Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Minister, wij hebben elkaar nog niet vaak ontmoet, het is een van de eerste keren. Ik sta hier ad interim voor een zieke collega.
Onlangs verschenen de resultaten van een studie door het Centrum voor Taal- en Onderwijs van de K.U.Leuven. Daarin werd gesteld dat ouders thuis best de taal spreken die ze het best machtig zijn. Ik vermoed dat dat in 99,9 procent van de gevallen de moedertaal is. Het is een stevige basis om uiteindelijk een tweede taal te leren. Dat zou bij ons het Nederlands zijn.
Er is in de pers heel veel over geschreven. Het rapport zelf is iets genuanceerder. Het erkent het belang van het Nederlands voor de ouders. Zij moeten ook die kennis opdoen. In de pers wordt de indruk gewekt dat de thuistaal, die de ouders uiteraard thuis het best gebruiken, ook zou worden doorgetrokken naar de kinderopvang. Als ik even mag citeren uit De Morgen van 27 april: Kinderopvang moet volgens Kind en Gezin aan taalstimulering doen, niet door middel van schoolse woordenschatlessen maar op een natuurlijke wijze met een positieve houding tegenover elke poging tot taalproductie van het kind. De dag erna staat er in dezelfde krant: De organisatie Kind en Gezin dus ziet steeds meer anderstalige kinderen en ouders opduiken in kinderdagverblijven en naschoolse opvang. Minister van Welzijn Jo Vandeurzen belooft om de taalstimulering op te nemen in het nieuwe decreet Kinderdagverblijven.
Minister, als de pers al een verkeerde indruk zou hebben gegeven dat dat inderdaad wordt doorgetrokken, welke maatregelen neemt u dan om de perceptie weg te nemen dat de thuistaal ook in de kinderdagverblijven wordt gebruikt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil even de context weergeven. Er is inderdaad een onderzoek gedaan met medewerking van de universiteit en verschillende deskundigen om te weten wat voor visie op taalstimulering we vanuit Kind en Gezin kunnen gebruiken in de consultatiebureaus en andere situaties, waaronder de kinderopvang. De filosofie erachter is dat we moeten proberen kinderen taalvaardig te maken. Dat is de beste garantie op schoolsucces, participatie in de samenleving, zelfbewustzijn en zelfredzaamheid.
Uiteraard zullen wij, als het gaat over kinderopvang, dat focussen op het stimuleren van het kennen van het Nederlands en het gebruiken ervan. Alleen is de vraag: hoe doe je dat het best, bijvoorbeeld in situaties waarbij kinderen thuis een andere taal gebruiken dan het Nederlands, wat in meer dan 20 procent van de gevallen zo is? Onze aanbeveling zegt, vanuit een wetenschappelijk niveau benaderd, dat we er echt van moeten uitgaan dat het stimuleren van taalvaardigheid betekent dat je ook kinderen moet geruststellen door te zeggen dat zich ontwikkelen in die thuistaal en het spreken van die thuistaal, een goede zaak is om de taalvaardigheid te ontwikkelen. In de kinderopvang zal men uiteraard stimuleren dat het Nederlands als taal wordt aangenomen. De boodschap die wij aan de ouders zullen geven in de kinderopvang is dat ze er belang bij hebben om het Nederlands te leren. Dat is iets anders dan zeggen dat de thuistaal taboe is, vies is of een slechte zaak zou zijn. Dat is wat die globale benadering behelst.
Ik kan u dus bevestigen dat, als er een decretaal kader komt voor de kinderopvang, dat zal betekenen dat zowel de eindverantwoordelijke in de kinderopvang maar ook degenen die er zullen werken, moeten beschikken over de kennis van de Nederlandse taal. Dat zal ook in de regelgeving worden meegenomen. Dat gebeurt vanuit de uitermate positieve filosofie dat we die kinderopvang ook moeten gebruiken om de taalvaardigheid te stimuleren. Daar hebben die kinderen alle belang bij voor hun toekomst. Dat betekent dat we ook respect moeten hebben voor de thuistaal en die niet moeten verdringen, maar integendeel, ze beschouwen als een stap in het ontwikkelen van taalvaardigheid. Wij zullen uiteraard de Nederlandse taal daarin een plaats geven.
Minister, ik ben eigenlijk heel blij met uw antwoord. We moeten inderdaad streven naar taalvaardige kinderen, naar taalsterke kinderen. Dat kan gebeuren vanuit de thuistaal, waar een stevige basis wordt gelegd. In de kinderopvang wordt dan, zo heb ik u toch horen zeggen, gewerkt aan die taalvaardigheid, ook van het Nederlands, en zet men zich in dat ze zo snel mogelijk Nederlands kennen. U weet ook dat in het onderwijs al zwaar wordt geïnvesteerd om kinderen zo snel mogelijk Nederlands te leren. Het is heel belangrijk dat ze zo snel mogelijk aansluiting vinden in onze gemeenschap.
Ook voor de ouders is het belangrijk dat ze Nederlands leren. Ik heb u dat ook horen zeggen. Ik denk echter dat het belangrijk is dat de communicatie vanuit Kind en Gezin heel eenduidig is: thuis kan men de thuistaal, de moedertaal om die en die reden spreken, maar in de kinderopvang en op school wordt dat het Nederlands. Verder zou Kind en Gezin moeten zeggen dat ze hen graag zou stimuleren om ook het Nederlands te leren. Het is een stimulans voor de kinderen als ze zien dat de ouders de taal leren die ze ook in de kinderopvang horen en leren. Ik denk dat een eenduidige communicatie op dat vlak heel belangrijk is.
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Voorzitter, de studie van Kind en Gezin is eigenlijk niets nieuws. OETC, onderwijs in eigen taal en cultuur, is iets van pakweg twintig jaar geleden. Toen al werd duidelijk gesteld dat taalvaardigheid meer is dan het kennen van woorden. Taalvaardigheid betekent ook taalgevoeligheid. Kinderen ontwikkelen die taalgevoeligheid best in de thuistaal.
Als die taalgevoeligheid er samen met de taalkennis is, is het daarna veel gemakkelijker om de taalgevoeligheid in het Nederlands te ontwikkelen. Ik denk dat dat de basisboodschap is van Kind en Gezin. Dat gaat wat tegen de stroom in. Spreken over onderwijs in eigen taal en cultuur is de afgelopen jaren bijna ketterij. Onder andere uit recente studies blijkt dat de taalkennis van kinderen die nu afstuderen allesbehalve goed is, net omdat de taalgevoeligheid ontbreekt. Daarop moeten we inzetten door respect voor de eigen thuistaal van de kinderen, ook in de kinderopvang en ook in het onderwijs.
Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Voorzitter, ik zou me veeleer willen aansluiten bij de conclusie van mevrouw Vermeiren, die zegt dat de communicatie van Kind en Gezin toch niet eenduidig naar buiten kwam. De conclusie die men zou kunnen trekken, is dat de ouders die niet goed Nederlands spreken, maar de thuistaal moeten spreken. Men zou echter ook de conclusie kunnen trekken dat meer moet worden ingezet op het stimuleren van de ouders om het Nederlands te leren. Van degene die zijn lot wil verbinden aan Vlaanderen, denk ik toch dat de thuistaal stilaan het Nederlands zou mogen zijn.
Minister, wat ook opvallend is, is dat wetenschappelijk juist niet onderzocht is of de kinderen het later beter doen op school. Onderwijs en Welzijn hangen nauw samen. In Onderwijs wordt dikwijls gezegd dat een van de oorzaken en waarschijnlijk de belangrijkste reden van vroegtijdige schooluitval of schoolse achterstand het ontbreken is van een goede kennis van het Nederlands. Je zou kunnen concluderen dat als je de thuistaal stimuleert en dat niet doet met het Nederlands, de kinderen later problemen kunnen hebben op school. Ik zou erop willen aandringen dat er ook eens wordt onderzocht of die kinderen later al dan niet achterstand oplopen op school.
De heer Bouckaert heeft het woord.
Voorzitter, het is ontroerend om te zien hoe de minister Kind en Gezin in bescherming neemt. Ik denk echter dat mevrouw Vermeiren wel een punt heeft. Volgens mij werd er een verkeerd signaal gegeven, tenminste zoals het in de kranten werd weergegeven.
Het is natuurlijk evident dat we niet naar een systeem moeten gaan zoals beschreven in de romans van Conscience: wie Nederlands sprak, kreeg de sleutel. Wie op het einde van de dag de sleutel had, werd dan gestraft. Men moet inderdaad respect hebben voor de thuistaal, onder meer in de kinderopvang. Maar het signaal dat werd gegeven aan de ouders van de niet-Nederlandstaligen was eigenlijk: werk niet mee aan taalverwerving in het Nederlands en doe gewoon verder met thuis exclusief de thuistaal te spreken. En dat terwijl iedereen het erover eens is dat kleine kinderen meertalig kunnen zijn, en ook het Nederlands kunnen aanleren.
Ik weet uit mijn ervaring als hoogleraar aan de universiteit, waar ik ook met allochtone studenten moet werken, hoezeer de taalhandicap een enorm probleem is voor het behalen van goede resultaten. Volop inzetten op de verwerving van het Nederlands is belangrijk. Ik vind dat Kind en Gezin hier een verkeerd signaal heeft gegeven.
Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mijnheer Bouckaert, hier wordt het signaal gegeven dat men gebruik moet maken van de moedertaal om het Nederlands te leren. Minister, ik treed u volledig bij. Men kan beter een taal spreken die het kind beheerst dan een gebrekkige taal. Dat geldt ook voor de ouders. Dat betekent niet dat je de ouders niet moet stimuleren om Nederlands te leren. Er zijn verschillende wegen om het Nederlands aan te leren. Mevrouw Vermeiren, u weet dat we in Gent een project zijn gaan bekijken waar niet alleen in de kinderopvang maar ook in de kleuterklas en in het lager onderwijs de moedertaal een plaats krijgt. De ervaring van de kleuterleidsters en van de leerkrachten van het lager onderwijs was heel positief. Collegas, men kan de moedertaal niet zomaar weggooien. Zij moet een plaats krijgen zowel in de kinderopvang als in het kleuteronderwijs en het lager onderwijs, met een opstap om het Nederlands aan te leren. Dat is de bedoeling geweest van het onderzoek van de universiteit van Leuven.
Collegas, Kind en Gezin heeft met een wetenschappelijke achtergrond een visie ontwikkeld op de vraag hoe wij vanuit de zaken die wij subsidiëren vanuit Kind en Gezin, een rol spelen in de taalstimulering en het verhogen van de taalvaardigheid. Veel debatten in dit halfrond gaan vaak over de vraag hoe het komt dat jonge mensen schoolse achterstand oplopen en dat er problemen opduiken in het onderwijs. Ik vind het heel positief dat vanuit Kind en Gezin, de kinderopvang, opvoedingsondersteuning en consultatiebureaus, één consistente visie wordt ontwikkeld, die uiteraard ook gaat over de vraag hoe we op dat soort momenten in contacten met ouders van kinderen die worden toevertrouwd aan de kinderopvang de taalvaardigheid stimuleren, met respect voor de moedertaal maar ook met het oog op een opportuniteit om de taalvaardigheid en de kennis van het Nederlands te verhogen. Dat is positief. Het feit dat we dat op een eenduidige manier kunnen doen, ook al is dit een genuanceerde kwestie, is een heel goede zaak. Dat de kinderopvang een rol gaat spelen in het verhogen van de taalvaardigheid, is een wens van velen in dit halfrond.
Ik onthoud dat de thuistaal wordt gebruikt als opstap naar het leren van het Nederlands. De thuistaal of moedertaal kan thuis worden gesproken, en is een basis voor het leren van het Nederlands. In de kinderopvang kiest men voluit voor taalvaardigheid en het leren van het Nederlands. Dat is de basis voor een zeer snelle integratie in onze gemeenschap van de kinderen, van jongs af aan, en een stimulans voor de ouders om Nederlands te leren. Kind en Gezin moet daarover duidelijk communiceren. (Applaus bij de N-VA)
Het incident is gesloten.