ervoor te zorgen dat ze inderdaad alle kansen krijgen om een opleiding te volgen. We moeten bekijken waarvoor de hogescholen en universiteiten de middelen gebruiken, hoe ze worden ingezet en of we geen prioritering kunnen maken van elementaire zaken.
Het is inderdaad, dames en heren, een oefening in soberheid. Het spijt me dat we als Vlaamse overheid sowieso besparen. Ik vind dat ook een spijtige zaak. Dat heb ik al een paar keer gezegd. Maar ik was er inderdaad bij toen we de keuze hebben gemaakt om in 2015 ook op het hoger onderwijs een stuk besparing in te voeren. Ik heb wel onmiddellijk het engagement op me genomen – de hele Vlaamse Regering deed dat trouwens – om aan de hogescholen en de universiteiten ook een aantal instrumenten aan te reiken om hun kosten te drukken en om een aantal stappen te zetten die niet alleen besparend zijn, maar die er ook voor zorgen dat studenten zich beter kunnen oriënteren en dat ze op een aantal vlakken beter begeleid worden.
Collega’s, de Vlaamse Regering heeft vorige vrijdag uiteraard ook een beslissing genomen over de hoogte van het studiegeld. Mevrouw Meuleman, ook vorige week vermeldde u in dit parlement de FLEMOSI-studie over de studiebeurzen, over het al dan niet voldoende zijn ervan. Ik heb die ondertussen ook gelezen. We hebben op dit ogenblik niets gewijzigd aan het systeem van de studiebeurzen. Dat is natuurlijk ook waarom de Vlaamse Regering ook heeft beslist om aan de hoogte van het studiegeld dat moet worden betaald, niets te wijzigen. Wij veranderen de voorwaarden niet voor jonge mensen uit kwetsbare gezinnen om deel te nemen aan dat overheid. We maken die voorwaarden niet zwaarder. Tegelijk willen we ook dat de opstap naar het hoogste bedrag van het te betalen studiegeld wat wordt gemilderd voor de groep bijna-beursstudenten. Vandaag doen sommigen daar wat neerbuigend over. Ze vragen wat we nu hebben gedaan, aangezien het over een paar duizend studenten gaat. Wel, dat was vroeger ook een kleine groep. Het ging over ongeveer tweeduizend mensen. Dat zullen er nu ongeveer vierduizend worden. Dat zijn studenten die geen studiebeurs krijgen, maar toch minder studiegeld moeten betalen om te participeren aan het hoger onderwijs.
Tot slot hebben we er volledig bewust ook voor gekozen om vanaf het academiejaar 2015-2016 een studiegeld van 890 euro te vragen voor deelname aan ons hoger onderwijs. Wij menen dat dit bedrag inderdaad gerechtvaardigd is. Als we dat vergelijken met het bedrag dat de belastingbetaler daar mee in investeert, dan vind ik en vindt deze Vlaamse Regering dat de bijdrage die we vragen aan de ouders, gerechtvaardigd is.
Zal ik, als er volgend jaar of over enkele maanden wat ruimte in de begroting komt, die bijdrage aan dat studiegeld opnieuw wijzigen? Het antwoord op deze vraag is neen. Dat zullen we niet doen. We hebben een keuze gemaakt. Die moet nog worden goedgekeurd in het parlement. Dat is evident. U zult daar samen over moeten stemmen. De bedragen die we hebben afgesproken, gelden in principe voor de hele legislatuur. Dat neemt echter niet weg dat de groeipaden waarin is voorzien om budgetten te verlenen aan hogescholen en universiteiten, uiteraard blijven bestaan. Sommigen hebben dat ook al gemerkt en opgemerkt. Als er in de toekomst mogelijkheden ontstaan om extra te investeren in hoger onderwijs en universitair onderwijs, dan zullen we die uiteraard gebruiken. Laten we echter nu vooral in de komende maanden, tegen de eerste begrotingscontrole van 2015, de kansen grijpen die de voorbije jaren naar mijn persoonlijke mening onvoldoende zijn gegrepen om te rationaliseren, om de flexibilisering een beetje in te perken. Laten we er op deze manier ook voor zorgen dat zowel de hogescholen als de universiteiten de uitdagingen waarvoor ze staan beter kunnen aanpakken dan in het verleden. (Applaus bij de meerderheid)
Minister, ik wil toch nog even reageren. U bent inderdaad nog maar drie maanden minister, maar u zegt er in de volgende jaren voor te zullen zorgen dat alles beter wordt. De flexibilisering zal worden aangepakt, er zal worden gerationaliseerd, er zullen efficiëntiewinsten worden geboekt. Als het kan, zal het beurssysteem worden hervormd.
Al die zaken zijn inderdaad nodig en nuttig. Die zullen belangrijk zijn in de volgende legislatuur. Ik wil daar samen met u aan werken. Ik wil u daarin steunen, want dat zijn inderdaad belangrijke aspecten om ervoor te zorgen dat we een kwaliteitsvol hoger onderwijs kunnen bewaren, dat we kunnen zorgen voor die diversiteit en die democratisering die we nastreven.
Eerst moet er echter worden bespaard, en wat dat betreft, volg ik u niet. De begroting moet eerst in orde zijn, dus moet men het studiegeld verhogen en ontzettend veel en ontzettend hard besparen in het hoger onderwijs. Men moet het Aanmoedigingsfonds schrappen. Men kan de studentenvoorzieningen niet ontzien. De universiteiten zullen aanzienlijk moeten besparen op de werkingsmiddelen, in die mate dat ze zelfs allemaal verschrikkelijk hard aan het onderzoeken zijn hoe ze met zo’n pak minder geld toch nog kwaliteitsvol onderwijs kunnen geven.
Minister, u bent de toekomst aan het hypothekeren, u bent de zaak serieus eerst aan het verslechteren waardoor het extra moeilijk zal zijn om het beter te maken. U bent het uzelf ontzettend moeilijk aan het maken. Door de maatregelen die u nu neemt, door de afschaffing van het Aanmoedigingsfonds, door te snijden in de studentenvoorzieningen, ontmoedigt u de universiteiten, die nu inspanningen doen om een meer divers publiek aan te trekken en maakt u het hen bijna onmogelijk om die studenten nog te gaan begeleiden. Door de keuzes die u vandaag maakt, zetten wij eerst drie stappen achteruit – volgens mij zijn dat compleet onnodige stappen – en legt u eerst een serieuze hypotheek op de toekomst van onze jongeren, op de toekomst van Vlaanderen. U zorgt ervoor dat minder jongeren kunnen studeren in het hoger onderwijs. Volgens mij is dat echt geen goede aanpak. (Applaus bij Groen en sp.a)
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp het nog altijd niet, maar het zal allicht aan mij liggen. Ik begrijp nog altijd niet hoe je als welvarende regio nog maar kunt overwegen om te besparen op onderwijs, op de grondstof van onze samenleving. Ik wil echt gerust geloven dat u het spijtig vindt dat er zoveel bespaard wordt en dat de bezorgdheden van de rectoren blijven, maar het is heel erg jammer dat u met die spijt niets doet. Wij blijven het een absoluut verkeerde keuze vinden. (Applaus bij Groen en sp.a)
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Studeren in het hoger onderwijs levert in de verdere loopbaan een groot surplus op in de vorm van meer kansen op de arbeidsmarkt, betere jobs en een betere verloning. Studeren moet en mag van onze fractie dus niet gratis zijn, maar nu wordt het inschrijvingsgeld niet weinig opgetrokken met 270 euro extra per jaar. Dit is niet de enige kost van de ouders. De Universiteit Gent berekende dat de totale kostprijs op 2670 euro voor een niet-beursstudent komt en zelfs op 7153,90 euro voor een kotstudent zonder beurs. Dat is heel veel geld voor ouders, zeker wanneer het bedrag maal twee of maal drie moet bij meerdere kinderen.
Vanuit mijn fractie blijven wij betreuren dat de Vlaamse bevolking alweer wordt opgezadeld met een extra kost terwijl ze al kapot wordt belast. Ik heb het in mijn betoog reeds gezegd: noem het zoals u wilt, belasting, retributie, extra kost voor de dienstverlening, bijdrage, maar in de portemonnee van de Vlaming blijft het allemaal hetzelfde. Op het einde van het jaar is die leger en leger.
Die uitgeperste Vlamingen verdienen een betaalbaar onderwijs. Die mening wordt ook, zo blijkt uit een voorlopig resultaat van een weliswaar bescheiden internetpeiling van VTM, gedeeld door de meerderheid van de Vlamingen.
Verder besluit ik uit dit debat dat de visies over veel zaken gelijklopen: over de uit de hand gelopen flexibilisering, over de noodzakelijke rationalisering, over de oriënteringsproef. Ik hoop dan ook dat er niet nog jaren van studiewerk nodig zijn om oplossingen te vinden. We rekenen erop dat u er snel werk van zult maken.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Ja, heel kort.
U wilt toch het woord? Als iemand van de regering het woord vraagt, mag dat nooit worden geweigerd.
Collega’s, de voorzitter heeft een belangrijk statement gedaan. Wie het woord vraagt, mag het niet worden geweigerd. U kunt dat de komende maanden misschien nog gebruiken.
Minister, u moet luisteren. Ik heb gezegd: “Als de regering het woord vraagt.”
Dan voel ik mij bevoorrecht.
Mevrouw Meuleman, u behoort tot de oppositie, ik tot de meerderheid, en dus is het logisch dat we op een aantal punten van mening verschillen. De komende maanden zullen we echt... (Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
Als een minister spreekt, moet een ander minister wel zwijgen. (Gelach. Applaus. Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
Snuiten mag. (Gelach)
Ik voel me al een hele juffrouw.
Mevrouw Meuleman, er is een reden waarom ik niet ben tussengekomen in het debat en dat is niet mijn gewoonte. Ik vond het belangrijk om vandaag zeer goed te luisteren en om de parallellen en de verschillen te registreren. Ik zal de komende maanden wel gebruiken om in de budgettaire schaarste die ontstaan is en waarvoor we inderdaad hebben gekozen, de universiteiten en hogescholen te overtuigen om een aantal ingrepen te doen die goed zijn. Als ze van rationalisering zelfs geen werk willen maken, dan kunnen zij dat.
Als ze die flexibilisering willen inperken, kunnen ze dat. Maar ze hebben ook incentives nodig om dat te doen. Voor mij is het nu prioriteit nummer één om die probleemsituaties eruit te halen.
Wat de STUVO-middelen betreft: dat is nog altijd bijna 45 miljoen euro. Daar kan heel wat mee gedaan worden. Maar als er één besparing is die ik nog teruggedrongen zou willen krijgen, is het die wel. Ik ben het er helemaal mee eens dat de STUVO-middelen zeer belangrijk zijn en zeer goed ingezet worden door hogescholen en universiteiten.
Mevrouw Soens, ik geloof dat het voor u ook uw eerste betoog was vandaag. U hebt geen felicitaties gekregen van de voorzitter. U krijgt ze van mij. (Gelach)
U zei dat u het niet begrijpt. Ik begrijp dat u het niet begrijpt. Als ik een aantal dossiers doorloop, begrijp ik ook een aantal zaken niet die in de voorbije jaren niet beslist zijn, terwijl uw partij wel de minister had en het nog in werkgroepen zat. Er zijn heel veel zorgen die we delen. Ik hoop dat we over de partijgrenzen heen een aantal moedige beslissingen zullen kunnen nemen rond flexibilisering, rationalisatie van het aanbod, het verlichten van de planlast bij hogescholen en universiteiten. Als we daar keuzes kunnen maken, zullen we ook wat budgettaire ruimte creëren, die broodnodig is.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Wenst iemand tot besluit van dit actualiteitsdebat een motie of een motie van wantrouwen in te dienen?
– Sp.a en Groen, het Vlaams Belang en de meerderheid kondigen aan een motie te zullen indienen.
De moties moeten uiterlijk om 17.10 uur zijn ingediend.
Het parlement zal zich daarover straks uitspreken.
Het debat is gesloten.