Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Bouckaert heeft het woord.
Minister, op 27 februari heeft het Grondwettelijk Hof de inwerkingtreding op 1 september 2103 van de op 19 juli 2013 met OD XXIII uitgevaardigde decretale bepalingen op het huisonderwijs geschorst. Het gaat over bepalingen over het huisonderwijs dat aan strengere controles en verplichtingen wordt onderworpen. Die overgangsregeling is door het Grondwettelijk Hof geschorst. Zo’n schorsing door het Grondwettelijk Hof is eerder uitzonderlijk. Meestal zal het Grondwettelijk Hof hetzij tot vernietiging of tot niet-vernietiging overgaan.
Het Grondwettelijk Hof zegt dat aan de betrokken leerplichtigen en ouders die huisonderwijs volgen respectievelijk verstrekken, een aantal zware verplichtingen worden opgelegd. Er is een serieuze verandering van regime, minister, dat zegt u zelf.
“Er is de maatregel die onevenredige gevolgen heeft omdat de invoering van de nieuwe regeling onvoldoende voorzienbaar was voor diegenen op wie hij van toepassing was, zodat zij hun handelen om zich met de nieuwe eisen in overeenstemming te brengen daar niet tijdig konden op afstemmen.”
Het is wat koeterwaals, zoals dat doorgaans met teksten van het Grondwettelijk Hof het geval is. Het hof zegt eigenlijk dat er in één klap zware verplichtingen aan het huisonderwijs worden opgelegd, en het huisonderwijs kan zich er niet op voorbereiden omdat de leerlingen uitstromen.
Pas nadat een aantal joodse scholen bij het Grondwettelijk Hof een beroep hadden ingediend, met een verzoekschrift tot schorsing, hebt u gewag gemaakt van een mogelijke overgangsregeling. Die overgangsregeling is nog altijd niet in het Vlaams Parlement ingediend. Ik vind dat er slordig decreetgevend werk wordt verricht. Waarom hebt u gewacht tot dat verzoekschrift tot schorsing is ingediend om te spreken van een mogelijke overgangsregeling?
Minister Smet heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik ben het niet eens met de heer Bouckaert wanneer hij zegt dat het om slordige regelgeving gaat. Het betreft een afweging van belangen. Het Grondwettelijk Hof aanvaardt in zijn rechtspraak dat er maatregelen zonder overgangsperiode kunnen worden genomen. In die zin zijn al uitspraken gebeurd. De redenen daarvoor moeten dan wel zwaarwichtig zijn. We hebben geoordeeld dat de opmerkingen over de staat van het huisonderwijs in bepaalde gevallen van die aard is dat deze toestand ernstige maatschappelijke gevolgen heeft voor de kinderen die het huisonderwijs volgen, en ervan uitgaand dat het de plicht van de samenleving is om ervoor te zorgen dat kinderen goed onderwijs krijgen – in het regulier onderwijs of in het huisonderwijs – , hebben we zonder overgangsmaatregelen beslissingen ter zake genomen. Dat kan volgens het Grondwettelijk Hof. Er zijn wel overgangseffecten. Voor het basisonderwijs krijgen kinderen drie jaar de tijd; voor het secundair onderwijs is dat minder.
Ik ben blij dat het Grondwettelijk Hof onze regeling valideert. Het hof maakt daarover geen fundamentele opmerkingen. Ook voor de regeling voor het basisonderwijs is er geen sprake van een schorsing. Bij een afweging van maatschappelijke belangen – die we zeer belangrijk vinden – en van juridische redenen heeft men geoordeeld dat die laatste belangrijker zijn. Ik heb respect voor de uitspraak van het Grondwettelijk Hof. Toen de klachten werden ingediend, hadden we wel het gevoel dat het in die richting zou kunnen gaan. We hebben dus geanticipeerd. We hebben het arrest geanalyseerd en zullen in het kader van Onderwijsdecreet XXIV een overgangsbepaling voor het secundair onderwijs opleggen. We hebben dus een afweging van belangen gemaakt. In een rechtsstaat is het perfect mogelijk om dat te doen. Het Grondwettelijk Hof heeft in dezen het laatste woord. Over het grootste deel van de regeling zijn er geen opmerkingen gemaakt, maar voor het secundair onderwijs is gevraagd een langere overgangsperiode op te leggen. We zullen daar dan ook voor zorgen.
Minister, ik vind toch dat u het probleem wat wegmoffelt. Zoals de minister-president in een andere zaak, steekt u zich wat weg achter het advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving. Iedereen weet dat die afdeling wordt overspoeld met vragen om advies, en dat die adviezen bijgevolg niet zo sterk doorwegen. Dat gebeurde met het Grond- en Pandendecreet, en hier gebeurt dat opnieuw. Om tot de grond van de zaak te komen: er wordt een regeling ingevoerd die de werking van het huisonderwijs erg verandert. Die leerlingen hebben een bepaalde achtergrond opgebouwd – het gaat over joodse scholen – en die moeten zich nu plotsklaps op de nieuwe regeling instellen. U had toch vooraf moeten weten dat een bruuske invoering van de nieuwe regeling onevenredig grote gevolgen zou hebben en zou kunnen vernietigd worden. Er is dus wel degelijk sprake van slordigheid in het decreetgevend werk.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, zoals u zelf stelt, is het vooral van belang om een goede overgangsregeling te treffen voor het secundair onderwijs. We moeten voor ogen houden dat het onderwijs dat deze jonge mensen reeds aangeboden hebben gekregen toch wel erg verschilt van wat in het reguliere Vlaamse onderwijs aan bod komt. Na zo veel jaar onderwijs te hebben genoten, is het voor hen niet vanzelfsprekend om zich op zeer korte tijd voor te bereiden op de examencommissie. Het is wijs om ons de vraag te stellen of het zinvol is om deze regeling toe te passen op jongeren die nu al in het secundair onderwijs zitten. Als zij niet slagen in het examen voor de examencommissie, zijn zij verplicht om de stap te zetten naar het reguliere onderwijs en dan is het maar de vraag op welke manier zij daar meekunnen in het aanbod dat wij hebben. Dat is haast onmogelijk. Daarom vind ik het wijzer om het niet van toepassing te maken voor leerlingen die nu al in het secundair onderwijs zitten.
De heer Wienen heeft het woord.
Minister, weet u nog wat bij de bespreking in de commissie van OD XXIII de kritiek van de Vlaams Belangfractie was op de bepalingen voor het thuisonderwijs? Ik denk dat u dat nog weet, maar u luistert er nooit naar. Wij hebben gezegd, ten eerste, dat het in een apart decreet moest worden gegoten, maar dat is een discussie waarop ik hier niet inga.
Ten tweede hebben wij steeds gesteld dat de bepalingen in OD XXIII niet voldragen zijn. Het is slordig werk geweest. Bovendien heeft de Vlaamse Regering op geen enkel moment overlegd met de aanbieders van thuisonderwijs. Ik hoop dat u morgen om een en ander te remediëren niet snel tussen de soep en de patatten enkele amendementen indient, maar dat u toch met het kabinet even de tijd neemt om te overleggen met de mensen die thuisonderwijs aanbieden.
Mijnheer Wienen, ik hoor altijd wat u zegt, maar ik volg u niet, als u dat bedoelt met luisteren. (Opmerkingen van de heer Wim Wienen)
Er is een duidelijke afweging gemaakt. We hebben wel degelijk geluisterd naar stemmen op het veld, en die zijn verdeeld. Zelfs binnen de joodse gemeenschap is men verdeeld. Wij vonden het op dat moment heel belangrijk dat dat signaal werd gegeven. We dachten dat het maatschappelijk belang – zoals we het ook voor het Grondwettelijk Hof hebben verdedigd overigens – van die aard was dat we dat konden doen. Het Grondwettelijk Hof heeft daar een andere mening over, het is het recht van het hof om een andere mening te hebben. En ik vind dat we die in een rechtsstaat moeten volgen. In die zin zullen we onze overgangsregel voor het secundair onderwijs uitwerken. Voor de generatie van kinderen die nu in het onderwijs zitten, betekent dat enerzijds een kwaliteitsverlies, dat is een realiteit. Maar er zijn anderzijds argumenten om er rekening mee te houden. Het Grondwettelijk Hof heeft een duidelijk signaal gegeven. Het is normaal dat wij zeggen dat we dat hebben gehoord en dat we onze regelgeving op dat punt zullen aanpassen.
Nogmaals, over de regelgeving zelf en de regelgeving voor het basisonderwijs heeft het Grondwettelijk Hof geen opmerkingen gemaakt of geen schorsing uitgesproken. Bovendien weet u dat er eerdere rechtspraak is van het Grondwettelijk Hof. Wij hebben gekopieerd wat de Franse Gemeenschap heeft gedaan, die in deze materie wat sneller was dan wij.
Het gaat over de kwaliteit van ons onderwijs, om ervoor te zorgen dat elk kind in Vlaanderen, via het reguliere onderwijs, gewone of buitengewone onderwijs, maar ook via het thuisonderwijs, goed kwaliteitsvol onderwijs krijgt, dat die jongere in staat kan stellen om in onze maatschappij te functioneren. Er zijn mensen, ook mensen die thuisonderwijs inrichten, die zeggen dat er in een aantal scholen van thuisonderwijs een groot probleem is. Dat is de maatschappelijke reden en we vinden dat dat niet aanvaardbaar is.
Er is nu discussie over de overgangsperiode, niet voor het basisonderwijs, wel voor het secundair onderwijs. We leven in een rechtsstaat, daarin heb je een afweging van belangen. Het is eigen aan een rechtsstaat dat een rechterlijke macht, in dit geval het Grondwettelijk Hof, zegt wat kan worden gevolgd of niet. Daarvoor hebben we dat ook opgericht. Er is dan niets dramatisch aan dat we het ook aanpassen als er een opmerking komt. We hebben een afweging van belangen gemaakt, en in dit geval is de juridische afweging belangrijker dan de maatschappelijke belangen, wat we aanvaarden.
Mijnheer Bouckaert, ik zou dat zeker niet zo dramatiseren. Ik weet dat u een beetje leeft bij drama, maar het is niet zo erg als u het laat uitschijnen.
Voor de betrokken leerlingen is het wel een drama. De werking van die scholen wordt compleet op zijn kop gezet door de bruuske invoering van die regel.
Minister, u moet niet alles door elkaar haspelen. Het Grondwettelijk Hof heeft nu geschorst. Het heeft een snelle beslissing genomen omdat de maatregel de betrokkenen zeer sterk schaadde. Men wou aan die snelle schade een snelle oplossing geven. Maar er is nog altijd de vraag naar de vernietiging van die regeling. U bent er nogal gerust op. Natuurlijk, want die vernietiging zal er maar komen na de verkiezingen. Maar u rekent erop dat het hof hier dezelfde beslissing zal nemen als in verband met het huisonderwijs in de Franse Gemeenschap. Maar er zijn wel degelijk verschillen. Het is dus niet zeker dat de inhoudelijke regeling niet ook zal worden vernietigd.
Ik heb hier in de plenaire vergadering voor gewaarschuwd dat de mogelijkheid bestond dat er vernietiging zou volgen door het Grondwettelijk Hof. Maar men luistert niet naar mij. Ik heb gelijk gekregen. Er is al een schorsing, er zal misschien een vernietiging komen. Minister, ik stel dus voor dat de regeling in het Vlaams Parlement op een meer zorgvuldige en juridisch onderbouwde manier zou worden bekeken. Nu is er nog iemand die het zegt, maar men doet het niet. Binnenkort is er niemand meer die het zegt.
De actuele vraag is afgehandeld.