Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Dehaene heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, het gebruik van dienstencheques in de kinderopvang gaat al enkele jaren mee. Het decreet werd eind vorige legislatuur, in 2004, goedgekeurd. Wie het verslag erop naleest, zal merken dat wij koele minnaars waren van het systeem, vooral omdat het geen garantie biedt inzake kwaliteit. Dat kunnen we nog wel controleren, maar vooral de kostprijs is voor ons altijd een groot vraagteken geweest.
In het begin van deze legislatuur hebben we het decreet wat kunnen bijschaven en zijn we gestart met de centra voor kinderopvang (CKO) en de gemandateerde instellingen. Het werd toen duidelijk dat het gebruik van dienstencheques aanvullend moet zijn op het bestaande aanbod en dat het zeer uitzonderlijk zou voorvallen. We konden ons daarin vinden. Het is gebleken dat er weinig vraag was naar dit systeem.
Men heeft nu beslist om met vier proeftuinen te starten. Men heeft daarvoor 5,3 miljoen euro opzijgezet. De vier steden die hieraan meedoen, zijn Kortrijk, Mechelen, Ronse en Tienen. Als we dat bedrag extrapoleren naar heel Vlaanderen, op basis van het aantal inwoners, komen we op 183 miljoen euro. Ik heb berekend dat we daarmee 18.000 plaatsen zouden kunnen aanbieden in de gesubsidieerde sector en 90.000 bij onthaalmoeders. Dat zou opvang zijn van tweehonderd dagen per jaar en acht uur per dag. Dat is een gigantisch bedrag, en daarom ben ik zo bezorgd.
Heeft men rekening gehouden met de eventuele uitbreiding naar heel Vlaanderen? Welke criteria zijn er afgesproken met de proeftuinen? Zorgt men ervoor dat het om een aanvullend aanbod gaat? Zit dat in het convenant?
Minister Heeren heeft het woord.
Mijnheer Dehaene, we hebben het systeem van dienstencheques inderdaad bijgestuurd. We waren niet zo tevreden na de evaluatie. We hebben het project in de afgelopen weken verruimd. We hebben maximale vrijheid gegeven en zo weinig mogelijk criteria opgelegd aan de proeftuinen, juist om het systeem te kunnen verfijnen en om conclusies te kunnen trekken inzake de haalbaarheid in heel Vlaanderen en de betaalbaarheid.
We vertrekken in dit recente project van een zeer algemeen kader dat tot stand kwam in gesprekken met de vier steden apart. We hanteren een aantal principes. Eerst en vooral moet het gaan over thuisopvang, daar is geen discussie over. Het is een één-éénoperatie. Er kunnen wel nog broertjes of zusjes bij komen, maar niet de hele buurt. Het moet gaan om een nieuw aanbod, aanvullend op het bestaande. Men moet werken met sociale correcties. Men moet voldoen aan het kwaliteitslabel en een kwaliteitscharter afsluiten.
Elke proeftuin heeft de mogelijkheid gekregen om autonoom een aantal criteria in te schrijven in zijn eigen plan van aanpak. Dat gebeurde in de vier steden op een andere manier. Een van de criteria is de leeftijd van de kinderen. Er werd bijvoorbeeld bepaald dat het alleen kan gaan om kinderen van het lager onderwijs. Een andere gemeente beperkte het aantal kinderen per gezin. In Ronse gaat het bijvoorbeeld om drie kinderen per gezin. Ook de doelgroep kan een criterium zijn: noodopvang voor kinderen met een handicap. Een ander element is de woonplaats. Bijvoorbeeld: het kan alleen gaan om inwoners van de eigen gemeente. Dat hebben de gemeenten divers bepaald. Nog een criterium is het soort opvang: is het aanvullend of niet? Voor ons moet het aanvullend zijn.
Ik zal een aantal voorbeelden geven: tijdens de moeilijke uren, maar ook opvang aan huis bij zieke kinderen, de combinatie van het halen en het brengen naar school. Dat zijn allemaal criteria waaraan de gemeenten zelf planmatig invulling hebben gegeven.
Uit de plannen van aanpak, waarin onze lokale besturen moeten aangeven met welke criteria ze werken, maak ik in elk geval op dat ze perfect passen in het algemene kader. Ik kan niet zeggen dat er grove fouten zijn gemaakt, wel integendeel. De gehanteerde criteria passen perfect in het algemene kader.
Het project loopt nu al een jaar. Op 30 april 2010 lopen de proeftuinen ten einde. Er zal dan ook een evaluatie gemaakt moeten worden. Die evaluatie moet dan overgemaakt worden aan Kind en Gezin, maar ook aan het departement Werk en Sociale Economie. Zoals u weet, komen de vrijgemaakte middelen van het budget van minister Van Brempt.
Wat in elk geval tijdens de volgende maanden heel belangrijk is, is het monitoringsysteem, het monitoren tijdens die proefperiode van een aantal zaken, zoals het aantal verkochte cheques, het aantal gebruikte cheques, de omschrijving van die gebruikers, het aantal opvangdagen, het aantal beantwoorde vragen, het aantal onbeantwoorde vragen, de reden van gebruik van de dienstencheques, het tijdstip van opvang, tijdens daluren, avonduren, ochtenduren, de leeftijd van de kinderen, de duur van de opvang, de organisatie, de uitvoerder, de kwalificatie, de klachten. Tot slot moet ook gekeken worden welke tewerkstelling gecreëerd werd. Die monitoring zal heel belangrijk zijn om binnen dit en een jaar in alle openheid, in alle transparantie een evaluatie te maken en na te gaan welk budget daartegenover staat, of het mogelijk is de zaak in te voeren in heel Vlaanderen en of er in de volgende begroting in middelen kan worden voorzien.
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat die monitoring zal gebeuren. Ik hoop dat we niet wachten tot 13 april 2010 om een evaluatie te maken en dat er ook ruimte is voor tussentijdse evaluaties. Als we toch zorgen voor die monitoring, dan zijn de instrumenten beschikbaar, zodat we na zes maanden een tussentijdse evaluatie kunnen maken en eventueel bijsturen.
Ik heb goed begrepen dat het aanvullend moet zijn en dat er een samenspraak zal moeten zijn met het bestaande aanbod. Dat is een zeer positief element. Ik durf er dan ook van uitgaan dat dienstencheques in principe, tenzij het gaat over zieke kindjes of uitzonderlijke gevallen, niet gebruikt zullen worden tijdens de normale opvanguren. Als er opvangmogelijkheden zijn in het bestaande aanbod van verschillende instanties, dan moeten die prioritair benut worden. Pas in uitzonderlijke gevallen kan men dienstencheques gebruiken.
Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mijnheer Dehaene, u stelde dat u een koele minnaar was van het systeem van de dienstencheques. U weet dat wij er geen koele minnaars van waren. Toen we het systeem hebben bepleit, beoogden we uiteraard niet dat daarmee een volledige kinderopvang werd gerealiseerd. We wilden wel zorgen voor een aanvulling op het bestaande systeem. Tijdens de vraag van mevrouw Hostekint hebben we het er al even over gehad. Via het systeem van de dienstencheques wensten we een oplossing te geven aan het probleem. Ouders die allebei gaan werken, hebben heel wat vragen over de opvang tijdens de vroege en late uren, en uiteraard ook als het kindje ziek is. Er was ook het debat van de mensen die in ploegen werken, over de zorgsector en zoveel andere sectoren die met de problemen te maken hebben. We wilden zorgen voor ondersteuning, ook op het vlak van de kwaliteit van de opvang van de kinderen. We beseffen heel goed dat een kind en de ouders die gaan werken, ermee gediend zijn dat het goed wordt opgevangen na de schooltijd, dat het op een rustig moment naar huis kan komen, dat er een eerste opvang is, zodat er geen stresssituatie ontstaat wanneer de ouders thuiskomen.
Wij hebben de studiedag van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen meegemaakt. Daar kwam het aspect van de stresssituaties 's morgens vroeg en 's avonds laat aan bod. Dat was onze doelstelling. Laat ons daar ondersteuning geven door middel van die dienstencheques en zo die situaties vergemakkelijken.
Wij kijken uit naar de evaluaties van die proeftuinprojecten. Wij hopen dat ze nu positief zijn, zodat daar een verder gevolg aan kan worden gegeven.
Ik deel uw mening. De plannen van aanpak die vandaag worden voorgesteld, corresponderen volledig met ons uitgangspunt: ze moeten aanvullend zijn. De monitoring is de volgende maanden zeer belangrijk. De evaluatie zal moeten uitmaken of dat systeem voor heel Vlaanderen kan worden ingevoerd en of men bereid is, mocht dat zo zijn, om de budgettaire consequenties daarvan te dragen.
Mevrouw de minister, dank u voor uw antwoord.
Mevrouw Van der Borght, er zijn vandaag al zeer veel instrumenten om die moeilijke uren te dekken. Er is al zeer veel flexibiliteit in het bestaande aanbod. Als we de middelen gebruiken die we vandaag gebruiken voor de dienstencheques en als we ze investeren in het bestaande aanbod, kunnen we nog veel ruimer gaan en nog veel flexibelere uren aanbieden. Ik begrijp niet goed dat u enerzijds ontevreden bent over de hoge tussenkomst die naar erkende dagopvangdiensten gaat, 10.000 euro per plaats, en dat u anderzijds akkoord gaat dat we met een dergelijk bedrag drie keer meer plaatsen zouden kunnen creëren: 18.000 plaatsen in de gesubsidieerde en 90.000 voltijdse plaatsen bij onthaalouders. Dat zijn cijfers om over na te denken.
Het incident is gesloten.