Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende het stimuleren en subsidiëren van een lokaal sportbeleid.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Kindt heeft het woord.
Als uitgangspunt van dit ontwerp van decreet staat het Planlastendecreet met de uitdrukkelijke opdracht om de gemeenten zo ruim mogelijk in het lokale beleid te laten invullen en anderzijds de spelers op het veld, die toch wel de bezorgdheid delen dat hun deeldomein in de toekomst ook nog voldoende aan bod zal komen. Er zijn vier beleidsprioriteiten vastgelegd op het niveau van de gemeente, waarbij we toch enkele bezorgdheden formuleerden, onder andere de sportgekwalificeerde ambtenaar, en het verdwijnen van het aparte sportbeleidsplan.
Op het niveau van de provincie werd het ontwerp van decreet aangepast aan de principes van het witboek. De provincie krijgt zes taken toebedeeld met een beleidsprioriteit gehandicaptensport. We pleiten verder voor permanente dialoog, zodat de transitie in een goede verstandhouding kan verlopen met zo weinig mogelijk problemen voor de betrokken organisaties en instellingen. Of het een goed decreet wordt, hangt absoluut af van de uitvoeringsbesluiten. Daar vragen we heel veel aandacht voor. De verantwoordelijkheid zal heel groot zijn bij de gemeenten en de provincies. Het zal dus belangrijk zijn om in oktober voor de juiste mensen te kiezen.
Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, vorig jaar werd het zogenaamde Planslastdecreet goedgekeurd door het Vlaams Parlement. De implementatie van dat decreet impliceerde ook een aanpassing van het huidige Sport voor Allen-decreet. Het voorliggende ontwerp van decreet zorgt ervoor dat de lokale besturen meer autonomie krijgen voor het ontwikkelen en realiseren van hun lokaal sportbeleid. De planlast vermindert, men moet niet meer voldoen aan allerlei betuttelende erkenningvereisten, waardoor de lokale besturen zodoende meer autonomie verwerven om hun lokaal sportbeleid eigenhandig vorm te geven.
De plannen van dit ontwerp van decreet zorgen wel voor veel kritiek binnen de sportwereld en ook de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) en de Vlaamse Sportraad hadden een aantal kritieken die overwegend terug te brengen zijn naar de vrees voor kwaliteitsverlies binnen het lokaal sportbeleid. Hun vrees is zeker niet ongegrond en zelfs begrijpelijk. Onder het huidige decreet moest er een sportgekwalificeerde sportambtenaar zijn, een aparte sportdienst, het afzonderlijk sportbeleidsplan valt weg enzovoort.
Onze fractie draagt een kwaliteitsvol, professioneel sportbeleid hoog in het vaandel, op elk niveau, of dit nu op Vlaams of op lokaal niveau is. Het is dan ook begrijpelijk dat een aantal sportgerelateerde instanties het wegvallen van die erkenningvereisten voor het lokaal sportbeleid opwerpen als een mogelijk gevaar voor een kwaliteitsvol lokaal sportbeleid.
Ik begrijp dat deze stap die Vlaanderen neemt, risicos inhoudt, maar ik wil daar toch bij opmerken dat er een amendement ingediend en goedgekeurd werd om toch de kwaliteit van het lokaal sportbeleid iets meer houvast te bieden. Ik vind dat we deze beslissing moeten durven te nemen als we effectief willen streven naar meer autonomie, vrijheid en lastenverlaging voor onze lokale besturen. De gemeente moet zelf kunnen nagaan, op basis van een kosten-batenanalyse, wat het beste is voor hun gemeente en in hoeverre een afzonderlijke sportdienst of sportfunctionaris hen meer opbrengt dan dat het hun kost. In die zin is het dan ook een oproep naar onze Vlaamse steden en gemeenten om hun gezond verstand te gebruiken, hun sportwerking voort te zetten en geen mensen te ontslaan die werk leveren met een maatschappelijk meerwaarde.
Ten aanzien van de gemeenten worden nu vier beleidsprioriteiten Sport voor Allen bepaald. Ze ontvangen hiervoor 2,4 euro per inwoner. Collegas, onze fractie vindt dit een goede werking om vooraf beleidsprioriteiten te bepalen en ook inhoudelijk lijken ze voldoende evenwichtig te zijn. In de andere decreten, zoals dat over het lokaal jeugdbeleid, bestaat het gevaar dat er nog bijkomende beleidsprioriteiten opgelegd kunnen worden door de Vlaamse Regering. In dit ontwerp van decreet is dat niet zo en dat steunt onze fractie ten volle. Als je weet dat de Vlaamse gemeenten ongeveer 250 miljoen euro besteden aan hun lokaal sportbeleid, waarvan Vlaanderen slechts 15 miljoen euro subsidieert, dan kan je alleen maar beseffen dat de Vlaamse overheid hier enige terughoudendheid moet vertonen en niet te ver moet gaan in het bepalen van prioriteiten voor de lokale besturen.
De middelenverdeling bij de vier beleidsprioriteiten werd niet in het ontwerp van decreet opgenomen. De discussie hierover wordt hierdoor verschoven van het ontwerp van decreet naar de uitvoeringsbesluiten. Wij betreuren dit. Onze fractie hoopt dan ook dat de sportsector ruim geconsulteerd zal worden bij de totstandkoming van de uitvoeringsbesluiten, maar dat hebt u ook al bevestigd in de commissie. Het lijkt ons zinvol om de bestedingspercentages na twee of drie jaar te evalueren, in functie van de effectiviteit.
In het voorliggend ontwerp van decreet worden zes taken naar voren geschoven voor de provincies, waarvan één als Vlaamse beleidsprioriteit, namelijk het gehandicaptensportbeleid. Voor deze beleidsprioriteit worden de provincies ook gesubsidieerd, met 0,06 euro per inwoner. Onze fractie is enigszins tevreden dat de taakstelling van de provincies inkrimpt, maar deze finetuning mag maar een tussenstap betekenen in de volledige afschaffing van de provincies als tussenbestuur. Zolang de provincies bestaan, kunnen we er ook maar beter mee werken.
Ter afronding kan ik zeggen dat onze fractie dit ontwerp van decreet zal goedkeuren omdat het ontwerp van decreet resulteert in een vermindering van de lasten voor de lokale besturen en in meer autonomie voor de lokale besturen om zelf hun sportbeleid in te kleuren. Onze fractie vindt dat steden en gemeenten krachtige spelers kunnen en moeten zijn, die zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen om een deugdelijk sportbeleid uit te stippelen. De Vlaamse overheid kan een aantal impulsen leveren, maar de grote beslissingen moet men lokaal nemen. Minister, wel moet u aandacht besteden aan een evenwichtige verdeling van de bestedingspercentages voor de beleidsprioriteiten. Wij zullen dit dan ook in het oog houden.
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, ik heb een ambigu gevoel over dit ontwerp van decreet. Er zitten heel positieve dingen in. De sectorale subsidie voor sporten kunnen we enkel toejuichen, dat blijft ook zo. Het is een oefening die de beslissingsbevoegdheid van de lokale besturen versterkt. Er wordt gestreefd naar geïntegreerde planningen. Dat is een uitdaging. Dat kan sport, zeker in gemeenten waar dat nu al vrij sterk aanwezig is in het beleid, nog versterken, doordat sport meer wordt gekoppeld aan andere beleidsdomeinen zoals welzijn, cultuur, jeugd en zelfs enkele ruimtelijke en sociale thematieken in de vorm van buurtsport. Dat zijn interessante uitdagingen, die we ook kunnen volgen.
Toch is er ook ongerustheid, minister, omdat je de instrumenten of de middelen, zoals dat heet in het Planlastendecreet, niet meer in sectorale decreten kunt schrijven, zoals de aanwezigheid van een sportfunctionaris. Door de meeste sectoren wordt dat als een heel delicate oefening ervaren. Ik deel die ongerustheid een beetje, omdat het decreet met betrekking tot de sportfunctionarissen en de verplichtingen die erbij horen, jong is. Het is anders dan het openbarebibliotheekwerk, waar je na een heel aantal jaren opbouw de normen weghaalt omdat er voldoende draagvlak is in de samenleving. Daarover heb ik enige aarzeling. Daarom ben ik blij dat we samen met de meerderheid toch het principe van deskundig personeel, zonder dat te preciseren in exacte voorwaarden, hebben aangehaald.
Ik bekijk het ontwerp van decreet met gemengde gevoelens, aan de ene zijde heel positief en aan de andere zijde twijfel. De prioriteiten staan in het ontwerp van decreet, minister, dat kunnen we wel toejuichen. Merkwaardig is, zoals bij jeugd overigens, dat tijdens de hoorzitting bleek dat niemand vragende partij was voor een nieuw decreet. In dit parlement spreken we zo graag over draagvlak en het middenveld, maar als het middenveld dan zegt dat het geen vragende partij is voor een nieuw decreet, zet Vlaanderen toch door. Uiteraard moet hier het Planlastendecreet worden geïmplementeerd.
Ik zie uitdagingen en kansen, maar ook risico en gevaar, vooral in die gemeenten die vandaag ook al niet in de spits van het sportgebeuren staan. Het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB), de Vlaamse Sportfederatie (VSF) en uw diensten, minister, hebben de opdracht om de gemeenten die aarzelen, twijfelen, afhaken of nog niet mee zijn, met een paar helpers mee te trekken naar het peloton, opdat ze een lokaal sportbeleid zouden kunnen uitbouwen.
We gaan akkoord met de inhoud en uw beleidsprioriteiten, minister: sportparticipatie, toeleiding, kansengroepen betrekken, clubs ondersteunen. Het accent ligt op de clubwerking als motor van het lokale sportwerk. Die ideeën ondersteunen we volledig. Toch gaan we niet helemaal akkoord met de methode, omdat het onduidelijk is hoe de financiering van die lokale besturen gaat evolueren en hoe het zal gaan met die sportfunctionarissen. Er zijn onzekerheden, ook met betrekking tot die deskundigheid.
Ik geef één voorbeeld. Wij halen alle voorwaarden met betrekking tot de leiding van een sportdienst weg, vanuit het idee dat er geen middelen meer zijn. We stellen geen voorwaarden, laat staan diplomavoorwaarden. Wel stellen wij in het ontwerp van decreet dat we de lokale jeugdsport belangrijk vinden. We stimuleren de gemeenten dus eigenlijk om aan die jeugdtrainers en coördinatoren wel voorwaarden op te leggen qua kwaliteit. Dat is toch merkwaardig. Onze sportdiensten laten alles los, maar wij verwachten wel dat die clubs aan kwaliteitsvereisten voldoen. We zijn niet altijd even consequent.
Ik heb er trouwens geen probleem mee dat wij met betrekking tot de jeugdsport in kwaliteit investeren. Laat dat duidelijk zijn. Ik zeg u dat ik het inhoudelijk eens ben met het ontwerp van decreet.
De minister-president zei een paar uren geleden dat wie betaalt, de voorwaarden stelt. Hij zei letterlijk: Wie betaalt, bepaalt. Wel, bij dit ontwerp van decreet betaalt Vlaanderen wel, maar bepaalt het zeer weinig. Ik denk dat we dus niet helemaal op de goede weg zijn.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ben het ermee eens dat we een aantal zaken op een goede manier moeten aanpakken. Er is echter een groot verschil: ik geloof in het nemen van de verantwoordelijkheid door de gemeenten. Als we nu geen sportverantwoordelijke meer opleggen, heeft dat onder meer te maken met diplomavereisten. 285 van de 308 gemeenten hebben ingetekend op de huidige situatie. Ik ben ervan overtuigd dat die 285 gemeenten zich bewust zijn wat de meerwaarde is van een sportverantwoordelijke in hun gemeente. We mogen de vier beleidsprioriteiten bepalen, aangezien we ze betalen. Wie is er beter in staat om te zeggen hoe die doelstellingen moeten worden bereikt dan de sportverantwoordelijke?
Ik haal een voorbeeld aan uit een van mijn andere bevoegdheidsdomeinen. Ik zal de VDAB niet vertellen hoe hij zijn beheersovereenkomst moet uitvoeren. Ik zal zeggen wat hij moet bereiken, maar ik ga ervan uit dat hij zelf bepaalt hoe hij dat doet. Ik geloof dat de gemeenten dat ook zelf kunnen. Ik wil dat ze hun eigen verantwoordelijkheid nemen omdat ik ervan overtuigd ben dat dat haalbaar is, gezien de ervaring die ze hebben. U bent misschien wat onzeker. Mevrouw Werbrouck heeft gevraagd dat te evalueren. We zullen dat ook doen. We moeten toch ook erkennen dat we vanuit Brussel niet alles moeten opleggen aan de gemeenten.
Ik had als laatste zin bij dit onderwerp in mijn schrift genoteerd: Vertrouwen? Bah ja, maar misschien is stimuleren nog beter. In Vlaanderen leeft de traditie van medebewind: Vlaanderen en de gemeenten bepalen elk een stukje beleid. Die samenhang moeten we stimuleren en dan weer loslaten. Denk aan het Participatiedecreet. Voor duursporten zullen we meer bepalen dan voor een sportdienst omdat het nieuw en jong is. Hopelijk laten we het na een tijdje weer los.
Ik ben het daarmee eens. U hebt er zelf een amendement voor ingediend dat we vanuit de meerderheid mee hebben gesteund. Op die manier hebben we de slinger die volgens u te ver doorsloeg naar een bepaalde richting, bijgesteld. We hebben minstens een signaal gegeven. Daar ben ik het wel mee eens. Maar je kunt de vier beleidsprioriteiten die we opleggen, niet realiseren als je geen deskundigheid hebt. Dat benadrukken we nog eens.
Mijnheer Caron, u moet samen met mij vertrouwen hebben in de gemeenten. Dan zouden we dit ontwerp van decreet samen moeten kunnen goedkeuren.
Minister, het gebeurt niet vaak dat ik van op het spreekgestoelte zeg dat ik hoop ongelijk te hebben. Ik hoop dat ik ongelijk heb wat mijn ongerustheid betreft over de risicos die met dit ontwerp van decreet worden genomen door het loslaten van een aantal dingen. Ik hoop dat u gelijk krijgt en ikzelf ongelijk. Dat hoop ik uit de grond van mijn hart. Dat wijst op een volwassen relatie tussen Vlaanderen en de lokale besturen.
Heel wat politicologen en bestuurskundigen hebben de voorbije maanden de waarschuwing geuit dat we bij de vertaling van het Planlastendecreet in sectorale decreten moeten vermijden dat de opeenstapeling van beleidsprioriteiten die Vlaanderen aan gemeenten oplegt en waar gemeenten op kunnen intekenen, niet leidt tot een nieuwe vorm van planlast, tot rapportageplichten die groter zijn dan dat het initieel het geval was. Ik hoop dat we dat door de nieuwe prioriteitenregeling zeker vermijden. Bloso heeft wat dat betreft geen vlekkeloze reputatie. Er moet een beleidsomslag gebeuren. Het moet leren die lokale bestuurders te vertrouwen. Daar is het niet zo sterk in. Ik hoop dat dat gebeurt.
Minister, vandaag overheerst mijn ongerustheid. Daarom zullen wij ons onthouden. Ik hoop echter dat ik ongelijk heb.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik wil om te beginnen even verwijzen naar het debat dat vanmorgen is gevoerd. Deze decreetswijziging met betrekking tot het sportbeleid past in het beleid dat deze regering en deze meerderheid voeren om de planlasten van de gemeenten te verminderen en derhalve binnen de sectoren aan te passen. Wie er vanmorgen niet bij was, zal het misschien niet begrijpen, maar ik wil bij dezen bewijzen, mijnheer Caron, dat wij ook andere teksten kunnen fabriceren. (Gelach)
Collegas, de minister stelt in dezen vier beleidsprioriteiten voorop, waar wij ons ten volle in kunnen vinden. Ten eerste: het ondersteunen van de kwalitatieve uitbouw van de sportverenigingen via een doelgericht subsidiebeleid. De doelstelling is hier niet louter subsidiëren, maar ook aansturen.
Ten tweede: het stimuleren van sportverenigingen tot professionalisering. Dat is in het sportlandschap een evolutie die is ingezet, ook door initiatieven uit voorgaand beleid. We wensen die professionalisering nu voort te zetten, omdat goede begeleiding van jonge sporters primordiaal en essentieel is. Er moet een goede basis gevormd worden. Het wordt wel vaker gezegd: de beste trainers moeten bij de jeugd zitten, de toppers kunnen het vanzelf, bij wijze van spreken.
Ten derde: het voeren van een activeringsbeleid met het oog op een levenslange sportparticipatie, via een anders georganiseerd laagdrempelig beweeg- en sportaanbod. Dat is een element dat in het bijzonder door de gemeenten kan en moet worden ingevuld.
Ten vierde: het voeren van een beweeg- en sportbeleid met aandacht voor transversale samenwerking, zodat kansengroepen gelijke kansen krijgen om actief te participeren in sport.
Daarstraks werd ook een debat gevoerd over de provincies. Wij hebben ons in dit verband ook ernstig gebogen over de vraag wat hier nog de rol van de provincies kan zijn. We zijn ervan overtuigd dat wat in dit ontwerp van decreet staat, niet alleen het zoeken is van een invulling voor de provincies. Ik verwijs naar de G-sport, waar je over een groter gebied een aanbod moet verzorgen. Het aanbieden van G-sporten is duidelijk complementair met het grotere geheel dat een provincie is. Dat is een win-winsituatie voor eenieder.
Dit ontwerp van decreet blijft ook opleggen dat als gemeenten gebruik willen maken van Vlaamse middelen, ze er ook mee in moeten investeren. Het is niet alleen Vlaanderen dat zijn portemonnee opentrekt, ook de gemeente moet mee investeren. Het is derhalve ook een teaser opdat men dat beleid zou voeren. Geen beleid, geen centen. En van hen geen centen, van de Vlaamse overheid ook geen centen. De gemeenten moeten dus hun verantwoordelijkheid blijven nemen.
Ook voor de planlasten geldt het evenwicht. Men is op weg naar meer autonomie, en daar zijn wij wel degelijk believers van.
Met dit ontwerp van decreet worden inderdaad een aantal zaken losgelaten, maar ik ga ervan uit dat gemeenten op een kwaliteitsvolle manier werken. We hebben een amendement van de heer Caron aangenomen, waarin we spreken over deskundig personeel. Wij hebben dat erin geschreven, maar ik wil de kantbemerking maken dat wij ervan uitgaan dat een gemeente, wanneer ze een aanwerving doet met de bedoeling een bepaalde doelstelling te bereiken, net als elk ander niveau voor deskundigheid kiest. Je gaat voor de juiste man of vrouw op de juiste plaats. Wij verwachten dan ook dat de gemeenten al die posten zullen bevolken met professionele mensen die van aanpakken weten. Geen enkel bestuur heeft er baat bij om onbekwame mensen aan te duiden.
Dit lijkt me een perfecte stap in de richting die we in verband met het lokaal beleid ten aanzien van verschillende sectoren willen zetten. We zijn dan ook zeer tevreden dat dit met betrekking tot het beleidsdomein Sport op een deftige en snelle wijze zal kunnen worden geïmplementeerd.
Ik zou de minister en de heer Van Dijck nog een vraag om verduidelijking willen stellen. We hebben het voorbije jaar een echte zoektocht naar provinciale bevoegdheden gehouden. Ik heb dat in een andere context ook al verklaard. Er is geen hechte harmonie tussen de vrijetijdssectoren. Ik beweer niet dat cultuur, jeugd en sport elkaars exacte spiegelbeeld moeten vormen. We kunnen daarover van mening verschillen.
Er is in dit ontwerp van decreet sprake van sportinfrastructuur. Er zou de provincies op dit vlak een specifieke taak worden toebedeeld. Hoe belangrijk is die taak dan? Gaan we er dan van uit dat de Vlaamse overheid geen inspanningen voor zwembaden met banen van 50 meter, voor wielerpistes, voor kunstgrasvelden of voor Finse pistes meer levert? Ik geef mijn voorbeelden van groot naar klein. Is het de bedoeling die verantwoordelijkheid bij de gemeenten en de provincies te leggen? De provinciale taakstelling blijft vrij open. Op zich ben ik daar niet tegen. Die taakstelling is echter met nogal veel flou artistique omgeven.
We gaan uit van de ene opdracht die de Vlaamse overheid geeft. We vertrekken vanuit de schaal waarop dit nu al gebeurt. Die taak wordt nu al op een behoorlijke wijze uitgevoerd. Die opdracht betreft de gehandicaptensport. De rest moet in provinciale bestuursakkoorden en in overleg met de gemeenten tot stand worden gebracht.
In de provincie van de heer Caron heeft het provinciebestuur alles met betrekking tot turn- en gymnastiekzalen in overleg met de gemeentebesturen enigszins naar zich toegetrokken. Op die manier kan het provinciebestuur nagaan wat waar kan en hoe een goede spreiding tot stand kan komen.
Indien er nood is aan een zwembad met banen van 50 of 100 meter, aan turnzalen of aan gymnastiekzalen, zullen een aantal aspecten het gemeentelijk bestuursniveau overstijgen. Indien het gemeentebestuur van mening is dat dit best op het niveau van het provinciaal bestuur kan worden geregeld, zie ik geen reden om dat niet te doen.
Dat betekent niet dat de Vlaamse overheid niets kan doen. De heer Caron heeft zelf een aantal voorbeelden gegeven. Ik denk dan aan kunstgrasvelden, Finse pistes of nieuwe sportvloeren. Er is zeker een grote nood aan infrastructuur die topsporters in staat stelt hun sport op de juiste manier te beoefenen. Ik heb het daar al vaak met mevrouw Werbrouck over gehad. Dit lijkt me op het eerste zicht geen provinciale opdracht. We moeten nagaan wat op welk bestuursniveau moet gebeuren. Het provinciebestuur kan de coördinerende rol op zich nemen. Dat gebeurt momenteel al.
Het is echter niet de bedoeling dat elke gemeente over een Olympisch zwembad zou beschikken. In dat geval zouden we verkeerd bezig zijn. We moeten afspraken maken. Het kan dan gaan om bovengemeentelijke afspraken tussen vier of meer gemeenten. Indien men vindt dat de provincie een rol kan vervullen, moet het provinciebestuur de uitvoering van die rol in een bestuursakkoord opnemen.
Dat is de filosofie die we in dit ontwerp van decreet hebben neergeschreven. De provincies hebben slechts een beleidsprioriteit, met name met betrekking tot de gehandicaptensport.
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben vooral om een duidelijke formulering bekommerd. Het gaat er natuurlijk niet om bij wijze van spreken overal zwembaden te bouwen. Dat mag ons bespaard blijven. We moeten het mogelijk maken gespecialiseerde bovenlokale sportinfrastructuur te bouwen die een groot gebied bedient en die vaak de kracht van de individuele gemeenten overstijgt.
De taken moeten in de bestuursakkoorden worden verfijnd. De te vervullen rol moet duidelijk complementair zijn bij wat Bloso, de commerciële sportcentra en de gemeentelijke sportinfrastructuur doet.
Ik ben enigszins ongerust. In het verleden is dit beleidsveld relatief open geweest. Ten gevolge van die openheid is niet alles wat is gebeurd even efficiënt en zorgvuldig gebleken. We moeten daar goed over nadenken.
Voor alle duidelijkheid, wij vertrekken vanuit de subsidiariteit. Wij geven de bevoegdheid aan de gemeenten. Wij kunnen vanuit Vlaanderen een aantal andere dingen doen inzake infrastructuur. We kunnen ook hier en daar iets ondersteunen. Ik heb het niet gehad over financiering. Niemand zegt dat de provincie dat dan moet doen. Het kan zijn dat die gewoon een coördinerende rol opneemt zonder financiering.
Dat mag.
We moeten afwachten hoe die zaken evolueren. In elk geval gaat er geen Vlaams geld voor infrastructuur naar de provincie of naar de gemeenten. Die verantwoordelijkheid ligt bij de gemeenten en bij de provincie zelf. De rol van de provincie is duidelijk omschreven. Alleen met een bestuursakkoord kunnen zij dit element opnemen.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Het is niet mijn bedoeling om het debat dat we in de commissie hebben gevoerd hier opnieuw te voeren. Toch wil ik hier kort terugkomen op mijn voornaamste punten van kritiek die ik ook tijdens de bespreking in de commissie naar voren heb gebracht.
Ten eerste is er het principieel standpunt van het Vlaams Belang over de rol van de provincies. Het Vlaams Belang vindt het provinciaal niveau in dit land overbodig en wil bijgevolg de provincies afschaffen. Niet enkel bij dit decreet diende het Vlaams Belang amendementen in, ook bij andere decreten die vandaag ter stemming voorliggen, hebben we gelijkaardige amendementen ingediend. Ik dacht trouwens dat bij de besprekingen over het groenboek en het witboek Interne Staatshervorming en bij de bespreking van het Provinciedecreet gesteld werd dat men bij de rol van de provincies zou streven naar voornamelijk grondgebonden materie. Persoonsgebonden materie zou voortaan niet meer aan de provincies toegewezen worden.
Wij hadden van de N-VA-ministers in het kader van deze thematiek misschien ten onrechte meer moed verwacht. De afschaffing van het provinciale niveau op zoveel mogelijk vlakken stond immers ook bij de N-VA hoog op de agenda genoteerd. Maar het heeft blijkbaar niet mogen zijn.
Toch zien we in het voorliggende ontwerp van decreet de rol van de provincie opduiken inzake het invullen van een van de zes aan hen toegewezen aangelegenheden inzake sport. Minister, u begrijpt dat het Vlaams Belang als partij die het provinciale niveau wil afschaffen, hier dan ook bijzonder kritisch tegenover staat. Daarom hebben we de amendementen die we in de commissie hebben ingediend, hier hernomen.
Toch wil ik met nadruk stellen dat dit uiteraard niet wil zeggen dat de opdrachten in verband met de G-sport moeten worden verwaarloosd. Ik vind dat een belangrijke beleidsprioriteit. Ik begrijp dat er heel wat discussie is geweest over het niveau waarop dit beleid moet worden gevoerd. Er zijn besprekingen geweest waarbij bepaalde klemtonen zijn gelegd. Het provinciaal niveau was het niveau dat dit zou moeten uitvoeren. Gezien mijn visie op het provinciale niveau, kan ik me niet vinden in de huidige stand van zaken.
Ik begrijp u. U zult me ook niet horen zeggen dat er aan het provinciaal niveau geen zaken kunnen worden veranderd. In deze specifieke zaak is er de situatie waarin de provincie bestaat. Vandaag is er kennis aanwezig bij de provincie. U weet ook dat we onmogelijk G-sport kunnen aanbieden op een gemeentelijk niveau waarbij eenzelfde aanbod mogelijk is als voor andere sporters.
Ik ben er stellig van overtuigd dat een G-sporter het recht heeft te kiezen welke sport hij of zij wil doen. U wilt dit ook vandaag niet op provinciaal niveau. Hoe zou u dat hebben georganiseerd?
Daarover kunnen we natuurlijk een heel debat voeren. Het is niet omdat het provinciale niveau bestaat, dat u die zaak moet toewijzen aan dit niveau. Daarnet hebt u gezegd dat er op het vlak van olympische zwembaden en zwembaden in het algemeen toch moet worden gestreefd naar intergemeentelijke samenwerking. U hebt zelf het antwoord gegeven op de vraag die u me stelt. Mijn antwoord is heel duidelijk: u mag de provincies afschaffen. Ik geef u gelijk als u stelt dat er zaken zijn die boven het gemeentelijke niveau uitstijgen. Daarvoor kunnen er intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn, en voor de rest kunnen zaken op Vlaams niveau worden geregeld. Over die kwestie van de provincies hebben we het niet voor de laatste keer gehad, denk ik.
Een volgend kritiekpunt is dat we bij veel Vlaamse steden en gemeenten kritische geluiden horen. Veel Vlaamse gemeenten zijn subsidiemoe, waaronder moet worden begrepen dat ze niet enkel subsidiegestuurd willen werken. In die zin is het jammer dat er in artikel 5, eerste lid, enkel sprake is van de ( ) uitbouw van de sportverenigingen via een doelgericht subsidiebeleid. Een kwalitatieve ondersteuning van sportverenigingen door sportinfrastructuur gratis ter beschikking te stellen, zou bijvoorbeeld ook een optie kunnen zijn. Dat is dan ook de reden waarom ik artikel 5 wil aanpassen, via een amendement. Voor artikel 11, over de Vlaamse beleidsprioriteiten Sport voor Allen voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie, geldt uiteraard dezelfde redenering.
Ik ben het daar fundamenteel mee oneens. De filosofie is de volgende. Via de gemeenten zorgen we ervoor dat de sportclubs daadwerkelijk subsidies krijgen, maar daarbij kan de gemeente een kwaliteitseis opleggen aan de sportclubs. Die eis zorgt ervoor dat de kwaliteit van de ondersteuning, zeker voor jongeren, er kan zijn via de middelen die deze sportclubs nodig hebben. Het gaat dus niet over subsidiemoeheid, zoals u zegt. Ze krijgen niet de rol van het uitdelen van subsidies. Ze krijgen de rol van het vergroten van de kwaliteit, en dat doet men niet door infrastructuur ter beschikking te stellen.
Die argumentatie kan ik deels volgen, maar mijn kritiek is vooral gebaseerd op de hoorzitting die we hebben gehouden met de diverse spelers in de sector, en toen was de kritiek van de VVSG striemend. De VVSG was het helemaal niet eens met de visie die u hier naar voren brengt. Goed, het zij zo. In een democratie moeten er meningsverschillen kunnen blijven bestaan.
Een bron van discussie vormt alvast de lokale sportfunctionaris. Door dit ontwerp is er geen verplichting meer om lokale sportbeleidsplannen op te maken, en ook de rol van de sportfunctionaris komt ter discussie te staan. Aan welke diplomavereisten moet die voldoen? Moet er in kleinere gemeenten wel een afzonderlijke sportfunctionaris zijn? Wat is de rol van de gemeentelijke sportfunctionaris als kwaliteitsbewaker? Deze vragen zijn uiteraard belangrijk en worden door de sportwereld fundamenteel anders benaderd dan door de gemeenten. Dat was ook een belangrijke les die we hebben kunnen trekken uit de hoorzitting.
Mijnheer Deckmyn, hebt u er vertrouwen in dat onze gemeenten verstandig genoeg zijn om onze vier doelstellingen alleen met deskundigheid te kunnen bereiken, zeker na de ervaring van 285 van die gemeenten met het werken met een sportfunctionaris, en het amendement dat de heer Caron heeft ingediend en dat door de meeste leden is ondersteund? Ik heb daar vertrouwen in, maar ik zal dat evalueren. Zegt u nu dat dit niet mag, dat Vlaanderen alles moet opleggen, dat we de diplomavereisten moeten opleggen, dat we moeten eisen dat er mensen zijn? Zegt u dat?
Minister, dat heb ik helemaal niet gezegd. Dat is een retorische truc: zeggen wat ik heb gezegd en dat dan tegenspreken. Dat is suggereren dat ik een bepaald standpunt zou hebben. Ik heb dat niet. Ik heb geluisterd naar de actoren, zoals men dat in het jargon zegt. Er was heel duidelijk een verschil in mening tussen aan de ene kant de sportwereld en aan de andere kant de mensen die het beleid moeten voeren. Heb ik vertrouwen in het beleid? Wel, ik zit in de oppositie en zolang men mij niet vraagt om mee te doen aan het beleid, zal ik steeds een gezond wantrouwen hebben ten opzichte van het beleid.
De heer Hendrickx heeft het woord.
Mijnheer Deckmyn, u luistert naar de lokale actoren. Ik zit ook in de oppositie. Acht u het wegvallen van de verplichting tot de opmaak van een jaarlijks sportbeleidsplan dan zo nefast?
Collega, u zit lokaal in de oppositie en hier in de meerderheid.
Ik zit lokaal in de oppositie, net als u.
Ik weet dat. Maar u was er waarschijnlijk niet bij toen ik in de commissie heel duidelijk heb gezegd dat het feit dat beleidsplannen kunnen wegvallen, en als gevolg van dit ontwerp van decreet zullen wegvallen, zeker geen negatieve zaak is. Planlast is een belangrijk probleem.
U klaagt dat nu aan, maar u weet evengoed als ik dat de lokale ambtenaren en vrijwilligers die met het sportbeleid bezig zijn dat een overbodige last vinden.
Daarin wil ik u voor een deel tegenspreken. Ik kwam juist tot een punt dat daarop een antwoord biedt. Ik zei dat de vraag vanuit de sportwereld in de gemeenten anders wordt benaderd. Door het wegvallen van een Vlaamse sturing zal de gemeente zelf keuzes moeten maken. Of dit echt negatief is, daarover kunnen we nog lang discussiëren. Ik aanvaard gerust dat er kritische invalshoeken mogelijk zijn. Maar het is alvast een feit dat dit onderworpen is aan het subsidiariteitsprincipe. Ik ben volledig voorstander van het subsidiariteitsprincipe. Maar de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) is hierover heel kritisch. Het advies van de SARC over het Sport voor Allen-beleid waarschuwt hiervoor. Over de sportdienst stelt de SARC: Maar het beleid mag niet blind zijn voor de dreiging die in de nieuw verworven vrijheid schuilt. De economische toestand noopt tot besparingen. Rationaliseren heet dat, waardoor de stap naar een geïntegreerde sportdienst/cultuurdienst/jeugddienst gauw gezet is.
Dit kan een antwoord zijn op wat de heer Hendrickx zegt.
U bekritiseert dat. Maar tezelfdertijd geeft u aan dat de lokale kritiek daarop moet worden gevolgd. Of begrijp ik dat verkeerd?
Neen, ik heb juist aangegeven dat er een heel verschillende visie is van enerzijds de gemeenten en anderzijds de sportwereld.
Over de sportfunctionarissen is het advies van de SARC zelfs veel scherper: Terwijl op alle andere terreinen, bij de sportfederaties bijvoorbeeld, heel terecht strenge kwaliteitseisen gelden, hebben gemeentelijke sportfunctionarissen plots afgedaan. Beleidsmakers nemen daarmee een onberekend en onverantwoord risico.
Ik vind dat een bijzonder treffend citaat. Je ziet hier opnieuw het spanningsveld, de moeilijkheid die er is. Ik lees en hoor dit. Het is mijn taak om dit, als lid van de oppositie, in de commissie en hier in de plenaire vergadering naar voren te brengen.
Ik herhaal nog eens deze bijtende kritiek: men spreekt over een onberekend en onverantwoord risico. Wie ben ik om, als lid van de oppositie, niet te luisteren naar iemand van de SARC of de Vlaamse Sportraad, die stelt dat er hier een echt probleem is?
U brengt de citaten vrij goed. Het zijn uiteraard citaten. Maar wij zijn niet naïef. Ik weet ook dat er een risico is. Als morgen een gemeente denkt dat te kunnen doen en die vier stellingen te kunnen bereiken zonder deskundigheid, dan is die gemeente verkeerd bezig. Dan zullen we dat ook zien bij de evaluatie, mijnheer Deckmyn.
Alleen, je kunt ervan uitgaan dat je kinderen niets kunnen, dat je ze niet te veel verantwoordelijkheid moeten geven en dat je ze alles moet zeggen wat ze moeten doen, maar je kunt ook zeggen: dat moet je bereiken, en hoe je dat doet, mag je nu eens zelf bepalen. Ik kies voor het tweede. Ik vind de SARC veel genuanceerder. Ik vind dat geen striemende kritiek. Men zegt heel duidelijk dat we er niet mogen van uitgaan dat het allemaal zomaar zal gebeuren. Daar ga ik niet van uit. We zullen ervoor zorgen, dankzij deskundigheid en ondersteuning, dat dat wel zo is. Is dat niet het geval, dan zullen we dat wel bij de evaluatie zien. Maar het is de moeite waard om verantwoordelijkheid te geven aan de gemeenten en vanuit hun verantwoordelijkheid hun de kans te geven om zelf te kiezen op welke manier ze de doelstellingen bereiken. Die staan vast.
Minister, het is alvast een feit dat men in de sportwereld niet echt zat te wachten op deze wijziging.
Collega, u gaat blijkbaar uit van een bepaald wantrouwen ten aanzien van die lokale actoren, terwijl iedereen die daar een beetje mee bezig is, weet dat net op basis van die lokale actoren een sportbeleid, een sportbeleidsplan enzovoort, kunnen worden opgebouwd. Er is bepaalde expertise aanwezig, zelfs tot in de kleinste gemeenten toe.
Dat noopt me weer tot een reactie natuurlijk. Ik vind het belangrijk wat de collega zegt. Door het feit dat men niet meer verplicht is om een lokaal sportfunctionaris te hebben, zullen bepaalde gemeenten zich alvast niet meer verantwoordelijk voelen om een volwaardig beleid te voeren ten opzichte van sport. Dat leid ik af uit het advies van de SARC. Ik heb dat in de commissie besproken. Ik heb in het begin van mijn uiteenzetting gezegd dat het niet mijn bedoeling is om de debatten uit de commissie opnieuw te voeren. We hebben dat in de commissie Sport voldoende besproken. U was daar jammer genoeg niet aanwezig. Door de citaten die ik heb gegeven, heb ik daar nu wel voldoende ruchtbaarheid aan gegeven.
Het is alvast een feit dat met het voorliggende ontwerp van decreet er niet echt een garantie is dat er een onafhankelijke sportdienst of een gekwalificeerde sportfunctionaris zal zijn op lokaal vlak. Dat was eigenlijk de kern van mijn betoog.
Ten slotte wil ik het nog kort hebben over de verdoken besparing die in het ontwerp van decreet verscholen ligt. Vroeger bedroeg de subsidiëring 2,3 euro per inwoner. In 2014 zou dit geïndexeerd 2,6 euro geworden zijn. In het ontwerp van decreet dat nu voorligt, blijkt dit te blijven steken op 2,4 euro.
Minister, ik ga even anticiperen op wat u gaat zeggen. Ik weet al wat u gaat zeggen. U probeert u te verdedigen door te stellen dat de totaliteit van het aantal inwoners stijgt en er dus schaalvoordelen zullen spelen. Dat is natuurlijk wel een gemakkelijk trucje om een extra besparingsronde ten koste van de sport te camoufleren. Het Vlaams Belang zal voorliggend ontwerp van decreet niet goedkeuren. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mijnheer Deckmyn, volgens mij heb je een besparing op het moment dat de totale hoeveelheid vermindert, en dat is niet het geval.
Minister, het ISB was het alvast niet met u eens.
De heer DHulster heeft het woord.
Voorzitter, ik houd het kort aangezien er al zoveel zinvolle dingen zijn gezegd door voorgaande sprekers en aangezien de bespreking in de commissie vrij uitvoerig is geweest.
Collegas, we kunnen het belang van een goed lokaal sportbeleid moeilijk overschatten. Het is goed voor de gezondheid van onze inwoners en het zorgt vooral voor samenhang. Er zijn heel veel momenten in het leven waar je ongelijk bent, maar wanneer je op een voetbalveld staat, is iedereen gelijk, of je nu minister bent, loketbediende of treinconducteur. Er zijn weinig momenten en plaatsen waar je met zoveel verschillende mensen in contact komt.
Wat de prioriteiten van dit ontwerp van decreet betreft, namelijk zorgen voor deskundige opleidingen, zorgen dat er een laagdrempelig aanbod is en zorgen voor de toegankelijkheid, daar kunnen wij ons volmondig achter scharen. Het is al een paar keer aangehaald dat de voornaamste opdracht van dit ontwerp van decreet wordt ingegeven door het Planlastendecreet. Er is een heel duidelijke opdracht gegeven om wat meer verantwoordelijkheid te leggen bij de gemeenten en bij de lokale actoren. Dat is ook al eens aangekaart.
Dat is natuurlijk een tweesnijdend zwaard. Langs de ene kant zorgt het voor minder administratie, voor minder rompslomp. Gemeenten en verenigingen moeten minder met papieren bezig zijn en meer met sport. Dat kan sowieso een grote opportuniteit zijn. Langs de andere kant is het geven van die verantwoordelijkheid ook een risico. Ik denk dat we er allemaal mogen van uitgaan dat we vertrouwen mogen hebben in onze schepenen, in onze lokale besturen, in onze lokale administraties. Zelfs wanneer we het vertrouwen in die mensen niet hebben, moet men op het vlak van sportbeleid vooral vertrouwen hebben in de kiezer. Ik denk dat er heel weinig facetten zijn die lokaal zo zwaar worden beloond of afgestraft als een succesvol of falend sportbeleid.
Minister, onze fractie zal dit ontwerp van decreet goedkeuren.
Ik wou alleen maar zeggen dat ik wat de heer DHulster zegt over lokale sportambtenaren, alleen maar volmondig kan beamen. Het zijn mensen die dagelijks in de weer zijn voor mensen die willen participeren aan het sportbeleid.
Ik wil nog twee dingen naar voren brengen. Ten eerste wil ik de commissie Binnenlands Bestuur bedanken die het geheel heeft bekeken, alleen vanuit het perspectief van minder planlasten en de interne staatshervorming. De commissie heeft het ontwerp van decreet op die punten unaniem goedgekeurd.
Ten tweede wil ik iedereen die heeft deelgenomen aan de discussie in de commissie Sport bedanken. Het is een constructieve discussie geweest zoals meestal het geval is in de commissie Sport. Ik begrijp wel dat niemand er direct op zat te wachten omdat het nog nieuw was, het Sport voor Allen-decreet. Ik ga er ook van uit, zeker omdat de commissie Binnenlands Bestuur het unaniem heeft goedgekeurd, dat ze achteraf blij zullen zijn met de verantwoordelijkheid die ze krijgen en met het feit dat ze minder planlasten zullen hebben in de toekomst.
Omdat de minister het twee keer vermeldt, intervenieer ik toch nog één keer. Hij heeft het twee keer over de unanimiteit in de commissie Binnenlands Bestuur, een commissie waar ik deel van uitmaak. Gelet op het feit dat het unaniem was, wil ik de minister erop wijzen dat het de taak was van de commissie om een advies te geven aan de vakcommissie over de vraag of het voorgelegde ontwerp van decreet beantwoordde aan het Planlastendecreet. Het beantwoordt inderdaad aan het Planlastendecreet, wat niet betekent, minister, dat we het met alles in het ontwerp van decreet eens zijn. Het is een nuance, ik weet het, maar ik wil ze alleen maar aanbrengen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/6)
De artikelen 1 tot en met 3 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er zijn amendementen op de artikelen 4 en 5. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/7)
De stemmingen over de amendementen en over de artikelen worden aangehouden.
De artikelen 6 tot en met 10 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement op artikel 11. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/7)
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
De artikelen 12 tot en met 15 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement tot schrapping van hoofdstuk 3, dat bestaat uit de artikelen 16 tot en met 21. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/7)
De stemmingen over de artikelen worden aangehouden.
Er is een amendement op het opschrift van hoofdstuk 4, afdeling 1. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/7)
De stemming over het amendement wordt aangehouden.
Er zijn amendementen op de artikelen 22 tot en met 27. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/7)
De stemmingen over de amendementen en over de artikelen worden aangehouden.
Er is een amendement op het opschrift van hoofdstuk 4, afdeling 2. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/7)
De stemming over het amendement wordt aangehouden.
Er zijn amendementen op de artikelen 28 tot en met 34. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2011-12, nr. 1582/7)
De stemmingen over de amendementen en over de artikelen worden aangehouden.
De artikelen 35 tot en met 38 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.