Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is de algemene bespreking van het ontwerp van decreet.
De heer Roegiers, verslaggever, heeft het woord.
Dames en heren, het lijkt me nuttig om bij de bespreking van dit instemmingsdecreet een redelijk uitvoerig verslag te brengen. Het ontwerp van decreet sleept al een hele tijd aan. Het is reeds op 19 juni 2007 in de commissie goedgekeurd. Aan die goedkeuring werd een opschortende voorwaarde verbonden. Het ontwerp werd nooit geagendeerd in de plenaire vergadering. Ik wil u de redenen daarvoor niet onthouden, maar misschien eerst iets over het verdrag zelf.
Het verdrag werd met een zeer ruime meerderheid goedgekeurd in de algemene vergadering van de UNESCO. De ontstaansreden voor dit verdrag lag echter bij een andere internationale organisatie, buiten de Verenigde Naties, namelijk de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Vele lidstaten van de WTO, waaronder ook België, wilden de toenemende liberalisering van handel in culturele goederen en diensten niet gelijkstellen met de handelsliberalisering voor andere producten. Meer bepaald namen zij dit standpunt in vanuit de opvatting dat cultuurgoederen en -diensten niet enkel een commerciële waarde hebben, maar ook een geheel eigenstandige bestaanswaarde, die niet zomaar te kwantificeren is. Daarom wilden de betrokken staten dat er toch enige overheidsinterventie mogelijk zou blijven, bijvoorbeeld voor het voeren van een openbaar cultuurbeleid ter bescherming en promotie van dergelijke goederen en diensten.
De fundamentele bestaansreden van dit verdrag is dus gelegen in het handhaven van het overheidsbeleid van, en in de verdragspartijen met betrekking tot, het domein van de cultuuruitingen. Dit blijkt ook duidelijk uit de verdragsbepalingen die uitsluitend verbintenissen bevatten tussen de verdragspartijen onderling.
De partijen bevestigen daarbij in het bijzonder hun recht om een cultuurbeleid te bepalen en uit te voeren, om maatregelen te treffen die de diversiteit van cultuuruitingen beschermen en bevorderen en om de internationale samenwerking te versterken, om de in het verdrag genoemde doelstellingen te realiseren.
De Algemene Conferentie van de UNESCO nam de ontwerptekst in 2005 met een zeer ruime meerderheid aan.
Vorig jaar op 12 augustus trad Tsjechië toe tot dit verdrag, wat ertoe leidde dat België als enige EU-lidstaat dit verdrag nog niet in werking had doen treden. Aangezien dit te wijten is aan het uitblijven van de Vlaamse instemming, dreigde Vlaanderen zich internationaal te isoleren.
Dit is internationaal des te opvallender om een aantal redenen. Ten eerste werkte de Vlaamse overheid zeer actief mee aan de totstandkoming van het verdrag. De Vlaamse delegatieleden onderhandelden mee en de Vlaamse overheid cofinancierde zelfs de organisatie van een onderhandelingssessie van internationale experts. Ten tweede werd België in oktober 2009 verkozen tot lid van de Uitvoerende Raad van de UNESCO. Het hoeft dus niet te verbazen dat deze beide positieve factoren in scherp contrast staan met het uitblijven van een Vlaams decreet en bijgevolg een federale ratificatie. Daarom ook stellen buitenlandse partners steeds meer de beleidsmatige betrouwbaarheid van Vlaanderen en België in vraag.
De minister-president heeft eind oktober 2010 aan de Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV) een beleidsadvies gevraagd over de precieze betekenis van dit verdrag. Ik heb u daarnet gezegd dat het al aansleepte van 2005. De SARiV concludeerde dat het aangewezen zou zijn dat de Vlaamse Regering zo snel mogelijk de Vlaamse instemmingsprocedure zou herstarten en afronden, zodat België, als laatste EU-lidstaat, partij kan worden bij het verdrag.
Tijdens de vorige legislatuur gaf artikel 7 uit het verdrag aanleiding tot het voorstel om intrafederaal een interpretatieve verklaring op te maken, die bij de UNESCO zou worden neergelegd, samen met de federale akte van ratificatie. De interpretatieve verklaring in kwestie zou luiden dat dit verdrag niets wijzigt aan de institutionele organisatie van het federale België, noch aan de intrafederale bevoegdheidsverdeling en evenmin aan de rol van het Grondwettelijk Hof.
Er kon op intrafederaal vlak echter geen consensus bereikt worden over een tekst. Hoewel de Franse Gemeenschap principieel niet gekant was tegen een verklaring, die in wezen een voorbehoud zou zijn, had ze twee bezwaren ten gronde: ten eerste ware een dergelijke verklaring nutteloos omdat het verdrag sowieso enkel geldt voor de verdragsluitende staten en hun beleid, en ten tweede zou een dergelijke verklaring ook andere verklaringen kunnen uitlokken die het verdrag zouden verzwakken.
In het licht hiervan, en gesterkt door het advies van de SARiV, meent de Vlaamse Regering echter dat het nu volstaat in de memorie van toelichting bij dit decreet duidelijk aan te geven dat dit verdrag voor de Vlaamse overheid enkel in interstatelijke zin doorwerkt in de Vlaamse en federale rechtsorden. Om mijn verslag compleet te maken, wil ik die ene paragraaf uit de memorie van toelichting letterlijk voorlezen: De Vlaamse overheid benadrukt dat dit verdrag niet kan raken aan de institutionele organisatie van het federale België, inclusief de indeling van het Belgische grondgebied in taalgebieden en het territorialiteitsbeginsel, noch aan de grondwettelijke en wettelijke bevoegdheidsverdeling in de Belgische federatie en evenmin aan de bevoegdheden van het Grondwettelijk Hof inzake de toetsing van interne rechtsnormen aan de Grondwet.
Het ontwerp van decreet, met die passus in de toelichting, is aangenomen met negen stemmen voor bij drie onthoudingen.
Ik heb de standpunten van bepaalde Vlaamse volksvertegenwoordigers weggelaten. Ze hebben me immers laten weten dat ze hier vandaag zelf een toelichting willen geven. Ik zal dat geen tweede maal voor hen doen. (Applaus)
De heer Caluwé heeft het woord.
Voorzitter, ik zal snel herhalen wat ik in de commissie al heb verklaard. De heer Roegiers heeft de situatie in zijn verslag overigens al uitstekend toegelicht.
Dit verdrag vormt gedeeltelijk een dilemma. Als Vlamingen zijn we enorme voorstanders van de inhoud. In deze globaliserende wereld, waarin we tot een grote economie komen, wensen we dat er op het vlak van de verschillende cultuuruitingen een grote diversiteit blijft bestaan. De staten moeten in staat zijn de culturen op dat vlak te beschermen. Als Vlamingen hebben we stevig geijverd om tot een dergelijk verdrag te komen.
Nu het verdrag er is, hebben we echter een zekere vrees. De eerste behandeling in de commissie dateert al van 2007. Toenmalig bevoegd minister Bourgeois heeft toen uitdrukkelijk gesteld dat het verdrag geen directe werking heeft en bijgevolg in principe niet door een burger voor een rechtbank kan worden ingeroepen. Het verdrag dient in de eerste plaats om de verhouding tussen staten te regelen.
Voor alle veiligheid leek het ons beter een verklaring af te leggen. We zijn er echter niet in geslaagd de Franstaligen zo ver te krijgen mee een verklaring af te leggen. Zodra de SARiV zijn advies heeft afgeleverd, heeft de Vlaamse Regering dit opgevangen in een memorie van toelichting met dezelfde waarde.
Ondertussen blijkt dat in alle staten waar het verdrag reeds is goedgekeurd nog nooit een burger op basis van dit verdrag naar een rechtbank is gestapt. Dit onderstreept dat het verdrag geen directe werking heeft.
Als Vlamingen zijn we een groot voorstander van de inhoud van het verdrag. België is de laatste lidstaat van EU die het verdrag nog niet heeft goedgekeurd. Het verdrag niet goedkeuren, zou zwaardere negatieve gevolgen voor ons imago hebben dan het theoretisch risico dat ooit een Franstalige burger in Vlaanderen het verdrag zou gebruiken om een of ander initiatief te nemen. Dat gevaar lijkt me denkbeeldig. Indien we het verdrag niet zouden goedkeuren, zouden we echter het risico lopen op veel negatievere gevolgen voor ons imago.
De heer Verougstraete heeft het woord.
Voorzitter, ik zal even herhalen wat ik in de commissie heb verklaard. Ik heb een dubbel gevoel bij dit verdrag. Het is immers een tweesnijdend zwaard.
De inhoud van het voorliggend verdrag staat bij geen enkele fractie ter discussie. Het probleem is dat een in se goede tekst altijd binnen het kader van het Belgisch samenlevingsverband of naast-elkaar-levingsverband moet worden gezien.
Natuurlijk is het een goede zaak dat de artikelen 5, 6 en 8 een instrument vormen om voor de culturele goederen en diensten die de dragers van identiteit en waarden van een heel speciale aard zijn een uitzondering op het algemene vrijhandelsprincipe te krijgen. Op die manier wordt het recht van staten erkend om specifieke cultuuruitingen op hun eigen grondgebied te erkennen en te bevorderen. Op die manier kan de dreigende verdringing van kleinere culturen door dominante culturen worden tegengegaan en kan voor culturele goederen de facto een vorm van protectionisme worden ingeroepen. Dit is in se ook de bedoeling van het verdrag.
De artikelen 7, 11 en 14 van het verdrag leggen op het vlak van culturele uitingen en de verspreiding en de beleving ervan een aantal doelstellingen voor minderheden op. Op zich is hier niets mis mee. Binnen de Belgische context, een context waarmee we als Vlaams Parlement nog enige tijd rekening moeten houden, zou deze verwijzing naar minderheden in conflict kunnen komen met de vigerende indeling van het grondgebied in taalgebieden.
Het is dus allesbehalve ondenkbaar dat de Franstaligen misbruik zullen maken van dit verdrag om de verspreiding van de Franstalige cultuur in Vlaanderen, en vooral in de Rand rond Brussel, te promoten. Het feit al dat de Franse Gemeenschap heeft geweigerd in te stemmen met het opmaken en indienen van een interpretatieve verklaring bij dit verdrag, spreekt natuurlijk ook boekdelen. Een dergelijke verklaring zou immers betekenen dat dit verdrag enkel een interstatelijke uitwerking heeft en onschadelijk is voor intern Belgisch gebruik. Het mag duidelijk zijn dat de Franstaligen dit helemaal anders zien. Minister-president, u mag dan wel de memorie van toelichting inroepen als gezagsargument, waaruit zou moeten blijken dat er minder risico is op een mogelijk Franstalig misbruik dan wordt aangenomen, maar ik ben daar allerminst zeker van.
Kan Vlaanderen imagoschade oplopen, zoals wordt gezegd, als het er in feite op neerkomt dat de Franstaligen weigeren om duidelijkheid te scheppen over de vraag of ze dit verdrag niet zullen misbruiken om Belgische afspraken tussen de gemeenschappen te ondermijnen? Voor wie is dan de imagoschade? Voor de Franstaligen en niet voor Vlaanderen. Kortom, in een normaal land is er geen enkele reden om dit verdrag niet goed te keuren, maar België is jammer genoeg geen normaal land, en wij moeten als Vlamingen altijd en overal rekening houden met de manifeste onwil van de Franstaligen om redelijk te zijn en respect op te brengen voor andere culturen dan de hunne. Onze fractie zal zich dan ook onthouden.
De heer Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, ik wil enkele klemtonen leggen. Ik sluit me aan bij het verslag, dat de heer Roegiers heel goed heeft gebracht. Ik sluit me ook deels aan bij het betoog van de heer Caluwé. Het advies van de SARiV stelt wel degelijk dat er een risico bestaat van misbruik door de Franstaligen. Denkbeeldig is dat dus zeker niet.
Wat de inhoud van het verdrag zelf betreft, is er geen enkel probleem. Ik denk dat we allemaal voorstanders zijn van het beschermen en bevorderen van de culturele diversiteit. Het gaat dus over protectionisme voor culturele goederen. De heer Van Der Taelen en ik zelf zijn het er gisteren nog over eens geraakt dat cultuur inderdaad niet mag worden geïnstrumentaliseerd en niet zomaar een gegeven van economische waarde is. Toch sta ik hier met lood in de schoenen. Er is immers wel degelijk een risico dat de Franstaligen dit zullen misbruiken om Vlaanderen in een slecht daglicht te stellen. Ik vind het bijzonder jammer en heel pijnlijk dat we dat op die manier moeten doen. Er is een verdrag waar we volledig achter kunnen staan en waarmee we qua inhoud geen enkel probleem hebben, maar toch moeten we bang zijn voor ons imago en onze uitstraling. Het Vlaamse beleid zou kunnen worden aangevallen door Franstalige politici, die dit wel degelijk misbruiken. Ik vind dat zeer spijtig. Ik heb alle respect voor de grote en mooie Franse cultuur, maar het is heel erg dat we ons op die manier voortdurend moeten verdedigen, dat we in het defensief worden gedrongen.
Nu zijn er heel wat redenen waarom het risico dat de Franstaligen daadwerkelijk misbruik zouden kunnen maken van dit verdrag, inderdaad vrij gering is. Het heeft geen rechtstreekse werking tussen privépersonen. Het is een inspanningsverbintenis. Een groot deel van de rechten die worden toegekend in het UNESCO-verdrag, staan ook al in andere internationale verdragen, die eigenlijk veel strenger zijn geformuleerd en dus een grotere werking hebben in de internationale rechtsorde. Het Grondwettelijk Hof zal sowieso altijd moeten nagaan en controleren of het al dan niet toepasselijk is in de interne rechtsorde, en het is wel degelijk zo dat het Grondwettelijk Hof, in tegenstelling tot de Franstaligen, rekening houdt met de precaire evenwichten die er in België bestaan tussen Franstaligen en Nederlandstaligen.
De laatste opmerking die ik nog wil maken, is dezelfde die ik heb gemaakt toen we enkele maanden geleden ook het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) hebben goedgekeurd. Ook toen was er diezelfde angst voor misbruik door de Franstaligen. Ik heb toen gezegd dat we ervoor moeten zorgen dat we in ons eigen beleid sterk in onze schoenen staan, dat we voldoende zelfvertrouwen hebben om ons eigen beleid te verdedigen. Daarom ook roep ik nogmaals de Vlaamse Regering op om in te zetten op dat lobbywerk bij internationale organisaties en de internationale gemeenschap in het algemeen, om dat beleid te vertalen en het te verdedigen tegen eventuele imagoschade. Laat ons immers eerlijk zijn: ook al is er geen risico dat die rechten zouden worden toegekend, het feit dat de Franstaligen er gebruik van zouden maken, is op zich al voldoende om imagoschade op te lopen. (Applaus bij CD&V en de N-VA)
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, collegas, ik was niet aanwezig in de commissievergadering, waarvoor mijn verontschuldigingen, maar ik wil toch iets zeggen over dit ontwerp van decreet. Ik heb in 2005 namelijk een artikel geschreven over deze UNESCO-conventie, onder de titel: Oef, een halt aan het Amerikaans cultuurimperialisme. Deze conventie, collegas, is bedoeld om de dominantie van een of twee grote culturen in kleine cultuurgebieden tegen te gaan, en tegelijkertijd de diversiteit van het Europese, maar ook het Aziatische en Afrikaanse, cultuurpalet, dat patchwork van diversiteit, in ere te houden en ervoor te zorgen. Deze conventie is bedoeld om de eenzijdigheid tegen te gaan.
Ik begrijp uiteraard ook dat we daar, gelet op de communautaire gevoeligheden in eigen land, een zaak van maken. Maar mag ik u toch even op de eigenlijke inhoud van de zaak wijzen? Ik ben in mijn research trouwens ook op teksten van u gestoten, minister-president. U hebt daar ook lovende dingen over geschreven op uw blog. Ik ben daar blij om.
Het gaat om die diversiteit, en ik zou graag hebben dat we dat ook vanuit dat oogpunt bekijken. Het gaat inderdaad ook om noem het protectionistische, noem het bevorderende maatregelen ten bate van onze eigen Vlaamse cultuur, zoals wij bijvoorbeeld steun geven om Vlaamse tv-series te maken. Dat is een voorbeeld van het soort dingen die buiten die protectionistische handelsverdragen moeten blijven vallen, net om onze cultuur te bevorderen.
Ik zal u een illustratie geven. Van de auteursrechten die SABAM int, gaat meer dan 50 procent naar de Verenigde Staten van Amerika. Als dat geen bewijs is van de ongelooflijke dominantie van de Amerikaanse muziekcultuur in onze samenleving! En dus, met alle respect voor de zorg die de meesten onder ons hebben over een eventuele dominantie van de francofone/Waalse cultuur: daar gaat het eigenlijk ten gronde niet over. Als we daar nog bang voor zouden zijn, wordt het hoog tijd om minister Schauvliege aan te moedigen om werk te maken van een cultureel akkoord met de Franse Gemeenschap.
Ik roep ten volle op om de diversiteit in de meest brede zin te bekijken en het als één groot pleidooi te bekijken voor dat patchwork van diversiteit van culturen op onze wereldbol. (Applaus bij Groen!)
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik heb u goed beluisterd, maar er is eigenlijk niemand in dit halfrond die de tekst van het voorliggende verdrag ter discussie stelt. Integendeel, iedereen vindt dit een prima verdragstekst, die tegemoetkomt aan een zeer lovenswaardige doelstelling. De Vlaamse Regering heeft terecht zeer actief meegewerkt aan de totstandkoming van dit verdrag.
Collegas, indien wij in een normaal en fatsoenlijk land zouden leven, dan zou er geen enkel probleem zijn. Dan zou dit verdrag al in 2007 goedgekeurd zijn en zou het intussen in werking zijn getreden. Helaas is dit geen normaal en fatsoenlijk land. Helaas is dit België.
De verslaggever heeft al verwezen naar artikel 7, dat bepaalt dat de verdragspartijen de omstandigheden moeten scheppen om personen en groepen toe te laten cultuuruitingen te scheppen, te gebruiken en te verspreiden. De partijen moeten daarbij rekening houden met bepaalde doelgroepen, waaronder minderheden.
Collegas, wanneer er in dit parlement een verdragstekst passeert waarin de term minderheden voorkomt, dan gaan alle knipperlichten branden. In een normaal en fatsoenlijk land zou dat niet hoeven, maar dit is België. Het is gewoon een feitelijke vaststelling dat de Franstaligen internationale verdragen en internationale instellingen misbruiken om Vlaanderen onder druk te zetten, om grondwettelijk verankerde afspraken en evenwichten onderuit te halen. Om dit risico te neutraliseren, is er een heel eenvoudige oplossing: een interpretatieve verklaring die samen met de akte van ratificatie wordt ingediend. Dat is niets uitzonderlijks, wat de Franstaligen ook mogen beweren, want acht andere landen hebben dat in het kader van dit verdrag ook gedaan.
De heer Caluwé noemt het een klein en denkbeeldig risico. Het is dan wel vreemd dat, toen dit verdrag in 2007 een eerste keer in dit parlement werd besproken, de Vlaamse Regering en alle Vlaamse partijen op dezelfde golflengte zaten: wel een stemming in commissie, maar geen stemming in de plenaire zonder een interpretatieve verklaring.
In een normaal en fatsoenlijk federaal land zou het geen probleem mogen zijn om tussen gefedereerde entiteiten tot zon verklaring te komen. Uiteindelijk staat daar namelijk alleen maar in dat men dit verdrag niet zal misbruiken om elkaar de duvel aan te doen. Dat de Franstaligen pertinent geweigerd hebben om tot zon verklaring te komen, zegt eigenlijk alles.
Minister-president, de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement willen nu ontsnappen via de nooduitgang, het toch goedkeuren zonder interpretatieve verklaring. In plaats daarvan komt er een duidelijke vermelding van het Vlaamse standpunt in de memorie van toelichting. En we moeten dit dringend doen want anders zal Vlaanderen imagoschade oplopen. Dat moet men mij trouwens nog eens uitleggen: Vlaamse imagoschade ten gevolge van een Franstalige weigering, maar ook Vlaamse imagoschade in een Belgische federatie waar er na meer dan driehonderd dagen na de verkiezingen nog altijd geen federale regering is. Straks denkt de buitenwereld nog dat er in dit land een probleem is.
Hoe men het draait of keert: dit is toch wel een bijzonder pijnlijke situatie. In 2007 vonden de Vlaamse Regering en alle Vlaamse partijen een interpretatieve verklaring absoluut noodzakelijk, een sine qua non. Vier jaar later ontwikkelt de Vlaamse Regering op basis van precies dezelfde verdragstekst een redenering waaruit blijkt dat die verklaring dan toch niet zo noodzakelijk is. Stoere taal in 2007, maar vandaag staan zowel de regering als het parlement toch wel met de broek op de knieën.
En welk signaal zendt dit Vlaams Parlement nu eigenlijk uit? In 2007 stelt men een duidelijk ultimatum. Nadien stelt men vast dat de Franstaligen 'non' zeggen elke gelijkenis met situaties op andere niveaus is niet toevallig , slikt men het ultimatum in en keurt men het verdrag toch goed, zonder interpretatieve verklaring. Hoeveel keer kan men dit doen? Eén keer, vrees ik. Soortgelijke stellingnames in de toekomst zullen compleet ongeloofwaardig zijn.
Daarom, voorzitter, wil ik benadrukken dat dit een uitstekende verdragstekst is, maar dat de manier waarop hij uiteindelijk in de plenaire vergadering gekomen is, zonder meer pijnlijk is. Ik hoop dan ook dat er toch verschillende collega-parlementsleden zullen zijn die met een symbolische onthouding het Franstalig gebrek aan loyaliteit aanklagen. Ik zal in elk geval een van hen zijn.
Minister Peeters heeft het woord.
Voorzitter, ik wil in eerste instantie de verslaggever bedanken voor zijn volledig en accuraat verslag. Ook wil ik alle commissieleden bedanken voor het debat in de commissie en ook diegenen die hier het woord hebben gevoerd.
Er is hier nog eens onderstreept dat niemand, noch de meerderheid, noch de oppositie een probleem heeft met de inhoud van wat hier voorligt, maar dat wel de problematiek van artikel 7, 11 en 14 is aangesneden, die ook in 2007 het voorwerp van discussie was.
Wij, en ik in het bijzonder, hebben gevraagd om een oplossing te zoeken voor die bezorgdheid die in 2007 was verwoord. Ten eerste door duidelijk naar een interpretatieve verklaring te vragen. Toen daar heel duidelijk een negatief antwoord op kwam wat ik trouwens samen met u betreur is er gezocht naar andere mogelijkheden om met respect voor de bezorgdheid die in 2007 ook kamerbreed aanwezig was, te beantwoorden. Wij hebben, zoals de verslaggever heeft aangehaald, een advies gevraagd aan de adviesraad, we hebben de memorie van toelichting aangevuld en ik heb in de commissie, mijnheer Van Overmeire en mijnheer Verougstraete, uitdrukkelijk meegegeven dat er in tussentijd uiteraard een aantal elementen zijn bijgekomen. Zo zijn we bijvoorbeeld inmiddels al drie jaar verder en is het verdrag dus ook al drie jaar van kracht. Verder heb ik in de bespreking duidelijk onderstreept dat, met de wettelijke aanpassing, het Grondwettelijk Hof zich moet uitspreken over discussies op basis van dit verdrag.
Ten derde: geen enkele verklaring waar de heer Van Overmeire naar heeft verwezen, houdt verband met artikel 7 en met de minderheden. De afgelopen drie jaar is in de lidstaten geen enkel probleem ontstaan over de toepassing of het misbruik van dit verdrag met betrekking tot minderheden.
In de commissie heb ik al gezegd wat de heer Diependaele hier ook stelde, en ik wil dat hier herhalen: Vlaanderen wil nog meer op de internationale instellingen wegen. Ik was voor UNESCO-bijeenkomsten in Parijs en Genève. Ik zal dat blijven doen en daar de nodige energie en tijd voor vrijmaken, op voorwaarde dat het Vlaams Parlement dit natuurlijk toelaat. Wij moeten de internationale instellingen bezoeken, akkoorden afsluiten en ervoor zorgen dat men zeer goed weet wat bij ons gebeurt. In Genève heb ik met minister Muyters drie akkoorden afgesloten om ervoor te zorgen dat men onze rol leert kennen en ook waardeert. Dat moeten we voortzetten.
Natuurlijk zou het zeer spijtig zijn mocht men in België de artikelen 7, 11 en 14 van dit verdrag misbruiken. Ik kan u wel verzekeren dat alle zorg is uitgegaan naar de voorkoming van dat misbruik. Alle argumenten zijn in de commissie aan bod gekomen. Ik vraag dus met aandrang dat het Vlaams Parlement dit verdrag kamerbreed goedkeurt. Want wat de heer Caron hier heeft gezegd, is zeer juist: dit verdrag is voor de verdere uitbouw van onze cultuur van essentieel belang.
Voorzitter collega's, ik wil even reageren op wat minister-president Peeters zei. Volgens hem is in geen enkele van de acht interpretatieve verklaringen die door andere landen zijn neergelegd, verwezen naar artikel 7. Dat is geen sterk argument, want een interpretatieve verklaring is steeds gebaseerd op een specifieke, nationale context, die voor elk land verschilt. Er zijn niet zo veel landen als België, en gelukkig maar.
Ik wil het debat in de commissie niet overdoen. Ik twijfel er niet aan dat we uniek zijn, maar ik benadruk toch dat in de rest van de wereld nog wel landen zijn waar de problematiek van minderheden aanwezig is. Ook in die landen is het verdrag goedgekeurd en geratificeerd, en dat gaf de afgelopen drie jaar geen aanleiding om op basis van dit verdrag en dan vooral van artikel 7 politieke manoeuvres op gang te trekken. Ik ga er dus van uit dat op basis van onze aandacht voor deze zaak en met wat er in de memorie van toelichting staat, we gerust mogen zijn. De heer Diependaele stelde de vraag in de commissie wat die memorie waard is. Juristen weten dat de wettekst de leidraad is, maar in geval van discussies is de memorie van toelichting een belangrijk document.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2010-11, nr. 867/1)
De artikelen 1 tot en met 3 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.