Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2009. Derde aanpassing
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2009. Derde aanpassing
Ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2010
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2010
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van de ontwerpen van decreet.
We bespreken nu het beleidsdomein Onderwijs en Vorming.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, heren ministers, collegas, ik denk dat ik mag stellen dat we twee weken geleden een boeiende bespreking hielden in de commissie Onderwijs over de begrotingscontrole 2009 en de begroting 2010. In onze betogen vanuit CD&V, hebben wij in de eerste plaats positief gereageerd op de keuze van deze regering om zowel de welzijnssector als het onderwijs te sparen in de besparingsronde.
Mijnheer de minister, CD&V hoopt dat u erin slaagt om de keuze die de regering heeft gemaakt, ook in de toekomst aan te houden. Bij de besparingen die nu worden doorgevoerd, hebben wij positieve opmerkingen, maar ook enkele aandachtspunten en nadrukkelijke vragen. Ik begin met onze positieve opmerkingen.
De besparingen in het onderwijs zijn het resultaat van een ruime overlegronde. U hebt in de commissie toegelicht op welke manier u te werk bent gegaan en daaruit kunnen wij concluderen dat de sociale partners intensief betrokken zijn geweest bij deze oefening, en dat waarderen wij ten zeerste. In de besparingen is de keuze gemaakt om zo weinig mogelijk te raken aan de omkadering. Dat is onzes inziens de juiste keuze. Als we kijken naar de vele en complexe vragen die vandaag op onderwijsinstellingen afkomen, dan is de omkadering die wij daarvoor ter beschikking stellen om gepaste antwoorden te bieden, broodnodig.
Er wordt een programmatiestop ingevoerd in het secundair onderwijs. Mijnheer de minister, wij zijn zeer tevreden met het engagement dat u in de commissie hebt genomen om de programmatiestop niet toe te passen op de deeltijdse systemen, omdat wij daar de vorige legislatuur pas een hervorming hebben doorgevoerd.
Ook in moeilijke tijden is het nodig om de toekomst voor te bereiden. Dat vraagt middelen voor expertiseontwikkeling en begeleiding. Mijnheer de minister, wij zijn tevreden dat u de keuze herziet om de middelen voor de projecten vanuit de drie centra verbonden aan het Steunpunt Gelijke Onderwijskansen (GOK) met één pennentrek volledig te schrappen. Net in de lijn van een gelijkekansenbeleid in het onderwijs mag de expertise die deze centra hebben opgebouwd, niet verloren gaan en moet die juist verder worden aangeboord.
Wij vragen dat de contracten die deze centra hebben afgesloten voor dit schooljaar verder kunnen lopen en dat zij in de toekomst op hun specialisatiedomein hun rol verder kunnen spelen in de onderwijsvernieuwing die wij willen realiseren. Zowel voor het beleidsprogramma rond taal, de brede school, leerzorg als de hervorming secundair onderwijs zullen we de expertise van het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO), het Steunpunt Diversiteit en Leren (SDL) en het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) heel erg nodig hebben.
Wij zijn tevreden dat de overheid zich engageert om een grondige evaluatie te maken van de maximumfactuur in zowel kleuter- als lager onderwijs. Vorige legislatuur werd een broos evenwicht bereikt over het nieuwe financieringsmechanisme. Wij hebben bij de behandeling van het decreet heel duidelijk gesteld dat de toepassing van een maximumfactuur mogelijk is indien de scholen voldoende werkingsmiddelen krijgen. Mijnheer de minister, de reglementering omtrent de maximumfactuur kan niet los worden gezien van de financiering van het leerplichtonderwijs, maar ook niet van de reglementering met betrekking tot studiefinanciering. Daarom vragen wij om bij de evaluatie van de maximumfactuur ook deze drie elementen onder de loep te nemen.
Na deze positieve punten geef ik nog enkele bekommernissen en vragen mee. Mijnheer de minister, u wilt tijdens deze legislatuur het debat over de loopbaan van de leerkracht starten. De problemen die wij in Vlaanderen ervaren, zijn bekend. We moeten onder andere meer aandacht schenken aan de jonge leerkracht. Te veel van hen verlaten het onderwijs binnen de vijf jaar omdat de opdracht te zwaar is, de werkomstandigheden onvoldoende aangepast en de werkzekerheid in het begin van de loopbaan nihil.
Opmerkelijk is dat in de gedachtewisseling die we in december in de commissie hielden over de Europese Raad voor Onderwijs van eind november, naar voren kwam dat ons land zich engageert om in te zetten op: het attractiever maken van het beroep van leerkracht, het introduceren van inductieprogrammas, het mogelijk maken van verdere professionele ontwikkeling van leerkrachten, het aanmoedigen van mobiliteit van leerkrachten en het wegnemen van administratieve lasten bij schooldirecties. Als we deze engagementen plaatsen naast de besparingen die we nu doorvoeren op mentoruren, de nascholing en de professionalisering van leerkrachten, dan mogen we niet schrikken dat het onderwijsveld signalen stuurt van onbegrip.
U hebt, mijnheer de minister, in de commissie gesteld dat de begeleiding van jonge leerkrachten een opdracht is van het volledige schoolteam en dat dit binnen de opdrachten van het normaal beschikbare personeelskader moet gebeuren. U hebt eveneens gewezen op een aantal toepassingen in de praktijk die niet bepaald goede voorbeelden zijn. U sprak over een ander systeem van mentorschap dat mogelijk moet zijn.
Het is vandaag duidelijk dat deze besparingsmaatregel zwaar aankomt in de scholen en als een ander signaal wordt geïnterpreteerd dan hoe wij het als overheid bedoelen. Leerkrachten die een mentoropleiding hebben gevolgd, voelen zich niet gewaardeerd in die keuze. Het is natuurlijk afwachten hoe de scholen zullen omgaan met deze besparingsmaatregel en welke invulling zij zullen geven aan het mentorschap.
Daarom vragen we u om een goed signaal aan het onderwijsveld te geven en duidelijk te maken dat we belangstelling opbrengen voor beginnende leerkrachten en van hen verwachten dat ze op een goede manier aan de slag gaan. Wij vragen u ook om op te volgen op welke manier het onderwijsveld het mentorschap vanaf nu vorm zal geven en om na te gaan of we dat in de toekomst ter discussie moeten stellen. Ten slotte vragen we op korte termijn een debat over de loopbaan van de leerkrachten.
Wij willen ook onze bekommernis uiten over de besparingen op de nascholingsbudgetten en de bedrijfsstages. De sterkte van ons onderwijs wordt grotendeels bepaald door de expertise van de leerkracht. We hebben nog maar pas kunnen kennisnemen van het onderzoeksrapport dat erop wijst dat moet worden gesleuteld aan de nascholing van leerkrachten. Leerkrachten volgen te weinig bijscholing. Wij stellen vast dat meer competentieontwikkeling nodig is om klaar te zijn voor de belangrijke dossiers die op hen afkomen. Ik denk dan onder meer aan de leerzorg.
In een stedelijke context is onder meer de nood aan ondersteuning en begeleiding van de omgang met diversiteit in de scholen en taalontwikkeling enorm groot. Het feit dat de extra premie waarin was voorzien om leerkrachten toe te staan in juli of augustus een bedrijfsstage te lopen, niet is gebruikt, toont aan dat andere maatregelen nodig zijn om leerkrachten te vormen voor het onderwijs van de toekomst. Onze vraag en bekommernis is hoe, via welke maatregelen u de competentieontwikkeling van leerkrachten gaat verbeteren, in een periode dat wordt bespaard op nascholingsbudgetten en de premie voor bedrijfsstages. Hoe zullen we in de toekomst resultaten boeken?
Met deze vraag wil ik mijn tussenkomst afsluiten. Wij beoordelen de begroting als positief, maar we zijn ook kritisch. Naast positieve engagementen van de minister, waar wij zeer tevreden over zijn, hebben wij toch twee grote bekommernissen. Want wij willen dat het gelijkekansenbeleid, waar CD&V voluit voor kiest, wordt gegarandeerd. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, collegas, ik wil hier kort herhalen wat in de commissie al is gezegd: ondanks duidelijke afspraken tussen regering en parlement is ook deze regering er niet in geslaagd het afgesproken tijdspad te respecteren. Zo werd het programmadecreet niet tijdig ingediend, wat tot gevolg had dat de tijd die de adviesraden kregen, tot het minimum werd herleid. Veel adviesraden hebben hierover hun ongenoegen geuit. Aangezien het programmadecreet heel wat bepalingen over onderwijs bevat die een weerslag hebben op de begroting, heeft dit ertoe geleid dat heel wat zaken, na het advies van de Raad van State, nog per amendement moesten worden aangepast. Dit alles heeft de transparantie en de werkbaarheid uiteraard niet verhoogd.
Naast procedurele bezwaren kunnen we stellen dat het niet eenvoudig is om in tijden van besparing een begroting op te stellen. Waar men in het verleden enkel moest kiezen wat men eerst zou doen, komt het er nu op aan te kiezen wat men wil behouden. Hoewel het Vlaams Belang een aantal van uw keuzes kan volgen en kan bijtreden, zoals het wegsnoeien van de niet-gebruikte kredieten en het besparen op een aantal zaken die niet rechtstreeks bijdragen aan het onderwijs, kunnen we over het algemeen toch wel stellen dat we het niet eens zijn met de door u gemaakte keuzes.
U hebt het nochtans slim of moet ik zeggen leep? aangepakt. Toen bij het begin van de legislatuur duidelijk werd dat fors moet worden bespaard, liet u een zogenaamde IKEA-catalogus van mogelijke besparingen opmaken. Deze werd nadien bewust? gelekt, zodat grote beroering ontstond in de onderwijswereld over een mogelijke besparing op het loon van de leerkrachten. U haastte zich toen om te verkondigen dat daar helemaal geen sprake van zou zijn en dat u de besparingen elders zou gaan zoeken. En, wat bleek toen de begroting bekend raakte: er werd inderdaad niet rechtstreeks bespaard op de lonen van de leerkrachten.
U vergat er wel bij te vermelden dat u de lonen niet ging indexeren, wat onrechtstreeks ook neerkomt op een besparing.
Bij de bespreking in de commissie beweerde u dat dit helemaal geen besparing is, maar in de toelichting bij de begroting lezen we wel zwart op wit: De gezondheidsindex werd niet toegepast omwille van de noodzakelijke besparingen van de Vlaamse overheid. Dit betekent een besparing van 15 miljoen euro. En iets verder staat: Dit heeft een besparing van 14,5 miljoen euro tot gevolg.
Mijnheer de minister, na de bekendmaking van uw begroting leek het wel of iedereen blij was, ook de vakbonden. Niemand die nog echt lastig ging doen over de andere, door u doorgevoerde besparingen, tenminste dat hoopte u. Tot vorige week bleek dat er ergens een tekort was van 70 miljoen euro voor de uitbetaling van de lonen van de leerkrachten. Het is dan ook logisch dat de leerkrachten zeer ongerust reageerden op dit bericht. Tenslotte hadden ze eerder ook al via de pers moeten vernemen dat er op hun lonen ging worden bespaard.
De spelletjes die nadien in dit parlement en tussen de verschillende ministers onderling werden gespeeld, droegen er niet toe bij deze ongerustheid weg te nemen. Want, in plaats van onmiddellijk tekst en uitleg te geven, kwam u niet verder dan te zeggen dat de leerkrachten niet ongerust moesten zijn want dat ze hun loon op tijd zouden krijgen. Vragen stellen in het parlement over dat tekort was echter onmogelijk. Alles werd, meerderheid tegen oppositie, verwezen naar gisteren en vandaag.
Toen de oppositie alsnog probeerde meer uitleg te verkrijgen, reageerde u zeer gepikeerd dat men moest ophouden onheilstijdingen en verhaaltjes de wereld in te sturen. U verwees dan naar een zeer technische uitleg die u onmogelijk in de commissie kon geven. Intussen hebben we kunnen lezen, en gisteren kunnen horen, dat de plooien weer gladgestreken zijn en dat een deel van die 70 miljoen euro ondertussen al gevonden is. En de rest, liet minister-president Peeters, ook gisteren nog, optekenen, zullen we wel vinden bij de begrotingscontrole van 2010. Of, om het met de woorden van een andere CD&Ver te zeggen: Dat probleem lossen we wel op wanneer het zich stelt.
Het spijt me, mijnheer de minister, maar aangezien we oppositieleden zijn, hebben we geen weet van wat er allemaal binnen de meerderheid aan de gang is. Wij moeten dus afgaan op wat we in de kranten lezen en op de uitleg die we van de regering krijgen. En die vind ik, ondanks uw uitleg van gisteren, nog steeds ondermaats. Het is al te gemakkelijk om nu de oppositie de mond te snoeren door te stellen dat alles is opgelost en dat de leerkrachten zich geen zorgen moeten maken. Ik vrees dat net door deze manier van werken de leerkrachten zich wel zorgen gaan maken.
Een tweede heikel punt in uw begroting, mijnheer de minister, betreft de scholenbouw. AGIOn heeft onlangs in een publicatie nog aangetoond hoe groot de nood is bij de scholen. De doorlooptijd van een subsidieaanvraag is, ondanks de extra structurele middelen toegekend tijdens de vorige legislatuur, niet noemenswaardig korter geworden. Omdat iedereen ervan overtuigd is dat we met de reguliere middelen nooit zullen toekomen om deze toch wel zeer grote nood te lenigen, werd in de vorige legislatuur het zogeheten DBFM-decreet unaniem goedgekeurd. Ondanks het feit dat we nog heel wat vragen hadden bij dit decreet, heeft ook onze fractie dit goedgekeurd. De verwachtingen bij de scholen waren hoog, en minister Vandenbroucke maakte zich sterk dat de scholen snel zouden kunnen worden gebouwd.
Algauw bleek dat dit optimisme ongegrond was. Want hoewel de vertragingen die het concept opliep, te verantwoorden waren omwille van het hoge bedrag waarover het ging de uiteindelijke gunning van het contract was er slechts helemaal op het einde van de legislatuur. Tijdens de actuele vraag van de heer De Meyer begin deze maand bleek nog maar eens dat het allemaal wel zeer traag gaat. Bovendien blijkt dat het bedrag voor de beschikbaarheidsvergoeding, dat oorspronkelijk was vastgelegd op 75 miljoen euro, nu opgetrokken wordt tot 100 miljoen euro.
Ik herinner me van de vorige legislatuur dat het vastleggen van het bedrag van de beschikbaarheidsvergoeding een impact had op de meerjarenbegroting. Voormalig minister Van Mechelen stelde letterlijk in zijn beleidsbrief Financiën 2006-2007: Inzake budgettaire inpasbaarheid is het noodzakelijk dat de kredieten voor de beschikbaarheidsvergoeding zowel nu als in de toekomst voorzien zijn in de meerjarenbegroting. Het is het bedrag dat beschikbaar is voor de betaling van de beschikbaarheidsvergoedingen dat het uiteindelijke bedrag van het investeringsvolume zal bepalen.
Kunt u me uitleggen, mijnheer de minister, waarom het geplande bedrag van die vergoeding plots wordt opgetrokken? Zat dit dan niet in de onderhandelingen? Waarom kan de kredietverstrekker nu plots vragen dit bedrag te verhogen? En vooral, welke impact zal dit hebben op de meerjarenbegroting?
Mijnheer de minister, bij de toelichting van uw begroting in de commissie stelde u triomfantelijk dat er niet zou worden bespaard in de klassen. Helaas, na het doornemen van uw begroting en na het oplijsten van alle besparingen, moeten we vaststellen dat u wel degelijk gaat besparen in de klassen.
In eerst instantie s chrapt u immers de mentoruren. U redeneert dat deze uren niet overal gebruikt worden voor datgene waarvoor ze bedoeld waren. Dat klopt wellicht, maar het systeem dan zomaar afschaffen, is toch duidelijk het kind met het badwater weggooien.
Toen de mentoruren ingevoerd werden, heeft mijn fractie al gewaarschuwd dat een dergelijk klein pakket uren niet zou volstaan om deze opdracht goed uit te voeren en dat heel wat scholen hier dus zeer creatief mee zouden omspringen. Wanneer de tijd ons gelijk geeft, dan reageert de overheid niet met een bijsturing maar schaft ze deze uren eenvoudigweg af. Mijnheer de minister, ik weet heus wel dat er scholen zijn die met de hen toegekende uren prachtig werk geleverd hebben, maar ik ben er bijna zeker van dat hierbij nog vele extras moeten worden geteld die buiten deze uren gepresteerd werden.
In de commissie hebben zowat alle fracties, zowel meerderheid als oppositie, hun bezwaren geuit bij het schrappen van deze uren. Niemand begreep waarom u juist zult besparen op dat item dat uw voorganger zo belangrijk vond, namelijk een goede begeleiding van beginnende leerkrachten. Mijnheer de minister, enerzijds zegt u in uw beleidsnota dat de leerkracht de spilfiguur is van het hele onderwijsgebeuren, anderzijds schaft u net dat kleine pakket uren af dat zorgt voor een begeleiding van die beginnende leerkracht. Dit zorgt ervoor dat u niet echt geloofwaardig overkomt als minister. Binnenkort wordt hier het nieuwe arbeidsmarktrapport besproken. Daarbij zult u toelichten wat uw plannen zijn om leerkrachten langer in het onderwijs te houden en om hen een boeiende loopbaan te bieden. Nu schrappen in dat kleine aanbod dat er nu al is om leerkrachten te begeleiden bij het begin van hun loopbaan, laat mij het ergste vrezen.
Als verdediging voor het schrappen van de mentoruren zei u in de commissie dat het merendeel van de mentoruren ging naar relatief jonge leerkrachten. Als ik de cijfers erop nasla, dan vind ik dat u toch wel een eigenaardige redenering hanteert. Op de 2100 mentoren zijn er maar liefst 1600 die meer dan tien jaar ervaring hebben. En om even uit eigen ervaring te spreken, het zijn niet altijd de oudste leerkrachten die de beste mentoren zijn. In mijn voormalige school werd het mentorsysteem al toegepast nog voor er officieel uren voor toegekend werden. Dit berustte dan ook louter op vrijwillige inzet. Daar bleek dat leerkrachten met zon tien à vijftien jaar ervaring, dus in de leeftijdsklasse vanaf 36 jaar, zeer goede mentoren waren. Uw redenering dat de mentoruren moesten worden afgeschaft omdat ze niet hoofdzakelijk door eindeloopbaanleerkrachten ingevuld werden, lijkt me dus zeer eigenaardig. Ik denk dat de reacties uit de onderwijswereld ook zeer duidelijk zijn.
Mijnheer de minister, we zijn het met u eens dat het systeem van de korte vervangingen in het secundair onderwijs niet werkt. Ook wij hebben immers de signalen opgevangen dat scholen geen vervangers vinden voor slechts enkele uren. Dat u dit systeem afschaft, lijkt ons logisch. Wat minder logisch is, is dat er geen oplossing voor de scholen in het vooruitzicht wordt gesteld. Als oppositielid huldig ik altijd de regel dat het niet volstaat om iets af te schaffen, maar dat er dan steeds een andere oplossing moet worden voorgesteld. Ik wil daarom nogmaals de vraag herhalen die we reeds bij de bespreking in commissie hebben gesteld: hoe zult u het probleem opvangen waarmee scholen geconfronteerd worden als een leerkracht slechts voor korte tijd afwezig is? Iedereen kent hier immers de verhalen van klassen die soms vijf tot zes uur studie hebben op een dag. Welke oplossing stelt u in het vooruitzicht, mijnheer de minister?
We hebben ook nog een aantal vragen over de bedrijfsstages en over de problematiek van de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfswereld, maar we hebben die in de commissie al grondig behandeld.
Mijnheer de minister, we zijn ons ervan bewust dat ook u in tijden van besparingen keuzes moet maken. Zonder het enorme werk dat uw administratie heeft verzet te willen onderschatten, gaan wij er echter van uit dat u niet de juiste keuzes hebt gemaakt. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, ik wil mijn betoog graag beginnen met een algemene opmerking. Mijn fractie en ikzelf hebben uiteraard groot begrip voor de inspanningen die de regering wil leveren om op korte termijn opnieuw een begrotingsevenwicht te bereiken. De schulden van vandaag zijn immers de belastingen van morgen.
Maar om een goed onderwijsbeleid te voeren, is er zeer veel geld nodig. En daarom vinden we het bijzonder pijnlijk dat er niet alleen 70 miljoen euro te weinig werd begroot voor de uitbetaling van de lonen, maar dat daar bovenop nog eens 72 miljoen euro moet worden bespaard in de begroting van 2010. Zelf ga ik niet opnieuw in op de discussie die we gisteren hebben gevoerd over de problematiek van de uitbetaling van de lonen. Ik zal u dat niet aandoen, mijnheer de minister. Ik denk dat daar al ruimschoots over is gediscussieerd. Ik vrees dat we het aan het einde nog niet eens zouden zijn.
Net zoals voor Onderzoek en Ontwikkeling kan hier wel de vraag gesteld worden of het niet verstandiger was geweest om de middelen in het onderwijs minstens te handhaven en binnen het budget te zoeken naar efficiëntiewinsten, de term die de minister-president gebruikt, om er zo voor te zorgen dat we onze jongeren nog meer wapenen voor de arbeidsmarkt. Want het klopt inderdaad, minister Muyters, dat de grootste uitdaging voor de toekomst erin bestaat te verhinderen dat jongeren uitstromen zonder een diploma. U hebt daarover een partijtje armworstelen gehouden met de federale minister van Werk. Ik wil er u toch graag attent op maken dat deze regering maatregelen kan nemen om deze ongekwalificeerde uitstroom aan te pakken. En dat gebeurt in deze begroting voor Onderwijs dus niet. Dat had gekund door een hervorming van het secundair onderwijs, door sterk in te zetten op deeltijds leren en werken, door in te zetten op sterke leraren. De besparing in het onderwijs staat dus enigszins in contradictie met deze grote maatschappelijke uitdagingen. Het gevaar bestaat dat, door deze moeilijke keuze, misschien wel wordt gesneden in toekomstkansen van onze jongste generatie.
Bovendien betreurt onze fractie dat daarbij de dingen niet worden gezegd zoals ze zijn. De minister van Onderwijs gaat er prat op dat in deze begroting niet wordt bespaard op de kap van leerkrachten. We hebben ook al in de commissie aangetoond dat dit niet klopt. Dat blijkt uit de optelsom die we hebben gemaakt van het aantal jobs die door besparingen verloren gaan. De minister redeneert dat, als iemand op pensioen gaat of niet vervangen wordt, er geen jobverlies is. Dat klopt uiteraard niet. Onze teller staat op ongeveer 1500 jobs. Het afschaffen van de pedagogische coördinatie, het afschaffen van de korte vervangingen in het secundair onderwijs, het afschaffen van de mentoruren, het stopzetten van de programmering in het secundair onderwijs, het aanpassen van het aanwendingspercentage in het deeltijds kunstonderwijs (dko), de niet-indexering van de werkingsmiddelen, het bijsturen van de deelbudgetten in het hoger onderwijs: dat alles is goed voor verlies van 1500 jobs.
Naast het feit dat het wel degelijk om een reëel jobverlies gaat, wil ik graag nog even inzoomen op de gevolgen van deze keuzes voor het onderwijs in Vlaanderen en in Brussel. De gevolgen van deze keuzes, de reële besparingen, staan trouwens in tegenstelling met de doelstellingen uit de beleidsnota. Ik weet het, mijnheer de voorzitter, de beleidsnota mag hier eigenlijk niet besproken worden, maar ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik die al even heb gelezen.
Mevrouw De Knop, u mag hier ter sprake brengen wat u denkt ter sprake te willen brengen. Ik zou niet weten waarom u niets zou mogen zeggen over de beleidsnota. U richt zich tot mij omdat u denkt dat u dat van mij niet mag.
Ik weet dat ik voorzichtig moet zijn.
De minister schaft de pedagogische coördinatie in het beroepssecundair onderwijs (bso) af. Wij vragen ons af hoe de minister dit rijmt met een herwaardering van het bso, waarvoor hij pleit in zijn beleidsnota. Het gaat immers om een belangrijke leerlingengroep, waarmee, mits goede begeleiding, veel kan worden bereikt. Deze coördinatie is belangrijk om het lerarenberoep opnieuw aantrekkelijker te maken, een doelstelling die ook de minister voorop stelt. De minister oordeelt dat deze middelen niet efficiënt werden aangewend, maar, zoals mevrouw Michiels daarnet aangaf, in plaats van het gevoerde beleid te evalueren, voert hij gewoon een tabula rasa door. Dat vinden we bijzonder jammer. Daar komt nog bij dat ook de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) het belang van de uitbouw en ondersteuning van beginnende leraars sterk onderstreept en stelt dat hiervoor nieuwe middelen moeten worden gereserveerd.
Mijnheer de minister, in uw beleidsnota schrijft u eveneens dat u het lerarenberoep aantrekkelijker wil maken. Maar u bespaart wel in de korte vervangingen en de mentoruren. U zorgt ook niet voor de beloofde Brusselpremie, en bespaart met 20 percent op de middelen voor nascholing. Dat zou volgens u allemaal geen invloed mogen hebben op de motivatie van de leerkrachten. Nu weet ik wel dat leerkrachten supermensen zijn, maar toch durf ik mij afvragen wat u dan wel uit de kast zult halen om het lerarenberoep aantrekkelijk te maken op korte termijn en om de motivatie bij leerkrachten hoog te houden.
Met deze besparing in de artikels van het decreet van 8 mei 2009 haalt de nieuwe minister de recentste wapenfeiten van de vorige minister van Onderwijs onderuit. De minister zegt dat niet met zoveel woorden maar het komt erop neer dat hij de meest recent verworven en vernieuwende initiatieven van zijn voorganger onderuit haalt.
Over de mentoruren hebben ons massas reacties bereikt, niet het minst van de directies. Jarenlang werd er voor een dergelijk systeem gepleit, en nu het eindelijk verkregen was, weliswaar nog niet volmaakt, schaft de minister het alweer af.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Mevrouw De Knop, u geeft een heel interessante uiteenzetting maar gisteren heeft uw fractieleider gezegd dat er in de Vlaamse begroting totaal onvoldoende wordt bespaard en dat we in 2010 al naar een evenwicht moeten gaan. Hij ziet nergens structurele besparingen. Nu komt u hier uiteenzetten dat er 500 mensen weg moeten en u pleit voor de herwaardering van de leerkrachten en voor meer toelagen voor werkingskosten. Is er nog enige coherentie in het discours? Enerzijds moeten we in 2010 naar een evenwicht gaan, dat betekent dat er nog 500 tot 600 miljoen euro bijkomend moet worden bespaard en de schulden helemaal moeten worden afgebouwd, en anderzijds pleit u voor meer uitgaven en zegt u dat er blijkbaar wel structureel wordt bespaard.
Er is wel degelijk coherentie in ons verhaal. U mag gelukkig zijn dat u hetzelfde plaatje dat u gisteren al een aantal keren hebt afgespeeld, telkens opnieuw kunt herhalen. Dat is bijzonder fijn voor de meerderheid maar volgens ons hadden er andere keuzes kunnen worden gemaakt. Wij denken dat er wel degelijk op onderwijs moet worden ingezet. Het is niet mijn taak om te zeggen op welke punten wel moet worden bespaard, maar in elk geval volgens ons niet in dit beleidsdomein. Als het dan toch moet gebeuren we hebben er begrip voor dat alle beleidsdomeinen worden getroffen vinden we het een beetje jammer dat er precies wordt bespaard waar er extra inspanningen nodig zijn. Ik ben niet inconsequent. De minister schrijft zelf in zijn beleidsnota dat hij de leerkrachten wil versterken. Ik geef een opsomming van zaken die niet gebeuren. Ik ben echter hoopvol, misschien komt dat de volgende jaren.
De heer Gatz heeft het woord.
Mijnheer Van Rompuy ik dank u voor uw bezorgdheid over de cohesie in onze fractie. Ik denk dat we het erover eens zijn dat we op dit ogenblik in een moeilijke situatie zitten in Vlaanderen, dat er een crisis is die heel de wereld treft en Vlaanderen zeker niet onberoerd laat. Op een dergelijk ogenblik is het zeer belangrijk waar je investeert en te weten welke je troeven zijn. Volgens ons is het noodzakelijk om verder te investeren en de besparingen minimaal te laten doorwegen in onze brains. Daarom is het noodzakelijk te investeren in onderwijs en in onderzoek en ontwikkeling. Dat is helemaal niet contradictorisch met de besparingen die zouden moeten gebeuren, waarvan ik er gisteren een paar heb genoemd. U hebt misschien niet zo goed geluisterd of u was aan het indommelen, dat zou natuurlijk ook kunnen.
Mevrouw De Knop brengt een heel coherent verhaal. Op het ogenblik dat de grondstof in Vlaanderen de brains zijn, moet je daarin blijven investeren, zeker in een tijd van crisis. Als we dat nu doen, kunnen we er de vruchten van plukken op het ogenblik dat de crisis zal overwaaien.
Mijnheer Gatz, zonder partij te kiezen: ik zie de zaal heel goed voor me en ik heb de heer Van Rompuy, die gisteren tot zeer laat hier is gebleven, niet zien indommelen, ondanks zijn en mijn leeftijd.
Minister Smet heeft het woord.
Ik wil ten aanzien van de heer Gatz de zaken duidelijk stellen. Ik hoor geen alternatief van Open Vld voor besparingen. De heer Van Rompuy heeft absoluut gelijk. Men zegt enerzijds voortdurend dat we te weinig besparen en anderzijds als er dan iets gebeurt, het onvoldoende is en het veel verder zou moeten gaan.
Mijnheer Gatz, u hebt gelijk, we moeten investeren in het enige kapitaal dat we hebben in onze samenleving en dat zijn onze kinderen. Dat is ook de keuze die deze Vlaamse Regering heeft gemaakt. Ik zal u drie cijfers geven om dat aan te tonen. In absolute cijfers stijgt de onderwijsbegroting in vergelijking met vorig jaar. Het is een beetje sneu voor mijn collegas, maar wat onderwijs betreft, besparen we veel minder dan wat de andere domeinen betreft, namelijk 0,8 percent van de begroting in 2010 en 1,5 percent in 2011.
Op een ogenblik dat we onze kinderen dag in dag uit leren om solidair met elkaar te zijn, en dat de Vlaamse Regering en de Vlaamse samenleving worden geconfronteerd met een economische crisis, zou het wat vreemd zijn mocht het Departement Onderwijs verklaren helemaal niets te willen doen. Uiteraard doen we dat niet met plezier. Uiteraard hadden we dat liever niet gedaan, maar het is nu eenmaal een gevolg van de solidariteit. Nogmaals, 0,8 percent in 2010 kan bezwaarlijk overdreven worden genoemd.
Mijnheer Gatz, het enige relevante cijfer in dezen is eigenlijk dat van de uitgaven van de Vlaamse begroting. In de begroting 2009 werd 36,9 percent van de totale begroting besteed aan Onderwijs. In de begroting 2010 is dat 39 percent. De keuze van deze Vlaamse Regering is dus heel duidelijk. Op het ogenblik dat we minder inkomsten hebben en dus minder kunnen uitgeven, is er in relatieve cijfers sprake van een stijging. Dat is het essentiële hier. We geven dus eigenlijk meer aan Onderwijs in vergelijking met de andere departementen en de voorbije jaren. Dat is dus een uiting van een heel duidelijke keuze van deze regering om voort te investeren in de toekomst van onze kinderen. Dat zullen we ook de komende jaren doen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik wil nog even reageren op wat de minister heeft gezegd, omdat ik dat niet heb verwerkt in mijn toespraak die straks volgt. Mijnheer de minister, ik heb het in de commissie ook al gezegd: u blijft schermen met die groei, maar zoals we daarnet al hebben aangehaald, zijn die regeringstabellen natuurlijk zeer relatief. Daarin worden appelen met peren vergeleken. De derde begrotingscontrole van 2009 wordt vergeleken met de cijfers bij aanvang in 2010. Natuurlijk geeft dat dan een mooier plaatje. We hebben het echte plaatje berekend, en de groei die u nog hebt in 2010 bedraagt 0,8 percent, met een besparing van 70 miljoen euro. Nu, die besparing verdubbelt in 2011. Dan zal er absoluut geen sprake meer zijn van een groei. U kunt dus niet blijven beweren dat u deze eerste twee jaren investeert in het onderwijs. Die bewering klopt niet.
Nogmaals, u moet de uitgaven in de begroting bekijken. Er is de totale begroting. Dan moet u bekijken hoeveel geld we per departement uitgeven. In 2009 was dat 36,9 percent. In 2010 zal dat 39 percent zijn. Die cijfers spreken voor zich.
Mijnheer de minister, ik zal niet terugkomen op heel die discussie, maar of het nu 39 of 40 percent is, we kaarten hier een aantal dingen aan die volgens ons werkelijk pijnpunten zijn. U schaft een aantal dingen af waarvan we vinden dat ze zeer relevant zijn. Mevrouw Meuleman zei het al: we zijn erg bevreesd als we zien wat er nu al wordt afgeschaft en bespaard. Wat zal dat volgend jaar zijn?
In de beleidsnota benadrukt u ook zeer sterk de noodzaak van een hervorming van het secundair onderwijs. Onder het mom van die op til zijnde hervormingen kondigt u in het programmadecreet een onbeperkte programmeringsstop af. Tijdens de commissiebesprekingen heeft Open Vld zich bij monde van mevrouw Vanderpoorten verzet tegen een open programmeringsstop, met andere woorden, een programmeringsstop zonder einddatum. We hebben daartoe ook een amendement ingediend. We vrezen dat, zolang er geen concrete aanvangsdatum is voor dat nieuwe, hervormde secundair onderwijs, het secundair onderwijs van vandaag in een complete stilstand zal terechtkomen. We zijn bang dat die vrees gegrond is, aangezien we tijdens studiedagen vernemen dat eerst de lerarenopleiding zou moeten worden aangepakt, alvorens kan worden begonnen met een hervorming van dat secundair onderwijs. Als u het daarmee eens bent, dan zou het wel eens kunnen dat die hervorming wordt uitgesteld tot na het einde van deze legislatuur. De vraag rijst dan of die programmeringsstop, gezien onze maatschappij en onze arbeidsmarktnoden, dan wel opportuun is.
Ook het afschaffen van bedrijfsstages komt niet overeen met de doelstelling van de beleidnota om het onderwijs in toenemende mate af te stemmen op de arbeidsmarkt. Ook de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) benadrukt dat elke leerkracht om de vijf jaar minstens een week stage zou moeten lopen. Dat het aantal gelopen stages nu beperkt is, wijst erop dat er bijkomende inspanningen nodig zijn. De barrières daarvoor moeten in kaart worden gebracht en de stimulans om een stage te volgen, zou groter moeten zijn.
Tot slot wil ik graag nog even terugkomen op de afschaffing van het Steunpunt Gelijke Onderwijskansen (GOK), want uiteraard wordt ook dat vertaald in deze begroting.
Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw De Knop beweert alweer dat de bedrijfsstages zouden afgeschaft zijn. Dat is absoluut onwaar. Meer zelfs, de minister heeft het budget dat vorig jaar ter beschikking is gesteld voor de bedrijfsstages, verhoogd met 20 percent. Alle leerkrachten krijgen tijdens het schooljaar de kans om een bedrijfsstage te doen. Het enige wat veranderd is, is dat wanneer men tijdens de vakanties op vrijwillige basis een bedrijfsstage doet, men enkel zijn loon heeft en niet meer kan genieten van een premie van 50 euro per dag.
Het is compleet onjuist om te zeggen dat de bedrijfsstages zijn afgeschaft.
Ik denk dat vrijwel niemand er zwaar aan tilt dat de premie tijdens de vakanties is afgeschaft, maar wel dat de rest zwaar wordt ingekrompen omdat het niet wordt gebruikt. Daar ligt nu net het probleem: waarom wordt het systeem niet benut zoals het zou moeten? De heer Deckmyn heeft hierover op 15 oktober een vraag gesteld aan minister Smet. De heer Deckmyn is lid van de commissie voor Economie, maar de vraag werd doorverwezen naar de minister van Onderwijs. Het viel me op dat toen zeer veel collegas zich hebben aangesloten. Niemand heeft toen gevraagd om de stages af te schaffen of in te krimpen, maar wel om te onderzoeken waarom het niet werkt. Als daarvoor een oplossing wordt gevonden, dan zullen de leerkrachten wel in het systeem instappen.
Volgens mij is het probleem ook zeer sterk gelinkt aan het probleem van de korte vervangingen. Deze twee problemen hangen wel samen. Zoek een oplossing voor de korte vervangingen en de leerkrachten zullen ingaan op het aanbod van de bedrijfsstages. Dan zult u niet moeten inkrimpen, omdat het aanbod niet wordt gebruikt.
Mevrouw Michiels, ik kan u absoluut geruststellen. Tot vorig jaar stond ik in het onderwijs en ik weet dat er telkens opnieuw oproepen werden gedaan om leerkrachten aan te zetten deel te nemen aan de bedrijfsstages. Heel wat leerkrachten deden dat ook, maar toch slaagde men er niet in om het totale budget te gebruiken. Ik wil nogmaals benadrukken dat iedere leerkracht die dit wil, de gelegenheid heeft om een bedrijfsstage te volgen.
Mevrouw Deckx heeft absoluut gelijk. Mevrouw Michiels, mevrouw De Knop, ik wil u vragen om te stoppen met te zeggen dat bedrijfsstages zijn afgeschaft. Ze zijn helemaal niet afgeschaft. Ze blijven bestaan. Ik vind het zeer belangrijk en deze regering vindt het zeer belangrijk.
Als je in een bedrijf of in een organisatie een stage volgt, krijg je je normale loon. Alleen in het onderwijs kreeg men tijdens de vakantiemaanden een extra premie als men een bedrijfsstage volgde. Omdat dit niet functioneerde, werd er geen geld meer voor vrijgemaakt. Dat is de normale gang van zaken. Daarnaast hebben we vastgesteld dat het budget dat diende voor bedrijfsstages tijdens het schooljaar, niet werd gebruikt. We hebben toch besloten om het te behouden en zelfs te verhogen met 20 percent.
Bedrijfsstages zijn niet afgeschaft. We vinden ze zeer belangrijk. Als in de toekomst zou blijken dat er plots een grotere behoefte aan is, dan zullen we onze conclusies trekken.
Mijnheer de minister, onze fundamentele kritiek is dat als een systeem niet werkt, het moet worden hervormd. In het beroepssecundair onderwijs zijn leerkrachten onvoldoende afgestemd op de arbeidsmarkt, terwijl dat heel belangrijk en cruciaal is. Persoonlijk maar dat zal zijn omdat ik liberaal ben vind ik het wel jammer dat de premie wordt afgeschaft. Misschien had er meer promotie moeten zijn. Of misschien had er een oplossing gezocht moeten worden voor de korte vervangingen.
Ik ga misschien kort door de bocht, maar zeggen dat de premie wordt afgeschaft omdat het niet werkt, is ook een beetje kort door de bocht gaan.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mijnheer de minister, wij volgen u volledig wat betreft de besparingsmaatregel. Het is goed dat u duidelijk stelt wat het voor volgend jaar zal betekenen. Maar anderzijds moet u toch ook toegeven dat er een probleem is. Met betrekking tot de bedrijfsstages voor leerkrachten stelt u voor te wachten op nieuwe behoeften. Mijnheer de minister, ik zou niet wachten op de nieuwe behoeften die zich zouden aandienen. We moeten proactief onderzoeken wat de reden is voor het te weinig gebruiken van die bedrijfsstages. De motivatie voor de invoering ervan was ervoor te zorgen dat leerkrachten die zelf bijna nooit in een gewoon bedrijf gewerkt hebben, toch een voeling zouden hebben en dat zouden kunnen doorgeven aan de leerlingen. Blijkbaar was dat het verkeerde instrument. Laat ons zoeken naar andere instrumenten. Maar laat ons niet zomaar op nieuwe behoeften wachten. Ik denk dat die regionale technologische centra (RTCs) daarin een rol kunnen spelen. Er zijn nieuwe eindtermen techniek op komst, die daarin een activerende rol kunnen spelen. We hebben een actieplan Ondernemingszin, dat zich op de leerlingen richt, maar misschien kunnen we dat uitbreiden naar de leerkrachten. Ik roep u dus op om, ook voor andere besparingsmaatregelen op zaken die niet zo effectief leken, te zoeken naar alternatieven. Ik verwijs ook naar de mentoruren.
Ik wil daarover geen misverstand laten bestaan. Ik heb helemaal niet gezegd dat we niet moeten promoten. Als we bedrijfsstages belangrijk vinden, moeten we inderdaad naar de redenen kijken en dat doen stijgen. Dat is de reden waarom we het bedrag gehouden hebben en er 20 percent aan hebben toegevoegd. Indien we dat niet zouden willen doen, dan hadden we gewoon hetzelfde bedrag genomen. Juist omdat we het belangrijk vinden en het willen stimuleren, hebben we het bedrag dat is uitgegeven, behouden, plus nog in een groei van 20 percent voorzien. U zult het met mij eens zijn dat een groei op één jaar tijd van de bedrijfsstages met 20 percent een heel mooi resultaat is. Dat is de reden waarom we in dat extra geld hebben voorzien. Spreek dus niet van afschaffen. Als je in het begin in heel veel geld hebt voorzien en het wordt niet gebruikt, dan is het toch logisch dat je dat geld niet oppot en dat je het vermindert. Maar we hebben dus nog een groei van 20 percent voorzien en we zullen de nodige maatregelen nemen omdat we dat heel belangrijk vinden.
Het zou niet slecht zijn expliciet te bevestigen dat u wilt onderzoeken wat de oorzaak was en dat u actief in gesprek wilt gaan met het veld om te onderzoeken wat eventueel de andere instrumenten zijn die tot hetzelfde doel kunnen leiden. Het begin van de legislatuur is daar ideaal voor.
Dat zullen we zeker doen. Het staat trouwens in de beleidsnota.
De heer De Meyer heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, het is duidelijk dat men over de partijgrenzen heen bedrijfsstages belangrijk vindt. Ik wil een kleine tip meegeven voor een volgend gesprek daarover. We moeten ook eens nadenken over de duurtijd van de bedrijfsstages. Dit zou mogelijk kunnen bijdragen tot een oplossing. We zullen tijdens deze begrotingsbesprekingen dit probleem niet fundamenteel oplossen. Ik nodig de commissievoorzitter uit om te gepasten tijde hierover een gesprek te organiseren in de commissie Onderwijs.
Ik ben bijzonder verheugd dat er zowel vanuit de oppositie als vanuit de meerderheid steun is voor dit item. Ik ben dan ook hoopvol. Ik vraag aan de voorzitter van onze commissie om daarin samen met de minister een initiatief te nemen.
Tot slot wil ik nog even terugkomen op de afschaffing van het Steunpunt GOK, want ook deze beslissing staat haaks op de doelstellingen van de beleidsnota, die stevig wil inzetten op het bestrijden van schoolse achterstand. Aan het Steunpunt GOK, dat net als doel heeft die schoolse achterstand te bestrijden, wordt zijn kerntaak ontnomen. We vrezen, mijnheer de minister, dat daardoor de zwakste kinderen de dupe dreigen te worden of we vrezen dat de kinderen de dupe zouden kunnen worden van deze besparingsronde. Ik druk mij opzettelijk heel voorzichtig uit. Niet alleen de kinderen vaarden wel met de ondersteuning van het Steunpunt GOK, maar ook de leerkrachten.
Ik durf het bijna niet meer zeggen maar samen met de afschaffing van de mentoruren, de pedagogische coördinatie, het terugschroeven van de nascholing, wordt ook deze coaching en ondersteuning van leerkrachten onderuitgehaald. Ons onderwijs heeft absoluut die gelijkekansenexpertise nodig. Als de minister denkt dat het Steunpunt GOK aan hervorming toe is om het in de toekomst slagkrachtiger te maken, moet hij de politieke moed hebben om een evaluatie te maken en bij te sturen.
Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, wat mevrouw De Knop zegt, klopt helemaal niet. De bezorgdheid die zij net heeft geuit, leeft over de partijgrenzen heen. We hebben daarover in de commissie een uitgebreide discussie gevoerd.
De evaluatie is in overleg met de verantwoordelijken van het steunpunt uitgevoerd. De minister heeft zich in de commissie bereid verklaard toch een bepaald budget aan het steunpunt toe te kennen. Dat geld zal naar Leuven en naar Gent gaan.
We moeten ook oog hebben voor het argument dat de minister heeft aangehaald. Er is een versnippering ontstaan. Er wordt vaak een beroep gedaan op het steunpunt GOK. Die middelen kunnen beter op een meer efficiënte manier worden ingezet.
In Gent is er een overlegmoment geweest met de directeur van het steunpunt GOK en met de onderwijsverantwoordelijken van alle hierbij betrokken netten. De directeur van het steunpunt GOK heeft verklaard zich volledig achter de beslissing van de minister te scharen. Hij vindt ook dat zijn ervaring op een efficiëntere manier kan worden ingezet.
Mijn algemene conclusie luidt dat in deze begroting te veel naar snelle winsten is gezocht. Er is nog geen fundamentele langetermijnvisie aanwezig. Indien die visie er wel zou zijn, is ze in tegenspraak met deze begroting. (Applaus bij Open Vld en Groen!)
Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik moet hier eigenlijk niet vertellen dat we volop in een economische crisis zitten. Het gevolg is dat we op alle vlakken moeten besparen. Er is geen andere mogelijkheid.
Bij de aanvang van de legislatuur zijn een aantal afspraken in verband met de uit te voeren besparingen gemaakt. Ik meen dat een dankwoord hier op zijn plaats is. Ik wil de volledige Vlaamse Regering bedanken omdat het onderwijs tijdens de besparingsronde in sterke mate is ontzien. Daarmee geeft de Vlaamse Regering aan dat het onderwijs in Vlaanderen een zeer belangrijke positie inneemt. De onderwijsbegroting beslaat 39 percent van het totale budget. Er wordt in 2010 slechts 0,8 percent bespaard.
Bij het opstellen van de onderwijsbegroting is de minister van enkele lovenswaardige principes uitgegaan. Hij heeft vooral in de structuren ingegrepen. Hij heeft de besparingen gespreid en de leerkrachten haast volledig ontzien.
Daarnet is weer verwezen naar het feit dat de minister niet aan de lonen heeft geraakt. Tegelijkertijd zijn weer vragen over de uitbetaling gesteld. De minister heeft ons verzekerd dat alle lonen tot nu toe tijdig zijn betaald en dat dit in de toekomst ook zo zal blijven. Dat geldt ook voor de eindejaarspremie. We kunnen de leerkrachten geruststellen.
Mevrouw Pehlivan, ik heb een vraag. Volgens u wordt er op de structuren bespaard. Kunt u me daarvan een paar voorbeelden geven? Op welke structuren is zoal bespaard? U hebt immers net verklaard dat er op structuren en niet op mensen, zoals leerkrachten, is bespaard.
Het gaat om de omkadering. Het Steunpunt GOK is een goed voorbeeld. De begeleiding in de scholen zal worden voortgezet. Op de structuur wordt bespaard. Hetzelfde geldt voor de proeftuinen. Een aantal proeftuinen zullen blijven bestaan. Op de bijzondere omkadering wordt bespaard.
Die structuren worden bemand. Het gaat dus niet om structuren, maar om mensen.
Ik moet mijn collega bijtreden met betrekking tot dat verhaaltje van niet in, maar boven de klas te besparen. Besparen op de omkadering van de leerkrachten de nascholing, het mentorschap, het Steunpunt GOK is niet besparen boven de klas, dat is besparen in de klas, mijnheer de minister.
U hoeft dat niet te herhalen, mevrouw Meuleman.
We gaan hier niet opnieuw in herhaling vallen, collegas. We hebben het daar bij de voorgaande sprekers al over gehad. Men komt mij hier altijd informeel zeggen dat sommige sprekers allerlei zaken herhalen. Ook nu worden zaken herhaald. Een aantal voorgaande sprekers hebben dit onderwerp al aangekaart, de minister heeft er al duidelijk op geantwoord.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Dit is toch iets nieuws, hoor. In alle departementen, ook in Onderwijs, is er een verdeelsleutel afgesproken waarop er bespaard wordt. Er wordt ook een groot aandeel bespaard op communicatie. En dat is in de structuren.
Mijnheer de minister, u hebt de leerkrachten nagenoeg ontzien en u hebt niet of nauwelijks bespaard in het basisonderwijs. Terecht, want dat is, op internationale schaal vergeleken, niet sterk omkaderd.
U hebt ervoor gekozen om boven de klassen en niet in de klassen te besparen. U hebt nauwgezet elke besparingsmaatregel maximaal overlegd met de sociale partners. Zij hebben de ruimte gekregen om alternatieve voorstellen te doen, die we waar mogelijk ook effectief gevolgd hebben. U hebt de enige juiste werkwijze gehanteerd, want school maken doe je niet alleen. Het is belangrijk dat de mensen op het veld helemaal mee zijn.
Mijnheer de minister, ik ben mij ervan bewust dat u het liever anders had gezien, dat u liever beschikt had over ruime budgetten, om het toch zeer kwalitatieve onderwijs in Vlaanderen in stand te houden en nog verder te ontwikkelen. In de gegeven omstandigheden hebt u ongetwijfeld gedaan wat u kon.
Toch deden enkele van de besparingsmaatregelen zowat alle commissieleden naar adem happen, zowel bij de oppositie als bij de meerderheid. Ik haal enkele knelpunten aan. Ik wil het daarbij nog maar eens hebben over het afschaffen van de mentoruren. We weten allemaal dat heel veel beginnende leerkrachten het beroep weer snel verlaten. Het mentorschap, dat ertoe leidde dat beginnende leerkrachten beter begeleid werden, was lovenswaardig. In de meeste ondernemingen of organisaties worden nieuwe personeelsleden echter ook begeleid door meer ervaren personeelsleden, zonder extras. Dat kan ook in het onderwijs. Maar ik meen dat het probleem van de beginnende leerkrachten fundamenteler is. Ik vraag u bij deze gelegenheid dan ook aandacht te hebben voor de onzekerheid die hun job met zich meebrengt. Dikwijls weten ze niet hoelang ze aan het werk blijven, op welke school ze aan het werk gaan of welke vakken ze geven in welke graad of aan welk soort leerlingen. Mensen met heel veel werkervaring nemen enkel de loonanciënniteit mee als ze praktijkvakken geven. Iemand die gedurende tien jaar ervaring heeft opgedaan in een beroep, begint als leerkracht aan het loon van een 22-jarige.
Ik weet, mijnheer de minister, dat u momenteel niet over de nodige middelen beschikt om mijn bekommernissen in te willigen, maar ik vraag u toch om daar in de toekomst een inspanning voor te leveren.
Mevrouw Deckx, u geeft de minister over de hele lijn gelijk. U brengt enkel een zeer lichte kritiek met betrekking tot de mentoruren. Bent u het dan niet eens met de afschaffing van de mentoruren, zoals wij in de commissie allemaal gesteld hebben?
Ik ben het eens met de afschaffing, mevrouw Michiels, omdat we moeten besparen. Er moeten keuzes gemaakt worden. Ik vraag echter aan de minister om waakzaam te zijn en om het proces te begeleiden dat ervoor moet zorgen dat beginnende leerkrachten toch ondersteund worden binnen hun eigen omkadering en, wanneer er meer middelen vrijkomen, liefst nog op een betere manier.
U stelt nu dus voor dat de leerkrachten, die nu al zeer veel moeten doen, dit er op vrijwillige basis nog eens bij moeten doen voor hun jonge collegas?
Dat is helaas altijd zo gebeurd, en in tijden van besparingen moeten we allemaal een tandje bijsteken.
Ik wil al reageren op het punt van de mentoruren, dan moet ik daar straks niet meer op terugkomen. Ik heb het in de commissie al gezegd, ik heb getwijfeld om die mentoruren af te schaffen. Ik ben me er heel goed van bewust dat de afschaffing niet in de lijn ligt van wat we nastreven. We willen juist die jonge leerkrachten ondersteunen. We weten dat een op drie binnen de vijf jaar afhaakt. Dat is een probleem in het onderwijs.
Toch heb ik het gedaan. Ten eerste omdat het door veel mensen uit het veld werd gesuggereerd. De waarheid en eerlijkheid hebben hun rechten. Het idee werd mij gesuggereerd. Ten tweede omdat er heel wat scholen, een beetje te veel zelfs, zijn waar die mentoruren niet gebruikt worden waarvoor ze bedoeld zijn. Er zijn scholen of scholengemeenschappen die de mentoruren heel goed hebben ingevuld. Voor die mensen komt dat heel hard aan, dat begrijp ik. Ik vind dat zeer erg, laat dat duidelijk zijn, ik wil daar geen enkele twijfel over laten bestaan.
Het is wel een beetje te kort door de bocht om te doen alsof de mentoruren niet meer kunnen bestaan. Mentoruren kunnen in het huidige systeem nog altijd worden ingericht. De scholen krijgen onder andere via de uren voor bijzondere pedagogische taken (BPT-uren) geld waarmee ze zelf een initiatief kunnen nemen. Een van de zaken die we in de toekomst zullen doen, is meer middelen omkleuren. We zijn daar nu volop mee bezig, we willen de scholen een grotere pot geven, al dan niet op contractbasis. We willen hen de keuze laten waar ze die middelen voor willen gebruiken. Niet elke school heeft elk jaar een massa nieuwe jonge leerkrachten. Enige fluctuatie en keuze door de scholen zelf is dus wel aangewezen. Ze kunnen het mentorschap dus nog altijd invullen. Ze kunnen die middelen die de overheid ter beschikking stelt daarvoor gebruiken. Heel wat scholen hebben dat in het verleden al gedaan, andere zullen het nog doen. Ik weet dat dat dan ten koste van andere zaken gaat, maar dat is de keuze van de school zelf. Als we het beleidsvoerend vermogen van de scholen willen verhogen, moeten we hen de autonomie geven en vertrouwen op hun keuzes.
Deze regering zal in de komende maanden die autonomie nog verhogen door onder andere de GOK-middelen te omkleuren en eventueel andere middelen toe te voegen waardoor de scholen opnieuw de vrijheid krijgen om de middelen zelf aan te wenden. Ze moeten de doelstellingen van de overheid wel volgen.
Ik begrijp de opmerkingen over het mentorschap, het is meer dan jonge leerkrachten begeleiden op school. In een gesprek met jonge leerkrachten staat met stip op één het thema werkonzekerheid. Jonge leerkrachten zijn in de eerste jaren niet zeker van hun werk. Intussen willen ze wel trouwen of niet trouwen , ze willen een kleine, ze willen een huis kopen. De bank vraagt dan natuurlijk een stevig inkomen en een jonge leerkracht heeft dat niet. De werkonzekerheid is probleem nummer één. Tweede probleem is het bewaren van de discipline in de klas. Derde probleem is de werkdruk. Ze vinden dat ze in het begin te weinig ondersteund worden om een lessenpakket samen te stellen terwijl elke dag duizenden leerkrachten daarmee bezig zijn. Daar zit dus een kortsluiting in de organisatie van het onderwijs. Daar wil ik aan werken.
Het is mijn bedoeling om in de komende jaren met de koepels, met de vakbonden, met de leerkrachten een soort groot leerkrachtenloopbaanpact af te sluiten. We zullen daarmee niet alles in één keer oplossen, maar we zullen alles aanpakken. Dat begint op het moment dat de jongeren nog op de schoolbanken zitten in het secundair onderwijs en dat eindigt op het moment dat ze uitstromen. Dat pact is de enige manier om het te doen. Zo kunnen we het mentorschap misschien op een andere manier invullen.
U hebt cijfers geciteerd. U moet alle cijfers citeren. Ik vind het niet normaal dat ik noem de cijfers uit het hoofd ongeveer 300 van de 2500 mentoren amper één jaar in het onderwijs staan. Ik wil veel, en supermensen zullen wel bestaan, maar als men één jaar in het onderwijs staat, kan men nog geen goede mentor zijn.
Ik ben opgelucht en blij, mijnheer de minister, om eindelijk iets te vernemen over uw plannen en bedoelingen voor de komende jaren. U begon met te zeggen: de mentoruren werken niet dus schaffen we ze af. Dat is onze fundamentele kritiek: evalueer eerst eens iets, bied dan een alternatief. Ik treed collega Poleyn daar absoluut in bij, we horen altijd wat u afschaft en wat u vindt wat niet goed werkt, we horen niet wat u wel wil doen. U gaf daarnet een aanzet. Ik vond dat fantastisch. Ik ben blij dat ik dat mocht horen, dat er zon pact komt. Ik vraag u, mijnheer de minister, welke middelen zijn daarvoor voorzien in de begroting 2010?
Mevrouw De Knop, één van de dingen die ik heb geleerd toen ik pas minister was en me trouwens door iedereen goed werd ingepeperd is dat wie hervormingen in het onderwijs wil doorvoeren, geen revolutie mag plegen, maar goed moet overleggen. Ik heb me ook voorgenomen om dat te doen.
Dit is meteen ook een antwoord op uw vraag over de hervorming van het secundair onderwijs. U zegt: Mijnheer de minister, nu weten we het in één keer, maar ik wil toch even zeggen dat dit al werd aangegeven op het moment dat de beleidsnota Onderwijs 2009-2014 werd toegelicht. Het debat over de beleidsnota moet nog volgen in de maand januari dat even ter verschoning : laat ons daar heel veel tijd voor nemen en ik zal u alles in detail uitleggen.
De hervorming van het secundair onderwijs zullen we in deze legislatuur niet uitvoeren. Als ik dat zou doen, zou heel het onderwijsveld mij zot verklaren. Ze vragen dat ook niet. Om het secundair onderwijs te hervormen, moeten we op het einde van deze legislatuur een consensus hebben over de richting die we uitgaan en moeten we een akkoord hebben over een decreet. Dat is de opdracht die deze regering zichzelf heeft opgelegd. De feitelijke uitvoering op het terrein zal tien jaar duren. Leren uit het verleden is belangrijk! In het onderwijs zijn we bezig met leren, en ik heb geleerd uit alle fouten die in het verleden werden gemaakt toen men het secundair onderwijs heeft willen hervormen.
Eén ding dat heel het onderwijsveld mij unaniem vraagt, is dat ik dit over tien jaar spreid, dat ik de tijd neem om de komende maanden goed te overleggen en dat zijn we trouwens aan het doen zodat we op het einde van deze legislatuur een kader hebben waardoor het duidelijk is waar het met ons secundair onderwijs naartoe moet. In de vijf jaar van de volgende legislatuur kan alles dan concreet op het terrein worden uitgevoerd. Vroeger gaan, is zelfmoord plegen en ik heb geen ambitie om dat te doen.
Mijnheer de minister, betekent dat dan ook dat de onbeperkte programmatiestop die u hebt aangekondigd en die in het Programmadecreet werd goedgekeurd, nog tien jaar zal duren? Wij hadden gevraagd om die te beperken tot twee jaar.
Dat heb ik niet gezegd, mevrouw De Knop, en u weet perfect dat ik in de commissie heb verteld waarom scholen soms wijzigingen in programmaties doen en dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Alleen zal het niet de minister zijn die hierover beslist, maar de Vlaamse Regering als geheel.
Het moet bijzonder gemotiveerd zijn, maar het is nog mogelijk, dus ik zie het probleem niet.
Ik wil de minister steunen in zijn laatste opmerking over de hervorming van het secundair onderwijs, maar ik wou hem even oproepen om in verband met de mentoruren dit schooljaar toch al te onderzoeken of er geen perverse effecten zijn. In heel veel scholen waar het systeem goed werkt, zal men daarvoor in BPT-uren voorzien. Dat betekent dat er minder contacturen in de klas zullen zijn, wat zal leiden tot grotere klassen doordat er klassen worden samengevoegd. Dat zal het net voor die jongere leerkrachten moeilijker maken om discipline op te bouwen en om de werkdruk te beheersen. We moeten dit goed in de gaten houden.
Mijnheer de minister, ik heb heel goed geluisterd naar uw uitleg over de mentoruren en ik ben net zoals mevrouw De Knop blij dat we dit hier toch nog eens hebben aangehaald, want we hebben nu een beetje vooruitzichten voor de komende jaren.
Ik blijf de werkwijze die u hanteert, echter jammer vinden: ze worden niet gebruikt waarvoor ze dienen, dus schaffen we ze af, er zijn jonge leerkrachten die erin staan maar dit is slechts een heel klein percentage en dus schaffen we heel de boel af. Dit is een beetje zoals de fout die beginnende leerkrachten zonder mentor ook vaak maken: er zijn een paar stouteriken in klas en dus straffen we heel de klas dan maar. Dit is wat u hier ook doet.
Ik had nog enkele bezorgdheden, maar ondertussen kwamen ze al uitgebreid aan bod. Ik wil graag besluiten met een positieve noot. U voorziet ook in extra middelen voor bepaalde posten, met name voor onthaalonderwijs voor kinderen in asielcentra, voor het heel belangrijke pakket uren leraar voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, voor een bijzondere omkadering voor de begeleiding van jongeren met autismespectrumstoornissen en voor het ondersteuningsaanbod in het kader van gelijkeonderwijskansen in het buitengewoon basisonderwijs en secundair onderwijs.
Hiermee toont u aan, mijnheer de minister, dat u echt gaat voor de zwakste groepen en hun concrete begeleiding, dat is echt gaan voor gelijke kansen in het onderwijs. En dat kan ik alleen maar toejuichen. (Applaus bij de meerderheid)
Naar goede gewoonte feliciteer ik u met uw eerste optreden op het spreekgestoelte. (Opmerkingen van mevrouw Kathleen Deckx)
Mijn excuses, de diensten hadden me verteld dat het uw eerste keer was. Ik ben ook maar een mens van vlees en bloed, ik kan me ook vergissen. Ik feliciteer u dan van harte met dit tweede optreden.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, heren ministers, beste collegas, minister Smet heeft al een hele discussie op gang gebracht. Ik overloop ons standpunt.
Gisteren zei onze fractieleider, de heer Van Dijck, na zijn inleidende zin: Het is de economische crisis die ons in eerste instantie verplicht om te bezuinigen. Deze regering wil en moet tegelijk besparen en blijven investeren. Het beleidsdomein Onderwijs wordt het meest uit de wind gezet bij de besparingen, terwijl dit domein toch goed is voor ongeveer 39 percent van de totale begroting.
Inzetten van financiële middelen, zelfs in moeilijke tijden, voor de educatie en ontwikkeling van kinderen en jongeren is en blijft noodzakelijk om de kwaliteit van ons onderwijs, waar we het internationaal toch voor gekend zijn, te kunnen garanderen. Het behalen van een diploma is nauw verbonden met de kansen op de arbeidsmarkt. Werk hebben is dan weer een belangrijke component om boven de armoedegrens te blijven.
Actoren met relatief weinig middelen en kwetsbare groepen worden zoveel mogelijk gespaard. Het basisonderwijs, dat, internationaal vergeleken, al weinig omkadering kent, is hier een voorbeeld van. Aan de middelen voor specifieke doelgroepen, zoals dove of autistische leerlingen, wordt weinig of niet geraakt. De opvang van deze doelgroepen binnen het reguliere onderwijs wordt aangemoedigd. Er zal echter alleen resultaat kunnen worden geboekt als daar de juiste omkadering, zorg en middelen tegenover staan. Dat neemt niet weg, collegas, dat er elementen bij de besparingen zitten die pijn doen. Besparen doet altijd pijn.
Een eerste besparing is al aangehaald: het wegvallen van de mentoruren. Heel wat scholen hebben daar de laatste jaren bijzonder op ingezet. Ik ben zelf drie jaar mentor op onze school geweest. Er werden uren voor mentoren ingericht en opleidingscursussen georganiseerd. De ondersteuning van beginnende leerkrachten is een belangrijk gegeven in de strijd tegen de vroege uitstroom. In het basisonderwijs vertrekt gemiddeld een op de vier leerkrachten binnen de vijf jaar, in het secundair onderwijs een op de drie. Buiten de begeleiding van de nieuwe leerkrachten behoort ook de opvolging van stagiairs tot het takenpakket van de mentoren. Wij vragen dat de scholen binnen hun budget op die begeleiding blijven inzetten.
Een tweede element is het wegvallen van de Brusselpremie voor leerkrachten die minstens drie jaar werken in het Nederlands onderwijs in Brussel. Meer dan de helft van de jonge leerkrachten in de Brusselse scholen vertrekt binnen de vijf jaar. Op termijn zal ongetwijfeld naar oplossingen gezocht moeten worden, om de kwaliteit van het onderwijs niet in het gedrang te brengen. Als er financiële ruimte komt, moeten we dat zeker in overweging nemen.
De heer Delva heeft het woord.
Ik wil de collegas attent maken op een belangrijk element in de Beleidsnota Brussel over het onderwijs in Brussel. We zijn allemaal bekommerd over het lerarentekort in Brussel, de minister ook, dat weet ik. Bon, de minister heeft geoordeeld dat de Brusselpremie geen nuttig instrument is. Intussen neemt het lerarentekort in Brussel nog toe. Ik steun uw bekommernis over dat lerarentekort, mevrouw Celis.
Ik denk dat de Brusselpremie alleen zeker niet zaligmakend zal zijn. We worden met een enorm probleem geconfronteerd, vooral ook omdat de komende decennia de Brusselse bevolking explosief zal groeien. Er zullen wellicht scholen moeten bijkomen. De vraag naar extra leerkrachten in Brussel is dus meer dan ooit actueel.
Ik dank u voor uw tussenkomst. In de commissie is dat thema al uitvoerig besproken, en we zullen het daar in de toekomst ongetwijfeld nog uitgebreid over hebben.
Het derde element is de korte vervangingen in het secundair onderwijs. De tijdelijke vervanging van oudere personeelsleden is een probleem dat veel scholen moeilijk kunnen realiseren. Het hoge aantal lesuren dat leerlingen soms dagelijks in de studie doorbrengen, is niet verdedigbaar. Men moet verder nadenken over de korte vervangingen van leerkrachten, naar aanleiding van de komende discussie over de lerarenloopbaan.
In de lijst met besparingen zitten zeker ook getroffen initiatieven die in heel wat scholen goed functioneerden. Ook het hoger onderwijs wordt door de besparingen getroffen. Er is de besparing op de rationalisatiemiddelen voor het hoger onderwijs, en ook de werkingsuitkeringen van hogescholen en universiteiten worden verminderd. Toch zijn deze maatregelen niet noodzakelijk nefast, en blijven wij achter de gemaakte keuzes van de regering staan.
Wanneer in 2011 een begrotingsevenwicht wordt bereikt, kunnen opnieuw beleidsinitiatieven worden genomen.
Mevrouw Celis, de u toegekende spreektijd van 5 minuten is voorbij.
Ik rond af, mijnheer de voorzitter.
Onderwijs is het beleidsdomein met de kleinste besparingscoëfficiënt. Ook wij vinden dat goed. Graag sluit ik af met de woorden die onze fractieleider gisteren ook gebruikte: wij gaan voor een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Binnen de begroting betekent dit: besparen waar kan, investeren waar nodig. Het inspireert ons om met gedreven enthousiasme voort te werken. Onze steun hebt u. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Bouckaert heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, een aantal punten die ik aanraak, zijn al in het debat gegooid. Dat is het nadeel om ergens achteraan op de sprekerslijst te staan. Ik stel overigens voor dat we de volgende keer de sprekers in alfabetische volgorde aan het woord laten.
Een eerste punt: we hebben een algemene kritiek op de begroting, maar we geven grif toe dat de besparingen in de onderwijssector relatief licht uitvallen. Ik ben niet te beroerd om dat toe te geven. Als commissievoorzitter en als rechtstreeks betrokkene verheug ik me erover dat het onderwijs wordt gespaard. Onderwijs en Onderzoek en Ontwikkeling zijn de laatste domeinen waarop men bespaart als men een kenniseconomie wil uitbouwen. Voor Onderwijs is dat relatief goed gebeurd; voor O&O helaas niet, maar over dat laatste heeft mijn fractieleider het al gehad.
Toch moet het ons van het hart dat in de besparingspolitiek een aantal inconsistenties schuilen. Er is geen beleidsvisie die aan de besparingen ten grondslag ligt. Zo wordt op het Steunpunt Gelijke Kansen 1,7 miljoen euro bespaard. We mogen daar niet hypocriet over doen: dat betekent een reële besparing. Men mag dan niet voorwenden dat het vroeger om lucht ging en dat nu gewoon wat lucht is weggenomen. Onze fractie heeft kritiek op het gelijkekansenbeleid. Wij zouden het consistent vinden dat het steunpunt wordt afgeschaft en het beleid het over en andere boeg gooit. Maar dat is niet het geval. Het gelijkekansenbeleid van de vorige minister wordt voortgezet maar het instrument daartoe wordt afgeschaft. Wie a zegt moet ook b zeggen.
Een ander inconsistentie is de financiering van het hoger onderwijs. Die vermindert met 1,27 percent. Maar het hoger onderwijs wordt geconfronteerd met een toename van het aantal studenten. Het is het een of het ander: men bespaart en beperkt de toegang, bijvoorbeeld door een ingangsbewaking en een oriënteringsproef, of men laat de instroom gebeuren en handhaaft het dure selectiesysteem dat het eerste jaar in de praktijk is, maar dan moet u daartoe ook de nodige middelen vrijmaken.
Over het mentorschap kunnen we discussiëren, maar over de besparing lees ik in de motivering: Hoewel het globale substantiële middelen betrof, leidt de spreiding over tal van instellingen, zelfs na samenlegging binnen een samenwerkingsverband, tot een dermate versnippering dat het rendement in vraag moet worden gesteld. Dat is uw motivering voor de afschaffing van het mentorschap. Ofwel is die argumentatie pure nep, ofwel was er toch een probleem met de vorige regering, want om die versnippering te zien moet je geen Bert De Graeve zijn, om maar eens een goede manager te noemen. Dat had u op voorhand kunnen zien. Ofwel was de argumentatie nep, ofwel was het een blaam voor de vorige regering.
Mijnheer de minister, er moet natuurlijk worden bespaard. Onze filosofie is dat men boven de klas een goede uitdrukking moet besparen. Maar dan moeten we met de luizenkam door de hele overhead in ons onderwijs gaan. U bespaart niet in de klas. U bespaart bijvoorbeeld op de Brusselpremie en dat is wel in de klas, in de Brusselse klassen. Wij vinden dit wel een heel goed instrument, naast andere, om het probleem van het Vlaamse onderwijs in Brussel te verhelpen.
Het Agentschap voor Onderwijscommunicatie krijgt er 1 miljoen euro bij. Is dat nodig? Dat is overhead van onderwijs, en daar wordt niet in bespaard. De uitbouw van syndicale inspraak was 182.000 euro in 2008, en 743.000 euro in 2009. Is dat allemaal wel nodig?
We besparen wel degelijk 20 percent op het communicatiebudget van onderwijs.
Ik zie een stijging van 800.000 euro. Dat blijkt uit uw cijfers. We vragen ons af of dat wel logisch is.
Er is een besparing van 20 percent. Als u de begroting van dit jaar met vorig jaar wilt vergelijken, moet u oppassen met artikel per artikel te vergelijken. Dat is een gevolg van de wijziging van het systeem, dat heeft niets met ons te maken.
Misschien kunt u het transparanter maken. Ook in de commissie werd opgemerkt dat bepaalde uitgaven, bijvoorbeeld voor het tijdschrift Klasse, mogen worden herbekeken. Klasse is een bovenklasse, en dus niet in de klas.
Het verminderen van de budgetten voor de bedrijfsstages is een slecht signaal. Of die worden gebruikt, hangt af van de directies. Ik heb al met verschillende directeurs gesproken. Die zeggen dat als je in een school een dynamisch beleid voert, de leerkrachten zullen worden gestimuleerd om ook tijdens de vakanties die stages te volgen. Het is belangrijk dat de ceos van de scholen daarin worden gestimuleerd. Door dat bedrag fors te verminderen geeft u een slecht signaal aan de directies. Die bedrijfsstages zijn absoluut noodzakelijk om het beroepsonderwijs te actualiseren en op de hoogte te brengen van de technologische evolutie in de bedrijven. Daarop wil onze fractie sterk inzetten.
In de beleidsnota Economie 2009-2014 wordt gepleit voor meer ondernemingsgerichtheid in het onderwijs. Daarvan vinden we niets terug in de beleidsnota Onderwijs 2009-2014. We zullen dat ook aanhalen in de discussie over die beleidsnota. We vinden er ook geen spoor van terug in de begroting. Er wordt geen financieel verlengstuk aan gebreid. Nochtans is voor Vlaanderen meer ondernemingszin absoluut noodzakelijk om onze economische groei te handhaven.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mijnheer de minister, collegas, er is hier al veel geciteerd: Churchill, Shakespeare. Ik wil beginnen met een meer prozaïsch citaat, namelijk uit het Europees economisch herstelplan, goedgekeurd door de Commissie op 26 november 2008. Daarin staat letterlijk te lezen: De Commissie heeft in het kader van de huidige internationale economische crisis benadrukt dat investeringen in onderwijs en opleiding cruciaal zijn. Zij heeft ook benadrukt dat hoewel het in dergelijke omstandigheden verleidelijk kan zijn de middelen weg te halen bij dergelijke activiteiten, investeringen in kennis en vaardigheden juist in tijden van economische moeilijkheden moeten worden gevrijwaard.
Mijnheer de minister, u hebt ons in de commissie verteld dat u afgevaardigd bent en een prominente rol zult spelen op het Europese toneel tijdens het Belgisch voorzitterschap. Ik vraag me af en dat is een retorische vraag die u dus niet moet beantwoorden of u de teksten al hebt gelezen die nu voorliggen voor het Spaans-Belgisch-Hongaars triovoorzitterschap.
Onderwijs en opleiding, zo staat in de tekst, zijn belangrijke drijvende krachten achter het bewerkstelligen en verbeteren van inzetbaarheid, concurrentievermogen, innovatie, culturele ontwikkeling, sociale integratie en derhalve achter het bereiken van meer economische welvaart. Daarom wil men en ik haal er drie belangrijke doelstellingen uit bijzondere aandacht besteden aan het bevorderen van kansengelijkheid, het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten en het bevorderen van inclusief onderwijs voor leerlingen uit kansarme groepen.
Men wil beroeps- en volwassenonderwijs verder ontwikkelen als belangrijke factoren voor de sociaaleconomische ontwikkeling en voor de vooruitgang van de maatschappij. Het triovoorzitterschap wil verder werk maken van scholen van de 21e eeuw met aandacht voor de verbetering van de lerarenopleiding, de ontwikkeling van sleutelcompetenties en de bevordering van innovatievriendelijke instellingen.
Mijnheer de minister, dat triovoorzitterschap gaat in over twee weken, in januari 2010. U weet dat, want u bent daar al over gaan dineren, hebt u zelf verteld.
Dit zijn de intenties van Europa voor de komende 18 maanden, met andere woorden voor 2010 en 2011.
Dames en heren, mag ik uw aandacht vragen voor het betoog van mevrouw Meuleman? Er zijn op dit moment zeven of acht mensen aan het overleggen. U kunt dat in het Koffiehuis doen.(Opmerkingen van mevrouw Marijke Dillen)
Mevrouw Dillen, ik denk dat ik gisteren moeite genoeg heb gedaan om de troepen in de hand te houden.
Voor die periode 2010-2011 vraagt de Europese Commissie om te investeren in onderwijs, om onze concurrentiepositie niet te verliezen, om sociale integratie te bevorderen en om welvaart te creëren. In die periode bespaart de Vlaamse Regering in het beste geval, als daar niet nog eens 43 miljoen euro bijkomt het antwoord dat we gisteren kregen over die 43 miljoen euro was niet direct van die aard dat ik daardoor gerustgesteld ben 214 miljoen euro op onderwijs. Dat is 72 miljoen euro in 2010 en nog eens 142 miljoen euro in 2011.
Mijnheer de minister, hoe zult u dit uitleggen in Europa? Hoe zult u uitleggen dat u de komende 18 maanden meer dan alleen lippendienst bewijst aan gelijke onderwijskansen als u het GOK-centrum afschaft? Uw vernieuwende maatregelen op het vlak van gelijke onderwijskansen beperken zich tot het registreren van etnische afkomst, van het invoeren van taaltesten voor zes- en twaalfjarigen, zonder dat er in uw begroting 2010 middelen zijn om die gedetecteerde taalproblemen te remediëren. Hoe zult u uitleggen in Europa dat Vlaanderen ervoor kiest om de uitbouw van onze hbo-opleidingen met twee jaar uit te stellen, on hold te zetten, als Europa vraagt om de komende 18 maanden te investeren in beroepsopleidingen? Hoe zult u uitleggen dat we investeren in de school van de 21e eeuw, in de lerarenopleiding, de ontwikkeling van sleutelcompetenties en innovatievriendelijke instellingen als u geen geld meer hebt voor het mentorschap, voor een Brusselpremie en een pak minder geld voor nascholing en bedrijfsstages, proeftuinen en nieuwe opleidingen?
Mijnheer de minister, misschien geraakt u daar in Europa nog mee weg, want u bent een handige jongen.
Maar hier in Vlaanderen beginnen de leerkrachten te protesteren. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Dat ben ik weeral vergeten te vermelden. Hoe is dat toch mogelijk! (Gelach)
Ik verwijs naar West-Vlaanderen, waar men eraan denkt om geen stageplaatsen meer aan te bieden, en de directeurs van het basisonderwijs die in een brief nog eens aandringen om het budget voor het mentorschap niet te schrappen, de nascholing niet terug te schroeven. Mijnheer de minister, u blijft herhalen: De lonen zijn betaald en zullen worden betaald. Uiteraard, u kunt toch niet anders. Daarover maak ik mij niet ongerust. Ik ben wel ongerust omdat u de leerkrachten en directeurs, de motor van ons onderwijs, hard treft en belangrijke onderwijsvernieuwingen voor het gelijke onderwijskansenbeleid twee jaar lang on hold zet.
En, mijnheer de minister-president, u zegt, misschien niet met zoveel woorden, dat u, ondanks de crisis, een anticyclisch beleid wil voeren. Ik geloof u wel. Wat u doet, is redelijk nobel. U steekt uw hand in eigen boezem. U zegt dat we n het in tijden van voorspoed wat te breed hebben laten hangen, dat we wat efficiëntiewinsten moeten boeken en toch wat blijven investeren in tijden van crisis. Maar, zoals mijn fractieleider gisteren al heeft gezegd, investeert u voor ons te weinig en in de verkeerde dingen. In onderwijs, mijnheer de minister-president, heeft Vlaanderen het in het verleden niet te breed laten hangen. Lineaire efficiëntiewinsten boeken, zijn in onderwijs niet zo vanzelfsprekend. Het vroegtijdig schoolverlaten aanpakken, de sociale mobiliteit bewerkstelligen, kwaliteitsvolle maatschappelijk relevante beroepsopleidingen uitbouwen, daar moeten we nu bijkomend in investeren.
En ik heb het al gezegd in de commissie, minister Smet, dat u het daar heimelijk wel mee eens bent. U erkent die problemen en de nood aan investeringen in ons onderwijs. U bent niet blij met die besparingen. Misschien dat u daarom wat creatiever met de begroting hebt willen omgaan. En natuurlijk kan dat niet en zou ik ook boos zijn als ik minister Muyters was. Maar heimelijk kan ik u een beetje begrijpen.
Minister Smet, u erkent een aantal problemen en u hebt een mooie beleidsnota, maar u moet nu eerst twee jaar de pauzeknop indrukken. In 2012 zullen er pakjes met miljoenen euros onder de kerstboom van de Vlaamse Regering moeten liggen als u het gebrekkige investeren in 2010 en wellicht ook 2011 zult moeten inlopen. (Applaus bij Open Vld en bij Groen!)
Mevrouw Meuleman, u stopt er nu mee, maar u hebt nog meer dan anderhalve minuut spreektijd. (Gelach)
Dan ga ik nog even verder. (Gelach)
In Wallonië kan het wel. Via het Marshall 2.Vert-plan wordt 1,6 miljard euro geïnvesteerd. (Rumoer)
Naar leerzorg gaat 60 miljoen euro. Daar wordt echt in het onderwijs geïnvesteerd. Er gaat ook 300 miljoen naar beroepsopleidingen, werkopleidingen, het afstemmen van de beroepsopleidingen op het werkveld. Daar wordt op dit moment geïnvesteerd in onderwijs. (Applaus bij Groen! en Open Vld)
Ik denk toch dat ik mevrouw Meuleman moet meenemen als ik naar Wallonië ga. (Gelach)
U weet dat ik twee weken geleden naar de commissie van het parlement van de Franse Gemeenschap ben geweest. Alle commissieleden van alle partijen hebben met heel veel belangstelling gekeken naar ons onderwijs. Ze vonden dat het eigenlijk beter was dan bij hen. De mosterd in Wallonië halen voor wat het onderwijs betreft, dat zou ik zeker niet doen. Als ik een vergelijking maak op het vlak van de kwaliteit, naar de manier waarop we het organiseren, de investeringen die we doen, dan ben ik vrij zeker dat de Vlaamse Gemeenschap een voorbeeld is.
U spreekt over Europa alsof het mijn schoonmoeder is. Om te beginnen, ik heb geen schoonmoeder. (Gelach)
En Europa is geen schoonmoeder. Europa kijkt naar ons als een voorbeeld. Ik heb nu al drie keer de kans gehad om de grote baas voor onderwijs van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) te ontmoeten. Die mevrouw is niet alleen vol lof over het beleid dat we de afgelopen jaren hebben gevoerd in Vlaanderen. Ze is ook vol lof voor het beleid dat we de volgende jaren zullen voeren. Ik ben dus 100 percent op mijn gemak.
Mijnheer de minister, u zegt dat u in de commissie voor Onderwijs van de Franse Gemeenschap indruk hebt gemaakt, maar ik moet u toch tegenspreken. Ik heb vandaag gelezen dat de Franse Gemeenschap op basis van haar onderhoud met u naar het Grondwettelijk Hof stapt in het kader van uw decreten.
Dat was de aanleiding om naar het parlement te gaan, mijnheer Van Eyken. Denkt u nu echt dat er een haar op mijn hoofd aan dacht dat ik ter plekke al die commissieleden zou overtuigen om geen bevoegdheidsconflict in te dienen? Het enige wat ik wilde, was die mensen eerlijk uitleggen wat onze bedoeling was omdat ik heb vastgesteld dat geestesgenoten van u een doembeeld ophangen over de bedoelingen van Vlaanderen. Ik wou het hen uit eerste hand laten horen.
Die uiteenzetting heeft mij de kans gegeven om het systeem van ons Vlaams onderwijs uit te leggen met de autonomie en verantwoordelijkheid die wij aan onze scholen geven en hoe wij onze inspectie zien als een kwaliteitsverbetering, niet om leerkrachten te controleren en met een pen op de vingers te tikken. Dat heb ik hen uitgelegd. Ik heb alle commissieleden horen zeggen dat ze dat heel interessant vonden en dat ze een nieuwe ontmoeting wilden omdat ze zich wilden laten inspireren op ons onderwijs. We kunnen alleen maar blij zijn dat het Vlaams onderwijs als model kan dienen voor de andere kant van het land.
De heer Caluwé heeft het woord.
Terzijde van de begrotingsdiscussie wil ik de heer Van Eyken zeggen dat we altijd gevraagd hebben dat de Franse Gemeenschap naar het Grondwettelijk Hof zou stappen. De Raad van State wilde niet oordelen over de bevoegdheidsbetwisting en zei dat het een zaak was voor het Grondwettelijk Hof. Men had ons dat twee jaar geleden al moeten laten stemmen zodat men twee jaar geleden al naar het Grondwettelijk Hof had kunnen gaan voor een definitieve beslechting over wie er gelijk heeft.
U dankt de Franse Gemeenschap dat ze naar het Grondwettelijk Hof gaat, waarvan akte.
Ik vraag me af wanneer die aankondiging nu ook een feit wordt.
Vandaag stond in de krant dat dat gebeurd is.
Er was een vraag over de beschikbaarheidsvergoeding die van 75 miljoen euro naar 100 miljoen euro stijgt. Dat wil zeggen dat we meer geld nodig hebben. Dat is ook goed besteed geld.
De bedoeling van de Brusselpremie is om Brusselse leerkrachten te ondersteunen. Aangezien de Brusselpremie nog niet was uitgekeerd, nemen we eigenlijk niets af. Het is een belofte die we niet uitvoeren. Het veld gaf ons aan dat het niet de meest efficiënte maatregel was.
Mijnheer Bouckaert, uiteraard is ondernemen in het onderwijs heel belangrijk. Ik ben het er absoluut mee eens dat we de ondernemingszin bij jonge kinderen moeten stimuleren. Vorige week heeft deze regering nog geld gegeven aan een organisatie om dat te doen in samenwerking met het onderwijs. We blijven dat verder doen.
Mevrouw Meuleman, u had het over hard treffen. Alles hangt maar af van de definitie van hard. Veel sprekers, ook van de oppositie, hebben er terecht op gewezen dat we met deze meerderheid een goede keuze hebben gemaakt door maar heel beperkt in Onderwijs te besparen. Het feit dat er een relatieve stijging is van de onderwijsbegroting van 36,9 percent in 2009 naar 39 percent in 2010, bewijst welk belang de Vlaamse Regering aan het onderwijs geeft.
Ik wil afsluiten met enkele dingen over het steunpunt GOK heel duidelijk te stellen. Ten eerste ben ik zelf een product van het gelijkekansenonderwijs. Ik ben ook minister van Gelijke Kansen. Ik zou wel goed gek zijn om te besparen op gelijke onderwijskansen. Ik doe het ook niet. Deze regering, zoals de heer Bouckaert terecht heeft gezegd, geeft opnieuw, zonder dat er 1 euro is afgenomen, 208 miljoen euro uitsluitend aan het gelijkeonderwijskansenbeleid.
Het enige wat we doen is een kunstmatige fusie van drie steunpunten in een steunpunt GOK afschaffen. Vanaf het begin hebben we daar drie voorwaarden bij geplaatst. Ten eerste moet de kennis die er is, ter beschikking worden gesteld van alle scholen. Dat zal gebeuren via de vzw van netoverschrijdende samenwerking van pedagogische begeleidingsdiensten. Ook het agentschap voor Communicatie zal er een rol bij spelen.
Ten tweede komt de taak van het ondersteunen van leerkrachten toe aan de pedagogische begeleidingsdiensten, en moeten die diensten die taak ook op zich nemen. Ten derde zullen we op contractbasis voort de steuncellen ondersteunen die zich bezighouden met universitair onderzoek. We hebben dat de afgelopen weken concreet gemaakt. We zijn min of meer rond. Zo zal er bijvoorbeeld 350.000 euro aan het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO) in Leuven worden gegeven. Ook gaat er 100.000 euro naar het steunpunt van de heer Van Avermaet met betrekking tot het concept van de brede school. Voor het derde steunpunt bekijken we of daar nog iets kan bewegen. Mevrouw Meuleman, we geven nu dus 450.000 euro op de post van de facultatieve subsidies. Daarin was vanaf het begin voorzien, en dat wordt nu duidelijk geëxpliciteerd. Dat is niet weinig. Bovendien wordt, door te doen geloven dat heel ons gelijkeonderwijskansenbeleid in Vlaanderen door de afschaffing van een steunpunt in elkaar zal stuiken, dat beleid oneer aangedaan. Mocht dat zo zijn, dan moet de Vlaamse samenleving zich ontzettend veel zorgen maken, maar gelukkig is dat niet het geval. Er zijn nog vele andere steunpunten en diensten die daar dagelijks mee bezig zijn.
Ik wil nog een nuance aanbrengen. Er is een misverstand ontstaan. De overheid is niet de enige financier van die steunpunten. De steunpunten hebben trouwens erkend dat daarover een verkeerd beeld is ontstaan. Het is niet zo dat zij, omdat wij minder geld geven, niet meer naar de scholen kunnen gaan om expertise aan te leren of over te brengen. De scholen hebben daar ook middelen voor en zullen die ook na de goedkeuring van deze begroting nog altijd hebben. Dit is dus een erg genuanceerd verhaal. We zullen ook de komende jaren voort blijven investeren in universitaire expertiseontwikkeling, met de ontwikkeling op het terrein zelf, want dat is inderdaad de grote kracht ervan. Daarnaast staat het de scholen vrij om die expertise te kopen bij die steunpunten. Dat is wat er eigenlijk in het verleden is gebeurd. We herleiden de functie van de steunpunten eigenlijk tot die van expertiseontwikkeling, waarbij die expertise ook nog ter beschikking kan worden gesteld. Mevrouw Helsen, we houden daarbij uiteraard rekening met de contracten die zijn afgesloten. Uw zorg is terecht, maar ze is ook de onze. Die gesprekken lopen.
De conclusie van dit alles is dat we helemaal niet besparen op gelijke onderwijskansen, maar als er op een bepaald ogenblik een lek komt en dat wordt in de krant gezet, dan zijn we niet meer eigenaar van de manier waarop dingen worden verteld en ontstaat er een perceptie die niet noodzakelijk overeenstemt met de werkelijkheid.
Mijnheer de voorzitter, deze regering heeft er wel degelijk voor gekozen voort te blijven investeren in het onderwijs, omdat dat investeren is in het enige kapitaal dat de Vlaamse samenleving heeft, namelijk onze kinderen. We zijn ons er heel goed van bewust dat we niet de enige regio zijn die dat kapitaal heeft, dat we ons in een concurrentiële omgeving bevinden. Ik ben ook blij dat mensen van de oppositie hebben erkend dat de beleidsnota een heel duidelijke visie bevat. Wij zijn ervan overtuigd dat de besparingen die hier vandaag op tafel liggen, ten bedrage van 0,8 percent, geenszins onze ambitie temperen om de kwaliteit van ons onderwijs de komende jaren nog voort te verbeteren. (Applaus bij de meerderheid)
Dames en heren, we gaan nu over tot de bespreking van het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken.
De heer de Kort heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw en heren ministers, geachte leden, de eerste begroting van een nieuwe legislatuur is meestal een overgangsbegroting. In dit verkiezingsjaar is de financiële crisis van 2008 echter in een zware economische crisis omgeslagen, en dat heeft een directe weerslag op de overheidsfinanciën gehad. Wat een routineklus zou worden, is dus een moeilijke oefening geworden. Onze fractie is dan ook blij dat bij zon moeilijke oefening de investeringen in infrastructuur gespaard zijn gebleven. Die moeten immers structureel zorgen voor de toekomstige welvaart. Daarmee wordt ook de fout uit de jaren negentig vermeden. Toen moest er ook worden gesaneerd, en de investeringen in infrastructuur gingen eerst onder de hakbijl. Dat is een fout waarvan we vandaag nog steeds de gevolgen dragen.
Het krediet van 14 miljoen euro voor de omleiding van de Krijgsbaan aan de luchthaven van Deurne is een voorbeeld van goed beleid: besparen, maar tegelijk nieuwe dingen doen.
Openbare werken en mobiliteit staan op een keerpunt: het al of niet realiseren van de Oosterweelverbinding, wel of niet rekeningrijden, de verdere verdieping van de Schelde, snel meer fietspaden. Zelden stond de mobiliteit meer in de schijnwerpers. Vandaag is het een en dezelfde minister die de verantwoordelijkheid heeft voor mobiliteit, de werken die daarvoor moeten gebeuren en voor het transportnetwerk over de verschillende modi.
De Vlaamse Regering zal samen met de Mobiliteitsraad en andere partners werk maken van betere gegevens en van de actualisering van de goede maar gedateerde visie uit het Mobiliteitsplan 2001. Als we vooruit kijken, dan lijken de beschikbare kredieten klein in vergelijking met wat op ons afkomt. Er moet nog heel wat gebeuren: sluizen voor de havens, aanpassing van kanalen, voorstedelijke tramnetwerken, missing links, de afwerking van het functioneel fietsroutenetwerk. Voor openbare werken is er altijd geld te weinig.
Na de begroting wacht de minister dus een andere moeilijke oefening: efficiëntiewinsten, een leidmotief van het regeerakkoord. Het wordt dé uitdaging deze legislatuur. Voor wie de cijferdans rond de Lange Wapper de laatste jaren heeft gevolgd, lijkt het misschien een onmogelijke missie, maar we weten dat de huidige no-nonsense-minister de juiste vrouw op de juiste plaats is. We wensen u daar alvast veel succes in.
Dit Vlaams Parlement is alvast dezelfde weg ingeslagen met de speedcommissie, de oprichting van de Commissie Versnelling Maatschappelijk Belangrijke Investeringsprojecten. Een versnelling moet tot betere benutting van de middelen leiden. Het is dezelfde gedachtegang.
Vlaanderen wacht niet. We hopen dus dat we er snel werk van kunnen maken en dat u de resultaten zeker deze legislatuur in de praktijk kunt omzetten, maar dat zal het parlement en de regering samen moeten doen.
Onze fractie heeft nog enkele bekommernissen. We hebben het tijdens onze besprekingen over De Lijn gehad, en kennen de gevoeligheden, pijnpunten en klemtonen van de verschillende fracties. Iedereen met een beetje gezond verstand weet dat de kostendekkingsgraad omhoog moet. Het is een gekende discussie van jaren. Juist daarom is het positief vast te kunnen stellen dat er een nieuwe wind door De Lijn waait. Het is niet de stormwind die mevrouw De Ridder zou willen, maar een stevige verfrissende bries. Rome is niet op een dag gebouwd.
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mijnheer de Kort, u zegt dat er een nieuwe wind door het beleid waait en dat iedereen ervan overtuigd is dat de kostendekkingsgraad omhoog moet. Tegelijkertijd hoor ik de minister verklaren dat dit moet gebeuren zonder te raken aan enerzijds de basismobiliteit en anderzijds aan de tarieven. Hoe gaat u dat dan wel doen?
De heer Roegiers heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, er wordt nogal gemakkelijk gezegd dat de kostendekkingsgraad omhoog moet. Als sp.a zijn wij daar niet zo van overtuigd.
Wat is dan het standpunt van de regering?
Dit zegt niets over de kwaliteit en het aanbod van het openbaar vervoer. Het is een discussie die we misschien wel moeten voeren, maar wij vinden in elk geval dat die kostendekkingsgraad per definitie naar omhoog moet.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik heb het regeerakkoord niet bij maar volgens mij staat er wel in dat de kostendekkingsgraad omhoog zou moeten.
Vorige week hebben we in de commissie de benchmarkstudie gekregen. Het is toch wel de belangrijkste conclusie uit de studie. Ik vind het toch merkwaardig dat er vanuit sp.a aan wordt getwijfeld.
We hebben het naar aanleiding van de algemene bespreking over de kostendekkingsgraad gehad. We gaan de discussie niet opnieuw voeren. U zult dat in de commissie kunnen doen.
De heer Wienen heeft het woord.
De heer Gatz heeft een lijstje voorgelezen in het kader van de cohesie van de Vlaamse Regering. Er mag alweer een puntje worden bijgevoegd. (Applaus bij Open Vld en LDD)
Rome is niet op één dag gebouwd. De minister zal met een rustige vastheid, in overleg, met oog voor de reiziger en ook speciaal voor de reiziger met een handicap en voor het personeel van De Lijn, vastberaden de nieuwe koers uitzetten voor De Lijn.
Mijnheer de voorzitter, ik stelde een vraag aan de heer de Kort.
Mevrouw Brouwers heeft erop geantwoord.
Maar de heer Roegiers beweert het tegenovergestelde. Misschien kan de minister een antwoord geven?
Mevrouw De Ridder, ik heb duidelijk aangegeven dat we die discussie niet opnieuw voeren. We hebben die discussie al gevoerd in de plenaire vergadering naar aanleiding van de algemene bespreking van de begroting 2010.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil niet dat hier grote honger en grote onduidelijkheden blijven bestaan. Collegas, het regeerakkoord stelt duidelijk dat er een hogere kostendekkingsgraad moet worden bereikt. De heer Roegiers bedoelt hoogstwaarschijnlijk dat je daar niet wild in moet gaan snijden. Dat was ook wat de heer de Kort zei: je hebt een wind en je hebt een stormwind. Het is van belang dat De Lijn op vier pijlers gaat werken. De basismobiliteit is gerealiseerd.
Mevrouw Marijke Dillen, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Uit de benchmarkstudie van vorige week blijkt dat we erin geslaagd zijn om onze enorme achterstand inzake aanbod in te lopen en dat we nu een dekking hebben die ongeveer de vergelijking met de andere regios kan doorstaan. We moeten nu de planning optimaliseren. Die bussen rijden nu overal rond. Op welke manier kunnen we door een betere organisatie van de planning efficiëntiewinsten boeken? We moeten ook de uitvoering optimaliseren. Dat betekent dat we de juiste chauffeur inzetten op de juiste plaats. We kunnen ook in de exploitatie winsten boeken. De Lijn heeft daarvoor een aantal modules gerealiseerd.
Tot slot, mevrouw De Ridder, er moeten zeker aanpassingen gebeuren aan het aanbod. Dat is niet in strijd met het decreet Basismobiliteit. We hebben nu een dekking van ongeveer 90 percent. Met betrekking tot de lijnen die het minst bezet zijn, mag je absoluut nadenken over de mogelijkheid om de vaste lijnen te vervangen door een belbusverbinding of om een belbusverbinding te vervangen door een taxicheque. Die screening en die tellingen gebeuren. U hebt mij altijd gezegd dat u de benchmark wilt zien. Die benchmark is ondertussen voorgesteld. Ik hoop dat er daarvan volgend jaar een heel ruime bespreking komt. Wees zeer gerust: de uitslag van de benchmark zal een belangrijke leidraad zijn bij de nieuwe beheerovereenkomst die moet worden afgesloten met De Lijn. De uitgangspunten van het regeerakkoord blijven evenwel de uitgangspunten voor de beheerovereenkomst.
Mevrouw de minister, ik ben absoluut overtuigd van uw goede bedoelingen. Laat daar geen twijfel over bestaan. Ons punt is gewoon dat zolang u weigert te raken aan het decreet Basismobiliteit, dat al wat u gaat doen kosmetische ingrepen zijn. U blijft uitgaan van de frequentie waarbij iedereen om de 350, 500 en in landelijk gebied 750 meter een halte moet hebben en dat iedereen daar om het halfuur, om het uur, om de twee uur een bus moet hebben, afhankelijk van spits- en niet-spits- en daluren. U verandert daar niets aan. U raakt ook niet aan de evaluatiecriteria om te beslissen wanneer we overstappen van een vaste lijn naar een belbus en van een belbus naar een taxi.
Gemiddeld acht passagiers per rit op jaarbasis, mevrouw de minister. Zolang u daaraan, opgejaagd door uw coalitiepartner sp.a, niet durft te raken, blijven al uw initiatieven louter kosmetische ingrepen die uw geloofwaardigheid zullen ondermijnen.
De CD&V-fractie heeft de laatste jaren een punt gemaakt van voldoende wegenonderhoud. En er zijn de laatste jaren effectief belangrijke bijkomende middelen voor het structurele onderhoud van onze wegen vrijgemaakt. De minister heeft het bedrag van 114 miljoen euro genoemd. Het punt voor onze fractie is dat het investeringsniveau ons in staat moet stellen om de onderhoudsachterstand in te lopen.
We zijn ook heel blij met de verhoging van de investeringssubsidies voor fietspaden en de doortochten voor een bedrag van 52 miljoen euro. Er wordt werk gemaakt van het oplossen van knelpunten op het Albertkanaal, bruggen, kaaimuren en baggerwerken.
Vrijdag, na de uitspraak van de Nederlandse Raad van State, zullen we weten of de verdieping van de Westerschelde op Nederlands grondgebied effectief van start zal kunnen gaan. Er is alvast in voldoende Vlaamse middelen voorzien. De voorbereidende gesprekken over de drie nieuwe sluizen moeten effectief worden gestart. Het is positief dat de minister het gezamenlijk standpunt dat door de drie betrokken havenbedrijven in de hoorzitting in de commissie Openbare Werken werd ingenomen een belangrijk signaal heeft genoemd waar in de verdere gesprekken rekening mee zal worden gehouden.
Milieumaatregelen zijn belangrijk. Geluidshinder is ernstig en levert gezondheidsproblemen op. Het investeringstraject met betrekking tot geluidswerende maatregelen wordt voortgezet. Er wacht de minister en haar administratie nog heel wat werk. Het gaat om veel meer dan het vastleggen van begrotingsgeld. Ik verwijs in dit verband naar de ad-hoccommissie. Het gaat ook om een transparante besluitvorming in verband met infrastructuurprojecten en om het opbouwen van een maatschappelijk draagvlak bij de stakeholders. We weten dat we hiervoor op minister Crevits kunnen rekenen.
De CD&V-fractie wenst de minister van Openbare Werken en Mobiliteit nog een goede vaart, de vlucht vooruit en veilige wegen en paden om af en toe, tussen het vele werk door, ontspannend te kunnen joggen. (Applaus bij CD&V en N-VA)
Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, de minister van Openbare Werken en Mobiliteit heeft een belangrijke opdracht. Ze moet voorkomen dat ze de minister van Immobiliteit wordt. Eerlijk gezegd, lijkt het hier in Vlaanderen soms wat op.
Het onderzoek naar het verplaatsingsgedrag heeft ons inzichten in het woon-werkverkeer van de Vlamingen verschaft. Het is meteen duidelijk geworden dat de financiële inspanningen, die de voorbije jaren hoofdzakelijk in het openbaar vervoer zijn geconcentreerd, onvoldoende hebben opgebracht. De doelstelling van de vorige Vlaamse regeringen, namelijk het autoverkeer door het openbaar vervoer te vervangen, is niet gehaald. We zien het fietsverkeer ten gunste van het openbaar vervoer afnemen. Ook het gratis aanbieden van openbaar vervoer heeft geen auto van de weg gehaald.
We zouden ons kunnen afvragen waarom de Vlaming, die op gemiddeld 650 meter van zijn woning over openbaar vervoer beschikt, het openbaar vervoer niet voor zijn woon-werkverkeer gebruikt. Ik kan het antwoord al geven. Het openbaar vervoer komt totaal niet tegemoet aan de behoeften van de werkende Vlaming. De werkplaats is in veel gevallen onvoldoende bereikbaar met het openbaar vervoer. Sommige vormen van openbaar vervoer zijn niet stipt of niet betrouwbaar.
De Vlaming vraagt een degelijk aanbod aan openbaar vervoer inzake het woon-werkverkeer. Daar wringt het schoentje. Het decreet Basismobiliteit heeft voor een enorme toename van het openbaar vervoer gezorgd. Overal in Vlaanderen zijn massaal nieuwe buslijnen opgestart.
De heer Watteeuw heeft het woord.
Mevrouw Van den Eynde, mag ik uit uw betoog afleiden dat u akkoord gaat met de stelling dat bedrijventerreinen enkel kunnen worden ontwikkeld indien vooraf in een aansluiting voor het openbaar vervoer is voorzien? In dat geval kan het woon-werkverkeer immers goed worden geregeld.
Die vraag hadden we ons destijds, tijdens de bespreking van het ontwerp van decreet betreffende de basismobiliteit, moeten stellen. De heer Watteeuw was daar toen niet bij. Toen is al honderd keer gevraagd of voldoende rekening met het woon-werkverkeer werd gehouden.
Er zijn andere oplossingen om de bedrijventerreinen te bedienen. Ik verwijs in verband met de alternatieve modi onder meer naar de inzet van fietsen, naar carpooling en naar autodelen. De heer Watteeuw kent die middelen zelf ook. Dat betekent niet dat een bedrijventerrein er niet mag komen indien er geen openbaar vervoer is. Hij stelt in feite de verkeerde vragen.
De heer Jan Peumans, voorzitter, treedt opnieuw als voorzitter op.
Zoals ik daarnet al heb verklaard, heeft het decreet betreffende de basismobiliteit voor een enorme toename van de capaciteit van het openbaar vervoer gezorgd. Er zijn massaal nieuwe buslijnen opgestart. Die lijnen zijn er enkel op basis van afstandscriteria en niet op basis van het woon-werkverkeer of van de behoeften gekomen. In veel gevallen is geen behoeftenonderzoek gevoerd. In buurten waar verschillende lijnen passeren, heeft de massale hoeveelheid bussen soms tot groot ongenoegen bij de bewoners geleid.
Een van de belangrijkste opmerkingen die tijdens de bespreking van het decreet betreffende de basismobiliteit is gemaakt, houdt in dat de vraag naar openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer geen invulling heeft gekregen. Volgens het Vlaams Belang moet het decreet betreffende de basismobiliteit absoluut worden herzien. Het openbaar vervoer vult de behoeften van de Vlamingen niet in. De Lijn kost diezelfde Vlaamse belastingbetaler, zelfs die als het openbaar vervoer niet gebruikt, nochtans enorm veel geld.
Ik ben er dan ook van overtuigd, mevrouw de minister, dat het niet volstaat om enkel ten gevolge van de crisis De Lijn tot besparingen te dwingen. Het debat over de kostendekkingsgraad zal nog verder gevoerd worden in de commissie, maar de benchmarkstudie heeft in ieder geval al aangetoond dat het huidige beleid van De Lijn niet houdbaar is.
Ik lees in uw begroting dat u tijdens deze legislatuur werk wilt maken van één tramproject per provincie. Ik begrijp dat u denkt: voor elk wat wils. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Waar is een tramproject noodzakelijk? Waar kan het een enorme bijdrage leveren? Dát moet uw uitgangspunt zijn. Als het in Antwerpen nodig is, dan zal het in Antwerpen zijn. Is er in West-Vlaanderen of Limburg meer behoefte heeft aan de uitbouw van een tramlijn of een tramverbinding, dan moet het daar gebeuren. U doet hier eigenlijk aan wafelijzerpolitiek, de Belgische budgetteringsmethode waarbij ieder landsdeel even veel krijgt. Zo wilt u dat ook met de provincies doen.
De heer Reekmans heeft het woord.
Mevrouw Van den Eynde, ik hoor het Vlaams Belang van provincie tot provincie een ander verhaal vertellen. Als tramlijnen nodig zijn, moet men die uitbouwen, zegt u. Ik denk dat uw Limburgse partijgenoten niet zo enthousiast zullen zijn over uw uitspraken. Ik hoorde namelijk dat zij absoluut tegen het lightrailproject en de tramprojecten waren. Maar dat zal dan een andere partijentiteit zijn, die een andere mening heeft.
Zo werkt het natuurlijk niet, mijnheer Reekmans. Waar er een vraag is naar tramverbindingen, daar moet dat mogelijk zijn.
De heer Janssens heeft het woord.
Mijnheer Reekmans, ik denk niet dat iemand van het Vlaams Belang in Limburg zich ooit heeft uitgesproken tegen tramlijnen in Limburg. Wij hebben wel ons scepticisme uitgesproken over het Spartacusproject en de hoge kostprijs ervan, terwijl er andere, meer prioritaire zaken zijn die behandeld dienen te worden, zoals de ontsluiting van Noord-Limburg, die veel belangrijker is dan een project van Hasselt naar Maastricht via een lightrail.
De heer Keulen heeft het woord.
Mijnheer Janssens, wat is het verschil tussen tramlijnen in Limburg en het Spartacusplan? U bent voor tramlijnen in Limburg, maar tegen Spartacus. Ik dacht dat dat over hetzelfde ging, maar ik wil altijd graag bijleren.
Ik heb niet gezegd dat wij ons hebben uitgesproken tegen het volledige Spartacusproject. Ik heb gezegd dat wij kritisch staan tegenover de te hoge kostprijs, waarvan er bovendien nog altijd geen totaalplaatje is gemaakt. Er zijn andere zaken, zoals de ontsluiting van Noord-Limburg, die op dit moment veel belangrijker zijn dan een lijn van Hasselt naar Maastricht, waarvan zelfs de voorzitter van deze assemblee het belang in twijfel trekt. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Dat bedoelde ik net met die wafelijzerpolitiek, mevrouw de minister. Als u nu elke provincie haar deel gaat geven, kunt u geen efficiënt beleid meer voeren. Ik verwijs nogmaals naar de Belgische budgetteringsmethode, waarbij elk landsdeel even veel krijgt, zoals Wallonië destijds een zinloos kanaal kreeg omdat Vlaanderen de uitbreiding van de haven van Brugge-Zeebrugge kreeg.
De Vlaamse overheid moet alternatieve vervoersvormen promoten en subsidiëren, dat is noodzakelijk om een gedragsverandering te creëren. Maar subsidiëren van bijvoorbeeld fietsstallingen bij individuele bedrijven via het Pendelfonds mist totaal zijn doel. Dat is veeleer een zinloze investering. Dat wil niet zeggen, collegas, dat echte vormen van aanbieden van alternatief vervoer, zoals fietsen aan het station waar geen openbaar vervoer aanwezig is, geen belangrijke bijdrage vormen in het organiseren en aanbieden van multimodaal vervoer.
Mevrouw de minister, na het aanhoren van het regeerakkoord, het bespreken van uw begroting en het nalezen van uw beleidsbrief, hopen wij inderdaad dat u een kentering teweeg kunt brengen, zodat de noodzakelijke infrastructuur in Vlaanderen niet langer genekt wordt door louter investeringen in openbaar vervoer. Wij hopen dat u die kentering tot stand kunt brengen, zodat Vlaanderen niet verder dicht zal slibben en we u binnenkort niet moeten benoemen tot minister van Immobiliteit. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Daarom ga ik me beperken tot De Lijn, mijn collegas zullen zo dadelijk de rest behandelen.
Mevrouw de minister, wij keken met zeer veel aandacht en vol verwachting uit naar nieuwe accenten en prioriteiten in uw beleidsdomein Openbaar Vervoer. Nu we deze begroting bestudeerd hebben, zijn we echter teleurgesteld. Wij zijn overtuigd van uw goede bedoelingen, laat dat duidelijk zijn. Maar we denken dat uw schuchtere voorzetten om de kostendekkingsgraad bij De Lijn te verhogen en het openbaar vervoer meer vraaggericht te maken, kampen met een totaal gebrek aan geloofwaardigheid.
Ten eerste belooft u het aanbod te herzien in functie van de vraag, en u wilt daarbij niet raken aan de projecten basismobiliteit. Nochtans vormen die een zeer groot deel van het kostenplaatje. Maar liefst 130 miljoen euro, exclusief investeringskosten, gaat over die basismobiliteit. Met andere woorden, u ziet het aanbod aan openbaar vervoer louter op basis van een halteafstand en frequentie als een verworven recht, ongeacht of er daadwerkelijk vraag is naar deze dienstverlening. U zet daarmee de politiek uit het verleden verder.
Omdat basismobiliteit binnen de Vlaamse Regering niet in vraag mag worden gesteld door sp.a, hebt u noodgedwongen uw toevlucht genomen tot enkele cosmetische ingrepen die, naar onze vrees, niet zullen leiden tot een trendbreuk en de organisatie van een efficiënt openbaar vervoer. Zo belooft u om efficiëntiewinsten te realiseren door een optimalisatie van de planning, terwijl het Rekenhof in zijn verslag van januari 2009 concludeerde dat De Lijn de voorbije jaren niet onmiddellijk maatregelen getroffen heeft voor alle projecten die bij een evaluatie een lage bezetting scoorden en dat de jaarlijkse besparing via efficiëntiewinsten zwaar moet worden genuanceerd.
Bovendien is het niet duidelijk u hebt er daarnet niet op geantwoord, ik hoop dat daar verandering in komt of u bereid bent het evaluatiecriterium dat De Lijn vandaag gebruikt voor het overstappen van vaste lijnen naar belbussen en taxis aan te pakken. Momenteel spreekt men van een gemiddelde van minstens acht reizigers per rit op jaarbasis alvorens men overstapt naar lagere modi, inclusief de forfaitaire tellingen uit abonnementen. Wel, dat criterium is niet geschikt om van echte efficiëntiewinsten te spreken.
U belooft ook om de focus te verplaatsen naar netmanagement zodat het aanbod steeds meer vraaggestuurd verloopt. Voor ons moet dat netmanagement er niet bovenop komen, op termijn moet het vraaggestuurd netmanagement de basismobiliteit vervangen.
Mevrouw De Ridder, ik geloof dat u een verkeerd beeld hebt van het netmanagement. U zou de basismobiliteit een beetje willen terugschroeven, een beetje veel zelfs. Netmanagement is vooral gericht op woon-werkverkeer, dacht ik toch. Basismobiliteit is op al de rest gericht. Mensen die op vrijdag naar de markt willen met de bus, moeten dat nog kunnen. Ik denk dat u het soms een beetje te simpel ziet: schaf basismobiliteit af, zet netmanagement in de plaats. Ik geloof dat u niet goed weet waar netmanagement precies voor staat.
Mevrouw Brouwers, ik weet beter dan wie ook wat netmanagement betekent. (Rumoer)
De collegas die de afgelopen jaren dat dossier gevolgd hebben, collegas van alle partijen, weten perfect wat netmanagement betekent. Dat wil juist zeggen: vraaggerichtheid. Dat is wat ontbreekt in de basismobiliteit. Daar biedt men aan, men creëert aanbod. De vraaggerichtheid zoals ze momenteel perfect werkt in netmanagement, moet juist worden ingevoerd in heel het systeem van basismobiliteit. Dat is wat ik net heb gezegd.
Het netmanagement zoals het nu wordt uitgewerkt, komt inderdaad bovenop de basismobiliteit. Dat zijn bijkomende behoeften, voornamelijk woon-werkverkeer. Dat betekent niet dat al die andere behoeften niet meer bestaan. U wilt de basismobiliteit afschaffen en alleen nog vraaggestuurd werken op basis van netmanagement. Ik vraag me af hoe iedereen dan nog gaat geraken waar hij vandaag geraakt.
Mevrouw Brouwers, u slaat de bal volledig mis. U begrijpt me niet of u wilt me niet begrijpen. Wat onze fractie zegt, is dat de vraaggerichtheid zoals die goed is ingevoerd in het netmanagement, eigenlijk op termijn de plaats moet innemen van de uiteindelijke basismobiliteit. Dat wil zeggen dat de vraaggerichtheid wordt ingevoerd in alle momenteel gekende projecten, dat men voor alle reguliere lijnen bekijkt of er een vraag is van de Vlaming, of hij daar nood heeft aan openbaar vervoer en op welke manier we dat openbaar vervoer moeten inleggen: met een reguliere buslijn, met belbussen of met taxicheques.
Reduceert u alstublieft mijn vraag niet tot: dan wilt u netmanagement, de 10 percent. De 90 percent basismobiliteit zou moeten worden vervangen door een veel vraaggerichter systeem. Als dat gebeurt, dan raakt men eigenlijk niet aan de dienstverlening, maar maakt men ze nog beter en efficiënter voor de Vlaming en de burger die gebruik maakt van het openbaar vervoer.
En dan zult u opnieuw uitkomen op het netwerk dat we vandaag hebben, maar misschien hier en daar aangepast, want er zijn inderdaad kleine, lichte, aanpassingen mogelijk met het cascadesysteem waarover de minister zonet vertelde. Uiteindelijk komt dat op hetzelfde neer, want de oma die naar de markt wil op vrijdag, wil ook haar bus. Dat is ook een vraag.
Dat is inderdaad een perfecte vraag.
Ik wil het betoog van mevrouw Brouwers ondersteunen. Het is natuurlijk zo dat wanneer het verhaal van mevrouw De Ridder wordt toegepast, de behoeften van de mensen in dorpen, zoals van de oma die naar de markt wil gaan, niet verdwijnen. De opgave voor De Lijn voor de volgende jaren is, indien we de kostendekkingsgraad omhoog willen krijgen, om meer mensen op het openbaar vervoer te krijgen. Daarvoor moet inderdaad vraaggericht gewerkt worden. Een aantal projecten werden al gepland en zijn al uitgetekend, maar komen niet van de grond. Het gaat onder meer over een aantal tramlijnen waarvoor een hoog rendement verzekerd kan worden. Als we dat kunnen realiseren naast wat er is aan basismobiliteit, dan zal de kostendekkingsgraad automatisch omhoog gaan. In plaats van te snijden om de kostendekkingsgraad omhoog te krijgen, moet er geïnvesteerd worden, want dan zal de kostendekkingsgraad ook omhoog gaan.
Ik wil daar toch even op reageren. Ik laat absoluut geen karikatuur maken van de voorstellen die we hier doen. Voor ons is vraaggerichtheid uiteraard niet enkel woon-werkverkeer. Vraaggerichtheid betekent nakijken waar de Vlaming openbaar vervoer wil en daar bussen inleggen, want dan zullen we automatisch een stijging krijgen van de kostendekkingsgraad, want dan zullen er meer mensen op de bus zitten en zullen die daar hopelijk ook momenteel is het nog maar voor een klein deeltje voor betalen.
Mevrouw de minister, u wilt de kostendekkingsgraad van De Lijn te verhogen zonder het bestaande tariefsysteem voor het huidige net aan stads- en streekvervoer in vraag te stellen. Dat is voor ons foutief. Voor ons moet het openbaar vervoer goedkoop zijn, zeer goedkoop, en moeten er ook categorieën gratis vervoer mogelijk zijn, maar het is aberrant dat men nooit heeft nagekeken wat het effect is van gratis of goedkoop vervoer op het verplaatsingsgedrag van de Vlaming. Dat moet gebeuren. Dan moeten we voor mensen die werkelijk de overstap willen maken, tariefaanpassing doen. Deze oefening moet dringend gebeuren, maar ik zie nog geen aanzetten in die richting.
Mijnheer de voorzitter, ik kom al tot mijn conclusie en die is dat de minister goede bedoelingen heeft, maar kampt met de socialistische erfenis die ze nog meesleurt en meesleept.
Mevrouw de minister, u kampt met een totaal gebrek aan geloofwaardigheid. Zolang de heilige huisjes van het gratis vervoer en de basismobiliteit binnen deze regering taboe blijven tenzij de heer Roegiers daarin inbreekt , moet een trendbreuk naar een efficiënter en beter openbaar vervoer dit en de volgende jaren jammer genoeg niet verwacht worden in Vlaanderen.
Mevrouw De Ridder, u hebt natuurlijk samen met ons tien jaar mee bestuurd in Vlaanderen. U hebt de decreten goedgekeurd. Ik snap niet waarom u nu vindt dat alles plotseling moet veranderen.
Van een ding kunt u me niet beschuldigen, namelijk dat ik niet kritisch voor De Lijn zou zijn geweest de afgelopen jaren. Als u de gesprekken nagaat en de Handelingen erop naleest, zult u zien dat ik, trouwens samen met een aantal collegas, vooral van de CD&V, altijd al heel kritisch ben geweest voor De Lijn.
U bent inderdaad heel kritisch geweest voor De Lijn, maar het gaat om een beleid dat mee door u werd ondersteund en goedgekeurd, de voorbije tien jaar.
U weet heel goed dat we een beleid mee goedgekeurd hebben. We hebben nu de benchmark gehad, de internationale vergelijking van het openbaar vervoer in Vlaanderen met dat in andere regios, om net dat beleid van de afgelopen jaren te evalueren en te bekijken. Die resultaten zijn er nu, we moeten er de gepaste conclusies uit trekken.
Ik verwijt u dat niet persoonlijk, mevrouw De Ridder, u was hier nog niet. Maar de basismobiliteit is ingevoerd door de regering-Dewael-Somers, niet nadien. Daar wil ik u even aan herinneren.
Het decreet Basismobiliteit dat is ingevoerd in 2001 is op zich een goede zaak. Open Vld heeft dat mee gesteund omdat het idee om mensen openbaar vervoer te geven op zich goed is. Het is een vorm van dienstverlening die betaald kan worden met overheidsgeld.
Maar het gaat over de manier waarop het wordt uitgevoerd. Het is niet omdat je basismobiliteit wilt invoeren, dat je daarvoor de hoogste prijs moet betalen. Ik steun mevrouw De Ridder volledig in de opmerking dat die basismobiliteit niet verzekerd moet worden met grote lege bussen, maar wel met efficiënte middelen, bijvoorbeeld een taxicheque. Het is belangrijk dat daar op korte termijn werk van gemaakt wordt. De basismobiliteit kan evengoed gegarandeerd worden met minder middelen. Daar gaat het over.
Mijnheer Caluwé, dat is een redelijk goedkope uitspraak, en dat weet u zelf goed genoeg. Samen met mensen van uw fractie ben ik de voorbije jaren zeer kritisch geweest voor het openbaarvervoersbeleid. De heren Sauwens en Decaluwe drongen met mij aan op een evaluatie. Nu hebben we een minister die een trendbreuk tot stand had kunnen brengen. Ik vind het bijzonder jammer dat dat blijkbaar niet het geval zal zijn. Het is jammer dat u daar als CD&V mee hebt ingestemd.
De heer Van Mechelen heeft daarnet gezegd dat het basismobiliteit was in ruil voor het Deurganckdok. Dat was een zeer vreemde manier van werken onder paars.
Het is niet omdat basismobiliteit wordt ingevoerd, dat het niet meer kan worden geëvalueerd. In de kranten heb ik destijds in het kader van de campagne ook bij CD&V gelezen dat men het decreet Basismobiliteit eens onder de loep zou nemen.
Het is intellectueel oneerlijk om hier het bilan te maken van de minister van Mobiliteit die nog maar een half jaar op post is. Ze probeert met de beschikbare middelen iets te realiseren.
In het decreet Basismobiliteit staat bijvoorbeeld dat er binnen een kilometer van uw deur openbaar vervoer aangeboden moet worden. In mijn regio, de Westhoek, wordt dat op veel plaatsen vervuld met belbussen. Of die belbussen nu vol of leeg zijn, ik stel enkel vast dat dit vandaag bij ons zeer goed werkt.
Mevrouw Van Volcem, ik zou wel eens willen weten wat uiteindelijk duurder is: een private taxidienst financieren of met belbussen werken?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw De Ridder, los van de vraag wanneer het decreet Basismobiliteit er gekomen is, laat dat decreet zoals het nu bestaat toe om bij de laagste bezettingsgraden de frequentie te verlagen, over te schakelen op een belbus of zelfs een taxicheque aan te bieden.
Ik heb het hier al gezegd: men moet daartoe het decreet niet fundamenteel wijzigen. De Lijn maakt die oefening ook. Ik wil wel waarschuwen: uit de benchmarking blijkt dat qua aanbod Vlaanderen een niveau heeft bereikt dat de vergelijking met andere regios kan doorstaan. De afgelopen jaren is een enorme inhaaloperatie doorgevoerd.
In Schotland, waar ten dele is geprivatiseerd, wordt het aanbod in de verst gelegen uithoeken door de overheid verzorgd. We moeten dus oppassen en niet te kort door de bocht gaan. Het decreet Basismobiliteit kan zonder problemen blijven bestaan. U zegt dat De Lijn in het verleden meer zou kunnen gedaan hebben. De oefening gebeurt nu. We moeten er nu wel voor zorgen dat het aanbod op een correcte manier aan de vraag beantwoordt. Ik verbind me daartoe. Het zijn nog intenties, en dat is evident: men mag niet verwachten dat na amper zes maanden een schoktherapie zich al doet gevoelen en tabula rasa wordt gemaakt van een beleid waarover de benchmarking stelt dat het eigenlijk goed is. Dat laatste wordt hier misschien een beetje te weinig gezegd. De efficiëntie-oefening om te kunnen besparen, gebeurt wel degelijk, en dat zal in de komende periode merkbaar worden.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collegas, naar aanleiding van dit debat heb ik het decreet Basismobiliteit en de besprekingen die toen daarover in de commissie zijn gevoerd, doorgenomen. In de hoorzittingen heeft transporteconoom Stef Proost gesproken. Blijkbaar heeft die man een glazen bol. Hij zei dit: Een verhoogd niet-kostendekkend aanbod van openbaar vervoer is geen oplossing voor dunbevolkte gebieden. Door het aanbod van openbaar vervoer te verhogen stijgt het volume in de randgebieden, maar waar al een verkeerscongestie bestaat blijft het even druk. Hij voorspelde dus toen wat we vandaag vaststellen. Ik vind het daarom interessant om de discussie van tien jaar geleden nog eens over te doen. Dat moet ons toestaan om op een degelijke manier over het decreet Basismobiliteit te oordelen.
In dit debat tussen huidige en gewezen meerderheidspartijen maak ik een bedenking: als die partijen in de regering even consequent waren geweest dan toen ze in de oppositie zaten en voortdurend hetzelfde zouden zeggen, dan zouden we dit debat niet moeten voeren. Blijkbaar doet de toetreding tot de meerderheid toch iets met een mens. Blijkbaar vergeet men dan snel. Ik heb het nu zowel over Open Vld als over CD&V.
Mijnheer Verfaillie, de middelen zijn verdrievoudigd, terwijl het aandeel in het totale verplaatsingsgedrag slechts is gestegen van 10,5 naar 11 percent. Dat is onaanvaardbaar, en dat is de kern van ons betoog. Mevrouw de minister, we zullen met aandacht uw volgende maatregelen volgen. Voor de duidelijkheid: voor ons moet openbaar vervoer goedkoop en betaalbaar zijn. Maar de prijzenpolitiek uit het verleden mag men niet voortzetten vooraleer men weet wat de effecten op het verplaatsingsgedrag zijn. De efficiëntiewinsten kan men proberen te boeken zonder aan het decreet Basismobiliteit te raken, maar dat zal nergens toe leiden. Het decreet schrijft immers voor dat we om de 350, 500 of 750 meter een halte moeten bouwen en dat daar elk uur 1, 2 of 3 bussen moeten voorbijrijden. Als dat decreet ongewijzigd blijft, kan men daar niet omheen. De afstemming van het aanbod op de vraag moet beter op elkaar worden afgestemd, zodat de kostendekkingsgraad verhoogt, want er zullen dan meer gebruikers van het openbaar vervoer zijn. De stijging zal groter zijn dan vandaag het geval is.
Mijnheer de voorzitter, collegas, meer reizigers maar minder centen: dat is de conclusie van PricewaterhouseCoopers en de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) over tien jaar openbaar vervoer in Vlaanderen. De studie geeft ons gelijk. Tien jaar geleden kozen we voor goedkoop, zelfs gratis openbaar vervoer. En het werkt. Maar ook de tegenstanders van het beleid vinden in de studie hun gading. There is no such thing as a free lunch. Het ware debat over de cijfers gaat over politieke en dus budgettaire keuzes.
De Vlaamse Regering maakt die ook.
Dienstverlening is belangrijker dan winst. Tien jaar openbaarvervoerbeleid heeft gedaan wat het moest doen. De minister heeft het terecht gezegd: Het aanbod is drastisch uitgebreid en op het niveau van vergelijkbare regios getild. Het heeft de prijs voor de gebruiker drastisch verlaagd en bus en tram zeer toegankelijk gemaakt. De Lijn is in de markt gezet als een efficiënte, publieke vervoersorganisatie, waarvan de tevredenheidsgraad groot is. Kortom, De Lijn is een sterk merk geworden en meer mensen dan ooit tevoren nemen tram en bus.
Mijnheer Roegiers, ik hoor graag uw betoog om het gratisverhaal van de heer Stevaert te promoten. Veel van uw collegas durven die sinterklaastheorie niet meer verkondigen in dit halfrond. Ik hoor u één zaak niet zeggen. U zegt dat het de voorbije tien jaar een succes is geweest, maar blijkbaar zat u op een andere plaats dan ik. Ik blijf toch elke dag in de file staan, en de files blijven groeien. Een opzet van het gratisverhaal was ook iets te doen aan de files. Daar hoor ik u niets over zeggen. Hoeveel centimeter is de file gekrompen met uw gratisverhaal?
Mijnheer Roegiers, de keuze om basismobiliteit te verzekeren, is absoluut te verdedigen. Daar hebt u gelijk in, maar u zegt dat het een groot succes is en dat het bijna niet beter kan. Ik kan alleen vaststellen dat de modal shift niet is gebeurd. Daar kunt u niet omheen. Wat wilt u in de komende jaren doen zodat dat wel gebeurt?
Ik kom daar straks op terug.
Mijnheer Roegiers, De Lijn is een succesverhaal, maar er is een toename van het aandeel in het verplaatsingsgedrag van de Vlaming van 10,5 naar amper 11,2 percent. Is dat positief? Is dat ook een succesverhaal? Is De Lijn geslaagd in haar opzet, namelijk meer mensen richting openbaar vervoer lokken?
Gent en Brugge zijn uiteraard niet op hetzelfde moment gebouwd. We hebben tien jaar gewerkt om het openbaar vervoeraanbod op een gelijk niveau te tillen. We komen nu tot een volgende fase, waarbij we zullen moeten investeren in kwaliteit en snelheid van openbaar vervoer. Voor degenen die hier het autovervoer verdedigen, u weet dat er een studie bestaat
Daar gaat het niet om. Het gaat over de efficiëntie van het openbaar vervoer.
Mevrouw De Ridder, u was erbij in de vorige legislatuur. Die studie berekende dat de automobilist een derde betaalt van de totale kosten die hij veroorzaakt door files, ongevallen en milieuschade. Laten we het daar eens over hebben, als u praat over de modal shift, die dat geef ik toe nog niet volledig is gemaakt. Maar dat komt in een volgende fase.
We mogen onszelf best een pluim geven voor de keuze die de vorige Vlaamse regeringen hebben gemaakt. Maar ook de liberale critici vinden hun gelijk in de studie. Onze inspanningen om de prijzen te drukken en meer mensen op bus en tram te krijgen, hebben ertoe geleid dat de kostendekkingsgraad van De Lijn sterk is gedaald. In mensentaal: voor elke euro die De Lijn uitgeeft, komt er 16 eurocent van de gebruiker.
Buitenlandse regios realiseren 25 tot 65 percent kostendekkingsgraad. Het regeerakkoord is duidelijk: we bereiken een hogere kostendekkingsgraad zonder in te boeten op dienstverlening en comfort. Dit wil ik even zeggen omdat mijn woordgebruik zopas voor discussie vatbaar was. De Lijn zal daarvoor onder meer maatregelen nemen die op efficiëntieverhoging zijn gericht. Maar dat debat hebben we zopas gevoerd.
De liberalen vinden het dus niet juist dat Vlamingen voor hun verplaatsingen per bus of tram minder betalen dan Nederlanders of Duitsers. Maar waarom zou dat erg moeten zijn?
Mijnheer Roegiers, u bent aan het freewheelen. Dat heb ik natuurlijk nooit gezegd. De essentie is dat wanneer men een prijzenpolitiek hanteert, men dat moet doen voor die mensen die wel degelijk hun verplaatsingsgedrag nog zullen wijzigen. Men moet dat niet blind doen. In hoogconjunctuur kan men gewoon cadeaus geven aan de mensen.
Dat is de politieke keuze die deze regering maakt.
In laagconjunctuur gaat dat niet. Is het uw bedoeling cadeaus te geven aan de mensen of is het uw bedoeling door een gerichte prijzenpolitiek ervoor te zorgen dat meer mensen de overstap maken naar het openbaar vervoer? Ik denk dat dit de juiste inschatting is van de bedoeling van de regering.
Ik heb duidelijk gezegd wat er in het regeerakkoord staat. Die lage kostendekkingsgraad is op zich niet erg. Dat is een politieke keuze die moet worden gemaakt. Elke regio maakt met zijn openbare middelen eigen keuzes.
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) veroordeelt ons daarvoor, mijnheer Roegiers.
Elke regio maakt met zijn openbare middelen eigen keuzes. Een van de keuzes van deze regering is naast kosteloos onderwijs en betaalbare zorg, goedkoop en uitgebreid openbaar vervoer. Ook de twee vorige regeringen hebben die keuze gemaakt en daar was uw partij mee lid van, mevrouw De Ridder.
De formule meer aanbod en een lagere prijs is dus een succesformule gebleken. Dat de gebruiker daarbij verhoudingsgewijs minder in het laatje brengt dan de overheid, vinden wij niet meer dan normaal. Kostendekking is een verkeerde obsessie voor een publieke dienst. De dienst moet belangrijker zijn dan de winst.
Sp.a wil de klok niet terugdraaien. De positieve balans van tien jaar openbaar vervoersbeleid is voor ons geen eindpunt. De inhaalbeweging is voltooid. Nu moeten we de voorsprong realiseren die we als zeer ontwikkelde en verstedelijkte regio nodig hebben om competitief te zijn. Ook daar wijst de studie de weg. Wanneer we de reflex willen versterken om bus en tram te nemen, moeten we verder werken aan een optimale doorstroming, investeren in nieuw materiaal en nieuwe vervoersvormen.
Wij vinden het belangrijk met de begroting in de hand en de onderhandelingen over een nieuwe beheersovereenkomst in het verschiet dat de minister zich door het regeerakkoord en sp.a gesteund weet. Een moderne en visionaire vervoersmaatschappij toegankelijk voor iedereen: waarom zou je een winnend ticket veranderen?
Mijnheer Roegiers, u zegt dat dienstverlening belangrijker is dan winst. Er is hier niemand die zegt dat het openbaar vervoer winstgevend moet zijn, dat het meer moet opbrengen dan het kost, wat normaal gezien wel het geval is bij een privéonderneming. Wat wel een probleem is, is de lage kostendekkingsgraad van 16 percent. Dat betekent dat de Vlaamse belastingbetaler onevenredig veel, meer dan in andere landen, stopt in het openbaar vervoer. Dat is een reden om eens na te denken over de efficiëntie van het openbaar vervoer. Maar dat weigert u te doen.
Mijnheer Bouckaert, dat heb ik nu in die twee dagen al vier- of vijfmaal horen zeggen. Ik zou willen vragen om niet in herhaling te vallen.
Dat is het probleem van de heer Roegiers.
Ik heb geen probleem. Ik wil best luisteren maar u hebt geen goede argumenten.
Mijnheer de voorzitter, ik heb een nieuw element. Ik wens de minister veel succes.
Maar de heer Roegiers wil niet luisteren.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Geachte ministers, mijnheer de voorzitter, collegas, het samenvoegen van de beleidsdomeinen Mobiliteit en Openbare Werken, waarvoor nu één minister bevoegd is, is een goede keuze van de regering. Dat zal zeker leiden tot een betere en geïntegreerde aanpak. Voor parlementsleden, en zeker voor de nieuwe zoals ik, brengt dit wel heel wat studiewerk met zich mee. Het gaat immers om een omvangrijk document dat ik heb moeten doorworstelen. Aangezien mijn tijdsbestek beperkt is, zal ik me toespitsen op een aantal elementen.
Zoals gisteren al werd gesteld door verscheidene fracties, moet deze regering besparen. Ook in de begroting van minister Crevits werden bij de besparingen de bekende principes gehanteerd. Het departement neemt zo maar eventjes 9 percent van de totale besparingen op zich. Wat wel belangrijk is, is dat er niet wordt bespaard op investeringen. Dat is een belangrijke keuze. Er wordt zelfs in nog wat extra investeringsruimte voorzien voor volgend jaar en de daaropvolgende jaren.
Over De Lijn zal ik kort zijn. Daarover is al voldoende gedebatteerd. Ik beperk me er toe te wijzen op de daling van de exploitatiedotatie van 838 miljoen euro naar 799 miljoen euro. Het is nu aan De Lijn om creatief te zijn. De besparingen moeten natuurlijk wel gebeuren binnen bepaalde voorwaarden, waarbij het behoud van de dienstverlening en het vermijden van afdankingen essentieel zijn. Het is een gezond principe om hierin de autonomie van De Lijn te respecteren, weliswaar in een volledige openheid ten overstaan van het parlement.
Zonder de decreetgeving inzake basismobiliteit op de helling te zetten, zal men ongetwijfeld het aanbod meer moeten afstemmen op de reële vraag. Dat is een goede evolutie. Zoals de minister al heeft aangehaald, kan dat ook gebeuren binnen het huidige decreet met betrekking tot de basismobiliteit, via de efficiënte planning van diensten en ritten, en door het inschakelen van belbussen en zelfs taxis.
Wat de weginfrastructuur betreft, heb ik met tevredenheid kunnen vaststellen dat binnen het Vlaams Infrastructuurfonds aanzienlijke middelen voor het wegenonderhoud zijn opgenomen. Zelfs tegenover 2008 is er sprake van een lichte stijging. Het doet me dan ook plezier dat de minister rekening houdt met de aanbevelingen van de rapporten-Heleven en de parlementaire resolutie die tijdens de vorige legislatuur unaniem, over de partijgrenzen heen, werd goedgekeurd.
Belangrijk is ook dat het intern verzelfstandigd agentschap (IVA) Wegen en Verkeer zich toespitst op een aantal projecten. We zijn dan ook tevreden dat er consequent wordt verder gewerkt aan de realisatie van het project gevaarlijke punten en dat er wordt doorgegaan met de uitbouw van de fietspaden en de herinrichting van doortochten. Investeren in weginfrastructuur en het inrichten van openbaar vervoer zijn essentiële bouwstenen voor een degelijk mobiliteitsbeleid.
Wat ik zeker nog wil aanhalen, zijn de belangrijke stappen die de volgende jaren worden gezet op het vlak van verkeersveiligheid. Om de doelstellingen inzake verkeersveiligheid te realiseren, worden nieuwe middelen vrijgemaakt om de nieuwe initiatieven uit het verkeersveiligheidsplan verder uit te voeren. Dat stemt ons zeker tevreden.
Daarnaast wordt er ook een aanzienlijke dotatie voor de Vlaamse Stichting Verkeerskunde vrijgemaakt, waarbij sterk wordt ingezet op belangrijke projecten die jongeren aanzetten om de principes van duurzaam en veilig verkeer aan te leren. Ik denk daarbij aan het project Rijbewijs op school, dat zeker moet worden verdergezet.
Mijnheer de voorzitter, ik zou toch even willen ingaan op de vooruitgang die men voorspelt in verband met de verkeersveiligheid. Mevrouw Jans, ik moet toch constateren dat u voorstellen doet voor nieuwe projecten en verbeteringen van alles en nog wat. Maar wat ik de afgelopen jaren meemaak, grenst aan het onwaarschijnlijke.
Als bijvoorbeeld op de gewestwegen, bij de opritten van de autostrades rijen lichtpunten stuk zijn, dan duurt het maanden vooraleer ze worden hersteld. Ik heb het meegemaakt dat de lichten op de N32 gedurende vier maanden niet werkten. Na de herstelling waren ze stuk na één week. En dat duurde weer twee maanden.
U stelt voor om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de eerste plaats zou dan wat nu loopt op een goede manier georganiseerd moeten worden en moeten de zaken op de kortst mogelijke termijn in orde gemaakt worden. Want beeld u maar eens in dat daar ongevallen gebeuren omdat er geen openbare verlichting is. Denken we maar aan de fietsers.
Ik vind het een terechte opmerking. Als dat zo is, moet er inderdaad worden ingegrepen. Die discussie hebben we ook al in de commissie gevoerd, de knelpunten zijn al verscheidene keren aangehaald. Ik heb begrepen dat er een meldpunt is waardoor er snel wordt ingegrepen.
Als die discussie is gevoerd, waarom doet men er dan niets aan? Het is gemakkelijk om te zeggen dat we het weten, maar men moet er ook iets aan doen.
Mijnheer Callens, die vraag moet aan de minister worden gesteld. Mevrouw Jans behoort tot de wetgevende macht, de minister behoort tot de uitvoerende macht. Uw opmerking is terecht maar ik veronderstel dat de minister daar straks zal op ingaan.
Mijnheer de voorzitter, ik wilde even tussenbeide komen omdat mevrouw Jans de nadruk legde op meer centen voor projecten voor verkeersveiligheid.
Tot slot wil ik erop wijzen dat er belangrijke investeringen worden gedaan inzake slimme technologie. Het departement Mobiliteit en Openbare Werken heeft op het vlak van innovatie een belangrijke rol te spelen, zeker omdat dit op korte en lange termijn belangrijke baten kan opleveren. Onze fractie ondersteunt ten volle de projecten die de minister heeft lopen en op stapel heeft staan inzake dynamisch verkeersmanagement. Wij hopen dat zo snel mogelijk de proefprojecten, zoals trajectcontrole, kunnen worden geëvalueerd en dat er verdere stappen kunnen worden ondernomen naar nieuwe initiatieven.
De heer Reekmans heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, hoeveel minuten spreektijd heb ik?
U hebt zes minuten.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, mijnheer de minister, collegas, ik zal het kort houden. (Applaus)
Ik zal me beperken tot het essentiële in Vlaanderen. Ik had een uitgebreide tekst voorbereid, maar ik ga hem niet gebruiken. Ik zal zeggen waarom, mevrouw de minister. Je moet al bijna een gespecialiseerde studie hebben gevolgd in het ontleden van begrotingen om de voorliggende begroting van Openbare Werken en Mobiliteit uit elkaar te rafelen. Het lijkt erop dat goed bestuur op het gebied van Openbare Werken steeds meer synoniem wordt voor ondoorzichtig bestuur. We moeten eerlijk zijn, ik heb het al enkele maanden geleden gezegd, mevrouw de minister, uw departement rammelt en u weet dat. Ik ga niet in herhaling vallen over het Agentschap Wegen en Verkeer, de zwarte verkeerspunten, de missing links. Ik ga het vandaag absoluut niet hebben over de BAM, die heeft al genoeg tijd gevreten in deze assemblee. Ik wil het wel hebben over de Brusselse ring, maar uw begroting geeft me daar een weinig hongerstillend gevoel bij.
Een ding valt me op: u hebt een constante in het besparen op uw departement. Bij De Lijn doet u een besparing van ongeveer 40 miljoen euro. Ik denk dat er bij De Lijn veel feller kan worden bespaard. Ik vraag me ook af hoe u aan dat bedrag bent gekomen. Uw coalitiepartner sp.a heeft niet toegelaten om meer te besparen. Ooit was er immers een rode god uit Limburg, Steve Stevaert genaamd, die alles gratis wilde en De Lijn als persoonlijke VDAB wilde gebruiken. Als toetje voor de verkiezingen lanceerde hij ook nog eens een oplossing voor de zwarte verkeerspunten, wat echter niet goed is gelukt.
Mijnheer Reekmans, u schept de indruk dat er in de commissie geen toelichting zou zijn gegeven. Niets is minder waar. Door de minister is er een volledige toelichting gegeven over de wijze waarop de besparing bij De Lijn zal worden uitgevoerd. Het spijtige is dat u niet aanwezig was, maar dan kunt u achteraf nog altijd de stukken nalezen.
Wat de heer de Kort zegt, klopt niet helemaal. De minister heeft niet toegelicht hoe De Lijn de besparingen zal doorvoeren. De Lijn zal zelf intern bepalen hoe het zal besparen. Mevrouw Brouwers heeft gezegd dat het logisch is dat De Lijn dat zelf bepaalt. De heer de Kort heeft wel gelijk als hij stelt dat de heer Reekmans niet aanwezig was bij de besprekingen.
Inderdaad. Dat klopt. Ik beken schuld.
De minister heeft in de commissie uitgelegd hoe men tot die som van bijna 40 miljoen euro is gekomen. Ik denk dat de heer de Kort zich even had versproken.
Als commissievoorzitter kan ik dat alleen maar bevestigen. Mijnheer Reekmans, we hebben het daar uitgebreid over gehad. Ik weet niet of u op dat ogenblik aanwezig was. Dat kan ik me niet herinneren. Soms loopt u steeds binnen en buiten, maar u mag gaan en staan waar u wilt. Minister Crevits heeft, trouwens op verzoek van meerdere leden, een uitgebreide toelichting gegeven. U hebt een zeer uitgebreide toelichtende nota gehad. Dit jaar is dat, trouwens op mijn verzoek, opgesplitst volgens beleidsdomein.
Als u een begroting niet begrijpt, bestaat er een handleiding in dit huis die uitlegt hoe een begroting in elkaar zit. Ook hebben we hier een voor- en namiddag georganiseerd voor alle volksvertegenwoordigers, met mevrouw Wivina Demeester. In de voormiddag was er heel veel volk, maar in de namiddag heb ik daar heel weinig volksvertegenwoordigers gezien. Wat dat betreft, krijgt u dus alle mogelijke ondersteuning. Mevrouw Martens, ik bedoelde u niet, want u was er wel. Ik herinner me dat zeer goed.
Als commissievoorzitter wil ik wel zeggen dat die toelichting wel is gegeven.
Mijnheer de voorzitter, had u me niet onderbroken in de tweede zin van mijn argumentatie, dan had u de ironie ervan begrepen. De heer de Kort wou echter tussenbeide komen, met iets wat hij dan niet wist. Maar goed, elke interruptie is relevant als de vraagsteller ze zelf relevant vindt.
Ik ben dat handige trucje van de meerderheid dat eruit bestaat erop te wijzen dat ik er niet was in de commissie of elders, een beetje beu. Gisterenavond zaten we hier. De CD&V-fractie telt ongeveer dertig mensen. Er zaten er nog drie. Het is ook belangrijk aanwezig te zijn in de plenaire vergadering. Van onze fractie was gisterenavond nog de helft aanwezig.
Dat is niet waar!
U zult anders tellen dan ik, mevrouw.
Ik stel vast dat de besparingen bij De Lijn eigenlijk hadden moeten gebeuren bij de voorbereidingen voor het sluiten van een nieuwe overeenkomst met De Lijn. Waarom ben ik zo bezorgd, mevrouw de minister? Waar kan worden bespaard bij De Lijn? Uiteraard kan er worden bespaard op het aanbod. In lege en halfvolle bussen moeten we inderdaad durven knippen. Veel dramatischer vind ik wat ik in 2009 als kersvers parlementslid heb gezien. Ik zit ondertussen vijftien jaar in het zakenleven. Het personeelsbeleid bij De Lijn tartte voor mij elke verbeelding. Er waren stakingen op komst in Leuven, omdat er zes chauffeurs te weinig waren, terwijl er 20 kilometer verderop, in Mechelen, dertig chauffeurs met hun vingers zaten te draaien. Dan heb ik vragen bij de efficiëntie van dat personeelsbeleid. (Opmerkingen van mevrouw Marijke Dillen)
Mijnheer Reekmans, dat is nu al de derde maal op twee dagen dat ik dat verhaal hoor.
En ik ga dat tien keer brengen, mijnheer de voorzitter, of dertig keer! Ik zal u zeggen waarom.
Ik heb andere parlementsleden onderbroken als het de tweede of de derde maal was.
Ik sta hier voor de eerste keer.
Neen, u hebt dat gisterenavond nog gezegd. Ik heb alle debatten bijgewoond. Ik heb goed geluisterd. Ik denk dat het de tweede of de derde maal is dat u dit nu herhaalt. Breng alstublieft nieuwe elementen in het debat. U mag hier zeggen wat u wilt, maar u moet niet twee- of driemaal hetzelfde herhalen. Ik weet dat in de propaganda de kracht in de herhaling zit, maar we hebben dat al meermaals gehoord.
Mijnheer de voorzitter, mocht u me toelaten mijn zinnen af te maken, dan zou u begrijpen waarom ik dat doe, maar blijkbaar gaat dat hier niet.
Ondernemers weten dat de meeste efficiëntiewinsten kunnen worden geboekt door een degelijk personeelsbeleid te voeren. In tijden zoals de huidige is het net daar waar we kunnen besparen. Mevrouw de minister, ik pleit niet voor massale afdankingen bij De Lijn, maar ik pleit wel voor een onmiddellijke opheffing van de prehistorische entiteiten bij De Lijn. Mijnheer de voorzitter, dat is het nieuwe element dat ik wou aanbrengen. Bij De Lijn wordt immers nog in provinciegrenzen gedacht. Toen de vakbondsverantwoordelijke van De Lijn in de media werd gevraagd waarom hij geen tijdelijke mutatie doorvoerde van chauffeurs van de ene stelplaats naar de andere, antwoordde hij dat dit niet kon, omdat dat de entiteit Antwerpen was en zij behoorden tot de entiteit Brabant.
Daar zit het grote probleem. Herstructureer De Lijn eens grondig en u zult efficiëntiewinsten boeken. Ik denk dat de minister-president en minister Muyters heel tevreden zullen zijn als u dat gesprek met De Lijn eens zou aangaan. Ik geef u dit mee als raad. Spijtig genoeg had u dit moeten doen voor de begroting, dan hadden we bij De Lijn veel meer kunnen besparen.
De personeelskosten bij De Lijn zijn enorm: 465 miljoen euro. Ook hier kan men efficiëntiewinsten boeken. U ziet dat ook de oppositie wil helpen besparen.
Wat me ook opvalt, is de luchthaven van Oostende. Ik merk in uw beleid en in uw uitgavenpolitiek dat u in alle domeinen en departementen besparingen doorvoert. Ik heb de problematiek van de luchthaven van Oostende een beetje opgevolgd. Het is me wel geweigerd om hierover vragen te stellen in het parlement. De vragen werden teruggestuurd. Eén ding valt op in de begroting: de luchthaven van Oostende krijgt in 2010 opnieuw 4,8 miljoen euro exploitatiesubsidies, hetzelfde bedrag als in 2009. Bovenop komt er nog eens 2,9 miljoen euro voor de inrichting van wegen, gebouwen en exploitatie.
Mevrouw de minister, uit het jaarverslag van de luchthaven blijkt dat er in 2008 een operationeel verlies was van 2,6 miljoen euro en dat de cargo al twee jaar na elkaar vermindert met 23,7 percent. Ik stel dus vast dat er een luchthaven is die slecht gerund wordt een directeur die afgevaardigd bestuurder en voorzitter van een raad van bestuur van een klant is, maar daar mogen we hier geen vragen over stellen en dat er verliezen worden geboekt, maar dat de som hetzelfde blijft.
Er is ook nergens een plan, ook niet in uw beleidsbrief. U blijft gewoon evenveel geld geven aan iets wat jaar na jaar verliezen boekt. Ik vind dat raar. Ik noem dat geen efficiëntiewinsten.
LDD zal deze begroting dus afkeuren.
Het pleit voor LDD dat ze het standpunt van Groen! onderschrijft, namelijk dat kleine luchthavens geen toekomst hebben.
Ik heb het over de luchthaven van Oostende.
Mijnheer Reekmans, als voorzitter wil ik u er even op wijzen dat u een interpellatie hebt ingediend die is afgewezen door het Uitgebreid Bureau, met eenparigheid van stemmen, geloof ik. Ik ben uw verdachtmakingen over het feit dat u geen vragen zou mogen stellen, beu. U hebt een vraag om uitleg ingediend. Ik heb u gemotiveerd meegedeeld dat u eerst schriftelijk alles moet opvragen. Als u dan voldoende elementen hebt om de minister te ondervragen, dan kunt u dat doen. (Opmerkingen van de heer Peter Reekmans)
Een schriftelijke vraag is nog altijd een vraag die dient om controle uit te oefenen. U moet hier niet komen beweren dat u dat niet mag vragen. Ik pik dat niet. (Opmerkingen van de heer Peter Reekmans)
Mijnheer de voorzitter, geachte collegas, ik denk dat Vlaanderen de terechte ambitie heeft om tegen 2020 uit te groeien tot een Europese topregio. Dat is inderdaad een terechte ambitie, want wat wij onvoldoende beseffen, is dat Vlaanderen vandaag maar een middenmotor is. We hebben de grote fout gemaakt ons permanent te vergelijken met minder performante regios zoals Wallonië of Brussel. Wat we eigenlijk moeten doen om wakker te blijven, is ons vergelijken met de sterkste regios in Europa, zoals Baden-Württemberg, Denemarken, Lombardije, het westen van Nederland. Dat moeten we dus doen. Dat betekent dat we een dikke tand zullen moeten bijsteken, ook op het vlak van infrastructuur.
We kennen allemaal de uitdrukking n ot in my back yard (nimby), maar intussen is het begrip in Vlaanderen gedevalueerd tot build absolutely nothing anywhere near anyone (banana). Steeds meer Vlamingen vinden dat nergens nog iets mag worden gebouwd. Dat betekent het organiseren van de collectieve verarming.
Ik heb het voorrecht gehad om gedurende zes jaar deel uit te maken van de Vlaamse Regering, de laatste vijf jaar met de portefeuille Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid. Ik ben heel veel op het terrein aanwezig geweest, en overal waar ik kwam, in welke stad of gemeente ook en wat ook de strekking was van de gemeentemandatarissen die ik te spreken kreeg, iedereen had hetzelfde verhaal: in Vlaanderen kan eenvoudigweg niets meer. Zelfs het aanleggen van een eenvoudig fietspad wordt in Vlaanderen een calvarie. Dat heeft te maken met mentaliteit, met procedures en met voorschriften. Dat wordt een heel groot probleem. Ik heb daarop vanuit mijn departement een antwoord proberen te geven met de formule van strategische stadscontracten waarbij we met de dertien centrumsteden afspraken maakten voor één of twee grote infrastructuurprojecten en waarbij alle overheden zich engageerden om garant te staan voor de uitvoering ervan.
Mijnheer de voorzitter, collegas, het leven is een leerproces. We zijn hier om ons continu te verbeteren en dus ook om lering te trekken uit geslaagde voorbeelden. Hier mogen we Nederland als gidsland beschouwen. Onze voorzitter weet dat heel goed. Hij is daar geboren en heeft daar heel lang gewerkt. Ze zijn ook heel graag gids in de wereld. Wat dat betreft zijn ze niet gespeend van pretentie en ambitie. Maar ze kunnen wel iets. Ook Nederland is jarenlang geplaagd door hetzelfde probleem waarmee Vlaanderen nu worstelt. Op een zeker ogenblik kon daar ook helemaal niets meer. In de tweede helft van de jaren tachtig en de eerste helft van de jaren negentig kwamen Nederlandse investeerders naar Vlaanderen omdat hier de dingen nog opschoten. We hebben in korte tijd een hele weg afgelegd. Hier kon op zeker ogenblik alles en het gekste zelfs eerst, en nu kan niets meer, ook het beste niet. Nederland heeft daar lering uit getrokken. Ze hebben daar de commissie-Elverding gehad, in ons parlement met een knipoog de commissie-Efteling genoemd, die er inderdaad in geslaagd is om heel veel van die zaken te deblokkeren en ervoor te zorgen dat projecten die jarenlang in de frigo hebben gezeten, nu in uitvoering geraken. Je ziet dat in heel Nederland. Dat geeft ons hoop hier in Vlaanderen, ook in Antwerpen, misschien op ooit toch nog eens een Lange Wapper.
Vandaar, mijnheer de voorzitter, dat Open Vld enthousiast zal deelnemen en ook al enthousiast heeft deelgenomen aan onze speedcommissie: de Commissie Versnelling Maatschappelijk Belangrijke Investeringsprojecten. Voor ons, mijnheer de voorzitter en collegas, moet het resultaat zijn dat in de toekomst in Vlaanderen grote infrastructuur- en investeringsprojecten opnieuw kunnen binnen een redelijke termijn. Daartoe moeten procedures korter en transparanter worden. Inspraak is voor ons van kapitaal belang maar moet ergens in de beginfase worden georganiseerd, ook op een uitputtende wijze zodat men niet telkens opnieuw de dingen laat vastlopen.
Iedereen die een beetje vertrouwd is met het uitvoerende werk van de politiek, kent het project-MER. Dat is vandaag een moeras geworden. Daar wordt alles in gestoken. Dat levert een werkstuk op van honderden bladzijden dat door niemand wordt gelezen. Maar ondertussen en het duurt jaren om een project-MER helemaal op punt te krijgen wordt de uitvoering van een groot project totaal lamgelegd. Er gebeurt niets meer. En als het document er is, heeft niemand de autoriteit, of niemand durft zich de autoriteit aan te meten, om te zeggen of het goed is of niet goed. Je moet vandaag eens praten met promotoren maar ook met openbare besturen, met gemeentebesturen: heel wat mensen verliezen hun geloof in de politiek op het hogere niveau, het Vlaamse of federale niveau, omdat dat soort beslissingen daar niet wordt genomen wanneer mensen alle procedureregels hebben doorlopen.
Mijn laatste punt, mijnheer de voorzitter, heeft te maken met het primaat en de legitimiteit van de politiek. Opportuniteitsvragen mogen alleen nog worden beantwoord door de verkozen politici en niet door ambtenaren en administraties, en ook niet door de Raad van State, die dat steeds vaker doet.
Mijnheer de voorzitter, voor ons is het belangrijk dat die speedcommissie op korte termijn tot resultaten kan komen, en dat we beducht zijn voor parallelwerk, geleverd door de commissie van experten onder leiding van provinciegouverneur Cathy Berx. Ook daar moet het primaat van de politiek spelen: de ultieme slotconclusies moeten door de verkozen politici worden gemaakt.
Ik denk dat we, over de grenzen van de meerderheid en de oppositie heen, hier resoluut voor moeten gaan. We moeten ervoor zorgen dat de speedcommissie, die een belangrijke opdracht heeft gekregen, tot conclusies kan komen. Die opdracht vloeit voort uit de aard van de politiek. Het gaat om een verbetering van de kwaliteit van de samenleving. Open Vld neemt nu al geëngageerd deel aan de werkzaamheden en zal dat in de toekomst ook blijven doen. (Applaus)
De heer van Rouveroij heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik wil een thema aansnijden dat de minister en mij verenigt en niet scheidt. In het belang van de Vlaamse welvaart moeten we de grenzen van oppositie en meerderheid kunnen overstijgen. Het is immers de bedoeling dat de zaken opschieten. Dat is een werkwoord dat met betrekking tot het departement van de minister vaak kan worden gebruikt. Ik weet dat ze dat zelf ook wenst. Ik stel dan ook voor dat we samen aan de kar trekken.
Ik wil het hier over de slimme logistiek hebben. Ik zie dat de minister vermoedt dat ik het zal hebben over de havens. Langs de slimme logistiek zal ik uiteindelijk natuurlijk bij de havens uitkomen. We willen in elk geval geen lomp gewicht meer op onze wegen, sporen en waterwegen zonder dat hier werk of welvaart uit voortvloeit. We gaan dan ook samen voor wat ik in de commissie kwali-tonnen heb genoemd. De minister heeft het over slimme logistiek. Dat is ook goed. Het gaat in elk geval om kwali-tonnen die langs de Vlaamse poorten komen.
Wat die Vlaamse poorten zijn, hoef ik de minister allicht niet meer in herinnering te brengen. Ik heb de top 3 al tijdens de commissiebespreking vermeld. Ten behoeve van de andere aanwezigen zal ik ze nog even overlopen.
Op de eerste plaats staat de haven van Antwerpen, met 183.000 arbeidsplaatsen en 21 miljard euro toegevoegde waarde. Op de tweede plaats staat de haven van Gent, met 71.000 arbeidsplaatsen en 8 miljard euro toegevoegde waarde. Op de derde plaats staat de luchthaven van Zaventem, met 38.000 arbeidsplaatsen en 3 miljard euro toegevoegde waarde. (Opmerkingen van de heer Eric Van Rompuy)
Volgens de cijfers van de Nationale Bank gaat het om 38.000 arbeidsplaatsen. Dat is de top 3. Als het ons menens is met de keuze voor de slimme logistiek, moet dit in de begrotingsvoorstellen ten aanzien van die drie poorten tot uitdrukking komen. Hoewel de begroting een goede aanzet vormt, ben ik er niet helemaal gerust in.
Om goed te kunnen presteren, moeten onze havens eerst en vooral een optimale maritieme toegang hebben. Voor de zeesluizen van Antwerpen, Gent en Zeebrugge is in de begroting geen geld voorzien. Daar is een goede reden voor. De nv Vlaamse Zeehavens zal hiervoor moeten instaan. Er is, met andere woorden, geen reden tot paniek. Alles is onder controle.
Ik ben echter ongerust. De oprichting van de nv Vlaamse Zeehavens is al op 30 april 2009 decretaal mogelijk gemaakt. De oprichting heeft echter nog steeds niet plaatsgevonden. Wat zich eerst als een vluggertje voor de verkiezingen heeft aangekondigd, begint langzamerhand op een volledige zwangerschap te lijken. We bevinden ons immers op het einde van de achtste maand en we weten dat er complicaties zijn.
De middelen voor de kapitaalinbreng voor de nv Vlaamse Zeehavens, in totaal 25 miljoen euro, zijn ten laste van het Fonds ter valorisatie van de GIMV-participatie gelegd. Ten gevolge van een advies van het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) moet echter een oplossing voor het probleem van de ESR-neutraliteit worden gevonden. Daar ligt allicht de knoop. Indien we deze oplossing niet zouden vinden, zou niet enkel de constructie van de nv kaduuk blijken. Ik vrees dat ook de realisatie van de zeesluizen in dat geval in het gedrang zou komen. Dit kan geen optie zijn. Failure is not an option. Ik hoop dat de minister deze complicatie zal kunnen wegwerken. We willen, om de zwangerschapsbeeldspraak aan te houden, in deze kerstperiode een mooi kindje. Het moet, zoals ze in Gent zeggen, goed gedraaid van poten en oren zijn. Het mag nu in elk geval wel eens opschieten.
Het nieuwe Havendecreet is, overigens met de hulp van de Open Vld, voor de verkiezingen nog gewijzigd. Die wijziging heeft de mogelijkheid gecreëerd de havenbedrijven een bijdrage te laten leveren. Ik wens de minister succes bij de onderhandelingen met de drie havens.
Ook op dat vlak dring ik er, net als de heer de Kort, op aan om rekening te houden met het standpunt van de drie havens. Ik was zelf niet alleen een bevoorrechte getuige maar ook een actor bij het historische moment waarop de drie havens eenzelfde standpunt innamen over centen.
Ik breng in herinnering wat de minister-president in het verleden al herhaaldelijk heeft gezegd: houd rekening met dat level playing field. Zorg er ten tweede voor dat de bijdrage varieert tussen 0 en 15 percent, waarbij variëren vanaf 0 percent belangrijk is voor de havens van Gent en Zeebrugge, en een maximum van 15 percent belangrijk is voor de haven van Antwerpen.
Ik wou tot slot nog iets zeggen over de tweede zeesluis in Gent, maar daar kom ik wegens tijdsgebrek niet meer toe. Mevrouw de minister, vorig jaar kwam de minister-president op de nieuwjaarsreceptie met goed nieuws, op 15 januari 2010 bent u zelf welkom in de Gentse zeehaven. U zult dan 300 werkgevers, die goed zijn voor 71.000 arbeidsplaatsen toespreken. Ze zullen daar allemaal zijn, ook vorig jaar waren ze er allemaal. Ik hoop dat u een even goede boodschap brengt als de minister-president vorig jaar. (Applaus bij CD&V, Open Vld en Groen!)
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, collegas, ik wil eerst en vooral mijn uitdrukkelijke appreciatie uitspreken voor alle leden die hebben deelgenomen aan de begrotingsbespreking in de commissie. Een aantal zaken uit die bespreking zijn vandaag opnieuw aan bod gekomen. Vandaag werd in het debat soms nogal gefocust op De Lijn, maar tijdens de commissievergadering hebben we de begroting exhaustief besproken. Ik wil mijn appreciatie daarvoor uitdrukken.
Wat De Lijn betreft, heb ik de grote principes al uitgelegd. Het is evident dat ik als bevoegde minister niet puntje per puntje ga zeggen wat men moet doet en welke dienstregelingen men moet aanpassen. Dat is niet de taak van de minister. Het bedrijf moet daar zelf voorstellen rond doen. Ik kan u wel ter informatie meegeven dat de raad van bestuur zijn vergaderritme op dit moment heel intensief heeft verhoogd, om tot een goed onderbouwd en door de sociale partners en de vakbonden gedragen besparingsprogramma te kunnen komen.
We moeten maken dat we in onze exploitatie ook in het komende jaar de rust en de efficiëntie bij de chauffeurs kunnen behouden. Ik ga er persoonlijk over waken dat daar de nodige zorg aan wordt besteed. Het is gemakkelijk om te zeggen dat we wild gaan snijden. We moeten vooral zorgen dat we dat met de nodige rust en vastberadenheid stap voor stap proberen te doen.
Collegas, ik ontken niet dat er binnen de departementen hier en daar problemen zijn. Het is nu zaak om die problemen aan te pakken en ervoor te zorgen dat de performantie binnen het hele beleidsdomein beter wordt op die plaatsen waar dat nog niet het geval is.
Wat de regionale luchthavens betreft, weet iedereen die dit parlement volgt, dat de vorige Vlaamse Regering al de optie heeft genomen om over te schakelen naar een LOM-LEM-structuur, waarbij de exploitatie van de luchthaven niet meer beschouwd wordt als een taak van de overheid, maar privaat zal gebeuren. Die LOM-LEM-structuur is in elk van de drie regionale luchthavens in oprichting. Zolang die nog niet volledig is opgericht, blijft het beleid van vroeger gecontinueerd. Ik hoop dat die nieuwe structuur de komende maanden definitief in werking zal kunnen treden.
Mijnheer Keulen, u hebt met de vereenvoudiging van de regelgeving een pijnpunt aangesneden waar ook de Vlaamse Regering erg om bekommerd is. Het is een zeer moeilijke balans die gevonden moet worden tussen enerzijds inspraak slimmer maken zorgen dat mensen zich betrokken voelen bij projecten en anderzijds de mogelijkheid om positieve dynamieken te laten bestaan door procedures te vereenvoudigen. Die goede balans moeten we vinden. Er lopen nu twee belangrijke initiatieven: de expertencommissie, die is aangesteld door de Vlaamse Regering, en de speedcommissie, die in het Vlaams Parlement een aantal vereenvoudigingsvoorstellen zal doen.
Mijnheer Van Rouveroij, ik vind het woord kwali-tonnen wel mooi. Wij hebben dezelfde bezorgdheid. U spreekt over drie Vlaamse poorten, maar ik denk dat er meer zijn. Zowel de havens als de luchthaven en de regionale luchthavens zijn heel belangrijke poorten. U had het natuurlijk over logistiek, maar ik beschouw ook elke stationsomgeving in Vlaanderen als een heel belangrijke poort, die zowel qua goederen als qua personen een belangrijke rol te spelen heeft.
U hebt een punt, het regeerakkoord is daarin ook duidelijk, zowel wat de ontsluiting van de havens betreft als die andere poorten, worden de nodige stappen gezet. De nv Vlaamse Havens is opgericht; ik hoop samen met u dat we daar heel binnenkort de oplossing hebben voor de noodzakelijke ESR-neutraliteit. Dat is het knelpunt dat moet worden opgelost. Ik ben blij dat minister Muyters hier is; samen moeten we enkele doorbraken realiseren.
De drie sluizen moeten er absoluut komen. Ik weiger om één dossier te laten vooruitgaan terwijl de andere achterblijven. Het historisch moment bestond er ook in dat er een heel grote eenstemmigheid bestaat rond de noodzakelijkheid van elk van die drie sluizen. We gaan er niet slechts eentje van bouwen. Ik wil een globale oplossing. Of dat half januari al zal lukken, weet ik nog niet.
Mijnheer Van Rouveroij, ik weet niet of die afspraak om te komen spreken al vast ligt. Ik heb al tal van uitnodigingen gekregen. De ombudsman wil met mij gaan fietsen. Andere collegas willen andere dingen samen met mij doen. Als ik mij geëngageerd heb, zal ik daar zijn. De uitnodigingen zijn blijkbaar al gedrukt.
De uitnodiging is gisteren in de bus gevallen.
Uw naam staat erop als spreker.
Dan zal ik daar zeker zijn, mijnheer Van Rouveroij.
Ik roep iedereen op die de commissie een warm hart toedraagt. Ik hoop dat we in de komende maanden zoals de heer Keulen het formuleerde heel constructieve debatten zullen hebben. Ik hoop dat we samen één doel voor ogen houden: de mobiliteit en het openbaar vervoer op hoog niveau houden, ervoor zorgen dat al wie mobiliteit nodig heeft ook een beroep kan doen op vormen van mobiliteit. We mogen geen stappen terug zetten. We hebben enorm veel gerealiseerd, ook voor de meest kwetsbare groepen. We moeten ervoor zorgen dat zij een beroep kunnen blijven doen op ons mobiliteitssysteem. We moeten tegelijkertijd de knelpunten, de moeilijke doorstroming, doorbreken.
Ik besef zeer goed dat de begroting 2010 daar niet alle kapstokken kan voor bieden. Dat kan ook niet, het is een begroting voor één jaar. De meerjarenbegroting en de beleidsnota zullen dat ongetwijfeld uitklaren.
Mevrouw de minister, u gaat voor de luchthaven van Oostende voor 2010 dezelfde budgetten inschrijven als voor 2009. Waarom stel ik die vraag hier? Toen dat in de commissie werd besproken, was ik ziek. Mijn excuses.
Ik zou willen weten...
Mijnheer Reekmans, ik heb daarnet een antwoord gegeven. (Opmerkingen van de heer Peter Reekmans)
U hebt net gezegd dat er geen visie is op de luchthaven. Ik heb gezegd dat er een LOM-LEM-structuur komt als de privé-exploitant gevonden wordt. (Opmerkingen van de heer Peter Reekmans)
Zo lang de LOM-LEM-structuur nog niet in de steigers staat, blijft het beleid zoals het was in de voorbije jaren.
Dat was mijn vraag niet! Dat is hier blijkbaar een nieuwe gewoonte! Men neemt het woord voor de vraag gesteld is.
Mijnheer Reekmans, ik regel de werkzaamheden.
Mijn vraag was niet af!
Mevrouw de minister, u zakt in 2010 ten opzichte van 2009. Dat heb ik begrepen. U bent zich toch bewust van de verliezen die zich daar opstapelen? Dat is mijn vraag.
Vorig jaar hebben we beslist om over te stappen naar een LOM-LEM-structuur. De exploitatie komt in handen van een privé-initiatief. We doen dat omdat we vinden dat dat geen kerntaak is voor de Vlaamse overheid. De basisinfrastructuur willen we wel behouden. Heel wat studies tonen aan dat dat een heel belangrijke optie is voor de toekomst. Het antwoord op uw vraag is: privé-exploitatie is een must voor de toekomst, maar Vlaanderen behoudt de infrastructuur en betaalt ervoor.
Ik wil er nog eens op wijzen dat er altijd een verslag bestaat. Als u ziek bent, kunt u dat raadplegen. Mevrouw Brouwers en mevrouw De Ridder hebben het bewuste verslag gemaakt. Er bestaat veel meer informatie over de uitspraken van ministers dan de leden beseffen.
Er werd hier bijvoorbeeld gezegd dat de minister de besparingen op het openbaar vervoer niet heeft toegelicht. Op pagina 22 en volgende van het verslag kunt u echter perfect lezen hoe de minister de besparingen bij De Lijn toelichtte. Onder meer de heer Watteeuw kwam tussenbeide over de luchthavens. Dat u het niet eens bent met de minister, is een andere zaak, natuurlijk. Dat betekent niet dat ze uw vragen niet zou beantwoord hebben. Op pagina 58 en volgende vindt u uitleg over de luchthavens. Hier wordt ontzettend veel op papier gezet maar blijkbaar leest niet iedereen dat. Het is stuk 15/4-I. Daar staat alles in; ook het antwoord op de vragen die men hier nu stelt. De minister heeft in de commissie al uitgebreid vragen beantwoord.
De heer Keulen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, aan de minister van Financiën, de heer Muyters, en aan de minister van Infrastructuur, mevrouw Crevits, wil ik toch nog een vraag stellen over een klacht vanwege aannemers van openbare werken die mij en andere collegas van dit parlement bereikt heeft. Ze klagen het feit aan dat facturen later worden betaald dan gebruikelijk was. We hadden de traditie van heel stipte betalers te zijn, maar de betalingen blijken nu een stuk trager te gebeuren. Wat is er nu eigenlijk aan de hand? Ik denk dat de minister van Financiën en de minister van Infrastructuur daar helderheid in kunnen brengen.
Ik ben even aan het overleggen met minister Muyters.
Laat het duidelijk zijn dat facturen van aannemers moeten worden betaald indien werd gevalideerd dat voortgang van de werken goed is. Als daar klachten over zijn, is dat onbetamelijk. Wij moeten op tijd betalen.
Is er een probleem? Want ik zag ook een stuk van erkenning. Dit probleem bestaat volgens mij, want het is niet één bron, maar het zijn er meerdere die mij dit signaleren. Wij hadden als overheid een ijzersterke reputatie, we waren de beste van allemaal. Ik denk dat de betaling nu inderdaad trager gebeurt, want het valt op en we horen hierover vanuit meerdere hoeken en kanten van het land.
Het is nogal duidelijk dat een factuur niet moet worden betaald op de dag dat die binnenkomt, maar wel voor de vervaldatum. Ik wil direct nakijken of er problemen zijn, als die gesignaleerd worden.
Mijnheer Keulen, voor de duidelijkheid, vroeger werd om de zoveel maanden op de ministerraad een mededeling gedaan over de stand van de verwijlinteresten. Bovendien is er een heel interessant rapport van het Rekenhof waaruit blijkt dat in een aantal gevallen de facturen te laat betaald worden. U bent nieuw lid in deze commissie en ik wil u het bestaan signaleren van dit heel interessante rapport van het Rekenhof over de laattijdige betalingen of de verwijlinteresten, die in sommige gevallen ontzettend hoog oplopen.
We hadden een betere reputatie dan vandaag.
Ik denk dat we daar later dan misschien nog eens bij kunnen stilstaan in de commissie Openbare Werken, want dat lijkt me interessant. Voor veel aannemers is het heel belangrijk om op tijd betaald te worden.
Dat is zeker in crisistijden het geval.
We zetten de algemene bespreking van de ontwerpen van decreet vanmiddag voort.