Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014, het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014 en het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014.
Landbouw en Visserij
We bespreken nu het beleidsdomein Landbouw en Visserij.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Beste voorzitter en collega’s, ik ben inderdaad de enige die iets zal zeggen over het beleidsdomein Landbouw. Ik heb even getwijfeld of ik uw aandacht zou opeisen, maar ik ben ervan overtuigd dat ook dit beleidsdomein uw aandacht even verdient. De land- en tuinbouwsector stelt vandaag namelijk ongeveer 53.000 personen te werk, waarvan 76 procent familiale arbeid. Zij realiseerden in 2013 een eindproductiewaarde van 5,8 miljard euro. Ondanks de huidige conjuncturele omstandigheden, steeg de productiewaarde het afgelopen jaar met 1,7 procent.
Als we naar het hele agrobusinesscomplex in Vlaanderen kijken, zien we dat er maar liefst 150.000 mensen tewerkgesteld zijn. Het is dan ook zeer belangrijk voor onze economie. Het is een stabiele sector, die de mogelijkheid in zich draagt om ook in moeilijke economische tijden te groeien, wat het belang ervan nog maar eens onderstreept. Maar het agrobusinesscomplex in Vlaanderen is maar zo sterk als ook de land- en tuinbouwsector een sterke positie kan behouden. We moeten die sector dan ook koesteren.
De land- en tuinbouwsector is, meer dan andere, een sector die onderworpen is aan gigantische veranderingen. De economie maar ook de weersomstandigheden, de ruimte, het milieu en de maatschappij waarin de sector zich moet ontplooien, bepalen de contouren van de toekomst. Minister-president, daarom wilde ik graag even de aandacht vragen van alle ministers van de Vlaamse Regering. Ik wilde uw coördinerende opdracht ondersteunen. Ik begrijp dat u vandaag die boodschap zeker zult onderstrepen.
Uw beleid van de afgelopen zes jaar is in de commissie door bijna alle commissieleden, over de partijgrenzen heen, positief tot zelfs zeer positief beoordeeld. Dat was ook meer dan terecht.
Maar het werk is vandaag niet gedaan, er zijn zeker nog uitdagingen. Ik wil de aandacht vragen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, om dat nauwgezet op te volgen, om ervoor op te letten dat de specificiteit van de Vlaamse land- en tuinbouw voldoende onder de aandacht kan worden gebracht en dat de middelen terechtkomen bij de landbouwers die ze effectief nodig hebben.
Het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) is en blijft de belangrijkste motor voor de land- en tuinbouwsector. Het blijft dan ook belangrijk om daarvoor maximaal middelen vrij te maken en ervoor te zorgen dat die middelen vlot kunnen worden uitbetaald. Jonge startende bedrijven die moeten wachten op middelen, komen ongewild maar wel in de realiteit in zeer moeilijke situaties.
De moeilijkste uitdaging, minister-president, is dat het landbouwbedrijf het kruispunt is van verschillende maatschappelijke uitdagingen. Het land- en tuinbouwbedrijf krijgt vandaag de ruimtelijkeplanningsprocessen te verwerken, de vergroeningsmaatregelen, de waterkwaliteit, de groene zorg, de blauwe zorg, de opvang van jongeren met schoolmoeheid, allerlei infrastructuurprojecten, de klimaatdoelstellingen, en ik kan zo nog een tijdje doorgaan.
Zeer terecht noemt u, minister-president, de landbouwers dan ook graag ‘ondernemers in het kwadraat’. Het beleid en de administratie zijn vandaag echter nog zeer sectoraal gericht. Ik weet dat we op de goede weg zijn, de omgevingsvergunning is een mooi voorbeeld. Maar dat is niet genoeg. De administratie Landouw doet haar uiterste best om alle discussies ten gronde mee te voeren en ze aan te vatten met accurate gegevens. Maar voor ondernemers in het kwadraat zijn er ook procesbegeleiders in het kwadraat nodig, om ook inzake de meest technische en complexe materies de landbouwers optimaal te kunnen begeleiden.
Geachte minister-president, gezien het belang van de land- en tuinbouwsector voor Vlaanderen wil ik de voltallige Vlaamse Regering, en dus ook uw collega’s, vragen dat binnen elk beleidsdomein voldoende aandacht wordt gegeven aan de extra ademruimte en de procesbegeleiding voor onze land- en tuinbouwbedrijven. Processen moeten worden afgestemd, er is geen ruimte meer om alleen op eigen eiland te werken.
Minister-president Peeters heeft het woord.
Ik dank u voor uw opmerkingen, mevrouw Rombouts. Ik begrijp dat de andere partijen zich daarbij aansluiten, want anders hadden zij ook opmerkingen gegeven. Ik duid het als positief dat het beleid inzake landbouw en visserij geen discussie meer geeft tussen meerderheid en oppositie. Mevrouw Rombouts, u haalt terecht aan dat landbouwers met heel veel maatschappelijke uitdagingen worden geconfronteerd, vandaar dat ik het heb over ‘ondernemers in het kwadraat’. Mijn coördinerende functie ten opzichte van de andere ministers zal ik ten volle opnemen. Ik dank alle andere collega’s dat zij niets hebben gezegd omdat dat een stilzwijgend goedkeuren is van mijn beleid, zo interpreteer ik dat toch. (Applaus bij CD&V)
Het beleidsdomein Landbouw en Visserij is afgehandeld.
Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid.
We bespreken nu het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid.
De heer Delva heeft het woord.
Minister-president, voorzitter, collega’s, ik blijf vandaag even stilstaan bij het Vlaamse beleid voor onze hoofdstad. Ik doe dat omdat ik vind dat de relatie Brussel-Vlaanderen dat ook echt verdient. Het is ook de laatste keer dat ik dit kan doen tijdens begrotingsbesprekingen, omdat ik de komende maanden zal kandideren voor een plaats in het Brussels Parlement en ik dus dit zeer fijne huis zal verlaten.
700 miljoen euro op jaarbasis: dat investeert Vlaanderen in zijn hoofdstad. Het doet dat op heel veel domeinen: onderwijs met onder meer scholenbouw, cultuur met onder andere het onlangs goedgekeurde culturele samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, wat natuurlijk belangrijk zal zijn voor de Brusselse culturele scene, welzijn met crèches en rusthuizen.
Maar er zijn ook enkele gemeenschapsbevoegdheden of gemengde bevoegdheden die minder in de kijker lopen maar ook zeer belangrijk zijn voor onze hoofdstad, denken we maar aan sociale economie, ontwikkelingssamenwerking, beroepsopleiding en natuurlijk inburgering en integratie. Cruciaal in dit Brusselbeleid van de Vlaamse Regering zijn twee instrumenten die al jarenlang meegaan, en hun deugdelijkheid hebben bewezen: de Brusselnorm en de Brusseltoets. Mijn grootste wens is dat die instrumenten in het volgende regeerakkoord een belangrijke plaats zouden kunnen innemen.
Enkele korte bedenkingen hierbij, eerst over de Brusselnorm. Er worden af en toe meerdere definities gehanteerd: de 300.000-norm, waarbij 300.000 Brusselaars worden beschouwd als doelpubliek van de Vlaamse Gemeenschap; de 5 procentnorm waarbij 5 procent van alle gemeenschapsuitgaven voor Brussel bestemd zouden zijn; maar de enige echte is de 30 procentnorm, waarbij 30 procent van alle Brusselaars wordt beschouwd als doelpubliek voor de Vlaamse Gemeenschap.
Die laatste norm is voor de Vlaamse Brusselaars de interessantste, omdat ze rekening houdt met de demografische boom in de hoofdstad. Ik vond dat de beleidsbrief Brussel wat te relativerend was ten opzichte van deze Brusselnorm. Ik heb dat ook gezegd aan minister Smet. Voor mij kan die norm absoluut zijn, en zou ze idealiter moeten worden toegepast, niet alleen op hoofddomeinen zoals cultuur, welzijn en onderwijs, maar ook op deeldomeinen bijvoorbeeld binnen cultuur: sociaal-cultureel werk, kunsten, lokaal cultuurbeleid enzovoort. Dat zou voor Brussel alleen maar positief zijn. In de beleidsbrief Brussel vind ik de Brusseltoets wat ‘beperkt’ beschreven, vooral gericht op regelgevende initiatieven. Ik heb aan de minister al enkele keren meegegeven dat de Brusseltoets ook zeer belangrijk is in meer uitvoerende initiatieven, zoals uitvoeringsbesluiten, convenanten met vzw’s bijvoorbeeld of projectoproepen omdat het soms voor Brussel verkeerd loopt, niet in de decreten zelf maar wel in een aantal elementen die de decreten uitvoeren.
Ten slotte, collega’s, citeer ik nog de laatste zinnen uit mijn boek ‘Een Brusselse luis in de Vlaamse pels’, dat verleden week uitkwam, en dat specifiek gaat over de relatie Vlaanderen-Brussel. Ik lees voor de volgende Vlaamse Regering: “Geef de visionaire keuze van decennia geleden, toen Brussel hoofdstad van Vlaanderen werd, verder invulling. Brussel en Vlaanderen varen er wel bij. Durf geloven in deze unieke stad met haar enorme diversiteit aan talen en culturen. Leg je hart in de stad en reik de hand naar anderen en anderstalige beleidspartners die ook het beste met Brussel voor hebben. Want bouwen aan Brussel is per definitie samen bouwen omdat Brussel nu eenmaal een gedeelde stad is en vooral omdat Brussel een stad is om te delen.” (Applaus)
Minister-president Peeters heeft het woord.
Voorzitter, ik wil de heer Delva danken voor zijn betoog. Ik wil hem ook alle succes toewensen wanneer hij dit Vlaams Parlement zou verlaten, wat een verlies is voor dit parlement, maar een aanwinst voor een ander parlement waar hij eventueel naartoe zou gaan. Ik wens hem ook te feliciteren met zijn boek: een echte aanrader voor diegenen die het nog niet hebben gelezen.
Ten vierde wil ik de heer Delva nogmaals danken omdat hij al die jaren de nadruk heeft gelegd op de hoofdstad Brussel en er ook de nodige aandacht voor heeft gevraagd. Dat deed hij in zijn betoog opnieuw, met recht en reden. Ik verwijs naar zijn boek: de volgende Vlaamse Regering heeft, net zoals deze, een grote verantwoordelijkheid in de verdere ontwikkeling en ondersteuning van onze hoofdstad Brussel, de hoofdstad ook van Vlaanderen.
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, ik zal het boek van de ook door ons gewaardeerde collega, Paul Delva, met belangstelling lezen. Ook op het vlak van cultuurbeleid – waarover wij elkaar het vaakst ontmoeten – doet hij een heel gewaardeerde inbreng.
Minister-president, ik heb een vraagje voor u. De erg gewaardeerde collega uit Brussel stelt dat ook op andere beleidsdomeinen de Brusselnorm onverkort zou moeten gelden. Mijn oren begonnen toen plots te fluiten. De norm zou bijvoorbeeld ook moeten gelden in het sociaal-cultureel werk en in de kunsten.
Ik heb heel veel sympathie voor het Brussels cultureel werk en ik meen dat er ook heel veel moet gebeuren, maar er is natuurlijk ook nog actor, namelijk de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) die bovenlokale inspanningen levert, veel meer dan de provincies, want door de interne staatshervorming hebben die deze taak niet langer. Ik vraag me af wat u denkt van het voorstel van de heer Delva over de Brusselnorm en de 30 procent op andere beleidsdomeinen.
Sowieso is alles wat de heer Delva voorstelt en zeker wat hij in zijn boek neerschrijft, de moeite waard om over na te denken, maar ik vind ook dat we op het einde van de legislatuur niet moeten freewheelen of een aantal boude uitspraken moeten doen. Ik meen dat dit kan worden meegenomen voor een volgende Vlaamse Regering om de nodige krijtlijnen te tekenen en er de nodige budgetten voor uit te trekken, mocht er een akkoord over zijn.
Ik kan het ermee eens zijn dat heel het culturele werk in Brussel een grote uitstraling heeft en ook voor Vlaanderen belangrijk is.
Als we de Brusselnorm op een heel algemeen en abstract niveau gaan toepassen, kan het best zijn dat een aantal deelgebieden van het beleid uit de boot vallen. Als overtuigde Vlaamse Brusselaar meen ik dat wij er belang bij hebben dat de Brusselnorm niet alleen geldt op het algemene beleid van de Vlaamse Regering en zelfs niet alleen op de hoofddomeinen Cultuur, Onderwijs en Welzijn, maar dat de hoofdstad er ook belang bij heeft dat de Brusselnorm vrij concreet kan worden toegepast, ook per deeldomein. Het is natuurlijk een oefening die nog zal moeten gebeuren. Vandaag wordt de Brusselnorm regelmatig bekeken op basis van vrij hoge abstractieniveaus. Voor een aantal deeldomeinen, ook bijvoorbeeld Welzijn, draait het eigenlijk niet zo goed uit voor Brussel. Ik vind, en dit is een boodschap die ik graag meegeef aan mensen die ook met het regeerakkoord bezig zullen zijn, dat we daar wel wat aandacht aan mogen geven.
Internationaal Vlaanderen
Dames en heren, we bespreken nu het beleidsdomein Internationaal Vlaanderen.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, dit is het laatste begrotingsdebat van deze legislatuur en dus het uitgelezen moment om niet alleen naar het komende jaar te kijken, maar ook de voorbije jaren te overschouwen.
Het was de voormalige minister-president en onze collega, Luc Van den Brande, die vanaf 1993 in toepassing van het principe ‘in foro interno, in foro externo’, een sterke aanzet gaf voor een eigen Vlaams buitenlands beleid. In retroperspectief is dit misschien minder evident dan het toen leek. Bevoegdheden hebben is één zaak, ze willen uitoefenen en willen investeren in een eigen buitenlands beleid, is een heel andere kwestie. Een van de handicaps die we hebben, is het gebrek aan bondgenoten binnen België, namelijk het feit dat de andere gemeenschappen en gewesten op papier evenveel bevoegdheden hebben, maar in de praktijk minder capaciteit en minder ambitie hebben.
Ook het Vlaams buitenlands beleid was in de loop der jaren onderhevig aan de schommelingen in het ambitieniveau van de opeenvolgende bevoegde ministers. Het was eigenlijk wachten op minister Bourgeois die onder meer met strategienota’s ten aanzien van de buurlanden en de verdere uitbouw van het buitenlands netwerk, nieuwe stappen vooruit zette.
Minister-president, u hebt de voorbije jaren de bestaande constructie overeind gehouden, wat gezien de budgettair moeilijke tijden wellicht al een verdienste op zich was.
Voor het overige lag de focus heel sterk op economische zendingen, wat wij vanzelfsprekend als bijzonder positief evalueren. Maar zoals ik ook in de commissie heb gezegd, kregen de strategienota’s met onze buurlanden geen vervolg en zelfs het in het vooruitzicht gestelde werkprogramma met Nederland is afgevoerd, wat toch wel jammer is.
Het recent afgeleverde advies van de Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV) met betrekking tot het Vlaams buitenlands beleid legde verdere pijnpunten bloot. We lezen er onder meer een pleidooi voor meer coördinatie en aansturing.
Het is natuurlijk symptomatisch voor het gebrek aan belangstelling voor het buitenlands beleid in de Vlaamse politiek – en dat is geen verwijt aan u, minister-president – dat we in dit Vlaams Parlement geen debat over de SARiV-nota georganiseerd krijgen.
Intussen wordt het spanningsveld tussen het Vlaamse en het federale niveau groter. De weinige minuten die ik hier heb, laten mij niet toe om in detail te treden, maar ik verwijs onder meer naar de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid (ICBB), een echte processie van Echternach, waarbij we al blij mogen zijn als er eens een vergadering belegd wordt. Ik verwijs naar de aanstelling van economische raadgevers door de federale minister van Buitenlandse Zaken. En ik verwijs vanzelfsprekend naar het Agentschap voor Buitenlandse Handel, dat in uw beleidsbrief niet eens vermeld wordt maar dat in de praktijk een rol speelt die veel groter is dan wat eerst was afgesproken en in de feiten steeds meer een federaal aangestuurde structuur wordt.
Minister-president, laat dit een aansporing zijn om de komende maanden op de ingeslagen weg verder te gaan maar tegelijk ook de basis te leggen voor een Vlaams buitenlands beleid 2.0, assertiever en met een versterkt en beter aangestuurd netwerk. Pas dan realiseren we baanbrekend vakmanschap. (Applaus bij de N-VA en CD&V)
De heer Kennes heeft het woord.
Minister-president, tussen belangrijke vergaderingen zoals vanmorgen om stappen te zetten om de competitiviteit van onze ondernemingen te verbeteren, hebt u het afgelopen jaar ook heel wat tijd uitgetrokken om op buitenlandse missie te gaan. Een klein land heeft een groot buitenland, en zeker voor een regio met een zeer open economie is het belangrijk de blik op de wereld gericht te houden.
Om dichtbij huis te beginnen: de samenwerking met Nederland is intens. Ik verwijs naar de topontmoeting in Maastricht in oktober 2013, maar ook naar de gezamenlijke missie met de Nederlandse minister-president naar Texas. In de Vlaams-Nederlandse krachtenbundeling op het vlak van economie, innovatie, logistiek en transport, het promoten van onze havens en onze chemische industrie liggen voor Vlaanderen vele kansen. Er zijn vele dossiers die we samen moeten aanpakken: de rol van de delta van Maas, Rijn en Schelde als toegangspoort tot het hart van Europa, de grensarbeid en de grensoverschrijdende infrastructuur zoals waterwegen en spoorwegen. In de driehoek Eindhoven-Leuven-Aken ligt een geweldige concentratie van innovatieve bedrijven en onderzoekscentra. Alleen via een doorgedreven samenwerking kunnen we daar maximaal de vruchten van plukken.
Onze buitenlandse handel groeit. De Vlaamse christendemocraten staan achter uw beleid om de buitenlandse handel te bevorderen, met een focus op de groeilanden en op de groeisectoren. Flanders Investment & Trade (F.I.T.) levert goed werk om deuren te openen van de exportmarkten en investeringen naar Vlaanderen aan te trekken. Uw persoonlijk engagement op dit gebied wordt sterk gewaardeerd door het bedrijfsleven in binnen- en in buitenland.
Handel is een tweerichtingsverkeer. Niet alleen Vlaanderen maar ook onze handelspartners moeten daar beter van worden. Daarom vragen we ook blijvende aandacht voor ethische en duurzaamheidscriteria. Maar het is niet door weg te blijven uit landen met een minder ontwikkelde sociale zekerheid of arbeidsbescherming dat we kunnen bijdragen aan verandering en evolutie in die landen. Het bestrijden van armoede en het stimuleren van de sociaal-economische ontwikkeling zijn een belangrijke doelstelling van het Vlaams buitenlands beleid. Het zou niet verstandig zijn dat helemaal los te zien van buitenlandse handel.
Het beleidsdocument ‘Mensenrechten en het Vlaams internationaal beleid’ is de leidraad om het respect voor de mensenrechten uit te dragen. Uw aanwezigheid op het mensenrechtenseminarie in Malawi in april van dit jaar over het recht op voedsel toont aan dat ook dit luik van het Vlaams internationaal beleid op uw volle inzet kan rekenen.
Het vredessymposium ‘Science for peace’, dat in november in onze hoofdstad plaatsvond, ligt in dezelfde lijn. Op het vlak van mensenrechten is er in onze wereld ontzettend veel werk. Op verschillende plaatsen tracht ik onder meer de vervolging omwille van geloofsovertuiging en van etnische minderheden op de politieke agenda te zetten.
Het Vlaamse budget voor ontwikkelingssamenwerking is bescheiden. We hebben gekozen om in te zetten op drie focuslanden. Ik zou daarbij aandacht willen vragen voor het belang van onderwijs. Vlaanderen beschikt over toponderwijs. We kunnen heel wat van die kennis overdragen naar ontwikkelingslanden.
Er zijn in mei ook Europese verkiezingen. Ik hoop dat dit de Vlamingen nog meer bewust kan maken van het belang van de Europese samenwerking. Binnen de EU moet Vlaanderen een voortrekker blijven om de rol van de deelstaten te versterken. Het samenwerkingsakkoord over de vertegenwoordiging van België in de EU moet ook in die zin worden herzien. Als regio die meeloopt in de industriële voorhoede, moet Vlaanderen een voortrekker zijn en blijven, onder andere met het Vanguard Initiative. Want Vlaanderen is voorop in slimme specialisatie, industrieel ondernemen en beleid. Dat is het visitekaartje dat we overal in Europa moeten afgeven.
Mevrouw Moerman heeft het woord.
Voorzitter, ik heb twee minuten meer spreektijd, dus ik hoef niet zo te hollen. Ik zal beknopt zijn.
Voorzitter, collega’s, we zien dat in het internationale luik de totalen in de begroting – als we ter vergelijking de cijfers van de aangepaste begroting 2013 nemen – voor 2014 ongeveer gelijk blijven, soms met een lichte stijging, soms met een lichte daling. Bij Flanders Investment & Trade (F.I.T.) was er een besparing op de binnenlandse ondersteunende diensten ten voordele van de operationele diensten. Een zeer terechte en goede optie. Ook is er een toename van 646.000 euro in vastleggingskredieten gepland voor het programma internationalisering van de economie. Dat is een goede zaak. Andere positieve punten zijn het succes van het stagefinancieringsprogramma en de structurele verankering van de technologieattachés, wat een absolute must is indien wij ons in 2020 als een open en toonaangevende kenniseconomie in Europa willen profileren.
Maar de goede punten doen ons de ogen niet sluiten voor de minder goede aspecten van het regeringsbeleid. Ik herhaal niet wat de heer Van Overmeire vanuit de meerderheid al heeft gezegd over de diverse pijnpunten. Met name in ethisch ondernemen is er volgens mij te weinig moed en doortastendheid en bovendien een zekere mate van selectiviteit in de verontwaardiging.
De heer Kennes verwees daarnet naar het belang van mensenrechten. Deze ochtend lazen we in de krant dat u, minister-president, net als de federale premier Di Rupo, verstek geeft in februari voor de Olympische Winterspelen in het Russische Sotsji. De beslissing, aldus het artikel, zou onder meer zijn ingegeven door de schending van de mensenrechten in Rusland, met name het feit dat holebi’s het er onder het Poetinregime – ik citeer – “hard te verduren krijgen”.
Fast forward van februari naar maart 2014. Dan staat er een prinselijke handelsmissie naar Saoedi-Arabië op het programma, georganiseerd door het reeds eerder vermelde Agentschap voor Buitenlandse Handel en, zoals de heer Van Overmeire het aanhaalde, steeds federaler gestuurd. Vlaanderen zit in de raad van bestuur van het agentschap en financiert dit ook, met in 2013 1.608.000 euro vastleggings- en betalingskredieten en voor het jaar 2014 afgerond 1.600.000 euro.
In Saoedi-Arabië worden diezelfde holebi’s terechtgesteld, worden gastarbeiders als slaven behandeld en hebben vrouwen geen enkele van de meest elementaire mensen- noch politieke rechten. Waarom cofinanciert Vlaanderen dan een prinselijke missie die legitimiteit verleent aan een regime dat ook een koninkrijk is door er een prinselijke zending en afgezant naar toe te sturen?
Alhoewel in buitenlandse handel en buitenlandse betrekkingen niet dezelfde normen kunnen worden toegepast als die waar de EU, Vlaanderen en België voor staan, lijkt dit zelfs de norm van de marginale toetsing niet te kunnen doorstaan inzake mensenrechten, laat staan inzake ethisch ondernemen.
Het zal mij dan ook benieuwen om te vernemen of u na de geplande afwezigheid in Sotsji al dan niet naar Saoedi-Arabië zult gaan. (Applaus bij de oppositie)
Minister-president Peeters heeft het woord.
Wat internationaal Vlaanderen betreft, dank ik alle collega’s voor hun uiteenzettingen. Voor mij is het belangrijk dat iedereen onderstreept dat, zeker in crisismomenten, economische zendingen zeer belangrijk zijn. Daar hebben we ook zwaar in geïnvesteerd, wat niet wil zeggen dat de andere elementen van het internationaal beleid daardoor zouden worden ondergesneeuwd. Dat is zeker niet gebeurd.
Ik wil nog even onder uw aandacht brengen wat collega Kennes heeft gezegd, mijnheer Van Overmeire, namelijk dat het uniek is in de geschiedenis dat er een gemeenschappelijke zending Vlaanderen-Nederland is geweest. U bent daar niet op ingegaan. Ik vermoed dat, omdat het uw goedkeuren wegdraagt, u dat misschien vergeten bent, zeker wanneer u zegt dat ik het spel overeind heb gehouden maar niet meer gedaan heb dan dat. Ik denk dat dit historisch is. We hebben ook een vraag gekregen om met Catalonië een gemeenschappelijke zending te organiseren en ook met Nordrhein-Westfalen. We zijn echt wel innovatief bezig geweest wat Buitenlands Beleid betreft en hoe we dat aanpakken.
Datzelfde geldt voor een aantal conferenties. Collega Kennes heeft Malawi aangehaald, toch een heel belangrijke conferentie die door heel wat Afrikaanse landen is bijgewoond. Bij Science for Peace zijn Nobelprijswinnaars hier in Vlaanderen komen debatteren over deze belangrijke problematiek. Ook daar is innovatief beleid tot stand gekomen.
In dezelfde sfeer hebben we het ‘Vanguard Initiative’, een voorhoede-initiatief genomen, waar heel wat regio’s wildenthousiast op hebben gereageerd. Dat is ook weer een bewijs dat we op Europees niveau innovatief en vooruitstrevend de voorhoede bezetten met de bevoegdheden die we hebben. Dit zijn allemaal zaken die aantonen, buiten de academische en de culturele diplomatie, waar we meer hebben gedaan dan op de winkel gelet, zoals mogelijk door u wordt gesuggereerd.
Wat betreft de strategienota met Nederland, vind ik het belangrijker dat we heel concrete zaken met Nederland hebben besproken. De contacten en de verschillende gemaakte afspraken zijn belangrijker dan strategienota’s op te maken die dan in de kast blijven liggen en waar men niets mee aanvangt.
In het SARiV-advies staat heel wat. Ik heb gevraagd aan de diensten, zowel F.I.T. als het Departement internationaal Vlaanderen, om dat verder te bekijken. Daar staan interessante dingen in. Daar staan wat minder interessante dingen in. Er is de economische diplomatie, business-to-business en business-to-consumer, waar men probeert de kool en de geit te sparen, waar ik wat minder enthousiast over ben.
Het Agentschap voor Buitenlandse Handel is een hele tijd geleden tot stand gekomen. Toen heeft men terecht gezegd dat dit wordt bestuurd en beheerd door de regio’s. Na deze legislatuur moeten we daar eens een serieuze evaluatie van maken en kijken hoe we daar in een volgende legislatuur verder mee omgaan.
Mevrouw Moerman, ik weet dat u terecht de nodige aandacht besteedt aan de mensenrechten. Het klopt dat ik niet zal afreizen naar de winterspelen. Het staat nog niet vast of ik zal afreizen naar Saudi-Arabië. Ik wil er toch op wijzen dat de bedrijfswereld een aantal landen op tafel legt bij het Agentschap voor Buitenlandse Handel, die dan het voorwerp kunnen zijn van een economische missie. Het is een beslissing die een tijdje geleden is genomen, maar het zijn de bedrijven die erop hebben aangedrongen dat er zou worden afgereisd naar Saudi-Arabië. Ik ben me zeer goed bewust van het delicate karakter ervan, qua mensenrechten, maar ook met betrekking tot de problematiek van de wapenexport. Op dit moment heb ik niet toegezegd wat mijn deelname voor Saudi-Arabië betreft. Ik zal de zaken verder bekijken en afwegen of dat al dan niet zal gebeuren. Ik herhaal echter nogmaals en onderstreep dat de bedrijven, ook de Vlaamse, hebben voorgesteld dat er een economische missie naar Saudi-Arabië zou worden georganiseerd. Als u zegt het niet raadzaam te vinden dat de minister-president mee dat land zou bezoeken terwijl Vlaamse bedrijven er wel heen gaan, en u gebruikt argumenten qua mensenrechten enzovoort, die ik zeer apprecieer, dan lijkt dat me ook wel een belangrijk signaal aan het bedrijfsleven dat u wilt geven.
Voorzitter, toch nog een kleine reactie, want de minister-president legt me woorden in de mond. Minister-president, u doet uitschijnen dat ik nogal denigrerend zou hebben gezegd dat u enkel op de winkel zou hebben gelet. Ik herhaal wat op mijn blad staat: “U hebt de voorbije jaren de bestaande constructie overeind gehouden, wat in budgettair moeilijke tijden wellicht al een verdienste was.” Dat kunt u ook als volgt interpreteren: in budgettair moeilijke tijden is het misschien wel verleidelijk om te bekijken of Vlaanderen wel een dergelijk buitenlands netwerk nodig heeft, en of dat niet hier of daar kan worden afgebouwd. U hebt dat dus niet gedaan. U hebt de constructie overeind gehouden. Voor mij is dat echter geen eindpunt.
Vanzelfsprekend steunen wij de samenwerking met Nederland. Ik vind dat u op dat vlak de voorbije jaren goed werk hebt geleverd. We hebben dat ook bij elke gelegenheid onderstreept. Alleen verschillen we van mening als u veeleer kiest voor wat u een pragmatische of ad-hocaanpak noemt, terwijl ik meen dat er voordelen zijn aan een structuur, of men dat nu een werkprogramma of een strategienota noemt. Dat is dan immers niet alleen voor u persoonlijk, als minister-president en minister bevoegd voor het buitenlands beleid, een referentiekader, maar ook voor al uw collega’s en voor het parlement. Nu worden we telkens geconfronteerd met een praktisch, concreet initiatief, maar dat wordt dus niet gesitueerd in een groter kader.
U zult ten slotte begrijpen dat ik net als u vragende partij ben voor de evaluatie van dat Agentschap voor Buitenlandse Handel. Ik hoop dus dat we elkaar daarover in de toekomst nog kunnen spreken.
Minister-president, u hebt me een vraag gesteld. Niet alleen vind ik dat u niet mag afreizen, maar ik vind dat u verder moet gaan. Het is evident dat men bij buitenlandse handel niet altijd kan omgaan met alleen de nette mensen, die beantwoorden aan de normen die wij stellen. We moeten dus een beetje soepel zijn ter zake. Er bestaat echter zoiets als een marginale toetsing, iets wat je echt niet doet omdat het de spuigaten uitloopt. Ik vind dat, door een prinselijke missie te sturen naar een land dat zelf een koninkrijk is, maar dan wel van een heel ander slag dan het onze, we als het ware dat regime upgraden en daar een legitimiteit aan verlenen die het niet heeft. Eigenlijk had ik dus liever gezien dat Vlaanderen niet was ingegaan op die vraag van de bedrijven, quid dat er ergens een kleinschalige missie zou zijn, maar door dit te doen, bewijst men een ongeoorloofde eer aan een regime dat dit, om redenen waarvoor dit tijdsbestek te kort is, niet verdient.
Voorzitter, ik neem kennis van het standpunt van mevrouw Moerman. Een standpunt van mevrouw Moerman respecteer ik altijd.
Wat dat betreft, heeft het agentschap, op vraag van het bedrijfsleven, een missie naar dat land georganiseerd. De mening van mevrouw Moerman is algemeen gekend. Mijnheer Van Overmeire, ik had u verkeerd begrepen. Met dank voor wat u zei over het op de winkel letten.
Ik wil benadrukken dat ik met Nederland vooral resultaat wil boeken. Het gaat niet om een persoonlijke band, maar om een relatie die met de vorige minister-president van Nederland, de heer Balkenende, is begonnen en met de huidige minister-president, de heer Rutte, wordt voortgezet. Wij boeken resultaten, en dat is belangrijker dan strategienota’s die in een kast verstoffen. Vroeger zijn er ook strategienota’s over de samenwerking met Nederland opgesteld, maar in die periode is nooit een gemeenschappelijke zending georganiseerd. Wij hebben beide nodig: werk- of strategienota’s én acties die het persoonlijke overstijgen en resultaten opleveren. Wie in de volgende legislatuur hiervoor bevoegd wordt, zal vaststellen dat wij met Nederland al een hele weg hebben afgelegd. Hij of zij zal daarop verder kunnen bouwen.
Economie, Wetenschap en Innovatie
Wij bespreken nu het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie.
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, ministers, collega's, de heer Vereeck heeft daarstraks een ideologische connotatie opgeroepen, toen hij ons aansprak met “jongens en meisjes”. Beste Lode, ik vraag me al af hoe ik u in de toekomst zal mogen aanspreken: met broeder, kameraad of gewoon Lode? Maar dat zien we nog wel. Professor als aanspreekvorm blijft, dat is een titel voor het leven. (Gelach)
Collega’s, het past inderdaad om bij de bespreking van de laatste begroting van de legislatuur eens achterom te kijken. Dat is voor mezelf wat vreemd, want het is de eerste keer dat ik in een begrotingsdebat spreek. Toch kijk ik achterom en bekijk even wat de Vlaamse Regering niet heeft gerealiseerd: een doorbraak op het vlak van de vergroening van de economie. Vanochtend hadden we het al uitgebreid over het door u aangekondigde groeipad inzake onderzoek en ontwikkeling. Nochtans schoof Vlaanderen in Actie een aantal blikvangers en doelstellingen voor het voetlicht. Ik som ze op. In 2014 moet de Vlaamse Regering 3 procent van het bbp aan onderzoek en ontwikkeling besteden. Na 2014 zou dat aandeel zelfs nog moeten toenemen. U kunt ons toch niet verwijten dat we u afrekenen op de doelstellingen en de indicatoren die u zelf naar voren schuift? Dat is onze taak. Inzake het groeipad hebt u nogal wat steken laten vallen.
Deze voormiddag ging al wat aandacht naar de extra middelen uit het relancebudget. Zoals de heer Vereeck heb ik een en ander opgeteld, en dan komen wij uit op het bedrag van 59,4 miljoen euro dat voor 2014 wordt uitgetrokken. Hierover is vanochtend gedebatteerd. Ik haal er even het memorandum van de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) bij: “Volgens de meest recente berekeningen doet de Vlaamse overheid het met het groeipad van de voorbije legislatuur (60 à 70 miljoen euro extra jaarlijks) net iets beter dan de economische groei, maar blijft de 1 procentnorm ver buiten bereik. Indien Vlaanderen niet ter plaatse wil blijven trappelen en effectief wil doorstoten tot de ‘Top 5’ van kennisintensieve regio’s zal het veel gedurfder en krachtdadiger moeten investeren in O&O. Het effectief bereiken van de 1 procentnorm tegen 2020 staat volgens de VRWI gelijk met jaarlijkse opstappen van gemiddeld 150 miljoen euro vanaf 2015 tot en met 2020.”
In een volgende legislatuur zullen we toch stappen vooruit moeten zetten en het groeipad steviger moeten installeren, zeker wat innovatie betreft, omdat dat aan de basis ligt van economische vernieuwing, jobcreatie enzovoort.
Ik wil hier ook even het licht werpen op de ecologiepremies, omdat daarin de verduurzaming van het bedrijfsleven in Vlaanderen vervat is. Ooit gebudgetteerd op 100 miljoen euro stond er in 2013 na enkele aanpassingen aan de ecologiepremie ongeveer 35 miljoen euro aan budget tegenover de ecologiepremie. In de beleidsbrief wordt aangegeven dat de ecologiepremie in 2013 op kruissnelheid komt. In de commissie heb ik gezegd dat er in de eerste jaarhelft al 319 projecten waren goedgekeurd voor 29,5 miljoen euro.
Het verbaasde niet enkel mij maar ook het Rekenhof dat voor 2014 de vereffeningskredieten voor de aantrekkende zogenaamde strategische ecologiesteun (STRES) met 10 miljoen euro dalen. Hoewel de ecologiepremie plus (EPPlus) en STRES op kruissnelheid aan het komen zijn, trekt de minister-president slechts 45 miljoen euro uit. Ook het Rekenhof gewaagde in zijn advies van een onderschatting van het budget. En nochtans is de ecologiepremie een instrument om innovatief de balans te zoeken tussen economie en leefmilieu.
En wat ons betreft zijn er nog efficiëntiewinsten te boeken. Het Rekenhof stelde in zijn verslag over de ecologiepremie grote vragen bij de additionaliteitsvoorwaarde. Bij een derde van de toekenningen in 2010 zouden bedrijven ook zonder de premie de gesteunde investeringen hebben gedaan. Meer dan de helft van de bedrijven die in 2011 geen premie kregen, deden toch de investeringen.
Groen stelt dan ook voor – een van de 102 concrete maatregelen – om een sterkere selectiviteit voor het toekennen van deze premies aan top-runners te installeren. Op die manier vermijden we dat we bedrijven steunen enkel om te voldoen aan de wettelijke voorwaarden. (Applaus bij Groen)
Minister-president Kris Peeters heeft om halfzes een vergadering van de Europese Visserijraad.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de regering is in moeilijke economische omstandigheden een sterk ondersteunend beleid blijven voeren. De heer Bothuyne zal elementen zoals het bankenplan en het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) behandelen, daarom zal ik hier op andere thema’s ingaan. Het is belangrijk dat de regering een beleid heeft gevoerd en blijft voeren dat ondernemingen zo sterk mogelijk blijft ondersteunen om de crisis door te komen en zo goed mogelijk gebruik maakt van de aantrekkende economie om met gerichte maatregelen de economische dynamiek te ondersteunen.
Heel belangrijk daarbij is voor CD&V dat er een startersbeleid wordt gevoerd: instrumenten als het advies aan prestarters en een aangepaste aanpak voor startersdoelgroepen zijn daarbij heel belangrijk om instrumenten op maat te bieden, om mensen over de streep te trekken en beginnende ondernemers met raad en daad te blijven bijstaan. Het is belangrijk dat er ook extra wordt ingezet op het vrouwelijk ondernemerschap, waar de cijfers jammer genoeg achterblijven, hoewel we in het algemeen wel terug een nettocreatie van ondernemingen zien.
Het verankeren van de steun aan een organisatie als Markant om haar uitstekend werk voort te zetten, is zeker iets waar we als fractie achter kunnen staan. Ook belangrijk is dat we bedrijven door tijdelijke moeilijkheden helpen. De instrumenten als de waarborgregeling of de rentetoelage bij openbare werken bewijzen duidelijk hun nut, en steeds meer bedrijven vinden de weg hiernaartoe.
Het is tevens belangrijk dat we bedrijven door tijdelijke moeilijkheden helpen. De instrumenten, zoals de waarborgregeling en de rentetoelage bij openbare werken, bewijzen duidelijk hun nut. Steeds meer bedrijven vinden de weg naar deze instrumenten.
Het is echter ook belangrijk bedrijven die in moeilijkheden dreigen te geraken tijdig te helpen. We hopen dat de nieuwe oproep in verband met faillissementspreventie voldoende bedrijven zal bereiken. De huidige target bestaat uit 1825 scans en uit het begeleiden van 251 bedrijven naar een doorstartplan van de kmo-portefeuille. Dit stemt ons positief.
De blijvende aandacht voor armoede bij zelfstandigen en gefailleerden ligt ons en vooral mezelf na aan het hart. Het ondernemerschap moet worden aangemoedigd. De mensen die tegenslag kennen, moeten naar een nieuwe uitdaging worden begeleid. Tussenstap en vzw Efrem zullen de komende jaren nauwer samenwerken. We kunnen dit enkel aanmoedigen.
Ook met betrekking tot de problematiek van overnames en opvolgingen zullen de komende jaren sterke inspanningen worden geleverd. Op dat vlak is het reduceren van de schenkingsrechten op familiale ondernemingen tot nul een schot in de roos. Dat de communicatiecampagne over dit thema gehoor vindt, bewijst dat de aanpak van de Vlaamse Regering begint aan te slaan.
Ten slotte vinden we het als fractie belangrijk dat van de concrete uitvoering van het Vlaams winkelplan werk wordt gemaakt. We verwachten veel van de projecten die de gemeenten in het licht van de drie oproepen kunnen indienen. Het is een goede zaak dat de database van Locatus en het KennisNetwerk Detailhandel ervoor zorgen dat de lokale besturen over de nodige cijfers en informatie kunnen beschikken. Die informatie moet hen in staat stellen een echt winkelkernversterkend beleid op te zetten. Als fractie verwelkomen we ook de focus op de beleidshuisvesting in de projecten inzake ondernemersvriendelijke gemeenten en de start van de regionale overlegtafels economie. Volgens ons kunnen veel lokale besturen echt worden geholpen bij de uittekening van een langetermijnvisie op het eigen lokaal economisch beleid. (Applaus bij CD&V)
De heer Deckmyn heeft het woord.
Voorzitter, Vlaanderen is een welvarende regio. Deze welvaart staat echter onder druk. De loonkosten in dit land blijven stijgen. De werkloosheid blijft toenemen en de faillissementengolf blijft aanhouden.
Volgens de recentste cijfergegevens van Eurostat zijn de loonkosten in het tweede kwartaal van dit jaar met 2,2 procent toegenomen in vergelijking met diezelfde periode vorig jaar. De toename in onze buurlanden bedraagt gemiddeld 1 procent. De loonkosthandicap ten opzichte van onze buurlanden bedraagt ondertussen ruim 16 procent. Een structurele loonlastenverlaging is dan ook een belangrijke voorwaarde voor het ondernemersvertrouwen.
De minister-president relativeert deze getallen steeds. Jammer genoeg zal hij dat nu niet kunnen doen. Ze blijven in elk geval alarmerend. Niet enkel kleine zelfstandigen aarzelen om mensen in dienst te nemen. Ook grote bedrijven kloppen op tafel. Tijdens de bespreking van de beleidsbrief in de commissie heb ik verwezen naar de woorden van de heer Van Gerven, de CEO van ArcelorMittal Gent, in De Tijd. Zijn loonkosten liggen 20 procent hoger dan in fabrieken van dezelfde groep in Nederland, Frankrijk of Duitsland.
Het ondertussen befaamde concurrentiepact, waar werkgroepen en overlegcomités ettelijke maanden over hebben vergaderd, moet een oplossing bieden voor de tanende concurrentiekracht van onze bedrijven, het gebrekkig ondernemersvertrouwen en de torenhoge loonkosten.
Zoals ik al eerder heb opgemerkt, hebben de praatsessies met de andere regeringen niet bijster veel opgebracht. De Federale Regering is het eens geraakt over een reeks maatregelen, zoals de lagere btw op elektriciteit en een verlaging van de loonlasten ten belope van driemaal 450 miljoen euro. De aangekondigde loonlastenverlaging is van cruciaal belang voor de Vlaamse bedrijven. Die verlaging is echter slechts een peulschil. In vergelijking met onze buurlanden wordt de totale loonkostenhandicap in ons land op ongeveer 15 miljard euro geschat. Bovendien is die lastenverlaging absoluut niet structureel van aard.
Volgens verschillende opiniemakers is de kans dan ook klein dat deze loonlastenverlaging bedrijven ertoe zal aanzetten om aanwervingen te doen of om buitenlandse investeringen aan te trekken.
De Vlaamse Regering zit vandaag samen met de overige regeringen op het Overlegcomité om haar bijdrage voor het competitiviteitspact op tafel te leggen. Eerder kondigde ze aan 166 miljoen euro opzij te zetten, waarvan 31 miljoen euro in 2014 en 125 miljoen in 2015.
Vlaanderen wil vooral inzetten op lastenverlagingen. Die moeten helpen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden, maar ook de lasten voor ouderen zullen verder worden verlaagd. Ook voor onderzoek en ontwikkeling worden extra middelen gepland en voorts wordt ingezet op ‘allerhande’ bijkomende investeringen die de economie moeten stimuleren. De maatregelen komen opnieuw ‘too little too late’.
Bovendien is van structurele maatregelen helaas weinig sprake. In plaats van het reeds ingewikkelde kluwen aan allerhande maatregelen te structureren, wordt het alleen maar ingewikkelder gemaakt. Hoe gaan bedrijven in godsnaam nog weten welke maatregelen op hen van toepassing zijn? Dat is een reëel probleem in dit land.
De vraag rijst bovendien, op federaal maar zeker ook op Vlaams niveau, wie zal opdraaien voor het kostenplaatje. De hete aardappel wordt in Vlaanderen net zoals op federaal niveau doorgeschoven tot na de verkiezingen van mei 2014. Hoe zal de aangekondigde lastenverlaging worden gefinancierd? Door te snoeien aan de uitgavenzijde? Of via extra belastingen? Indien de financiering zal gebeuren door extra belastingen, dan dreigt op zijn minst een broekzak-vestzakoperatie.
Uit berekeningen van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) blijkt dat de factuur van het Vlaamse groenestroombeleid afstevent op een tekort van 2 miljard euro. Dit zal integraal worden doorgeschoven naar de volgende legislatuur. Ik vraag me serieus af of deze Vlaamse Regering haar beloftes inzake het Concurrentiepact zal kunnen waarmaken.
In de beleidsbrief staat dat, ondanks de economische crisis, het aantal ondernemingen blijft toenemen. Ik ben hieromtrent ook vorig jaar kritisch geweest. De feiten rechtvaardigen een dergelijk optimisme niet. De recente cijfers tonen aan dat in 2013 het aantal startende ondernemers heel sterk terugvalt. Dit is een heel slecht teken, zeker in combinatie met het stijgend aantal faillissementen.
Dat de Vlaamse Regering ondersteuning wil bieden aan bedrijven in moeilijkheden en dit gegeven expliciet opneemt in de beleidsbrief, valt zeker toe te juichen. Toch blijft, ondanks inspanningen op dat vlak in het verleden, het aantal faillissementen heel hoog. Vooral in de horecasector en in de bouwsector ziet men verontrustend hoge faillissementscijfers. Zal de Vlaamse Regering specifiek voor deze sectoren extra inspanningen doen? Ik heb deze vraag in de commissie gesteld zonder een antwoord te krijgen. Op welke manier wil zij eventueel extra focussen op deze sectoren?
In de beleidsbrief worden projecten naar voren geschoven met als doel ondernemingen proactief te benaderen om eventuele faillissementen te voorkomen. Dit is lovenswaardig en was in het verleden een doelstelling van deze regering. Hebben deze inspanningen in het verleden belangrijke resultaten opgeleverd? Dat is een retorische vraag. Ik vraag me dit af, gezien het feit dat u zeker beseft dat vele bedrijven een jaarrekening via allerlei boekhoudkundige trucjes kunnen opsmukken. Soms blijven dergelijke bedrijven die in potentiële moeilijkheden verkeren dus onder de radar en vallen ze niet te detecteren.
Ik wil nog opmerken dat de 500.000 euro die naar Zenitor en Efrem gaan, onzes inziens een druppel op een hete plaat zijn, gezien de aanhoudend hoge vraag naar ondersteuning, die in de beleidsbrief wordt vermeld. Wat de mogelijke financiering van ondernemingen en de monitoring ervan betreft, lees ik in de beleidsbrief dat er tweemaal per jaar een highlevelorgaan samenkomt om de evoluties betreffende de kredietverlening aan Vlaamse ondernemingen op te volgen. Ik vraag me echter af wat hiervan de concrete resultaten zijn. Op deze vraag kreeg ik evenmin een antwoord.
De Vlaamse Regering onderneemt stappen in het kader van crowdfunding en de financiering van de groene economie, maar enige duiding ontbreekt hierbij. In deze beleidsbrief wordt tevens gesteld dat ondernemers nog steeds te weinig op de hoogte zijn van de vele maatregelen die de overheid ter beschikking stelt om de financiering van kmo’s te ondersteunen.
Neem me niet kwalijk, maar ik hoor dit al van in het begin van deze legislatuur en zelfs van in de vorige legislatuur. Hoe komt het toch dat we deze vaststelling jaar na jaar maken, terwijl er ten gronde niets verandert aan deze situatie? Ik stel vast dat de Vlaamse Regering in deze niets echt relevants heeft ondernomen, of dat zij tenminste geen resultaten heeft geboekt.
Ik zou het ten slotte kort ook nog even over het Nieuw Industrieel Beleid (NIB) willen hebben. De Vlaamse industrie bevindt zich in een structurele crisis. Sinds het begin van de financiële en economische crisis in 2008 zijn er in de Belgische industrie ruim 56.000 banen verloren gegaan. In Vlaanderen werd daarom het NIB boven de doopvont gehouden. Op 27 mei 2011 keurde de Vlaamse Regering het witboek ‘Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen’ goed. Het witboek kwam er maar liefst veertien maanden nadat het op stapel was gezet, en dit door gehakketak binnen de Vlaamse Regering. Het plan blijft bovendien vaag en bevat niet echt duidelijke beleidskeuzes. Het is eigenlijk een bundeling van relatief vrijblijvende meningen. Ook deze beleidsbrief brengt, volgens mij, niet echt meer duidelijkheid, ondanks de NIB-hoogmissen waarnaar minister-president Peeters in de commissie verwees. Bovendien zal een NIB gepaard moeten gaan met een stevig concurrentiepact. Een van de pijlers van het NIB is immers het competentie- en arbeidsmarktbeleid.
Mevrouw Ceysens heeft het woord.
Over veel van wat hier is gezegd, hebben we het al vaak in de commissie gehad. Ik heb daar ook meer dan de kans gehad om alles te zeggen wat ik wilde zeggen. De heer Deckmyn verwees al naar het feit dat de ondernemers een grotere duidelijkheid en eenvoud in het instrumentarium wensen. Wij hebben veel voor hen, maar zij zien echt door de bomen het bos niet. Ik wil daarom vanop deze bank een kleine suggestie doen.
Wij hebben in de commissie grote vragen gesteld en – ach, wij kennen dat allemaal, dat is waarschijnlijk het politieke spel – wij hebben daar weinig antwoorden op gekregen.
Ik doe één kleine suggestie. Het is spijtig dat minister-president Peeters er nu niet is, maar ik neem aan dat de viceminister-president en minister van Werk voldoende affiniteit hebben met economie om de boodschap aan de minister van Economie over te maken.
Ik heb de voorbije dagen persoonlijk geprobeerd om de kmo-portefeuille te benutten. Zo eenvoudig is het niet. Als bedrijf moet je een login aanmaken voor de kmo-portefeuille., maar je moet er ook een maken voor Flanders Investment & Trade (F.I.T.). U weet dat ik een groot voorstander ben van de drie agentschappen – het Agentschap Ondernemen, F.I.T. en het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) – omdat zij de drie processen die ondernemers nodig hebben – ondernemen, innoveren en internationaliseren – ondersteunen. Ik doe één kleine suggestie: mocht de login voor een bedrijf bij F.I.T. en het Agentschap Ondernemen al hetzelfde kunnen zijn! Het is niet de moeite dat ik er een groot discours over ophang deze avond in dit debat. Maar ik doe één kleine suggestie: mocht die login al dezelfde kunnen zijn, het zou het leven van ondernemers op het einde van het jaar al heel fel vergemakkelijken.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Dat is een goede suggestie, voorzitter.
Mijnheer Deckmyn, ik begrijp perfect dat u uw toespraak goed hebt voorbereid, maar de actualiteit heeft u ondertussen al voor een deel ingehaald. U zegt dat een stevig concurrentiepact een belangrijke voorwaarde is. Vandaag heeft de Vlaamse Regering dat ingevuld. Net zoals zij trouwens ook het NIB, dat u hier komt voorstellen als iets wat in het ijle hangt, heeft ingevuld.
Een heel complex probleem zoals onze concurrentiepositie zul je op diverse domeinen moeten aanpakken. Dat betekent dat je werk maakt van een lage inflatie, dat je kosten van energie terugbrengt, dat je inzet op loonmatiging, dat je iets doet aan de loonkosten. Maar dat betekent aan de andere kant ook dat je moet inzetten op nieuwe producten, nieuwe diensten, nieuwe manieren van produceren, ook in de industrie. Blijkbaar ziet u het niet en daarom breng ik het onder uw aandacht, maar naast het verhaal van kosten waar overheden samen en door de handen in elkaar te slaan een antwoord bieden, maakt Vlaanderen een soort maakindustrie in dialoog met die industrie, om bottom-up een aantal dingen te doen.
Kom hier dus niet op basis van achterhaalde aannames suggereren dat dit niet zou gebeuren. Er wordt daar dag en nacht aan gewerkt, blijkbaar harder en sneller dan dat u uw betoog geschreven hebt.
De heer Janssens heeft het woord.
Als collega Van Malderen vraagt naar actuele uitgangspunten in het debat, wil ik hem verwijzen naar cijfers die vandaag bekend zijn gemaakt door de OESO. De OESO zegt in een rapport dat België de op een na hoogste belastingdruk heeft van alle OESO-landen. We moeten alleen nog Denemarken laten voorgaan.
Als hij graag een actuele bedenking heeft over het concurrentiepact van de Vlaamse Regering, verwijs ik hem naar de reactie van onder andere Voka-topman Jo Libeer, die zegt dat we er met een loonlastenverlaging van 125 miljoen euro niet zullen komen als we een loonkostenhandicap hebben van 25 miljard euro. Hij stelt dat er van een competitiviteitsschok helemaal geen sprake is.
Dat, mijnheer Van Malderen, zijn een aantal vandaag ingenomen stellingen, die voor u misschien verhelderend kunnen zijn in dit debat.
Ik begrijp dat collega Van Malderen de meerderheid verdedigt. Het is logisch dat hij dat doet. Maar hij probeert mij via een retorische truc te verwijten dat ik achterloop op de actualiteit.
U zegt, mijnheer Van Malderen, dat de Vlaamse Regering dit vandaag allemaal ingevuld heeft via afspraken in het concurrentiepact. Blijkbaar lopen er dan nog andere mensen achter op de actualiteit, want toen ik vandaag naar de radio luisterde, hoorde ik Karel Van Eetvelt, toch niet de minste, ook beweren dat die 125 miljoen euro die zou worden geïnvesteerd om de loonkostenhandicap naar beneden te krijgen, maar een kleine stap vooruit is.
U zult dan beweren dat ook Karel Van Eetvelt achterloopt op de actualiteit. Ik vermoed dat hij dat niet doet. Ik heb met veel belangstelling naar hem geluisterd.
Ik heb de drie persberichten gezien. Het VBO juicht toe dat de Vlaamse Regering een lastenverlaging doorvoert. Voka zegt dat de Vlaamse lastenverlaging een goede maatregel is, en ook UNIZO zit in diezelfde richting. Niemand, ook wij niet, zegt dat 125 miljoen euro een oplossing biedt voor het verschil in concurrentiekracht dat er vandaag is, maar de drie werkgeversorganisaties vinden dit wel een juiste maatregel.
Collega’s Deckmyn en Janssens, het is veel te kort door de bocht om te zeggen dat je met deze 125 miljoen euro nog maar de illusie kunt hebben dat je de loonkosthandicap van dit land kunt oplossen. Waar dit een heel belangrijke stap voor kan zijn, is om twee problemen waar Vlaanderen mee kampt, aan te pakken. Wij zitten met een hele groep van laaggeschoolde jongeren die het ongelooflijk moeilijk hebben op onze arbeidsmarkt. Hiermee kun je die gemakkelijker aan de slag helpen. Je moet deze maatregel samen zien met alle andere mogelijke maatregelen, zoals loonmatiging, het drukken van de inflatie, ingrijpen op de prijs van energie, en de loonlastenverlaging die de federale overheid doorvoert. Dit maakt deel uit van één geheel. We zijn samen in de miserie beland waarin we vandaag zitten. We zullen er alleen maar samen uit raken. Er nu één maatregel uithalen en daarop afdingen, is de waarheid geweld aandoen.
Minister, ofwel leest u zeer slecht – waarvan ik u niet wil verdenken –, ofwel leest u zeer selectief – en dat lijkt mij al geloofwaardiger. Ik zal citeren uit het persbericht van Voka. Jo Libeer zegt: “Als dit het maximale is dat eruit kon worden gehaald, dan is het ruim onvoldoende.”
Onderaan staat er: “Een competitiviteitspact kun je dit bezwaarlijk noemen. De bedoeling was dat alle regeringen de handen in elkaar zouden slaan om samen voldoende middelen vrij te maken om een echte competitiviteitsschok te geven. Dat is jammer genoeg niet het geval. Er zijn wat stappen in de goede richting, maar de lastenverlagingen zijn te klein en te veel gespreid in de tijd.” Als dat voor u wil zeggen dat Voka dit competitiviteitspact goed vindt, leest u toch zeer selectief en zelfs verkeerd.
Zo kunnen we allemaal citeren: “UNIZO tevreden met de Vlaamse inspanning. Ondernemingsorganisatie UNIZO is tevreden dat de Vlaamse Regering de komende zeven jaar 125 miljoen euro uittrekt om de loonlasten voor bedrijven te verlagen.” Ik lees nog een titel: ‘Ook VBO tevreden met de Vlaamse bijdrage’. (Opmerkingen van de heer Chris Janssens)
Nee, nee, mijnheer Janssens, u leest titels, ik lees titels. Ik heb daarjuist gezegd dat ze dit een maatregel van de juiste aard vinden. Ook wij zeggen niet dat daarmee de concurrentiehandicap weggewerkt is.
Minister, u leest inderdaad selectief. Het is gemakkelijk om met uittreksels uit persmededelingen zaken te gaan uitleggen. Ik heb verwezen naar de uitspraken van de heer Van Eetvelt. U selecteert een hoop andere organisaties, die dan positief zijn. Het zou er nog maar aan mankeren dat de werkgeversorganisaties dit afschieten! Uiteraard doen ze dat niet, wel vinden ze het te weinig en zeker geen oplossing voor de toekomst. Het is ‘too little, too late’. Minister, ik denk dat ook uw partij deze ontwikkelingen in het concurrentiepact ‘too little, too late’ vindt, maar die kritiek wordt niet hier geformuleerd, maar aan de overkant, in het federale parlement. Dat mag ook wel eens worden gezegd.
Collega’s, al deze elementen, samen met de kritiek op het concurrentiepact, zijn voor onze fractie bijkomende elementen om – u zult niet verbaasd zijn – deze begroting niet goed te keuren. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Turan heeft het woord.
Goedenavond collega’s, ik vind het nogal moeilijk om vragen te stellen aan de minister-president als hij er niet is. Ik wil me opstellen als een goed lid van de meerderheid of als parlementslid en met u mijn gedachten delen. De collega’s van de commissie weten natuurlijk waarover we het de afgelopen weken, maanden en jaren hebben gehad. Ik vond deze bespreking een goed moment om na vijf jaar economisch beleid eens te kijken waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan. Het is de laatste keer deze legislatuur dat we die oefening kunnen maken.
Ik wou de minister-president eigenlijk vragen om zichzelf een dotatie te geven voor zijn vijfjarig beleid wat betreft economie. Het aantal faillissementen blijft toenemen en er zijn minder starters. Op basis daarvan zou ik zeggen: een voldoende of een onvoldoende? We moeten ook realistisch zijn en naar de context kijken waarin hij heeft moeten werken. We zaten in een diepe economische crisis, dus moet ik mijn onvoldoende of mijn zware kritiek terugnemen.
Om echt te evalueren of de genomen maatregelen effect hebben gehad en erger hebben kunnen voorkomen, moeten we de evaluatie van zijn maatregelen afwachten, die hij zelf heeft aangekondigd. Die heb ik vandaag niet bij de hand, dus kan ik het beleid niet quoteren, niet positief en niet negatief. De tijd zal dat uitwijzen, misschien als de we de evaluatie binnenkrijgen.
We hebben in het begin van de legislatuur iets ondertekend. “Tegen 2020 kent Vlaanderen een sterke ondernemerscultuur, stijgt het ondernemerschap en de waardering ervan, alsook het aantal ondernemingen in het Vlaamse Gewest aanzienlijk, zodat we even goed scoren als de top vijf van de Europese regio’s.”
Ik heb u al horen zeggen dat we het zo slecht nog niet doen. Verder heb ik Pact 2020 mee ondertekend – en u ook – waarin staat: “Jonge starters worden aangemoedigd zodat de oprichtingsratio stijgt. Het ondernemerschap bij vrouwen, allochtonen en ouderen neemt toe tot een niveau dat evenredig is met hun aanwezigheid in de maatschappij. Er is meer doorgroei van bestaande ondernemingen.” Ik denk dus dat we nog meer moeten doen. We hebben veel gedaan. Minister-president, u hebt veel gedaan. Ik gaf u een aantal voorzetten en u hebt die mooi aangenomen. Voor preventief bedrijfsbeleid hebt u 5 miljoen euro extra vrijgemaakt en u hebt het aangepakt, ook dankzij de voortdurende kritiek van een aantal parlementsleden. Zijn we er vandaag? Ik denk dat er een mentaliteitswijziging moet komen wat betreft gefailleerden. Gefailleerden moeten echt een tweede kans krijgen. Ze leren hopelijk uit hun fouten om beter te kunnen ondernemen.
Vrouwen maken 51 procent van de bevolking uit en 46,8 procent van de beroepsactieve bevolking, maar in de ondernemingswereld vertegenwoordigen ze slechts 33,9 procent. Er is dus nog werk. Voor de allochtonen hetzelfde. Voor de jongeren is er nog hoop. Minister-president, ik had vandaag van u een engagement willen vragen om de komende periode volop in te zetten op jong ondernemerschap. Geef ze de ruimte, de tijd en de middelen.
Voorzitter van de commissie, ik ben het volledig met u eens. De overgrote meerderheid van de ondernemers vindt zijn weg niet naar de vele maatregelen die er zijn. De website van het Agentschap Ondernemen is niet transparant, bereikbaar en duidelijk genoeg. Ministers, jullie mogen deze boodschap doorgeven aan de minister-president. Vereenvoudig: ‘less is more’.
De heer Diependaele heeft het woord.
U hebt net de mensen die gingen luisteren, weggejaagd, behalve de heer Van Rompuy want die is een dutje aan het doen. Hij wordt ook niet wakker als ik dat zeg. (Gelach. Rumoer)
Goeiemorgen, collega Van Rompuy.
Mijnheer Diependaele, dat is niet mooi. De heer Van Rompuy is altijd alert. Hij is een parlementslid dat altijd zijn best doet, altijd energie heeft. (Applaus)
Zo kan je iedereen pakken. Hij is er, hij doet zijn best. Hij was nu een dutje aan het doen.
Het was zeer vriendschappelijk bedoeld, maar goed dat het morele geweten van het parlement het heeft rechtgezet.
Minister, ik ga me beperken tot innovatie. De voorbije jaren hebben we verschillende keren, zowel in de commissie als in de plenaire vergadering, onze bezorgdheid geuit over het innovatiebeleid. Daar is een zeer goede reden voor: wij zijn ervan overtuigd dat, zeker in tijden van economische crisis, we absoluut moeten inzetten op die instrumenten die zowel op korte als op lange termijn zorgen voor het aantrekken van de groei. Zeker op lange termijn is innovatie het geknipte instrument. We hebben niet alleen gefocust op de 3 procentnorm. Het mag altijd meer zijn – laat dat zeer duidelijk zijn – maar deze regering heeft wel degelijk ingezet op de stappen naar de 3 procent.
We hebben trouwens met deze regering ook het record bereikt met 2,4 procent, dat was de laatste jaren niet gebeurd, dus absoluut felicitaties daarvoor.
We zijn er ook van overtuigd – dat hebben we verschillende keren aangegeven – dat het innovatiebeleid niet enkel een kwestie van centen is. Er komt veel meer bij kijken, goed beleid is ook een performant instrumentarium en ik moet wel zeggen dat we het gevoel hebben dat daar de laatste jaren wat tijd verloren is gegaan. Ondertussen zijn er heel wat aanzetten gegeven.
We hebben het rapport-Soete II en op basis daarvan werden wat maatregelen genomen, maar er ligt nog heel wat werk op de plank. Ik wil zeker niet voorbijgaan aan onder andere de lichte structuren en nog een paar andere zaken waarmee we bezig zijn.
Er zijn twee zaken die ik wil vernoemen en die nog op de plank liggen. Het eerste is de ‘spill over’. Ik heb begrepen dat de studie klaar is en wij hebben er heel goede hoop op. We hebben het er al over gehad in de commissie en ik heb begrepen dat u er ook achter kunt staan. De ‘spill over’ is een systeem waarbij we ervoor zouden zorgen dat grote ondernemingen een deel van het geld dat ze binnenkrijgen van subsidies voor innovatie, uitbesteden aan kleinere kmo’s om op die manier een kenniskring rond zich te ontwikkelen. Dat zou goed zijn voor de verankering en op die manier krijgen ook kleinere kmo’s subsidies.
Een tweede punt is het innovatief aanbesteden. Ook dat wordt ondertussen steeds meer op poten gezet, ook daarover hebben we het in de commissie al gehad.
We vinden het heel jammer dat het innovatiepact achterwege blijft. De laatste tijd zien we steeds meer studies die zeggen dat het multiplicatoreffect van de investeringen die de overheid doet, niet meer doorgroeit naar de industrie. Het feit dat de overheid naar die 1 procent groeit, wordt niet meer weerspiegeld in de industrie. Wij dachten dat het innovatiepact daar heel goed voor zou zijn.
Ik heb nog een laatste opmerking, over het concurrentiepact dat deze morgen werd afgesloten. Het is 45 miljoen euro, niet voldoende, daar kan ik inkomen, maar als we bekijken wat er in de tekst staat, meen ik wel dat het absoluut goed besteed is. Het wordt volledig gericht op het bedrijfsleven, op industriële valorisatie, iets wat de Europese Commissie vraagt, op wetenschappelijke infrastructuur, die zorgt voor verankering, en het gaat naar kmo’s, naar IWT-bedrijfsprojecten en naar de hoogtechnologische initiatieven die zorgen voor de grootste meerwaarde.
Er is dus nog veel te doen en ook voor de volgende Vlaamse Regering zal de innovatie een prioriteit moeten zijn.
U weet dat we bij herhaling hebben gevraagd om in een volgende operatie een vereenvoudiging te doen door de agentschappen naar elkaar te brengen: het Agentschap Ondernemen, het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) en Flanders Investment & Trade (F.I.T.). Voor de ondernemers zou dat absoluut een verademing zijn zodat ze weten dat er in Vlaanderen één agentschap is dat zich bezighoudt met de processen die ze nodig hebben: ondernemen, innoveren en internationaliseren. Ik heb dat tot vervelens toe gezegd. U vraagt ook vereenvoudiging. Ik weet niet of u daarin zo ver zou willen gaan om ons te steunen. Ik vraag u wel om de kleine suggestie die ik zojuist heb gedaan, toch te steunen vanuit de meerderheid, zodat dat ervan komt.
Uw ‘spill over’ klinkt heel goed, maar ik vind toch dat we moeten oppassen. Als we bij steun aan grote bedrijven zeggen dat ze die wel krijgen als ze daarvoor een bepaald aantal kleine ondernemingen en kmo’s meenemen, dan klinkt dat goed, maar de ervaring leert ons dat grote ondernemingen spontaan vaak kansen geven aan kleine ondernemingen. Om nu te betuttelen, dit bij decreet vast te leggen en een soort van quotum op te leggen voor het geld dat ze krijgen, dat lijkt me wat overdreven. U mag niet onderschatten hoe grote bedrijven echt wel ‘hun tenen moeten uitkuisen’ om van de Vlaamse overheid nog iets te mogen krijgen. Alles is heel erg gereglementeerd. Als de vakbonden dan ook nog willen dat het gekoppeld wordt aan de werkgelegenheid en u wilt dat het gekoppeld wordt aan wat ze doorgeven aan kmo’s, dan denk ik eerlijk gezegd dat dit een vrijgeleide is voor grote bedrijven om te zeggen: “Innoveren in Vlaanderen? Wij zullen het niet meer doen!”
Het verbaast me dat ook de fractieleider van de NV-A aan het slot van zijn betoog wil benadrukken hoe goed dit concurrentiepact wel is. Ik geef u toch nog eens de cijfers. Voor het laatste kwartaal van 2014 gaat het over een loonlastenverlaging van 31 miljoen euro, vanaf 2015 gaat het over 125 miljoen euro. En dat terwijl wij – en het zijn niet mijn cijfers – te kampen hebben met een loonkostenhandicap van om en bij de 20 miljard euro.
Mijnheer Diependaele, ik denk dat we kunnen concluderen dat dit wel een heel kleine druppel op een heel grote hete plaat is. Indien de Federale Regering dit had voorgesteld, zou uw partij dit aan de overkant van deze straat als eerste – terecht trouwens – hebben afgeschoten als veel te weinig en veel te laat.
Mijnheer Janssens, ik zal u dadelijk een antwoord geven.
Mevrouw Ceysens, we hebben gezien dat grote ondernemingen momenteel de bulk krijgen van die innovatiemiddelen. Op zich is dat geen probleem. Ik heb er zeker niet voor gepleit om die middelen te verminderen. U zegt zelf dat er nu al heel veel wordt uitbesteed.
Ik heb de studie zelf nog niet gezien, maar ik heb wel al gehoord dat de effecten heel positief zijn. Er is dus een studie verricht over in welke zin dat nu al gebeurt en hoe we dat kunnen ondersteunen. Dat wordt toegejuicht. Men krijgt daarmee twee systemen. Het eerste is de kritiek waar de heer Vereeck in februari of maart mee naar buiten is gekomen dat er te weinig middelen naar kmo’s gaan. Ten tweede krijgt men op die manier een verankering. Als men aan ondernemingen vraagt om uit te besteden, dan krijgt men een cirkel van ondernemingen die allemaal kennis hebben. Dat maakt het moeilijker voor de onderzoekscentra van grote ondernemingen om zich zomaar te verplaatsen.
Mijnheer Janssens, ik had het over innovatie binnen het concurrentiepact en alleen daarover. De cijfers kloppen wel degelijk. Er gaan twee cijfers rond. Het cijfer van 5,7 procent is er sinds de wet van 1996. Dan komt men op 7 miljard euro. Wanneer men kijkt naar het totaal, zoals ook de Nationale Bank zegt, komt men op 16 procent en komt men inderdaad aan die 20 miljard euro. Daar ben ik het mee eens. Maar daar is voortdurend verwarring over. Ik denk dat de loonlastenverlaging absoluut een taak is van de federale overheid. Zij doet daar nu ook een beperkte – wij hebben daar kritiek op gegeven in het federale parlement – inspanning voor. Wat de Vlaamse Regering nu doet, is gebruik maken van de bevoegdheid die zij vanaf volgend jaar zal krijgen, met name het doelgroepenbeleid. Daarmee zullen wij ons steentje, hoe beperkt ook, bijdragen aan die loonlastenverlaging. Zo eenvoudig is dat. (Applaus bij de N-VA)
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik wil starten met de minister-president en de Vlaamse Regering te feliciteren, nogmaals, met het behalen van de prijs van de Europese Ondernemende Regio van het jaar. In 2014 wordt Vlaanderen de Europese Ondernemende Regio van het jaar. Dat is een bewijs dat Europa het werk van deze regering naar waarde weet te schatten en dat er een performant overheidsinstrumentarium is uitgebouwd.
Om even te antwoorden op de vraag van de heer Rzoska die hier nu jammer genoeg niet is: de ecologiepremie wordt inderdaad goed gebruikt en kan op dit moment al worden gebruikt voor wettelijk verplichte investeringen.
Mevrouw Ceysens, u hebt gelijk dat er nog een en ander kan worden vereenvoudigd aan de kmo-portefeuille. Maar ik ben toch blij dat er de voorbije twee jaar al meer dan 60.000 projecten zijn ondersteund met die kmo-portefeuille.
Dat wil uiteraard niet zeggen dat er niets moet worden verbeterd. Er is de discussie over het concurrentiepact waar we het vanmorgen en ook daarnet nog over hebben gehad. Het is ook heel belangrijk dat de Vlaamse Regering sterk heeft ingezet op dat concurrentiepact, maar daarmee is het werk niet af. Politiek is de kunst van het haalbare en de maatregelen die worden genomen op het vlak van het wegwerken van de loonkloof zijn niet alleen een belangrijke stap voorwaarts voor onze Vlaamse bedrijven, ze zijn ook een heel belangrijk signaal naar buitenlandse investeerders en hoofdkwartieren. Het is nu ook voor hen duidelijk dat we er in ons land van bewust zijn dat er een probleem is maar ook dat dit wordt aangepakt.
De beslissing van de Vlaamse Regering om zelf de komende zeven jaar 125 miljoen euro in te zetten om de loonlasten voor de bedrijven te verlagen voor jonge werknemers en 55-plussers, is ook een mooi voorbeeld van hoe de volgende Vlaamse Regering gebruik kan en zal maken van haar nieuwe bevoegdheden. Maar het concurrentiepact is ook meer. De heer Van Malderen heeft er al naar verwezen. Zo worden bijvoorbeeld de energiekosten op een structurele manier verminderd voor de energie-intensieve industrie in Vlaanderen.
Een volgende Vlaamse Regering zal net als deze regering genoeg aandacht moeten blijven hebben voor onderzoek en innovatie om het ingezette groeipad naar de 3 procentnorm blijvend te ondersteunen. We zitten nu op 2,4 procent, en dat is een record voor Vlaanderen. Wie ook kritiek heeft op ons innovatiebeleid, kan niet anders dan vaststellen dat nooit eerder zoveel geld in onderzoek en ontwikkeling is geïnvesteerd. Op het vlak van innovatie staan we trouwens volledig achter de focus op het ondersteunen van kmo’s. Ik denk dat we de suggestie van de heer Diependaele moeten onderzoeken om die spill-overeffecten te creëren en stimuleren.
Maar er zijn ook andere instrumenten die goed werken. Het decretaal verankeren van de innovatiecentra is belangrijk voor ons. Deze centra zijn er in een paar jaar tijd in geslaagd een belangrijke rol in te nemen in ons innovatielandschap. Die centra moeten we blijven ondersteunen en rechtszekerheid is daarbij belangrijk.
Collega’s, de sluiting van Ford Genk was een heel zware klap voor Vlaanderen en voor Limburg in het bijzonder. Dat zal een belangrijke invloed hebben op de socio-economische ontwikkelingen daar. De regering is niet bij de pakken blijven zitten en heeft met SALK een ambitieus programma uitgewerkt om een economische relance voor de provincie in te zetten. De eerste projecten worden nu concreet uitgewerkt. Het is heel belangrijk voor de dynamiek dat er een heel breed draagvlak is in de provincie om samen te werken aan een nieuwe toekomst voor Limburg.
Een andere prioriteit is de kredietverstrekking aan vooral kmo’s. Het blijft een belangrijk aandachtspunt. Er is het bankenplan dat op dit moment wordt uitgewerkt. Er is onder andere een uitgebreide Winwinlening, meer informatieverstrekking over de mogelijke financieringsinstrumenten, onder andere van de Vlaamse overheid, het akkoord met de cijferberoepen en natuurlijk ook de volgehouden monitoring van de kredietverlening aan bedrijven.
De verschillende projecten binnen het bankenplan komen nu ook in uitvoering en we hopen dat dit inderdaad de broodnodige boost zal geven aan heel wat investeringen belangrijk voor onze economie.
De voorbije weken heeft hier een discussie gewoed of het nu al dan niet wenselijk is dat de overheid rechtstreeks of onrechtstreeks participeert, investeert of zich garant stelt bij investeringen. Volgens ons is en blijft dit belangrijk om de ontwikkeling te ondersteunen van bedrijven in speerpuntsectoren waar we als Vlaanderen op willen inzetten, zoals de creatieve industrie of de vergroening van onze industrie.
Jaarlijks worden duizenden jobs ondersteund met dit instrumentarium. We moeten hier dus op blijven inzetten.
Collega’s, het is duidelijk dat we een zeer performant Vlaams economisch beleid hebben. Laat ons dan ook hopen dat in 2014 niet alleen de Vlaamse overheid, als Europese ondernemende regio van het jaar, een winnaar kan zijn, maar dat elke ondernemer en elk bedrijf dat kan zijn. We moeten daarom blijven inzetten op het verbeteren van de competitiviteit van onze economie. Dat is voor onze fractie prioriteit nummer één. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Quintens heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ook ik had gehoopt even met de minister-president te kunnen spreken over het nieuws uit het Oosten, maar onze minister Lieten zal mijn betoog graag aanhoren. Ik wil het inderdaad even hebben over SALK.
In Limburg zijn wij allemaal zeer opgetogen – daar zal ik minister Lieten niet van moeten overtuigen – dat snel na de aankondiging van de sluiting van Ford Genk de Vlaamse Regering en andere actoren hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Vrij snel werd SALK boven de doopvont gehouden. Zo creëerde de Vlaamse Regering toch nog een sprankeltje hoop voor de getroffen gezinnen. Op termijn zou SALK in Limburg ettelijke duizenden en hopelijk tienduizend jobs moeten creëren.
We moeten eerlijk zijn: de arbeiders en bedienden van Ford en de toeleveranciers weten maar al te goed dat dit voor hen onmiddellijk weinig zoden aan de dijk zal brengen. Maar het geeft hen wel de hoop dat er nog een toekomst is weggelegd voor hun kinderen.
Ondertussen – de heer Bothuyne heeft het ook aangehaald – is SALK in volle beweging. De SALK-middelen worden toegekend. Dat is goed, want we hebben inderdaad geen tijd te verliezen.
Toch heb ik drie kleine aandachtspunten, die ik eigenlijk aan de minister-president wou voorleggen, maar ongetwijfeld zullen minister Lieten en minister Muyters die ook meenemen. Het eerste punt gaat over mobiliteit. Ik denk dat dat een van de belangrijke dossiers is van SALK. Diegenen die dat niet weten, nodig ik graag eens uit naar Limburg, maar het is in Limburg niet altijd evident om je te verplaatsen. Als we naar Eindhoven willen of met het openbaar vervoer om het even waar buiten de provincie willen geraken, is dat niet zo gemakkelijk. Een oud-politicus uit Genk, Luc Dhoore, heeft mij op een bepaald moment eens gezegd dat je vóór de Tweede Wereldoorlog sneller in Brussel geraakte dan vandaag.
Waar wil ik de aandacht op vestigen? Vooral op beloftes rond die tijdelijke maatregelen die zouden worden genomen vooral voor de doortocht in het centrum van Houthalen en de ontsluiting van de site Bionerga en Ravenshout in Tessenderlo. Mijn vraag is dan ook of die 20 miljoen wel volstaat. Dat is een zeer belangrijk aandachtspunt voor 2014.
Het tweede punt gaat over de herontwikkeling van de Fordterreinen. Ik heb de minister-president er al een aantal keren over ondervraagd. Ik verneem dat die gesprekken goed verlopen, maar ik wil toch wel waarschuwen dat wij in Limburg niet meer zo veel vertrouwen hebben in de intenties van de Forddirectie, maar dat we die herontwikkeling natuurlijk zeer belangrijk vinden. De vraag is dan ook ten aanzien van de sanering van die terreinen in welke middelen daarvoor wordt voorzien en of we erop kunnen rekenen dat we ook snel opnieuw activiteit kunnen krijgen kort na 2014.
Scholing ten slotte is ook belangrijk. We willen vooral inzetten op hoogtechnologische sectoren, maar we zitten tegelijk met een gigantische ongeschoolde uitstroom. Dan kijk ik natuurlijk naar de minister van Werk om daar werk van te maken.
Ik sluit af met te zeggen dat de sluiting van Ford Genk insloeg als een bom. Daar kwam nog eens een heel moeilijke economische crisis bovenop. Dat heeft veel mensen tot wanhoop gedreven. Maar met SALK, met een goed plan, is er opnieuw hoop voor een toekomst. Ik wil oproepen om ons op de hoogte te houden en om zo het vuur en de hoop in onze provincie warm te houden. Ik denk dat we vooral zoveel mogelijk informatie willen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Quintens, goede stadsgenoot, ik ben het uiteraard eens met een aantal dingen uit uw betoog, maar één ding heeft me toch wel verbaasd. U zegt dat dit SALK-project geen zoden aan de dijk zal brengen voor de mensen die eind volgend jaar hun job zullen verliezen, maar wel voor hun kinderen. Moet ik daaruit begrijpen dat u de tienduizend mensen die volgend jaar hun job gaan verliezen bij Ford en bij de toeleveringsbedrijven, beschouwt als verloren voor de arbeidsmarkt?
Absoluut niet, mijnheer Janssens, maar we weten allemaal dat SALK 10.000 jobs wil opbrengen. Ik heb meerdere keren gezegd dat we er realistisch in moeten zijn dat we volgend jaar niet klaar zijn om die 10.000 mensen op te vangen in gelijkaardige sectoren. Denk bijvoorbeeld aan heel de investering die zal gebeuren in de Thorcampus. Maar dat moeten we misschien op de gemeenteraad van Genk bespreken. Het is de bedoeling om op termijn 7500 jobs te kunnen realiseren binnen tien of vijftien jaar. We moeten dan ook eerlijk zijn en de mensen die in 2014 hun job gaan verliezen, in de ogen durven te kijken en zeggen dat die jobs daar op dat moment niet klaar liggen voor hen, maar hopelijk wel voor hun kinderen, als ze goed geschoold zijn.
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Quintens, ik kan misschien nog meegeven wat gisteren is beslist in het kader van het competitiviteitspact. U weet wellicht dat we de werkinlevingsprojecten hebben. Er was voorzien in 5 miljoen euro extra, eenmalig in de begrotingsaanpassing in 2013. Ik heb gisteren voorgesteld aan de regering dat we die maatregel doortrekken zodat die in heel 2014 blijft bestaan en ook in 2015 wordt doorgetrokken. De regering is daarin gevolgd. U weet dat die bijkomende middelen gaan naar Limburg, naar Antwerpen-stad en naar Gent.
Minister Lieten heeft het woord.
De heer Rzoska is er niet meer, maar ik kom toch nog even terug op wat hij heeft gezegd in verband met het groeipad. Uiteraard kan het altijd meer, maar we hebben toch een advies gevraagd aan de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) om ons groeipad naar 2020 uit te werken. Ik heb het gevoel dat we redelijk goed op schema zitten. Het gaat niet alleen over centen, maar we moeten die ook kwalitatief kunnen omzetten en we moeten ook zorgen dat we een tempo hebben waarbij ook onze bedrijven mee van cultuur veranderen en tegelijkertijd meer de weg vinden naar de verschillende steunmaatregelen. Dat organiseer je ook niet van vandaag op morgen.
We zijn nu op schema. We zitten nu aan 2,60 procent. Deze legislatuur hebben we zeker recurrent meer dan 200 miljoen euro bijgestoken, naast nog een aantal andere budgetten die eenmalig waren. We hebben nu opnieuw een beslissing genomen over 45 miljoen euro extra, in deze tijden, waarin de regering steeds moest besparen. Ik vraag dus ook wat realiteitszin. We hebben een hele hoop maatschappelijke noden, waarin we een evenwicht willen bereiken. Toch hebben we telkens ingezet op bijkomende middelen voor Innovatie, waarvoor ik mijn collega’s in de regering heel dankbaar ben.
We zullen de suggesties van mevrouw Ceysens over de login en van mevrouw Turan over de website zeker mee in overweging nemen. Mijnheer Diependaele, ik verwacht ook veel van de spill-over. We hebben nu al een systeem bij het IWT ingevoerd waarbij er een extra subsidie is voor bedrijven die dat al doen. Daar hebben we goede ervaringen mee. Ik ben het volledig met u eens: we moeten gaan naar die ecosystemen waarbij bedrijven samen met hun toeleveranciers en met hun klanten in een innovatief traject zitten. Daardoor zullen we vast en zeker ook betere resultaten boeken.
Mijnheer Bothuyne, ik ben het ook eens met u: innovatiecentra zijn zeer belangrijk. We discussiëren altijd over een vereenvoudiging van het landschap voor de werkgevers en de bedrijven, maar de bedrijven hebben op dit moment één loket, namelijk die innovatiecentra. Dat zullen we verder uitbouwen en willen we verder verankeren. We willen ervoor zorgen dat ze een nog betere dienstverlening kunnen geven voor onze bedrijven.
Mevrouw Quintens, wat het SALK betreft, u wijst er terecht op dat we enerzijds maatregelen hebben om kortetermijnbanen te creëren. Dat zijn de quick wins. Het gaat bijvoorbeeld over maatregelen om grote projecten zoals die van Nike en IKEA te kunnen realiseren. We hopen daarbij toch op korte termijn extra banen te creëren. Er zijn ook de projecten op de mijnterreinen. We hebben anderzijds echter ook – en dat is de verdienste van dit plan – echt bekeken hoe we de economische structuur in Limburg kunnen versterken en duurzamer maken. Dat zijn inderdaad maatregelen qua onderzoek en ontwikkeling en de versterking van ondernemerschap, die niet een-twee-drie nieuwe banen zullen creëren. We hopen echter wel dat we de volgende jaren de economie duurzamer kunnen verankeren, en daardoor ook tewerkstelling creëren voor de generaties die komen.
Ik zal zeker en vast ook de vragen over de tijdelijke maatregelen qua mobiliteit meegeven aan minister Crevits, en de vragen over de sanering van het Fordterrein aan minister Schauvliege. Ik kan u echter verzekeren dat ze daar allebei met heel veel zorg naar kijken.
Minister, de heer Rzoska heeft me verwittigd dat hij niet kon blijven.
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de bespreking van het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie.