Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het tekort aan Nederlandstalige kinderopvang in Brussel
Actuele vraag over het tekort aan Nederlandstalige kinderopvang in Brussel
Actuele vraag over het tekort aan Nederlandstalige kinderopvang in Brussel
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Vandeurzen.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Minister, volgende week krijgen we de kans om de langetermijnvisie van de regering op de kinderopvang in Vlaanderen te bespreken. Vandaag wil ik uw aandacht vragen voor een zeer dringend probleem, namelijk de groeiende wachtlijsten in Brussel. Er is deze week zeer veel kritiek gekomen en er wordt een oplossing gevraagd op zeer korte termijn.
Minister, er wordt gezegd dat er dit jaar 35 plaatsen bij zullen komen, maar u krijgt onmiddellijk heel veel kritiek. Men zegt dat uw aanpak niet consequent is en dat u geen duidelijke visie en tijdspad hebt. U zegt zelf ik citeer u letterlijk dat Vlaanderen op een consequente en onderbouwde wijze de middelen voor de kinderopvangsector aan Brussel toewijst en dat er geen 35, maar 174 plaatsen bij komen. Minister, deze cijfers kennende, betwist ik deze zogenaamde consequente aanpak.
We weten allemaal dat heel veel Nederlandstalige ouders op een wachtlijst staan, dat die wachtlijsten zeer lang zijn en dat tegelijk een aantal anderstalige ouders profiteren van de inspanningen van Vlaanderen, enkel en alleen omdat de Franse Gemeenschap tekortschiet. Welke inspanningen zult u leveren? Wat is uw antwoord op het groeiende pleidooi vanuit Brussel om een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen, samen met de Franse Gemeenschap?
De heer Van Der Taelen heeft het woord.
Voorzitter, ik had mijn actuele vraag gesteld aan minister Smet, die bevoegd is voor Brussel. Ik wilde hem hierover aanspreken, omdat hij toch de behoeder is van de belangen van de Brusselaars.
Het betreft ook een bevoegdheid van minister Vandeurzen, maar toch had ik graag minister Smet daarover ondervraagd, vooral omdat ik het gevoel had dat er in Brussel boven de partijgrenzen een soort besef begint te groeien dat de gevolgen van de demografische explosie in Brussel dermate zijn dat we geen tijd meer hebben om per jaar 34 extra plaatsen te creëren. Dat is gewoon veel te weinig.
Mevrouw Roex, een partijgenote van minister Smet, drukt het zonder veel omhaal als volgt uit: Wil Vlaanderen in zijn opzet slagen om tegen 2016 in opvang te voorzien voor de helft van de Vlaamse kinderen jonger dan drie, dan moeten er geen 34 maar 4000 extra plaatsen bijkomen, maar aan het tempo dat we nu hebben, halen we dat cijfer pas in honderd jaar.
Ik denk dat er in Brussel een groeiend bewustzijn is dat er dringend iets moet worden gedaan. Ik weet dat de minister Brussel van op een zekere afstand bekijkt. Aangezien een dergelijke kamerbrede unanimiteit over de noodzaak van bijkomende plaatsen is ontstaan, hoop ik toch een ander antwoord te krijgen dan de mededeling dat we volgend jaar misschien 35 plaatsen zullen creëren.
De heer Bouckaert heeft het woord.
Voorzitter, het probleem van het tekort aan kinderopvang leeft blijkbaar bij de bevolking. Nadat ze Karrewiet heeft bekeken, maakt mijn dochtertje altijd op eigen houtje een krantje. Daar staat in dat er te weinig kinderopvang is en haar vader heeft haar niet opgestookt.
Ik wilde deze actuele vraag eigenlijk aan minister Smet stellen. Hij is immers bevoegd voor de coördinatie van de Vlaamse beleidsinspanningen in Brussel. Ik wil het niet zozeer over het probleem van de kinderopvang als zodanig hebben. Daar houd ik me eigenlijk niet mee bezig. Daar houden de heer Sabbe en minister Vandeurzen zich mee bezig.
Mijn actuele vraag is ingegeven door de opmerking van mevrouw Roex, lid van het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Zij klaagt aan dat de Vlaamse inspanningen in Brussel in feite op peanuts neerkomen. Er wordt over 35 plaatsen gesproken, maar er is nood aan 1000 plaatsen.
Mijn actuele vraag gaat om de verhouding tussen Vlaanderen en Brussel. Vlaanderen laat Brussel niet los. Dat is een aloude slogan van de Vlaamse beweging. Ik heb echter de indruk dat hier niet ernstig werk van wordt gemaakt. Er is geen visie. Minimale inspanningen moeten de schijn redden. Er wordt eigenlijk niet echt op ingezet.
Minister, naar aanleiding van de opmerkingen over de kinderopvang zou ik graag horen wat de visie van de Vlaamse Regering is.
Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Voorzitter, de leden van de Vlaamse Gemeenschapscommissie zijn het er, over de partijgrenzen heen, over eens dat er een schrijnend tekort aan plaatsen is. Ik heb de minister tijdens een kort filmpje op tvbrussel horen verklaren dat het om 174 in plaats van 34 plaatsen zou gaan. Op die manier strooit hij de mensen zand in de ogen. Dat cijfer dateert nog van 2011. Het gaat niet om het aantal plaatsen dat voor 2012 is toebedeeld.
Minister, ik vraag me af wat u met Brussel van plan bent. De Nederlandstalige Brusselaars kunnen hun kinderen niet meer naar Nederlandstalige crèches sturen. Wat zult u hieraan doen? Is het misschien de bedoeling dat de Nederlandstaligen Brussel omwille van een fundamenteel en dramatisch probleem massaal verlaten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, ik zal misschien eerst even een paar cijfers op een rijtje zetten. We hebben van 2009 tot en met 2011 242 bijkomende plaatsen in de kinderopvang in Vlaanderen gecreëerd. Voor Brussel is in 2012 in een bijkomend budget van 22 miljoen euro voor de kinderopvang voorzien. Daarvan wordt 15 miljoen euro ingezet om inkomensgerelateerde plaatsen te creëren. Dat geld is van de jobkorting afkomstig. Daarnaast is er nog 7 miljoen euro voor plaatsen in de gesubsidieerde sector en andere plaatsen.
Dit bedrag van 15 miljoen euro zal ertoe leiden dat in Brussel een aantal plaatsen in gebruik zullen kunnen worden genomen. Er was ruimte voor 180 inkomensgerelateerde plaatsen. Er zijn 160 plaatsen aangevraagd. In een aantal gevallen gaat het om de omzetting van bestaande plaatsen in inkomensgerelateerde plaatsen. Netto zullen in 2012 139 nieuwe plaatsen in gebruik worden genomen. Indien we dit combineren met de 35 plaatsen die aan de gesubsidieerde sector zullen worden toegevoegd, zal de bijkomende financiering 174 bijkomende plaatsen opleveren.
Het tweede punt is dat ik natuurlijk hoop dat u volgende week in deze plenaire vergadering een ontwerp van decreet zult goedkeuren dat het kader moet kunnen bieden om de uitbouw van de kinderopvang in Vlaanderen en Brussel te concretiseren. Daarin zal worden bepaald op welke wijze de toegang tot de kinderopvang, de voorrangsregels en alle zaken die te maken hebben met kinderopvang, zullen verlopen. Ook de specificiteit van Brussel zal erin aan bod komen. Het is natuurlijk dat kader dat we moeten gebruiken om een beleid uit te tekenen. Uiteraard zal er een budgettair groeipad nodig zijn.
Wanneer we ons nieuwe decreet implementeren, moeten we heel specifiek rekening houden met een historisch gegroeide situatie in Brussel. Die situatie is gegroeid vanuit de concreetheid dat de Franse Gemeenschap via het agentschap Office de la Naissance et de lEnfance (ONE) al een tijdje kwaliteitsnormen heeft die de lat op een bepaalde hoogte leggen. Dat heeft tot gevolg gehad dat heel wat initiatieven gekozen hebben voor een attest van toezicht bij Kind en Gezin omdat daar de kwaliteitslat anders lag dan in de Franse Gemeenschap.
Ik verwacht dat wanneer we ons decreet zullen toepassen, we in goed overleg moeten treden met collega Nollet en met de andere ministers die daarvoor bevoegd zijn in Brussel, om na te gaan of een aantal initiatieven er, eens die kwaliteitseisen vanuit Vlaanderen op hetzelfde niveau komen, misschien voor zullen kiezen om zich opnieuw aan te sluiten via de Franse Gemeenschap of het agentschap dat daarvoor bevoegd is.
Als we het letterlijk, formeel, cijfermatig en louter boekhoudkundig bekijken, dan zitten wij met alles wat we kennen in de Vlaamse administratie, alles wat zich dus richt tot Kind en Gezin voor een attest van toezicht of via een andere methode, op ongeveer 53 procent plaatsen per honderd kinderen. Als we dan de Brusselnorm als uitgangspunt nemen, dat wil zeggen 30 procent van de kinderen tussen 0 en 3 jaar, dan zitten we op een aantal plaatsen van ruim 53 procent.
Ik herhaal dat eenmaal we het decreet implementeren, er opnieuw een stuk transitie zal plaatsvinden. Ik ben het er absoluut mee eens dat we een plan moeten maken voor Brussel waarin we de inbreng van de Vlaamse Gemeenschap en alles van de andere collegas met andere bevoegdheden, in elkaar schuiven. Ik heb daarover een gesprek gehad met mijn collega Nollet en ik heb hem uitdrukkelijk aangeboden om aan tafel te gaan zitten. Het ontwerp van decreet, dat hopelijk zal worden goedgekeurd, voorziet ook in overgangsmodaliteiten. We zullen moeten proberen om een gemeenschappelijke inspanning te doen om de volgende jaren, ieder vanuit zijn regelgeving, de behoefte aan kinderopvang op een goede manier in te vullen. Dat ben ik ook van plan om te doen, eenmaal het ontwerp van decreet goedgekeurd is. Ik kan moeilijk vooruitlopen op die stemming, maar eens het decreet er is, zullen we uiteraard het overleg organiseren om te betrachten dat ieder vanuit zijn regelgeving en randvoorwaarden, de behoefte aan kinderopvang in Brussel verder invult.
Minister, u hebt uitvoerig geantwoord en u richtte zich daarbij vooral op het ontwerp van decreet dat hier volgende week zal worden besproken. Wij hadden nochtans duidelijk de instructie gekregen dat we ons moesten beperken tot Brussel, en dat hebben de vier vraagstellers dan ook gedaan.
Voor alle duidelijkheid, ik zal niet beweren dat u en de Vlaamse Regering niets hebben gedaan, want dat zou intellectueel oneerlijk zijn. Er werden bepaalde inspanningen geleverd voor Brussel, maar veel te weinig. De steeds aangroeiende wachtlijsten tonen heel duidelijk aan dat er meer investeringen in Brussel dienen te gebeuren.
Minister, onze fractie zal bijkomende investeringen in de kinderopvang in Brussel steunen op voorwaarde dat ze bij voorrang ten goede komen van Nederlandstalige ouders die op een wachtlijst staan, zodat zij niet in de kou blijven staan. De investeringen mogen niet dienen om het probleem van de Franstaligen in Brussel op te lossen wegens het feit dat de Franse Gemeenschap weigert om tegemoet te komen aan de noden en weigert om voldoende financiële middelen vrij te maken. We vragen dus bij voorrang inspanningen voor Nederlandstalige ouders op de wachtlijsten in Brussel.
Minister, ik dank u ook voor uw antwoord, maar ik blijf toch een beetje op mijn honger. Ik had deze vraag heel graag ook gesteld aan uw collega, die zowel Brussel als het onderwijs beheert, want wat wij nu meemaken, is het begin van een evolutie. Als het nu gaat om te weinig plaatsen in crèches, zal die vraag ten eerste enkel maar toenemen, maar bovendien zullen we daar over enkele jaren de gevolgen van zien in het onderwijs.
Er is nu al een schrijnend plaatsgebrek in het onderwijs. Het wordt dus tijd dat deze regering zich daar bewust van wordt. De enorme demografische explosie en de inwijking zorgen ervoor dat er dringend plaatsen bij moeten worden gecreëerd. Er zijn er niet weinig nodig, in de crèches, maar ook in het onderwijs. Ik zou graag hebben dat daarover een groot debat wordt gevoerd waarbij alle regeringsleden aantonen dat zij het probleem goed inschatten.
Minister, u zegt dat u binnenkort met anderen zult samenzitten om een plan uit te werken over het Vlaams beleid in Brussel. Deze regering is al 2,5 jaar bezig, en de problemen zijn al heel lang bekend. Over de verhouding tussen Vlaanderen en Brussel zijn er enorme beleidsdilemmas. Gebruiken wij het Vlaams geld voor de reconquista, zoals mijn collega, de heer Philippe Van Parijs, dat noemt, en doen wij dat ook in het onderwijs? Geven wij Vlaams geld aan iedereen die erom vraagt? Het Vlaams-Brusselse gewest kent een bevolkingstoename van 2,71 procent. Voor de Vlaamse provincies gaat het om 0,5 tot 1 procent. Veel van die kinderen komen uit gezinnen met lage inkomens. Dat betekent dat in de inkomensgerelateerde kinderopvang (IKG) niet veel geld zal binnenstromen. Dat zal dus enorme budgettaire middelen opslorpen.
Of geven wij toe aan het Brussels separatisme? Dat staat min of meer al in de regeerakkoorden. Trekken wij ons terug uit Brussel of plooien wij ons terug op de Vlaamse gemeenschap daar en verstrengen wij de normen zodat de gemeenschapsinstellingen in Brussel enkel voor Vlamingen openstaan? Daarover moet de Vlaamse Regering klare wijn schenken.
Minister, Brussel is een meertalige stad. Men kan kiezen voor Nederlandstalige structuren of voor Franstalige structuren. Ik vraag enkel dat de Vlaamse Regering uitvoert wat zij heeft beslist en de 30 procentnorm voor Brussel toepast, zodat diegenen die ervoor kiezen om hun kinderen in een Nederlandstalig kinderdagverblijf in te schrijven, dat ook kunnen doen. Het doet er dan niet toe of zij Nederlandstalig zijn of dat niet zijn. De VGC is van oordeel dat de doorstroming naar het Nederlandstalig onderwijs van kinderen die in Nederlandstalige crèches zaten, veel beter verloopt dan bij diegenen die dat niet deden. Mijn enige vraag is het respect voor de Brusselnorm. De bevolkingsaangroei in Brussel is vier keer zo groot als deze in Vlaanderen. Houd daar alstublieft rekening mee.
De heer Delva heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, misschien is het goed om het debat te verruimen. Brussel is de snelst groeiende stad van Europa, en niet alleen van België. Dat heeft gevolgen voor alle beleidsdomeinen. Het spreekt voor zich dat het Brusselse Gewest voor de gewestbevoegdheden bevoegd is. Het spreekt ook voor zich dat wij de eerste verantwoordelijken zijn voor de gemeenschapsbevoegdheden. Wij zijn dat niet alleen, want wij zijn dat samen met de Franse Gemeenschap. Mijnheer Bouckaert, tussen de reconquista en het Brussels separatisme ligt nog de weg van het opnemen van onze bevoegdheden en onze verantwoordelijkheden. Zoals mevrouw Zamouri het zegt, moeten wij de Brusselnorm hanteren. Ik ben dus blij dat u, minister, aangeeft dat grondig overleg met de Franse Gemeenschap over alle deeldomeinen van welzijn en onderwijs en zelfs over de hogeronderwijsinstellingen de aangewezen weg is.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, een jaar geleden maakte minister Grouwels de resultaten bekend van een studie over kinderopvang in Brussel. Daaruit bleek dat er een tekort van 4500 Nederlandstalige kinderopvangplaatsen is. Dat betekent een verdubbeling. U moet dus voor Brussel meer ondernemen dan uw talrijke voorgangers de vorige 15 jaar deden, en dat terwijl wij een crisis doormaken.
We hebben de cijfers daarnet al gehoord: de ene zal het aanbod van vrije initiatieven erbij nemen, anderen zullen andere cijfers gebruiken, ook de Brusselnorm komt hier aan bod. Mijn collega Elke Roex heeft gisteren in het Brusselse parlement al de kat de bel aangebonden en gesteld dat er een tandje bij moet worden gestoken voor dit aanbod.
Minister, staat u achter de objectieve studie die minister Grouwels heeft laten maken en die op de website van Kind en Gezin staat, of is dat een foute studie?
De heer Segers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, volgende week bespreken we deze thematiek ten gronde. De N-VA staat volledig achter dat ontwerp van decreet. Het zal elementen bevatten die deze thematiek raakt. Wij hebben daar alle vertrouwen in.
Het is jammer dat er naar aanleiding van een aantal krantenartikels weer andere stemmen opgaan vanuit het politieke milieu in Brussel, wat soms tot controverse leidt. Er is ook een ballonnetje opgelaten over een taskforce kinderopvang. Naar aanleiding van andere discussies vorig jaar in dit parlement is er ook een taskforce Brussels onderwijs opgericht. Die is intussen amper twee keer samengekomen. Dus laat ons alstublieft niet te veel ballonnetjes oplaten via de pers. Laat ons het werk verrichten waar we het moeten verrichten.
Ik hoor de minister vertellen dat eens de implementatie van dit ontwerp van decreet er is, er contacten zullen worden opgenomen met onder meer de Franse Gemeenschap. Wat dat betreft, hebben wij hetzelfde standpunt als rond het onderwijs: zij moeten ook hun verantwoordelijkheid nemen op een transparante wijze. Dan kunnen we overeenkomen en kunnen we zien hoever we raken.
Ik bevestig wat een van de vraagstellers gezegd heeft. Ik probeer als buitenstaander inzicht te krijgen in de wijze waarop de Brusselse besluitvorming en de communicatie verlopen. Er is soms sprake van een Babylonische spraakverwarring van allerlei cijfers en interpretaties die met elkaar vergeleken worden. We moeten het een beetje proberen te ordenen.
Het eerste wat moet gebeuren, is dat het kader waarin de kinderopvang in Vlaanderen en Brussel vanuit de Vlaamse Gemeenschap zich zal ontwikkelen, door u bepaald wordt. Er zijn nog heel wat uitvoeringsbesluiten nodig, maar het zal wel een belangrijk kader creëren. Het zal ook een aantal randvoorwaarden creëren wat betreft de positie in Brussel.
En dan moeten wij inderdaad aan de slag, zowel met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten als wat betreft het uitvoeringsbesluit, dat moet worden voortgezet. Dan zullen wij in Brussel goed moeten overleggen met de bevoegde collegas, en in het bijzonder met collega Nollet van de Franse Gemeenschap. Dat nieuwe Vlaamse kader zal immers ook betekenen dat in Brussel wellicht een aantal initiatiefnemers zullen moeten beslissen of ze zich wenden tot het Office de Naissance et de lEnfance (ONE), dan wel tot Kind en Gezin.
Dan moeten we zorgvuldig die transities maken en bekijken hoe we samen een sluitende benadering kunnen organiseren. Als we dat niet zorgvuldig afspreken, is het immers niet uitgesloten dat bepaalde initiatieven zich tussen de twee kwaliteitsnormen in positioneren en zich als het ware nergens bij aansluiten. We moeten dus zorgen dat het een goed geheel is.
Ik ben daar absoluut toe bereid. Ik vind dat ook evident. We moeten die transitie naar een systeem waarbij iedereen zich moet aansluiten op de normen, hetzij van de Franse Gemeenschap, hetzij van de Vlaamse, zorgvuldig organiseren. Ik ben dat ook van plan, in samenspraak met diegenen die in Brussel bevoegd zijn, en dat zijn nogal wat collegas, heb ik begrepen.
Minister, uw laatste antwoord is toch wel vrij naïef. U weet ook dat de Franstaligen nu al dreigen met belangenconflicten, spreken over sociale xenofobie en dreigen met procedures voor het Grondwettelijk Hof. Specifiek wat Brussel betreft, wordt het dringend tijd dat we hier eens een grondig debat voeren over deze problematiek, breder opengetrokken dan de kinderopvang.
Ik eindig met de terechte woorden van een bekende editorialist van De Standaard, Guy Tegenbos, die deze week schreef: Er groeien nieuwe kansen om de Vlaamse positie in Brussel en de Rand te versterken, maar dan moet men daarop een visie hebben. En dat zal geld kosten. Bij een deel van de traditionele Vlaamse strijders groeit de neiging om Brussel en zijn omgeving dan maar los te laten. Dat moeten we voorkomen, minister. Daarom vraag ik u om bij hoogdringendheid aan die visie te werken, samen met uw andere collegas van de Vlaamse Regering. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister, weet u wat het probleem is? Ik ben ervaringsdeskundige omdat ik al een tijdje in Brussel woon. De situatie in Brussel is op tien jaar zo erg veranderd dat ik het gevoel heb dat de politici zich daar nog altijd niet aan hebben aangepast.
Ik heb de tijd nog gekend nog niet zo heel lang geleden dat een kind inschrijven in een crèche in Brussel, geen probleem was. Ik heb mijn dochter ingeschreven in een Brussels atheneum: geen probleem, geen wachtlijsten, geen mensen die voor de deur lagen te slapen.
Ik heb het gevoel dat we werken met een instrumentarium dat niet is aangepast aan het idee van een groeiende stad. Vroeger was het eenvoudig. Gaat Brussel verfransen? Gaan de Vlamingen in aantal verminderen? Nu is er een heel andere strijd. Maar die strijd is zo belangrijk dat, als we nu niet krachtdadig optreden, er over enkele jaren grote, negatieve sociale gevolgen zullen zijn.
Minister, ik sluit me aan bij de woorden van de heer Van Der Taelen.
Ik wil ook wijzen op de Brusselnorm van 30 procent. Dat betekent dat we sociale voorzieningen voor 360.000 mensen moeten uitbouwen, terwijl er ongeveer 100.000 Vlamingen zijn. Er gaat dus vanuit Vlaanderen, via de Brusselnorm, een enorme transfer naar Brussel. Dat zal consequenties hebben voor het sociaal beleid in Brussel. De Vlaamse Brusselaars vatten de transfer vanuit Vlaanderen naar Brussel helemaal niet op als een versterking voor de Vlaamse gemeenschap. Ik lees voor wat staatssecretaris Bruno De Lille zegt naar aanleiding van de opening van Muntpunt, een door de Vlamingen gesubsidieerde instelling: De Brusselaar houdt niet van hokjesdenken, wil niet telkens moeten kiezen tussen Nederlandstalig versus Franstalig. Dat is een breuklijn uit het verleden. Onze stad onderscheidt zich vandaag de dag net door haar diversiteit, door haar veelheid aan talen en culturen. Wij zijn het enige, kosmopolitische en multiculturele gewest in Brussel. Zo vatten sommige Brusselse Vlamingen de subsidiestroom op. Ik denk dat de Vlaamse Regering daar rekening mee moet houden. (Applaus bij het Vlaams Belang en LDD)
Minister, u sprak over een Babylonische spraakverwarring en zei dat u zelf de cijfers niet meer begrijpt. Als u dat niet kunt, dan kan ik het ook niet meer.
Er is uw partijgenote, mevrouw Grouwels, die heel goed werk levert in de Brusselse Regering. Als minister bevoegd voor het welzijn en de kinderdagverblijven kan zij u in het Nederlands uitleg geven en zeggen waar het schoentje wringt.
Minister, wilt u Brussel steunen en blijven steunen als de hoofdstad, ook van Vlaanderen, of wilt u dat niet? Zult u de Vlamingen laten vallen? Brussel is buiten proportie aan het groeien en aan het vergroenen. We merken dat elke dag. De heer Van Der Taelen heeft het ook al gezegd. Ofwel steken we een tandje bij om Brussel erbij te houden, ofwel houdt u zich aan uw cijfertjes en stopt het hier. (Applaus bij Open Vld)
De actuele vragen zijn afgehandeld.