Verslag plenaire vergadering
Verslag
Dames en heren, het debat is geopend.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Minister, hoe kan het dat ouders hun pleegdochter gedurende jaren mishandelen zonder dat er iemand ingrijpt?
Ik ga niet in op de concrete inhoud van dit dossier dat ons nu al dagen bezighoudt, althans zoals hierover werd bericht in de media, omdat de juridische procedure nog loopt. Ik heb begrepen dat de zaak in beraad is genomen en dat het vonnis nog moet volgen. We moeten dan ook heel voorzichtig zijn in de benadering omdat we niet het risico mogen lopen om het recht op verdediging te schenden.
Die vraag stelt iedereen zich na de ophefmakende zaak die gedurende dagen de media en de publieke opinie hier in Vlaanderen beroert.
Uit de gegevens die we kennen, kunnen we enkel concluderen dat het om een zeer schrijnend verhaal gaat. Vandaag haalt een nieuw verhaal van mishandeling de krantenkoppen. Nochtans kunnen de bevoegde instanties niet beweren dat ze niet op de hoogte waren. De vraag is dan ook waarom er niet werd ingegrepen. Waarom kwam er zo weinig respons van de betrokken instanties? De buren hebben verschillende malen aangifte gedaan maar ze werden niet gehoord en aan de processen-verbaal werd geen gevolg gegeven. De huisarts was op de hoogte, alsook het vertrouwenscentrum kindermishandeling, voorheen Kind in Nood. Pleegzorg kwam zevenmaal per jaar op controle. Ook de consulenten van de jeugdrechtbank kwamen twee keer per jaar langs. En toch is dit kunnen gebeuren.
Minister, u reageerde terecht geschokt. U stelt de vraag hoe die gruwelijkheden al die jaren onder de radar zijn gebleven. U hebt aan het Agentschap Jongerenwelzijn gevraagd het dossier te onderzoeken en een analyse ten gronde te maken. Dat is belangrijk. Maar nog belangrijker is dat uit deze schrijnende zaak de juiste lessen worden getrokken.
Minister, deze zaak dreigt pleegzorg in een slecht daglicht te plaatsen, volledig ten onrechte. U moet voorkomen dat men alle situaties over één kam scheert. Pleegzorg is in onze samenleving bijzonder waardevol. Pleegzorg moet de eerste toevlucht zijn wanneer kinderen niet meer door het eigen gezin kunnen worden opgevoed. Vele pleeggezinnen, dat wil ik hier uitdrukkelijk beklemtonen, doen enorme inspanningen om deze kwetsbare kinderen te helpen, te steunen, een warm nest te geven en een nieuwe toekomst te bieden.
Minister, ik wil u een aantal suggesties aanreiken.
Er is dringend nood aan meer uniformiteit. De begeleiding en controle van pleeggezinnen is bij elke dienst verschillend. Vandaag zijn er drie instanties die pleegzorg organiseren. Jongerenwelzijn is verantwoordelijk voor langdurige plaatsingen. Kind en Gezin helpt ouders die op vrijwillige basis voor een kortere tijd hun kind in een pleeggezin willen plaatsen. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) staat in voor de plaatsing van kinderen met een handicap.
In Vlaanderen zijn er 24 erkende pleegzorgdiensten die instaan voor de begeleiding van pleeggezinnen. Wettelijk gezien moeten de diensten minimaal zeven contacten onderhouden met de context. Daarmee bedoel ik school, pleegouders, pleegkind en de natuurlijke ouders. Maar in de praktijk verschilt de frequentie van begeleiding van dienst tot dienst. Daarenboven hebben voltijdse pleegzorgbegeleiders een werklast van 25 pleeggezinnen. Dat blijkt in de praktijk een te zwaar takenpakket te zijn.
In 2009, dus tijdens de vorige legislatuur, pleitte uw voorganger, mevrouw Heeren, voor meer samenwerking en uniformisering. Maar heel veel is er in de praktijk niet veranderd. Vandaar mijn vraag om hier zo snel mogelijk werk van te maken.
Er moet ook worden onderzocht of de selectie en screening wel op de juiste wijze verlopen en of er aan deze procedure niet moet worden gesleuteld. Ik wil u echter wel waarschuwen dat u niet overhaast te werk mag gaan. Het is niet omdat er eenmaal iets is misgelopen dat het geheel niet goed functioneert.
En het Agentschap Jongerenwelzijn merkt op, gelukkig terecht en ondanks het spijtige voorval dat vandaag opnieuw de kranten heeft gehaald, dat de gevallen van kindermishandeling binnen pleeggezinnen erg uitzonderlijk zijn, alhoewel er geen exacte cijfers zijn.
Minister, u moet er in de eerste plaats voor zorgen dat er wel exacte cijfers komen, maar ik zou u toch ook willen vragen om de voorwaarden niet te stringent te maken, want dat kan mogelijke toekomstige pleegouders afschrikken en vandaag kampen we al met een veel te groot tekort. Misschien is het wel belangrijk om in de sector Welzijn, Volksgezondheid en Gezin nog meer aandacht te schenken aan het sneller herkennen van signalen van kindermishandeling.
Een van die lessen die we zeker kunnen trekken, bestaat erin de stem van het kind meer te horen, en dat apart, zonder de ouders erbij. Dat is zeker belangrijk bij pleegkinderen, want zij hebben vaak al heel jong geleerd om geen volwassenen te vertrouwen. Vandaag stel ik in de praktijk vast dat dit veel te weinig gebeurt. Verschillende organisaties die zich bezighouden met kinderen die door hun eigen ouders in de steek zijn gelaten, stellen vast dat er een rode draad is: kinderen die al zeer kwetsbaar zijn, worden soms niet genoeg geholpen op het moment waarop ze dat het hardst nodig hebben. Het geven van meer spreekrecht, dat vandaag niet bestaat, zou een hulpmiddel kunnen zijn. Ik weet dat dit niet uitsluitend uw bevoegdheid is, er is ook een belangrijke federale bevoegdheid aan verbonden, maar ik vraag u om hier aandacht aan te besteden.
Ook pleegouders die aan de alarmbel trekken en om hulp smeken omdat ze de situatie niet meer aankunnen, vinden vaak geen gehoor en blijven in de kou staan, wegens het klassieke verhaal van beperkte middelen, een logge administratie, complexe structuren en te weinig plaatsen. Kortom, het is vanuit Welzijn een geval van onmacht.
Er blijkt ook een grote nood aan specifieke begeleiding bij pleegkinderen met gedragsproblemen te zijn. Een op drie kinderen geeft blijk van ernstige gedragsmoeilijkheden en emotionele instabiliteit. Dit probleemgedrag neemt toe. Hierdoor eindigen plaatsingen vaak voortijdig en op een negatieve manier. Ik verwijs naar een studie van Johan Vanderfaeillie, psycholoog en pedagoog aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), want hij heeft dit nauwkeurig onderzocht. Het is belangrijk dat u hier dringend aandacht aan gaat besteden. Het versterken van de pleegouders is hierbij een belangrijke doelstelling.
Voorzitter, minister, we mogen niet bij de pakken blijven zitten, we moeten iets doen. Pleegzorg versterken is cruciaal, want we beseffen allemaal dat kinderen die terechtkomen in pleeggezinnen en instellingen, hoe jong ze ook zijn, een verleden hebben. Het gaat om een verleden van pijn, geweld, verwaarlozing of mishandeling. Deze kinderen moeten we zeker een absolute veiligheid garanderen, dat zijn we hen verplicht.
Minister, hoe zult u garanderen dat dergelijke gevallen van kindermishandeling niet meer onder de radar blijven, zoals u dat noemt? Bent u bereid om de initiatieven die ik heb aangereikt, te onderzoeken? (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, ik wil dit betoog starten met een woord van waardering voor de duizenden pleeggezinnen die de voorbije jaren, met veel idealisme en zonder statuut, het beste van zichzelf hebben gegeven om kinderen in een problematische opvoedingssituatie een betere toekomst te geven. Het voorval in Duffel is vooral voor deze mensen bijzonder pijnlijk. Het choqueert ons ook dermate omdat het illustreert dat we niet in staat zijn om kleine, kwetsbare kinderen in de problemen, toch nog een veilige opvoedingsomgeving te geven.
Helaas, collegas, als dergelijke incidenten zich voordoen, dan hebben de media niet de neiging om daartegenover goede voorbeelden te plaatsen, maar wel om op zoek te gaan naar andere incidenten en voorbeelden die kunnen aantonen dat het helemaal verkeerd loopt in de sector. Het al aangehaalde onderzoek van professor Vanderfaeillie toont aan dat 44 procent van de pleeggezinplaatsingen niet goed afloopt. Hij zegt er niet bij dat het een onderzoek is naar 233 dossiers van kinderen in zware problemen, met hechtingsstoornissen. Natuurlijk is de kans op mislukking dan veel groter.
Minister, na een dergelijk incident komt steevast de vraag wat u gaat doen om ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt. U hebt via de kranten al laten weten dat u een onderzoek zult gelasten en u zegt dat u lessen zult trekken voor de selectie en de screening van pleeggezinnen.
Dit incident komt u allicht niet zo goed uit, minister, want u zet fel in op pleegzorg. U kiest zelfs uitdrukkelijk voor pleegzorg voor kinderen jonger dan zes jaar. Ik ben het met u eens dat dat de beste oplossing is. Ik zou u toch met aandrang willen uitnodigen om niet alleen dit incident te onderzoeken, maar de hele pleegzorg van vandaag eens tegen het licht te houden.
Pleeggezindiensten zeggen mij dat het steeds moeilijker wordt om pleeggezinnen te vinden. Dat is geheel met de tijd mee. Er wordt van de mensen verwacht dat ze met twee uit werken gaan. De combinatie van gezin en arbeid is niet evident. Maatregelen om die combinatie te vergemakkelijken worden eerder af- dan opgebouwd. Van die gezinnen verwachten dat ze zich dan nog eens inzetten om een pleegkind op te vangen, is niet evident.
Merkwaardig genoeg duiden de cijfers het tegendeel aan. In de laatste tien jaar is het aantal pleeggezinnen met 60 procent gestegen. Eigenlijk zouden we daar vooral eens moeten bij stilstaan. Het aantal pleeggezinplaatsingen is niet gestegen omdat dat voor meer kinderen beter was, maar vooral omdat pleegzorg steeds meer het tekort aan plaatsen in de voorzieningen moet opvangen. Is het dan wel in alle gevallen de beste oplossing?
Naar aanleiding van onze Commissie Jeugdzorg sprak ik met een pleegzorgdienst in het Antwerpse. Ik hoorde hallucinante verhalen waarvan ik er u één niet wil onthouden. Het is een perfecte illustratie van wat ik bedoel.
Een alleenstaande moeder met drie kinderen van lagereschoolleeftijd gaat op een vrijdagochtend door het lint en wordt gecolloqueerd. De drie kinderen worden ter beschikking gesteld van de jeugdrechter. De jeugdconsulent moest dus vóór diezelfde avond onderdak vinden voor de kinderen. Zoals altijd was er in de buurt nergens plaats in een voorziening. Opvang gebeurt het liefst in de buurt om de kinderen te kunnen garanderen dat ze op maandag terug naar hun school kunnen.
Uiteindelijk kwam men uit bij de grootmoeder. Het is een alleenstaande vrouw die in een sociale flat met één kamer op de Luchtbal woont. Zij gaf duidelijk te kennen dat ze dat helemaal niet zag zitten. Ze had financieel noch feitelijk de ruimte om drie kinderen op te vangen. Ze werd dan toch overtuigd met het argument van een pleeggezinplaatsing. Daarmee kan ze steun en financiële bijstand krijgen. Die steun betekent in de eerste plaats natuurlijk drie matrasjes vinden om de kinderen in de woonkamer te installeren.
Drie maanden later zitten de drie kinderen daar nog, minister, er is nog steeds geen oplossing gevonden. Als de grootmoeder controle krijgt van de sociale dienst van de huisvestingsmaatschappij, dan vliegt ze uit haar sociale woning. Zij mag in een eenslaapkamerappartement immers geen drie kinderen opvangen. Dat is de situatie op het terrein. Dat is geen uitzondering en illustreert perfect dat pleegzorg fungeert als de overloop voor het structurele tekort aan plaatsen in de jeugdzorg.
Ik ga niemand met de vinger wijzen. Niet de jeugdconsulent, we kunnen van hem niet verwachten dat hij die drie kinderen mee naar huis neemt. Niet de pleegzorgdienst, want wat moet er met die kinderen gebeuren?
Minister, dit is de oorlog van de schaarste. In die oorlog van de schaarste komt het belang van het kind op de laatste plaats. Deze oorlog van de schaarste, minister, maakt dat er oneigenlijke pleeggezinplaatsingen zijn op dit moment. Vaak is pleegzorg absoluut niet de juiste oplossing voor het kind, maar zeker in het geval van netwerkplaatsingen, bij familie dus wordt ook vaak onvoldoende onderzocht of de familieleden over de nodige draagkracht beschikken. Daardoor zullen we in de toekomst, helaas, dergelijke incidenten misschien wel meer meemaken.
Minister, u werkt aan een decreet over de pleegplaatsing. Er wordt heel veel van verwacht. Ik herhaal, doe alstublieft een analyse ten gronde van deze dienst en zorg ervoor dat uw decreet niet op mul zand gebouwd is. Ook hier, ik kan er niet aan doen, is de situatie in een grootstad totaal niet te vergelijken met de situatie in uw provincie. Als u in Limburg pleeggezindiensten fusioneert, zullen die, zeker in een eerste fase, in staat zijn om meer gezinnen te motiveren en beter controle te doen.
Maar in de steden is er zowel schaarste bij het aanbod als een enorm grote vraag, en is pleegplaatsing niet altijd de juiste oplossing.
Minister, ik herhaal mijn enige vraag. Wat zult u doen om een grondige analyse te maken om te kijken wat er mis loopt en om ervoor te zorgen dat oneigenlijke pleeggezinplaatsingen, die de hele sector een klein beetje in diskrediet brengen, worden voorkomen? (Applaus bij Groen!, van de heer Eric Van Rompuy en van mevrouw Marijke Dillen)
De heer Gysbrechts heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, dat er dramatische zaken van kindermishandeling bij pleegouders kunnen gebeuren, weten we allemaal en de omstandigheden zijn bekend. Mevrouw Vogels en mevrouw Dillen hebben daarnet al het specifieke geval aangehaald. Net zoals de collegas dat vinden, staat het ook voor ons buiten kijf dat er steeds een ernstig onderzoek moet worden gevoerd naar de oorzaken van die specifieke gevallen.
Maar het is ook niet de eerste maal dat we met een dergelijk dossier geconfronteerd worden. Mevrouw Dillen heeft verwezen naar een bespreking in 2009. Maar ook in 2002, toen mevrouw Vogels nog minister was, ging het in de commissie op een bepaald moment over een gelijkaardig dossier en volgde ook een kleine discussie over de kwaliteit van de inspectie. Dit om maar te zeggen dat dit verhaal niet nieuw is.
Maar ik denk dat we dergelijke feiten moeten plaatsen in een bredere context. Als we weten dat vier op de tien plaatsingen binnen pleegzorg uitlopen op een faling, dan is dat een teken aan de wand en zijn we verplicht aan onszelf om te kijken of we wel juist bezig zijn. Professor Johan Vanderfaeillie van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), naar wie al meermaals werd verwezen, heeft die analyse al voor een stuk gemaakt. Zijn bevindingen hebben we ook gehoord bij vele andere sprekers binnen de Commissie Jeugdzorg.
Er is toch een zeker verband tussen kinderen met probleemgedrag, de leeftijd en de slaagkans van de plaatsing. In 2007 werden in Vlaanderen 6008 personen geplaatst in een pleeggezin. Toen al kwam 75,8 procent daarvan uit een problematische opvoedingssituatie (POS). Dat is toch iets om op te volgen. De professor stelt dan ook terecht de vraag of we misschien niet selectiever moeten zijn in welke kinderen we plaatsen binnen een pleeggezin.
Maar ook in de selectie en de screening van kandidaat-ouders blijken er toch zaken fout te lopen. Professor Vanderfaeillie spreekt in zijn onderzoek van ouders die zelfs niet kunnen lezen of schrijven, en die toch in aanmerking komen als pleegouders. Het gaat ook over mensen met psychiatrische problemen of een zwaar verleden met onder andere internering. We hebben deze discussie trouwens al gevoerd toen het ging over de selectie van mensen die zich kandidaat stellen voor kinderopvang. Ik stel vast dat we hier vandaag opnieuw staan met een soortgelijke vraag, maar dan voor pleegouders.
Het kan niet eenvoudig zijn om voldoende pleegouders te vinden. Niet iedereen staat te springen om kinderen met een zeer complexe achtergrond op te vangen. Uiteraard lukt dit bij velen perfect. Deze mensen verdienen dan ook alle respect en onze waardering, maar tegelijkertijd betekent dit ook dat dit mensen moeten zijn die stevig in hun schoenen staan.
Minister, als u dergelijke mensen wilt aantrekken, dan moet u ook kunnen aantonen dat u zelf weet waarmee u bezig bent, dat u een adequate ondersteuning kunt bieden aan die mensen en dat mensen vertrouwen hebben in pleegzorg en in de begeleiding die ze moeten krijgen. Een goede beeldvorming is dus cruciaal om een goede kwaliteit van pleegzorg te kunnen garanderen. Ik verwacht dat u snel en op korte termijn acties zult ondernemen. Wat de ondersteuning van ouders betreft, bestaat er al het project Pleegouders Versterken in Opvoeden, maar dat is een onderzoeksproject waar men ten vroegste in 2013 resultaten verwacht.
Minister, wat zult u beleidsmatig ondernemen om op korte termijn de selectie en inspectie van pleegouders en -gezinnen te verbeteren? Is het niet stilaan tijd om te opnieuw te bekijken welke kinderen in aanmerking komen voor plaatsing in een pleeggezin? (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, ik ga niet dieper in op het gegeven zelf. We hebben dat allemaal in de media kunnen lezen.
Minister, ik kan toch wel zeggen dat, samen met mij, heel wat mensen enorm geschokt waren. Hoe kon dit gebeuren? Hoe is dit mogelijk? Hoe is het zo kunnen ontsporen? Deze vragen hebben we ons de laatste dagen gesteld. Waarom hebben de bevoegde instanties niet sneller ingegrepen?
Het is toch wel heel frappant dat de voorbije tien jaar niemand iets heeft gemerkt of heeft ondernomen, ondanks de verschillende signalen. De buren van het pleeggezin zijn tweemaal naar de politie gegaan en er zijn pvs opgemaakt. Minister, ik weet dat het over een federale materie gaat en mijn collega, mevrouw Turan, zal hierover de nodige vragen stellen in het federale parlement.
De pleegdiensten werden gecontacteerd en één keer zelfs Kind in Nood. Intussen kwamen de diensten van de jeugdrechtbank over de vloer. Wettelijk is het zo geregeld dat pleegzorg minstens zeven bezoeken per jaar doet. Daarenboven zijn er minstens twee bezoeken per jaar van de consulent van de jeugdrechtbank. Hoe komt het dan dat geen enkel van de betrokken diensten zijn verantwoordelijkheid heeft opgenomen ondanks de verschillende signalen?
Ik wil hier zeker niet de pleegzorg in een slecht daglicht stellen. Mensen die zich bewust kandidaat stellen als pleegouder, voor een deel uit idealisme, doen schitterend werk. Ik hoop dat ze het in de toekomst even vlot en even goed zullen kunnen doen. Want kinderen in een bepaalde situatie hebben echt wel nood aan die nestwarmte en het is vaak de beste oplossing voor kinderen in thuisnood. Het overgrote deel van de pleegouders brengt trouwens kwaliteitsvolle opvang.
Daarom pleiten wij vanuit de sp.a voor een opwaardering van het statuut van de pleegouders. Het is niet alleen moeilijk om kandidaat-pleegouders te vinden, kandidaat-pleegouders moeten vaak ook heel lang wachten op een pleegkind. Pleegouders klagen ook vaak aan dat zij op dit moment geen enkel medebeslissingsrecht hebben over dit kind. We moeten dat zeer dringend aanpakken. Sp.a is er absoluut voorstander van om dit en het statuut van de pleegouder zo snel mogelijk in orde te brengen.
En ik ontken ook niet dat het opvangen van zulke kinderen soms een heel moeilijke taak is. Het gaat vaak om kinderen die met een heel zware emotionele rugzak aankomen in een pleeggezin. Het is dan ook belangrijk dat de pleeggezinnen voldoende ondersteund worden. U hebt vorig jaar reeds een aanzet gegeven door het project Pleegouders Versterken in Opvoeden uit te werken. Want uit een studie van professor Vanderfaeillie blijkt dat pleeggezinnen vaak kwetsbaar zijn en dat pleegkinderen het pleeggezin vaak vroegtijdig verlaten.
Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om de cijfers te nuanceren. 44 procent van de pleegkinderen zou vroegtijdig het pleeggezin verlaten. Hiertoe behoren ook de pleegkinderen die 18 jaar worden en op eigen benen willen staan, maar ook kinderen die zes of zeven jaar heel goed zijn opgevangen en door omstandigheden verhuizen maar heel veel positieve waarden meenemen. Pleegouders vertellen dat pleegkinderen vaak nog eens terugkomen op cruciale momenten omdat ze weten dat het pleeggezin er altijd voor hen zal zijn. Het is ook zo dat deze cijfers ook al genuanceerd zijn door Pleegzorg Limburg.
De minister heeft in 2009 zelf laten verstaan dat pleegzorg voor hem cruciaal is. Dit geldt vooral voor de heel kleine kinderen, tussen nul en zes jaar oud. Dit is de beste manier om hen de nodige zorg te verstrekken op het ogenblik dat ze daar de meeste nood aan hebben. Mijn fractie vindt dit ook cruciaal en zal de minister hierin ten volle ondersteunen.
Hieruit blijkt dat het project dat de minister net heeft opgestart van groot belang is. Het voldoet momenteel niet. We zullen niet enkel in een projectmatige ondersteuning moeten voorzien. We zullen ook structurele maatregelen moeten nemen. Een snelle evaluatie van het perspectiefplan lijkt me belangrijk en noodzakelijk.
Zoals bepaalde sprekers al hebben aangehaald, is er tevens nood aan meer uniformisering van de diensten in Vlaanderen. De afstelling moet uniform zijn. Hun werkwijze is zeer belangrijk. In de praktijk blijken er verschillende meningen en werkwijzen te worden gehanteerd. Zo is de frequentie van de begeleiding afhankelijk van de pleegdienst waarmee wordt samengewerkt. Dit dossier toont aan dat de begeleiding in sterke mate afhankelijk is van de manier waarop de begeleider bij het gezin en bij de hele situatie betrokken is.
De case load voor het personeel houdt in dat een begeleider momenteel voor 25 begeleidingsdossiers instaat. Daar komen heel wat bij te wonen vergaderingen en op te stellen verslagen bij. Het is dan ook een goede zaak dat de case load de voorbije jaren wat is verlaagd. Er zijn echter ook taken bijgekomen. We moeten hier in de toekomst rekening mee houden.
Er werken heel wat verschillende diensten in de pleegzorg. Het is dan ook belangrijk dat we naar een centraal aanmeldingspunt kunnen streven. In bepaalde provincies is dit systeem al in werking getreden. We hopen dat het mogelijk zal blijken hier verder aan te werken.
Minister, waarom hebben de betrokken bevoegde instanties, ondanks de verschillende officiële klachten, niet sneller ingegrepen? In welke mate wordt dit onderzocht en aangepakt?
Kloppen de cijfers van professor Vanderfaeillie? Verlaat 44 procent voortijdig het gezin? Hoe valt dit te rijmen met de stelling van Pleegzorg Limburg dat het om een op vijf jongeren zou gaan?
Is het project Pleegouders Versterken in Opvoeden reeds geëvalueerd? Zo ja, welke conclusie kan hieruit worden getrokken?
Vorig jaar hebben verschillende instanties een plattegrond voor een intersectoraal Pleegzorgdecreet uitgewerkt. Hoe staat het met de verdere concretisering van deze plattegrond? Hoe en wanneer zal de case load en de versnippering van de verschillende diensten worden aangepakt?
Dit is een hele reeks vragen. Er is dringend nood aan een degelijk, transparant Pleegzorgdecreet en aan een statuut dat de pleegouders voldoende garanties biedt. Op die manier zullen we de pleegzorg absoluut kunnen versterken en ervoor kunnen zorgen dat kinderen, net als in andere landen, op een goede, warme manier kunnen worden opgevangen. (Applaus bij de meerderheid en bij Groen!)
Mevrouw Godderis heeft het woord.
Voorzitter, afgelopen weekend is aan het licht gekomen dat een meisje van 21 jaar tussen haar derde en dertiende levensjaar door haar pleegmoeder zou zijn mishandeld. Ze werd zwaar vernederd, moest op de grond slapen en kreeg bedorven voedsel te eten. Dit is absoluut ontoelaatbaar. Dit meisje uit Duffel moest dit alles nochtans ondergaan.
Als dergelijke zaken in de media verschijnen, hopen we altijd dat het om een geïsoleerd geval gaat. Toen ik deze ochtend de kranten opensloeg, merkte ik dat dit ijdele hoop was. Ook een pleegmoeder uit Zoersel moet voor de rechter verschijnen omdat ze een Afrikaans pleegkindje gedurende enkele jaren heeft verwaarloosd. Het meisje kreeg niet op tijd eten. Het meisje moest altijd apart zitten en haar ondergoed werd niet verschoond. Die praktijken horen niet thuis in onze moderne maatschappij.
Ik geloof niet dat iemand in dit halfrond het daarover niet met me eens is. We willen hier niet ingaan op deze specifieke gevallen, maar die tonen wel degelijk aan dat er iets grondig misloopt. In dit parlement ging de Commissie Jeugdzorg al op zoek naar redenen waarom zoveel kinderen in de bijzondere jeugdzorg en de pleegzorg terechtkomen. We twijfelen er niet aan dat er waardevolle aanbevelingen zullen komen uit die commissie. Het is duidelijk dat de Vlaamse Regering dit een belangrijk gegeven vindt. Dat blijkt uit de beleidsnota van minister Vandeurzen. Minister, we weten dat u vorm geeft aan acties die maken dat pleegzorg altijd als eerste in overweging wordt genomen als er gezinsvervangende hulp voor kinderen jonger dan 6 jaar nodig is.
Als pleegzorg uit de hand loopt, heeft dat vaak te maken met de zware problemen waarin de kinderen in kwestie vaak al hun jonge leven lang verkeren. Ook de samenwerking tussen diverse organisaties pleegzorg, onderwijs, politie... is niet gestructureerd en hangt af van ieders vrijwilligheid en engagement. Men schaart zich achter het argument van de privacy. Bovendien hebben we de indruk dat in de diverse fases van het begeleidingsproces zaken fout lopen.
Je wordt niet zomaar pleegouder. Aan die stap gaat een hele selectieprocedure vooraf. Die concentreert zich op aspecten als goed zedelijk gedrag, kennis van de Nederlandse taal, een stabiele leefomgeving en pedagogische kwaliteiten. De screening is goed, want men mag niet lichtzinnig omgaan met het toekennen van een dergelijke verantwoordelijkheid. Men mengt zich immers ingrijpend in het leven van zowel een pleeggezin als een pleegkind.
De screening van pleeggezinnen wordt steeds belangrijker. De minister kiest ervoor om meer en vooral jonge kinderen in een pleeggezin te plaatsen. Dat zijn vaak kinderen met hechtingsproblemen en traumas die leiden tot emotionele en gedragsproblemen. Pleeggezinnen zijn vaak niet deskundig genoeg om daarmee om te gaan. We willen de nadruk leggen op de inzet van deskundigheid en professionaliteit waar die nodig is.
Een cruciaal pijnpunt is ook dat de samenwerking tussen de diverse diensten te wensen overlaat. Er is geen uitwisseling van informatie waardoor problemen vlugger zouden worden gedetecteerd. In de gevallen die de voorbije week de media haalden, werden signalen gegeven door de omgeving van de kinderen die de mishandelingen vroeger hadden kunnen stoppen. We zien dat in het dossier uit Duffel onder meer de school, het CLB, de politie, de huisarts en het vertrouwenscentrum op de hoogte waren. Waarom is er niets gedaan met die informatie?
Alle verantwoordelijkheid bij de consulenten van de plaatsingsdienst leggen, is onterecht. Zij hebben regelmatig contact met het pleegkind en het pleeggezin. Elke dienst organiseert zijn begeleiding en controle op een andere manier. Ze hebben allemaal een zeer hoge werkdruk bij het begeleiden van de steeds grotere groep kinderen en gezinnen. De burn-out en het personeelsverloop zijn groot. De begeleiders en diensten engageren zich enorm. Alleen beschikken ze niet altijd over voldoende middelen en mogelijkheden om hun selectie- en begeleidingstaak naar behoren te vervullen.
Minister, we hebben het reeds aangehaald: we vinden het positief dat u hebt aangekondigd de zaken die aan de basis liggen van deze zeer erge feiten, te zullen onderzoeken. Als er fouten zijn gemaakt, is eruit leren het minste dat we kunnen doen. Onze fractie kijkt ook uit naar het aangekondigde decreet met betrekking tot de pleegzorg. Dat moet selectiecriteria en regels met betrekking tot pleegzorg op een uniforme manier organiseren. De diverse mogelijkheden binnen de pleegzorg moeten worden uitgebreid, en pleegzorg heeft enkel slaagkans als er samenwerking is tussen alle beleidsterreinen.
Het decreet met betrekking tot de pleegzorg is echter pas voor 2013. De periode tussen nu en 2013 is lang. Minister, wij willen van u weten of u nu al over instrumenten beschikt om deze problemen aan te pakken en vroeger te detecteren. Zo ja, welke initiatieven plant u nog om het hele proces in de pleegzorg efficiënter te laten verlopen? (Applaus)
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, opgroeien in de geborgenheid van een gezin blijkt nog altijd de beste garantie te zijn voor een goede ontwikkeling tot volwassenheid. Zowel jonge als oudere gezinnen staan in onze maatschappij echter om diverse redenen onder druk en zijn soms heel kwetsbaar. Die precaire kwetsbaarheid kan tijdelijk of langdurig zijn, en niet elk gezin kan daar op eigen kracht mee omgaan. Dat gegeven vormde recent nog mee het voorwerp van besprekingen binnen de Commissie Jeugdzorg, waar we momenteel conclusies voorbereiden.
Voor kinderen in dergelijke situaties, over wie wordt geoordeeld dat opgroeien in het eigen natuurlijke gezin tijdelijk of langdurig onmogelijk is, kan pleegzorg een actueel antwoord zijn. CD&V onderschrijft ten volle de passages in het regeerakkoord en de beleidsnota van de minister van Welzijn, dat pleegzorg altijd als eerste hulpverleningsvorm in overweging moet worden genomen waar gezinsvervangende hulp nodig is voor kinderen onder de 6 jaar.
Pleegzorg is voor ons de bijzondere combinatie van de vrijwillige inzet van pleegzorgers, het op proef gestelde ouderschap of natuurlijke gezinsmilieu en de professionaliteit van pleegzorgbegeleiders. Pleegzorg staat zo ook voor vermaatschappelijkte zorg. Tal van pleegzorgers proberen in Vlaanderen op de beste manier stabiliteit en veiligheid te geven aan meer dan 4500 pleegkinderen. Het gaat daarbij vaak om heel kwetsbare kinderen, die door een belast verleden extra aandacht nodig hebben en verdienen.
Het is mede daarom dat we zeer geschokt zijn door de berichten van de voorbije dagen over misbruik en mishandeling binnen de pleegzorgcontext, die juist voor extreem kwetsbare kinderen een houvast en een poort naar de toekomst zou moeten bieden. Ook wij vragen ons natuurlijk af hoe dit is kunnen gebeuren en waarom het niet voldoende is opgemerkt en opgevolgd. We verwachten immers dat op de manier van opvang binnen de pleegzorg een goed georganiseerd toezicht bestaat, en dat er tegen misbruiken kordaat en streng wordt opgetreden.
Hoewel er de voorbije dagen uitvoerig over de feiten werd bericht in de media, en we die allemaal met terechte ontzetting en verontwaardiging hebben gelezen, is het niet aan ons om ons uit te spreken over het juiste feitenrelaas. De verschillende dossiers maken het voorwerp uit van strafrechtelijke behandelingen, en de minister kondigde interne onderzoeken aan. Maar het is wel onze absolute plicht om vanuit de overheid te zorgen voor voldoende garanties inzake de screening en de selectie van pleeggezinnen en de organisatie van het toezicht ter vrijwaring van de fysieke en psychische integriteit van pleegkinderen, en overigens ook van kinderen in het algemeen.
Naast de specifieke vragen in het kader van pleegzorg, spelen dus ook de andere elementen inzake melding van kindermishandeling. Recent zijn op dat vlak stappen gezet in uitvoering van het protocol met de federale overheid. Opvolging daarvan is nodig. CD&V pleitte in dat kader al meermaals voor een knipperlichtensysteem. We zullen dat in uitvoering van de Commissie Jeugdzorg blijven doen.
In het Vlaams regeerakkoord wordt de noodzaak aan een decreet met betrekking tot pleegzorg terecht aangehaald. Inderdaad kan en moet een nieuw regelgevend kader zorgen voor de intersectorale afstemming van de verschillende pleegzorgvormen, een reorganisatie van de pleegzorgdiensten, differentiatie binnen pleegzorg en de combineerbaarheid van pleegzorg met andere vormen van hulpverlening.
Vanuit onze fractie willen wij hier alleszins onze schouders mee onder zetten, net zoals we dit ook al hebben gedaan voor wat betreft de federale aspecten van pleegzorg, zoals het statuut van de pleegouders.
Binnen het nieuwe regelgevende kader moet er heel specifieke aandacht gaan naar de screening, selectie, inschatting van draagkracht en opvolging van pleeggezinnen. Zo kunnen we diegenen die niet thuishoren in de pleegzorg weren, maar ook diegenen die met veel inzet en overtuiging kwetsbare kinderen een thuis proberen te bieden, ten volle ondersteunen.
Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, u hebt verwezen naar de Commissie Jeugdzorg. Maar ook in de commissie Welzijn hebben we al meerdere keren uitvoerig van gedachten gewisseld over gelijkaardige zaken die gebeuren met kleine kinderen. De laatste keer was dat op 15 maart 2011.
Volgens Open Vld moet er één instantie komen die op cruciale momenten het initiatief neemt. Er zijn vandaag te veel structuren en te veel overlegmomenten waardoor het vaak fout loopt. We verschillen daar inderdaad van mening. CD&V is voorstander van de knipperlichten. Zo ook de commissievoorzitter, de heer Dehaene. Ik heb geen probleem met knipperlichten op zich, maar wel wanneer die lichten te vaak en te lang moeten knipperen.
Minister Vandeurzen, u was de laatste keer in de commissie heel erg boos en hoopte niet meer te moeten terugkomen op gelijkaardige gevallen. Ik wijs niemand met de vinger. Maar ik wil toch herhalen dat ook hier sprake was van meerdere instanties die weet hadden van mogelijke problemen. Ik pleit voor één instantie die op het cruciale moment het initiatief neemt om op te treden.
Mevrouw Van der Borght, ik denk dat u het nog altijd niet goed hebt begrepen. Als u het hebt over één instantie die beslissingen neemt, dan moet die instantie vanzelfsprekend informatie krijgen. Dat is wat wij het knipperlichtensysteem noemen: verschillende instanties krijgen melding van een probleem, dat op zich misschien niet zwaar genoeg weegt om in te grijpen, maar als al die problemen samen worden gelegd, wordt misschien duidelijk dat er wel een probleem is. Dat is ons knipperlichtensysteem. Vanzelfsprekend moet dat op één plek worden gecentraliseerd en moet van daaruit worden opgetreden. U zegt dat die lichten niet te lang mogen knipperen, maar ze moeten wel knipperen en iemand moet die lichten zien knipperen. Dat is duidelijk.
Collegas, CD&V blijft geloven in pleegzorg als gezinsvervangende hulpverleningsvorm voor heel wat kinderen in precaire situaties, ook in de toekomst. Minister, daarom dringen we erop aan samen op zeer korte termijn verder werk te maken van dit intersectoraal decreet waarin een goed kader wordt gecreëerd met een uniforme organisatie van deskundige pleegzorgdiensten, een correcte screening en degelijke begeleiding en ondersteuning van de pleeggezinnen. Dit alles in het belang van kwetsbare kinderen, en met veel appreciatie voor de vele pleegouders die zich wel belangeloos inzetten. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, uiteraard waren wij allen geschokt door het recente getuigenis van kindermishandeling. Het is onbegrijpelijk hoe dergelijke gruwelijkheden gedurende al die jaren konden worden stilgehouden.
Het is sowieso aangewezen dat deze zaak ten gronde wordt onderzocht. Zo kunnen we hieruit, ook beleidsmatig, de nodige lessen trekken, zodat we dergelijke gruwel in de toekomst maximaal kunnen vermijden. Laat ons hoe dan ook, voor dit specifieke geval, in eerste instantie in alle sereniteit de resultaten van het lopende gerechtelijk onderzoek afwachten.
Laat ons op basis van dit geval ook niet stigmatiseren. Dit zou afbreuk doen aan de inzet van de overgrote meerderheid van de pleeggezinnen, die hun oudertaak met hart en ziel vervullen. Een pleeggezin is en blijft in regel sowieso een veel betere omgeving om in op te groeien dan een instelling. In vergelijking met andere uithuisplaatsingen is het zelfs de beste oplossing. Pleeggezinnen kennen logischerwijze meer warmte en meer stabiliteit. Ze lijken het meest op een normaal opvoedingsklimaat.
Op dit ogenblik verblijven ongeveer vijfduizend kinderen en jongvolwassenen in pleeggezinnen. De vraag groeit en die aangroei is vooral te wijten aan de sterke stijging binnen de bijzondere jeugdzorg. Hierdoor groeien natuurlijk de wachtlijsten want er is een groot tekort aan pleegouders. Minister, is het niet aangewezen om vanuit de Vlaamse overheid een sensibiliseringsbeleid te voeren ten einde meer pleeggezinnen te stimuleren om zich te engageren in de pleegzorg?
Bovendien hebben de huidig geëngageerde pleeggezinnen ook acute nood aan ondersteuning. Daarom werd bijvoorbeeld het unieke project Pleegouders versterken in opvoeding gelanceerd. Daar werd heel veel geld voor uitgetrokken. Maar dit alleen blijkt niet voldoende, zoals blijkt uit een studie van Johan Vanderfaeillie, pedagoog en psycholoog aan de VUB, die aantoont dat bijna de helft van de kinderen die in een pleeggezin worden geplaatst, het gezin voortijdig verlaat en dit om een negatieve reden. Zijn conclusie is echt alarmerend: over een periode van zes jaar eindigt 44 procent van de pleegplaatsingen met een breakdown. Minister, u kent deze studie. Kunt u deze bevindingen al dan niet bevestigen? Zo ja, hoe kan dit beleidsmatig worden geremedieerd?
Minister, vaak worden door het mishandelde kind of door de omgeving van het kind signalen gegeven die door verantwoordelijke instanties niet opgemerkt worden. Mede door een gebrekkige samenwerking en afstemming zijn de verantwoordelijke instanties vaak niet op de hoogte van elkaars zorgen met betrekking tot het welzijn van kind. Daardoor komt de ernst van de situatie onvoldoende in beeld en wordt er niet of niet tijdig ingegrepen.
Ook vooroordelen kunnen een rol spelen bij het slecht signaleren van kindermishandeling. Zo worden, in strijd met de feiten, vaders te veel gezien als mishandelaars van vrouwen en kinderen. Ook worden veel meldingen niet opgenomen omdat het een veronderstelde uiting van partnerconflicten zou betreffen. Het ontbreekt de professional ook vaak aan kennis over wat er moet worden gedaan bij een vermoeden van kindermishandeling. Mijn vraag is dan ook: op welke manier zult u proberen dit gekende probleem beleidsmatig te ondervangen?
Toch zijn al mechanismen voorhanden die dergelijke probleemgevallen zouden moeten detecteren want pleeggezinnen worden wel degelijk gecontroleerd. Zo krijgt een pleeggezin bezoeken van iemand van de pleegzorg. Daarenboven worden de kinderen ook gevolgd door een consulent van de jeugdrechtbank, die minstens twee bezoeken per jaar brengt en hierover halfjaarlijks een evaluatierapport schrijft. Het is dus ongelooflijk dat deze situaties onopgemerkt bleven door deze ervaren mensen. Misschien ligt een mogelijke verklaring in het feit dat iedere fulltime pleegzorgbegeleider een werklast heeft van 25 pleeggezinnen. De diensten geven aan dat dit een zwaar takenpakket is. Daarnaast is het ook zo dat in de praktijk de frequentie van de begeleiding per dienst verschilt. Mogelijk ligt ook hierin een verklaring. Trouwens, al in 2009 pleitte uw partijgenote en toenmalig minister van Welzijn, Veerle Heeren, voor een samenwerking en uniformisering van de frequentie van de begeleiding in haar plan Perspectief!. Ik hoorde daarnet dat er toen in Limburg een pilootproject werd gestart. Heeft dat resultaten opgeleverd? Welke bevindingen zijn daaruit naar voren gekomen?
Minister, u gaf al aan dat u een nieuw decreet voor de pleegzorg zou maken. Ik vraag me af in hoeverre u hierin gevolg geeft aan de noodzaak tot uniformisering en samenwerking en wanneer u dit decreet zult finaliseren. Minister, ik kijk uit naar uw antwoord. (Applaus bij LDD)
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collegas, ik wil de sprekers bedanken. Ik zeg dat niet als een cliché. Er zijn belangrijke signalen gegeven.
Het eerste signaal is een oproep om niet te oordelen over een concrete situatie zonder kennis van de feiten. Ik deel het gevoel van schok met u allen over de dingen die we vernemen. Hoe intuïtief onaanvaardbaar de situatie ook is, laat ons proberen het individuele zorgvuldig en met respect voor de feiten en de betrokkenen te analyseren. Laat daarbij de justitie haar werk doen. Ook dat heb ik hier gehoord. Dat is een juist pleidooi.
Ten tweede heb ik de fracties goed beluisterd. Ik heb bij allen een grote waardering gevoeld voor wat pleegouders elke dag opnieuw in Vlaanderen waarmaken. Er verblijven in Vlaanderen ongeveer 5000 kinderen in een pleeggezin. Van de eerste spreker tot de laatste, iedereen beseft hoe belangrijk de pleegzorg is in het hulpaanbod in Vlaanderen. Er is daarvoor wetenschappelijke evidentie. Het engagement waarmee vrijwilligers en professionelen in de sector die zorg opnemen verdient alle waardering.
Dames en heren, ik heb hier ook gehoord dat het onderzoek, dat plotseling in de nasleep van de justitiële feiten aan de orde kwam, moet worden genuanceerd. Mevrouw De Wachter heeft daarnaar verwezen. Het geciteerde onderzoek heeft, zoals mevrouw Vogels zegt, een heel specifieke context. Het zegt niet dat 44 procent van de pleegplaatsingen mislukkingen zijn. Die indruk is misschien in de samenvatting ontstaan, maar dat is niet de conclusie van het onderzoek.
Het onderzoek gaat over de breakdown: de reden waarom aan een pleegplaatsing een einde komt. Als iemand betrokken bij de plaatsing vindt dat het geen goed einde is, wordt dat beschouwd als een mislukking of een slecht resultaat. Mevrouw De Wachter heeft er terecht naar verwezen. Je kunt jaren verblijven in een pleeggezin terwijl het heel goed gaat. Maar als je dan als achttienjarige plots beslist om met de liefde van je leven te gaan samenwonen en je pleegouders of de pleegdienst vinden dat geen goed idee, komt deze casus in die 44 procent terecht. We moeten dus oppassen met die resultaten.
Bovendien blijkt uit een internationale benchmark dat het niet zon uitzonderlijk resultaat is. In het onderzoek wordt ook duidelijk dat de kans dat de pleegplaatsing niet eindigt op een manier waarbij iedereen zich goed voelt, groter is als je op latere leeftijd met pleegplaatsing begint. Als er sprake is van gedragsproblematieken, wordt die kans ook groter. De boodschap is, zoals de onderzoekers ook willen benadrukken, dat je dat onderzoek juist moet plaatsen. Dat hebt u gedaan. Ik ben u daarvoor dankbaar.
Dat doet niets af aan de vraag hoe zoiets kan gebeuren en hoe het kan dat er zoveel mensen bij betrokken zijn. Die vraag moet ons en u als wetgever bezighouden. Wat kunnen we daaruit leren? Wat is de oorzaak van het blijkbaar niet kunnen reageren op signalen? U weet dat in de pleegzorg en in de toekomstige organisatie van de pleegzorg al heel belangrijke stappen zijn gezet. Zoeken naar methoden om het risico te verkleinen dat men het niet heeft gezien, dat er niet gereageerd wordt of dat kinderen in heel kwetsbare omstandigheden het voorwerp uitmaken van mishandeling of misbruik, zit aan de kiem of de oorzaak van de opmaak van deze nieuwe regelgeving.
We hebben een versnipperd landschap. We hebben verschillende sectoren waarin pleegzorg aan de orde is. Het is heel duidelijk dat in deze sector het moment is gekomen om te werken aan een intersectoraal decreet Pleegzorg, een decreet dat alle vormen van pleegzorg zal omvatten en dat als het ware een kader kan bieden om deze vorm van zorg in de toekomst verder alle kansen te geven. De timing is dat we tegen het einde van het jaar zullen beschikken over een tekst. Ik hoop dat u daar allemaal met veel belangstelling kunt aan meewerken. Ik hoop dat we in de loop van volgend jaar daaromtrent in het parlement een discussie voeren en een regelgevende beslissing kunnen nemen.
Het is duidelijk dat in dat intersectoraal decreet de verschillende functies in de pleegzorg, zoals de werving, de screening, tot en met de begeleiding en de nazorg, allemaal zullen worden benoemd en de nodige kwaliteitsvoorwaarden eraan zullen worden gekoppeld. Een van die elementen is het familienetwerkberaad, de evidence-based methode om in screening van kandidaat-pleegouders aan de slag te gaan en te kijken of je mensen hebt met de juiste attitude die kandidaat zijn om als pleegouder te fungeren. Dat is maar een voorbeeld. Het decreet zal worden gevolgd door uitvoeringsbesluiten waarin de sectorspecifieke kwaliteitseisen zullen worden gesteld. Ik neem aan dat u dat soort aanpak wel kent en kunt onderschrijven.
Meteen is het antwoord op een aantal vragen gegeven. Ja, het is mijn overtuiging dat voor een aantal van die dingen, waarbij de methode best de evidence-based methode is, we beter uniformiseren en standaardiseren en de goede praktijken die internationaal en wetenschappelijk gevalideerd zijn, gebruiken in alle pleegzorgdiensten in Vlaanderen. Ja, ik ben een groot voorstander van het feit dat je daar beter samenwerking in stimuleert en zorgt dat je op bepaalde schalen dingen kunt doen omdat het onderzoek en de ervaring uitwijzen dat dat zijn vruchten afwerpt.
Het is inderdaad voormalig minister Heeren die in de vorige legislatuur daar een lans voor heeft gebroken. We mogen natuurlijk niet verwijzen naar één provincie en zeggen dat daar alle heil vandaan komt, maar het is heel juist dat de ervaringen in de provincie Limburg met de samenwerking van de verschillende pleegzorgdiensten, leiden tot de absolute overtuiging dat je zo meer resultaat kunt boeken. Ik ben het er ook mee eens dat je iets niet altijd zomaar kunt overplanten naar een grootstedelijke context. Dat begrijp ik zeer goed. De overtuiging dat je door een aantal dingen samen te doen, beter en kwaliteitsvoller kunt werken, kunnen we wel uit dat experiment meenemen, dat nu trouwens in heel Vlaanderen verder wordt uitgerold. Als je alleen maar kijkt naar de screening en de werving, je de resultaten ziet van hoeveel meer kandidaat-pleegouders zich melden en hoe de methodologie van screening een kwalitatieve onderbouw en uniformiteit kent, wijst dat er allemaal op dat dat de goede richting is. Dat is meteen de grondfilosofie van het nieuwe decreet dat eraan komt.
Dames en heren, ondertussen is de wereld natuurlijk niet blijven stilstaan. De problematiek van jongeren met een zekere vorm van gedragsproblematiek en de opvang ervan bij pleegouders, eist al een tijdje de aandacht van het beleid op. Dat is ook de reden waarom een vrij grootschalig onderzoek is opgestart met de vraag: hoe kun je pleegouders als het ware beter uitrusten en ondersteunen als het erop aan komt de pleegzorg op te nemen van jongeren met gedragsproblemen.
Er is gevraagd naar de stand van zaken van dat project. Het project is uit zijn testfase en gaat in zijn werkelijke experimentele fase. Dat wil zeggen dat het nu in Vlaanderen wordt uitgerold en dat we met een wetenschappelijke opvolging zullen proberen na te gaan of het waar is dat met een goede ondersteuning van die ouders, je betere resultaten kunt boeken en een succesvolle pleegplaatsing kunt realiseren, in vergelijking met ouders die die vorming niet krijgen. Het is een belangrijk element omdat het mee zal worden opgenomen in de nieuwe regelgeving die we met betrekking tot pleegzorg gaan uitwerken.
Een beter kader, intersectoreel, meer kwaliteit, uniformiteit, standaarden en best practices, maar ook aandacht voor de ondersteuning van pleegouders die de zorg opnemen van jongeren met gedragsproblemen: het zijn elementen in onze aanpak om het risico op het soort zaken dat we vandaag helaas in de media moeten lezen, te beperken.
Aan de andere kant moeten we de sensibilisering in onze samenleving, de aandacht voor de signalen, de knipperlichten, de zaken waaruit we kunnen afleiden dat er misschien een kind in nood is, blijven opvoeren. Via het Vlaams Forum Kindermishandeling trachten we in de komende maanden een grootschalige sensibiliseringscampagne te initiëren in Vlaanderen, precies om de publieke opinie gevoelig te maken voor het herkennen van de signalen dat er misschien sprake is van kindermishandeling of -misbruik. We gaan een brede training en vorming opzetten voor opvoeders en begeleiders, ook in de pleegzorg, om hen beter te ondersteunen en te equiperen om met dat soort zaken te kunnen omgaan.
Daarnaast is er ook beslist dat er een doorgedreven training komt om hulpverleners die worden geconfronteerd met situaties waarin ze onmiddellijk en adequaat moeten kunnen reageren, te bekwamen en te vormen. Dat betekent dat we met de Vertrouwenscentra Kindermishandeling aan tafel gaan zitten om het mandaat te bepalen, en om de bevoegdheid om op te treden in die centra aan te scherpen. Dat moeten we duidelijk in beeld brengen, en niet alleen als het gaat over intrafamiliaal geweld, maar ook breder. Segmenteren kan de zaken alleen maar compliceren, en de verantwoordelijkheden verschuiven. We zullen aan bepaalde organisaties moeten zeggen dat ze een mandaat hebben en dat we verwachten dat ze daar adequaat mee zullen omgaan.
Het zijn allemaal elementen die we in gereedheid proberen te brengen. Op de achtergrond kijk ik ook naar de conclusies van de commissie, en naar het debat over de centrale toegangspoort. Ik ben het eens met mevrouw Vogels, dit is geen debat dat alleen gaat over pleegzorg en de vraag wat de pleegouder heeft gedaan. Dit debat gaat over hoe we pleegzorg in de totaliteit van het aanbod jeugdhulp plaatsen. Is pleegzorg op een bepaald moment de meest aangewezen vorm van ondersteuning of opvang, of is er een meer adequate zorg? Daaruit is de idee van de integrale jeugdhulp gekomen, en van een toegangspoort die de keuze van de meest adequate vorm van zorg en hulp moet bepalen.
Mevrouw Vogels, we gaan vragen aan de onderzoekers om na te gaan in welke mate mislukkingen mee geconditioneerd zijn door de achtergrond. In dit geval wordt met een vermanende vinger naar de pleegouder gewezen. Maar is niet ook de context van de situatie waarin die mensen zijn gebracht mee oorzaak van het mislukken van een pleegplaats? Dit soort hulpverlening mogen we in de toekomst niet isoleren. Vaak is de draagkracht van de pleegouders een heel pertinente vraag. De vraag of pleegouders ook moeten kunnen rekenen op andere vormen van hulp en zorg, zal in de commissie worden beantwoord. Als blijkt dat aan de draagkracht een einde is gekomen, moet de pleegzorg worden overgenomen. En ook dat is een deel van het verhaal dat we met het nieuwe decreet zullen moeten schrijven. We zullen het moeten inpassen in een bredere discussie over integrale jeugdhulp, de intersectorale toegangspoort en de samenwerking in de sector van iedereen die er actief is.
Het is altijd pijnlijk en jammer wanneer in het parlement een debat wordt gehouden over belangrijke beleidsmateries naar aanleiding van een dramatische gebeurtenis. Intuïtief voelen we aan dat de samenleving dat niet kan en mag aanvaarden. In dit geval moeten we ook aan de publieke opinie duidelijk maken dat er de laatste jaren beleidsmatig al heel wat is gebeurd in de organisatie van de pleegzorg, de ondersteuning van diensten en de drang naar meer kwaliteit, en dat dit parlement en deze regering echt wel de bedoeling hebben om tijdens de volgende jaren deze vorm van zorg nog beter te ondersteunen en te kaderen.
Ik ben me er zeer goed van bewust dat dit gebeurt in een context van schaarste. We hebben een aanzienlijk hulpaanbod. De overheid investeert daar jaar na jaar meer in. Daarbij worden we ook geconfronteerd met de grenzen van mogelijkheden en aanbod. Het is onze uitdaging om dat aanbod uit te breiden. We doen dat elk jaar. Daarnaast moet het ook onze uitdaging en die van de hele sector zijn om in deze context niet te verglijden naar een verhaal waarin niemand nog verantwoordelijk is. Iedereen moet zeer goed geïntentioneerd zijn. De sector is dat in mijn ogen absoluut. We stellen echter vast dat we het niet kunnen vatten en grijpen. Deze vaststelling mag ons niet verlammen, integendeel. We moeten met alle mogelijke energie en met alle goede intenties die in de sector en in de pleegzorg aanwezig zijn, en met de vaste wil na te gaan hoe we het risico zo veel mogelijk kunnen beperken, sleutelen aan de organisaties, werking en uitbouw van het aanbod.
Dit dramatische voorval en de lessen die we daaruit kunnen trekken, zijn een argument om door te gaan op de ingeslagen weg van meer samenwerking, een beter aanbod, grote zin voor kwaliteit en de nadruk op een integrale benadering. Ik hoop dat we die weg die nog lang is, samen kunnen inslaan. (Applaus)
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ook mijn fractie kijkt met belangstelling uit naar het aangekondigde intersectoraal ontwerp van decreet. Als ik het goed heb begrepen, zal dat uitgewerkt zijn tegen eind dit jaar. Ik hoop dan ook dat we het begin 2012 kunnen bespreken en dat u alle mogelijke inspanningen zult doen om het zo snel mogelijk in de praktijk om te zetten.
Het was zeker niet mijn bedoeling, en dat heb ik ook duidelijk gezegd tijdens mijn betoog, om met een vermanende vinger te wijzen naar de pleeggezinnen. Het is niet omdat enkele zaken zijn ontspoord dat de hele sector daarop mag worden afgerekend. Mijn fractie heeft enorm veel respect voor alle pleegouders die al die inspanningen doet. Wie zoiets doet, moet dat doen met een warm hart. Zo niet, kan men er beter niet aan beginnen, want dan houdt men het niet lang vol.
Minister, u hebt aangekondigd dat u zult nagaan of er niets moet gebeuren met de screening en de aanwerving van pleegouders en of de procedure niet moet worden gewijzigd. Ik hoop dat dit zeer snel gebeurt. Dit is immers een van de belangrijke aspecten die moeten worden uitgewerkt in uw intersectoraal ontwerp van decreet.
Nogmaals minister, kwaliteit is heel belangrijk maar de lat mag ook niet te hoog liggen. Er zijn vandaag al veel te weinig pleeggezinnen. Wanneer men het kader te strikt maakt, zullen die mensen afhaken.
U hebt verwezen naar de integrale jeugdhulp. Volgende week zullen we daar in de commissie ten gronde over debatteren. Ik wil al even verwijzen naar de resultaten van de studie uitgevoerd door de K.U.Leuven. Daaruit blijkt dat er zware tekortkomingen zijn. Er worden ook vijf aanbevelingen geformuleerd. Ik hoop dat u het nodige zult doen om daaraan tegemoet te komen en daar in uw aangekondigde ontwerp rekening mee te houden.
En ik heb nog een laatste opmerking, minister. Spijtig genoeg is pleegplaatsing niet in alle gevallen de ideale oplossing. Op een bepaald ogenblik trekken pleegouders aan de alarmbel omdat ze het om tal van redenen absoluut niet meer zien zitten. Het kan gaan om redenen die eigen zijn aan eventuele gedragsproblemen van het pleegkind of om redenen die eigen zijn hun specifieke situatie. Het is daarom belangrijk om nog meer aandacht te besteden aan plaatsen in de jeugdzorg. Als de pleegouders aan de alarmbel trekken, is het eigenlijk niet aanvaardbaar dat ze nergens terechtkunnen, dat het kind niet ergens kan worden geplaatst, al is het maar tijdelijk, tot de rust is teruggekeerd. Ik vraag u dus opnieuw, want ik heb dat hier in het verleden al talrijke keren gedaan, om hiervoor in meer plaatsen in de jeugdzorg te voorzien.
Voorzitter, ik kondig een actualiteitsmotie aan.
Voorzitter, minister, het begint een beetje een gewoonte te worden dat als er een probleem wordt aangekaart, er een decreet wordt aangekondigd. Dat is met de kinderopvang zo: alles zal worden opgelost met het decreet. Het lijkt ook een beetje het verhaal te worden van de pleegzorg: alles wordt opgelost, want er komt een decreet. Een decreet op zich lost natuurlijk de schaarste niet op, niet in de kinderopvang en niet in de pleegzorg. Een decreet op zich creëert geen enkele plaats. Net in de bijzondere jeugdzorg, waar u wel naar hebt verwezen, moeten we de pleegzorg zien in het geheel van de bestaande schaarste waardoor aan kinderen niet snel het juiste hulpverleningsaanbod kan worden gegarandeerd.
Ik ben het met u eens dat het niet alleen een kwestie van schaarste is, dat we ook beter moeten samenwerking en intersectoreel moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat het juiste antwoord op de juiste hulpvraag wordt gegeven. Het zou ons hier te ver leiden om een debat te voeren over de integrale toegangspoort, maar na de Commissie Jeugdzorg geloof ik minder dan ooit dat de integrale toegangspoort het probleem zal oplossen en mogelijk zal maken dat we jongeren sneller een beter hulpaanbod kunnen garanderen. Er kan immers in de hele procedure op geen enkele manier rekening worden gehouden met de context van de jongere, met het netwerk waarin hij operationaliseert. Alles wordt geprotocoliseerd, alles wordt in dossiers gegoten en men ziet steeds minder de persoon die erachter zit. Dat vind ik een verschrikkelijke evolutie.
In het verlengde daarvan, minister, ben ik ook niet zo zeker dat een decreet een verbetering zal zijn. Ik ken de decreten en uitvoeringsbesluiten die we vanuit Vlaanderen maken een beetje. Ik lees vandaag in de krant dat uw administratie zegt dat een pleeggezindienst gemiddeld zeven keer per jaar een bezoek aflegt aan een pleeggezin en dat de consulent om de zes maanden langskomt. Dat is niet zo, minister, dat is bijna nooit zo. Dat is heel soms zo: in de gezinnen waar het nodig is. Laat ons alstublieft niet weer alles vanuit Vlaanderen dicteren: elk gezin moet zeven keer bezocht worden, daar moeten we dan een protocol van maken en dat moeten we noteren. Laten we alstublieft, ondanks de problemen die er kunnen zijn, voldoende vertrouwen geven aan mensen die werken in de diensten en op het terrein. We mogen hen niet, vanuit de angst dat er iets zou kunnen foutlopen, dwingen tot nog meer administratie, nog meer bezoeken, nog meer eenheidsworst, want dat is absoluut niet de oplossing voor de bijzondere jeugdzorg. Er moet zorg op maat van het kind worden georganiseerd, geen eenheidsworst.
Ik ben dus eigenlijk niet zo tevreden met uw antwoord, het spijt me.
Ik dank u voor uw uitvoerig antwoord, minister, en voor de belofte dat u dit verder zult aanpakken. We mogen het inderdaad niet alleen hebben over één concrete situatie. Ik heb dat in mijn betoog bewust niet gedaan. We moeten Justitie haar werk laten doen. Er is een grote waardering voor de pleegouders.
Uiteraard moeten we de onderzoeken nuanceren en in de juiste proporties plaatsen. Vier op de tien zouden naar een breakdown gaan. Daar zitten inderdaad ook de 18-jarigen bij. We mogen dat niet van de tafel vegen, dat is een aanzienlijk aantal. Ik zeg niet dat u dat gedaan hebt, minister, maar we moeten met dat signaal rekening houden.
Daarom vraag ik u om dat in een bredere context te bekijken. U bent daar gedeeltelijk aan tegemoetgekomen. In 2007 kwam 75 procent van die kinderen uit een problematische opvoedingssituatie. Dat is een grote groep. Brede context betekent ook screening, selectie en bijstand van al die onthaalouders. Daar heb ik positieve berichten over gehoord.
Laat dit concreet voorval een aansporing zijn om verder te werken. Ook wij kijken uit naar het nieuwe decreet. Dat belet niet om nu al een en ander bij te sturen. We mogen niet gewoon zitten wachten tot 2013.
Ik kondig een actualiteitsmotie aan.
Ik dank u voor uw antwoord, minister. Wij zullen u zeker steunen in alles wat u onderneemt om de pleegzorgsector in zijn geheel sterker te maken en meer draagkracht te bieden. We zullen aan de decreten en alle initiatieven constructief meewerken. Het is cruciaal voor de hele sector.
Ik wil een aantal aandachtspunten aanhalen, minister. U geeft onder andere aan dat er via het decreet voor gezorgd zal worden dat de sector kwalitatief kan omgaan met de screening, de begeleiding en dergelijke. Ik wil er u toch op wijzen om er aandacht voor te hebben om dat centraal aan te sturen en te leiden. We hebben het er al over gehad in het debat over de versnippering van de sector. Er zijn nog branches zoals adoptie waar centrale aansturing belangrijk is, om snel te kunnen ingrijpen op het moment dat het nodig is. Het is belangrijk dat de pleegzorg kan streven naar transparantie, duidelijkheid en zekerheid, ook voor de hele gezinssituatie waar het kind in terechtkomt.
Goede ondersteuning, we hebben het al vermeld, van pleegzorgouders en -gezinnen is heel belangrijk. Het is goed om die mensen stevig te ondersteunen, om te zorgen dat ze de nodige opleidingen kunnen volgen om aan de slag te gaan als pleeggezin.
Ik denk echter dat we alleen kunnen spreken van een succesverhaal als we er tegelijk voor kunnen zorgen dat het statuut van de pleegouder sterk wordt uitgebouwd. Alleen dan kunnen we succes boeken, ook wat de ondersteuning betreft. Heel concreet: een pleegouder kan heel veel tijd en aandacht besteden aan zijn gezin en pleegkind, maar als dat kind in het weekend naar huis gaat en op maandag terugkomt in een erbarmelijke toestand, dan kan de pleegouder zeer weinig ondernemen. Hij staat zwak. Alleen als we dat samen kunnen aanpakken, kunnen we de sector versterken.
Minister, u gaat onderzoeken wat er concreet is fout gelopen. Het dossier heeft wel veertien jaar aangesleept. Ik doe een oproep als voorzitter van de Commissie Jeugdzorg. We hebben in het verleden nog dossiers behandeld in gesloten commissie. Laten we dat nu ook doen. Laten we daar samen met al die actoren rond werken. Laat ons dat onderzoeken. Wat is er fout gegaan? Hoe moeten we dat aanpakken om dat in de toekomst te voorkomen? Dan kunnen we dat verwerken in de conclusies van onze Commissie Jeugdzorg. Alleen op die manier kunnen we dat kwalitatief aanpakken, en de slagkracht van de sector realiseren. Zo kunnen we de pleegouders en het hele gezin duidelijk zeggen dat we ervoor willen gaan, zodat zij er sterker kunnen uitkomen. Zo komen hopelijk nog veel meer kinderen in Vlaanderen in pleeggezinnen terecht. Daar worden ze op een warme manier opgevangen, daar ben ik van overtuigd.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Al in het regeerakkoord en ook in de beleidsnota Welzijn wordt dat intersectoraal ontwerp van decreet aangekondigd. Naar ik meen te weten, is er al heel wat voorbereidend werk verricht, onder meer binnen de congressen Pleegzorg van het najaar van 2010.
Mevrouw Vogels, met dit debat wordt de noodzaak van dat werk bewezen. Het is echter niet zoals u insinueert dat er nu plots naar aanleiding van een concreet schrijnend probleem een ontwerp van decreet wordt aangekondigd, dat dan alles moet oplossen. Dat ontwerp wordt juist voorbereid omdat we allemaal aanvoelen dat er diverse problemen op het terrein zijn, dat er heel wat verschillende vormen van pleegzorg zijn, dat er ook een groot versnipperd veld is.
Mevrouw De Wachter, u wijst heel terecht op de nood aan een statuut voor pleegouders. Dat is natuurlijk wel federale materie. Onze fractie heeft in dat verband overigens al heel wat uitgewerkte wetsvoorstellen in het federale parlement ingediend.
Minister, ik wens u uitdrukkelijk te bedanken voor uw engagement inzake het ene beslissende orgaan om in de toekomst snel op te treden als er schrijnende of vermeende schrijnende situaties zijn. Hebt u enig idee wat het tijdspad is voor het oprichten van dat orgaan?
Minister, namens mijn fractie wens ook ik u te danken voor uw uitvoerig antwoord. Ik ben niet van plan om alles wat de collegas hebben gezegd, te herhalen. De noodzaak is bewezen. U engageert zich om er werk van te maken. Ik denk dat we samen een grote stap vooruit kunnen zetten voor die pleeggezinnen.
Ik wil nog kort ingaan op een aantal punten. Het is inderdaad de bedoeling te zorgen voor een aanpassingsvoorstel voor het decreet Integrale Jeugdhulp, waarin het mandaat een belangrijk deel van de decretale onderbouw zal uitmaken. Op dat vlak moeten we immers wat meer duidelijkheid creëren. Het gaat over de rol van de comités, de vertrouwenscentra enzovoort. Ik denk dat we daarover al eens hebben gesproken in de commissie. Ik denk dat dat daar ook een plaats moet krijgen. Wat mij betreft, moet dat relatief snel gaan. We moeten dat echt aanpakken, omdat dat het hele traject ter uitvoering van dat ontwerp moet helpen faciliteren.
Ik ben het eens met mevrouw De Wachter. Als het in een juiste context kan gebeuren, en we een aantal gegevens hebben die belangrijk kunnen zijn zodat de commissie met een aantal aanbevelingen komt, ben ik uiteraard bereid om daar mijn medewerking aan te verlenen. We hebben er alle belang bij dat die aanbevelingen werkelijk beantwoorden aan datgene dat uit de feiten kan worden afgeleid. Als we afspraken kunnen maken over de context waarin dat gebeurt, dan is dat voor mij zeker bespreekbaar.
Over één punt ben ik het totaal niet mee eens, namelijk de positie van mevrouw Vogels. Ik ben het er niet mee eens dat er een zwart-witverhaal zou bestaan met de geëngageerde, bezielde hulpverlener op het terrein aan de ene kant, en de verschrikkelijke, bureaucratische en met protocolzucht behepte overheid aan de andere kant. Dat is natuurlijk totaal onjuist. Ik ben het niet eens met degene die durft te suggereren dat in een vrijheid-blijheidorganisatie iedereen het goede zal doen en dat niet gewerkt moet worden op basis van wat wetenschappelijk evidente aanpakken en standaarden zijn, en dat we niet moeten zoeken waar via schaalvergroting een aantal efficiëntiewinsten geboekt kunnen worden. Het is altijd, en zeker als het gaat over zorg- en hulpverlening, een zoektocht naar een goede verhouding tussen bezieling, engagement en betrokkenheid enerzijds, en werken op basis van ervaring, professionaliteit, wetenschappelijke onderbouw anderzijds. Uiteraard moeten dan afwegingen gemaakt worden.
Mevrouw Dillen, u had het over de hoogte van de lat voor de pleegouders. Ik ben het helemaal met u eens. Dat is een zoektocht om een evenwicht te vinden. Maar de benadering dat we die uitdaging niet moeten aangaan, dat er in de wereld van de hulpverlening niet zoiets bestaat als best practices die men moet stimuleren en combineren met de verantwoordelijkheidszin op het terrein voor elke unieke situatie, deel ik niet.
Als we ons op die manier in de gezondheidszorg en de hulpverlening zouden organiseren, dan zou u mij om de week ondervragen. Dat is geen correcte manier. Ik versta heel goed dat men niet moet doodbureaucratiseren, maar dat men op zijn minst toch een aantal kaders moet kunnen creëren, een aantal goede praktijken moet kunnen stimuleren en mensen moet kunnen aanspreken op de kwaliteit die ze leveren. Ik vind dat een basic in het beleid. Ik ben altijd opnieuw verbaasd dat u dat niet deelt. Maar goed, dat is dan een verschil in politieke visie.
Minister, ik denk dat u van alles gehoord hebt dat ik niet gezegd heb. Ik heb nooit gezegd dat ik geen goedepraktijkvoorbeelden wil. Ik heb ook nooit gezegd dat ik geen kwaliteit wil. Alleen heb ik al herhaaldelijk gezegd dat je kwaliteit niet alleen kunt vertalen door te protocolleren en meten, zeker niet in de welzijnszorg. Er is zoiets als evidence based in de gezondheidszorg. Voor een deel kun je dat vertalen naar de welzijnszorg, maar dat is niet altijd zo evident.
Minister, u kunt toch niet ontkennen dat op dit moment een aantal sectoren als gevolg van een beetje verkeerd kwaliteitsdenken gebukt gaan onder allerlei rapporten en onder allerlei administratieve formaliteiten die de kwaliteit niet echt ten goede komen. Het enige wat ik vraag, is dat we onder het motto van angst dat er iets verkeerd zou lopen, ons als overheid niet zodanig indekken dat we elke creativiteit uit de werking halen en dat we allerlei dingen opleggen die de kwaliteit niet ten goede komen.
Het is een genuanceerd debat, maar ik heb de indruk dat op dit moment de wijzer een beetje te veel doorslaat naar het formalisme.
Met dat laatste ben ik het eens. Ik huiver van een situatie waarin we elke hulpverlener in het defensief duwen, uit schrik dat wanneer hij risicos neemt, hij later door anderen scheef bekeken wordt en dan nog wel in een context waarin we vaak keuzes moeten maken wegens de schaarse middelen. Ik ben absoluut een medestander want ik weet heel goed wat dat betekent. Ik heb voldoende parlementaire onderzoekscommissies meegemaakt waar zulke discussies zijn gevoerd. Ik kan me heel goed verplaatsen in de situatie waarin sommige pleegouders en -diensten zich op dit moment bevinden. Met dat soort signalen ben ik het helemaal eens.
Het is toch nog iets anders dan zeggen dat we geen appel mogen doen op kwaliteit. Ik ben het er zelfs mee eens dat je kwaliteit niet alleen meet in termen van processen en procedures. De grote vraag is hoe we kwaliteit kunnen meten en objectiveren als resultaat van de dienstverlening. In de welzijnssector zijn we daar inderdaad nog verder van weg dan in de gezondheidssector. Het staat ook in het regeerakkoord dat we proberen te werken aan een handhavingsbeleid dat meer inzet op de resultaatsevaluatie dan op de middelen en de procedures. U mag er gerust in zijn dat we ook de volgende jaren stappen zullen zetten.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Het debat is gesloten.
Actualiteitsmoties
Door het Vlaams Belang, door Open Vld en LDD en door de meerderheid werden tot besluit van dit actualiteitsdebat actualiteitsmoties aangekondigd. Ze moeten uiterlijk om 16.15 uur zijn ingediend.
Het parlement zal zich daarover straks uitspreken.
Het incident is gesloten.