Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2009
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Aan de orde is het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid.
Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, dames en heren, de beleidsbrief Brussel doet me sterk denken aan de talrijke oudercontacten op de school van een van mijn kinderen. De leerkracht vroeg me regelmatig: "Hoe komt dat toch? Er zit zo veel in, maar op een of andere manier komt er toch zo weinig uit!" Inderdaad, de minister heeft veel ideeën, spendeert veel geld aan een Vlaams beleid in Brussel, maar boekt weinig resultaat. Ik ben hier gedetailleerd op ingegaan in de commissie; ik geef nu enkele algemene beschouwingen.
Wat Welzijn betreft, zijn de cijfers in Brussel nog steeds beschamend laag. Men vraagt zich soms af of de komma wel op de juiste plaats staat. Amper 1,01 percent van de Brusselnorm wordt voor Welzijn gehaald. De programmatie van de Vlaamse overheid geeft aan dat Brussel nood heeft aan 1222 Vlaamse erkende rusthuisplaatsen, terwijl de teller momenteel op 104 of 8,5 percent staat. Er is slechts 1 Vlaamse erkende serviceresidentie, één, en dat is 2,5 percent van de programmatienorm. Wat dagverzorgingscentra en centra voor kortverblijf betreft, is de toestand helemaal dramatisch. Er is helemaal geen Vlaams erkend aanbod. Men kan op zijn minst stellen dat de geleverde inspanningen en middelen voor Brussel niet terechtkomen waar ze zouden moeten terechtkomen en waar ze broodnodig zijn. Nochtans is en blijft de eerste doelgroep toch de Brusselse Vlamingen, en de ouderen maken daar een heel belangrijke groep van uit.
Heel wat middelen gaan naar taalverwerving, het versterken van de positie van het Nederlands en het promoten van het Nederlands via het Huis van het Nederlands, de Taalwetwijzer en dergelijke. Gisteren werd er door het Huis van het Nederlands een zakwoordenboekje voorgesteld met pasklare zinnen en woordenschat typisch voor handelszaken. Het is zo'n boekje dat wij Vlamingen meenemen naar het buitenland: Turks op reis, Spaans op reis of Italiaans op reis. Hier wordt dat in Brussel verspreid, de hoofdstad van Vlaanderen.
Wat is echter het resultaat van de inspanningen op het terrein? Tot op heden kreeg ik geen antwoord op mijn vraag naar het meten van de resultaten. In werkelijkheid echter hoeft men zich maar in Brussel te bewegen om te weten dat al die inspanningen niets opleveren.
Ik heb daarnet van de lange pauze gebruik gemaakt om wat ik ga vertellen nog eens aan de werkelijkheid te toetsen en het klopt. Wie in het Nederlands een koffie bestelt op de Grote Markt, krijgt steevast de rekening in het Engels gepresenteerd, in de winkelstraten wordt wie Nederlands spreekt als een buitenaards wezen beschouwd, bij de openbare diensten en in de Brusselse ziekenhuizen is het nog steeds kommer en kwel, alle cursussen van het Huis van het Nederlands ten spijt. De Vlaamse Gemeenschap kan hier geld instoppen zoveel ze wil, zolang er geen respect is voor onze taal, zal het nooit goed komen! De cijfers van de vicegouverneur spreken voor zich.
Net dit gebrek aan een Nederlandstalige dienstverlening en aan 'Vlaamsvriendelijkheid' is de belangrijkste reden voor Vlamingen om deze stad te verlaten. De rode draad die door het beleid en de begroting van minister Anciaux loopt, heeft tot doel Vlamingen aan te trekken om in Brussel te komen wonen. Het is echter even belangrijk of belangrijker om die Vlamingen hier ook te houden, en daar slaagt hij, ondanks de vele middelen, niet in. Niet alleen jongeren verlaten de stad op zoek naar rust, veiligheid, meer groen en meer respect voor de eigen taal en cultuur, maar volgens het kenniscentrum Woonzorg gaan nu ook de ouderen in de Vlaamse Rand op zoek naar Vlaamse oudereninstellingen. De conclusie van het verhaal is dat het migratiesaldo negatief blijft en steeds negatiever zal worden. Minister Anciaux slaagt er niet in dit tij te keren.
En waarom niet? Vlamingen houden niet van deze stad waar de taalwetten door de Brusselse overheid zelf met de voeten worden getreden. Vlamingen die in Brussel werken, gaan nooit verder dan de enkele straten tussen de pendelstations en hun kantoor.
"Overdag heeft een handvol Brusselse wijken een Vlaams parfum. Bij nacht is dat parfum verwasemd en is Brussel een Franstalige stad met een mengsel van Engels, Arabisch, Berbers, Turks, Albanees, Portugees en Italiaans." Dit zijn niet mijn woorden, collega's, maar die van Frans Crols uit het boekje "Wat met Brussel?".
Ik citeer hem verder, want hij schrijft wat onze fractie al jaren zegt: "Men stelt vast dat op Brusselse recepties met zakelijke inslag enkele Vlamingen plichtmatig aanwezig zijn, en de meerderheid zich na het einde per BMW huiswaarts spoedt naar Antwerpen, Gent, Kortrijk, Hasselt. Men stelt vast dat een zekere culturele elite met Vlaamse achtergrond een zwaar gesubsidieerde en duurbetaalde 'acte de présence' onderhoudt in Brussel, maar dit heeft politiek noch maatschappelijk een zware invloed. De hoofdstad verdwijnt van het radarscherm, ze wordt geobserveerd, geacteerd, genegeerd én genarcotiseerd in het collectieve geheugen van Vlaanderen. Men komt naar Brussel, geïrriteerd en op zijn qui-vive, met een Nikon op zijn buik, zoals men naar Barcelona gaat of naar Berlijn, of naar Bogota of naar Boedapest, maar daar dan niet geïrriteerd en minder op zijn qui-vive. Brussel wordt voor de Vlamingen het doel van een citytrip. Punt." Dit is een tekst van Frans Crols en ik had het zelf niet beter kunnen verwoorden. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Mevrouw Van Linter, dat was een heel pessimistische toespraak. Het Vlaams Belang heeft geen hoop meer voor Brussel. Het was een heel droevige toespraak.
Dat zegt u mij ieder jaar. En ieder jaar zien we dezelfde resultaten van de begroting en de beleidsbrief. We gaan er niet op vooruit, we gaan erop achteruit.
Mevrouw Franssen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, geachte collega's, tijdens een begrotingsbespreking wordt vaak teruggeblikt op de realisaties van het voorbije jaar.
Bij een laatste begrotingsbespreking is het goed om kort terug te blikken op de voorbije legislatuur en op de beleidsnota 2004-2009, niet alleen wegens het alom gekende adagium 'pacta sunt servanda', maar ook om lessen te trekken voor de nabije toekomst.
Ik wil het hier vandaag hebben over gelijke kansen, vooral tussen mannen en vrouwen. Het voorbije jaar zijn twee belangrijke gelijkekansendossiers de revue gepasseerd. In het kader van het functionele gelijkekansenbeleid werd het Vlaamse decreet Gelijke Kansen en Gelijke Behandeling goedgekeurd. Positief is dat het gelijkekansenbeleid en de rapportage ervan decretaal verankerd zijn. En met een aantal amendementen vanuit dit parlement zijn ook de schoonheidsfouten weggewerkt. Uiteraard zullen we pas in een volgende legislatuur de volle uitwerking ervan ervaren.
De bevoegde minister verwijst in haar beleidsbrief naar de samenwerking met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, waarbij het centrum een interfederaal orgaan wordt. Volgens het European Gender Institute zal elk Europees land een instituut moeten hebben dat gelijkaardig is aan het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Het kan niet de bedoeling zijn om onze koppositie prijs te geven. Ik blijf er dan ook op aandringen om vanuit Vlaanderen de nodige stappen te zetten opdat het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen ook als interfederaal orgaan in rechte zou kunnen treden aangaande genderdiscriminatie.
Over de armoedetoets in het functionele gelijkekansenbeleid heb ik al verschillende vragen gesteld in de commissie Gelijke Kansen. Ik ben positief gestemd over wat sommigen het voortschrijdend inzicht van minister Van Brempt noemen inzake de feminisering van armoede en de daaraan gekoppelde initiatieven die ze neemt. Ik noem er een aantal: de aandacht voor alleenstaande vrouwen, het empoweren van ouders die kansarm en/of van diverse etnisch-culturele afkomst zijn, en het onderzoek naar noden en behoeften van vrouwen van vreemde herkomst die zich in een armoedesituatie bevinden.
Wat het specifieke gelijkekansenbeleid inzake vrouw-man betreft, zal ik echter op een andere golflengte blijven zitten dan de minister van Gelijke Kansen. Wij hebben vanuit CD&V al meermaals bepleit dat een subdoelgroepenbenadering niet ten koste mag gaan van een algemene genderbenadering. Slechts enkele basisallocaties van het begrotingsprogramma Gelijke Kansen hebben exclusief betrekking op het thema gelijke kansen van vrouwen en mannen.
Onze visie verschilt ook sterk op het vlak van de invulling van het begrip 'betrokkenheid van het relevante middenveld'. Men moet niet alleen via de koepels een getrapte inspraak en betrokkenheid genereren, men moet het middenveld ook zijn ding laten doen. In haar beleidsbrief claimt de minister de ambitie om het maatschappelijke draagvlak inzake gelijke kansen te vergroten. Dan lijkt het mij ook verdomd evident dat wij leren uit de jarenlange ervaring van onze vrouwenorganisaties. Geef hun de ruimte en laat hen experimenteren, zodat de traditionele vrouwenorganisaties en de allochtone zelforganisaties samen de hefboomfunctie vervullen om dat draagvlak te creëren. Men stelt vaak dat vrouwen in het Zuiden de motor zijn voor verandering. Ik ben ervan overtuigd dat dit ook in het Noorden zo is.
De minister laat hier een aantal kansen liggen. Wellicht zullen er betere projecten het licht zien die uit het middenveld groeien, dan televisiesoaps zoals Emma.
Wat het horizontale gelijkekansenbeleid betreft - en dat is een verantwoordelijkheid van alle ministers - hebben we de bespreking gehad over de evaluatie en de opvolging van de opencoördinatiemethode en de actieplannen. Een opencoördinatiemethode is goed: er worden gezamenlijke doelstellingen inzake gelijke kansen afgesproken, waarna elke minister verantwoordelijk is voor de realisatie binnen de eigen bevoegdheidsdomeinen. Ik bleef echter een beetje op mijn honger zitten op het vlak van de rapportage, de verslagfiches en de evaluatie. Ik heb toen ook de vrijheid genomen om alle ministers te stalken met schriftelijke vragen.
Er zijn een aantal kinderziektes. In de opencoördinatiemethode zijn er nog wat meer. Hopelijk komt er een nieuwe doorstart in 2009. Wil men een efficiënte monitoring op het vlak van gender, dan zal een sterke ontwikkeling van genderindicatoren noodzakelijk zijn die toelaten de merites van zowel het verticale als het horizontale gelijkekansenbeleid te beoordelen. Laat het een uitdaging zijn voor de volgende legislatuur om inzake de gelijke kansen voor man en vrouw ambitieus te zijn. (Applaus)
De heer Delva heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, ik wil een meer hoopvolle boodschap voor Brussel brengen. In de beleidsbrief voor Brussel herkent onze fractie een aantal elementen die cruciaal zijn voor het Brusselbeleid van de Vlaamse Regering. Zo worden de belangrijke budgettaire inspanningen voor Brussel en de Brusselaars onverkort voortgezet. De band tussen Brussel en de rest van de Vlaamse Gemeenschap blijft essentieel en onverbrekelijk. Brussel biedt Vlaanderen een venster op de wereld. En Vlaanderen is een sterke, betrouwbare en loyale partner voor Brussel. Vlaanderen en zijn hoofdstad versterken elkaar.
De Brusselse Vlamingen maken hierbij integraal deel uit van de Vlaamse Gemeenschap. Onder andere daarom moet Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid blijven opnemen in en voor Brussel, ofwel rechtstreeks ofwel via de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Hierbij is het belangrijk dat de Vlaamse Gemeenschap zelf ten volle haar rol en bevoegdheden binnen Brussel waarmaakt. Ten volle de Vlaamse verantwoordelijkheid opnemen in en voor Brussel betekent ook dat Vlaanderen rekening houdt met de gevolgen van de eigen maatregelen voor Brussel en zijn inwoners.
Het is belangrijk dat de Vlaamse Gemeenschap de VGC de middelen en de ruimte geeft om te zorgen voor een aangepaste invulling van het Vlaamse beleid in Brussel en voor een aanvullend beleid dat rekening kan houden met de specifieke situatie op het Brusselse terrein. Het is belangrijk dat zowel de Vlaamse Gemeenschap als de VGC een coherent beleid inzake openheid naar andere bevolkingsgroepen en culturen blijven ontwikkelen, gekoppeld aan een duidelijk en toekomstgericht taalbeleid. Eveneens is het belangrijk dat de concretisering van de zogenaamde Brusselnorm in de relevante beleidsdomeinen ook in de volgende legislatuur wordt voortgezet.
Het Brusselbeleid van de Vlaamse Regering mag hierbij niet op zichzelf staan, maar moet het gevolg zijn van voortgezet en structureel overleg tussen alle ministers in de Vlaamse Regering, en met de Nederlandstalige ministers in Brussel of de VGC-collegeleden, om tot een heldere en optimale taakverdeling te komen tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
De beleidsbrief vermeldt ook meerdere initiatieven om de twee- of meertaligheid in Brussel te promoten. Brussel heeft alle belang bij een doorleefde tweetaligheid. Het belang van het Nederlands in Brussel moet dus onze blijvende aandacht wegdragen. Jammer genoeg volstaan positieve maatregelen niet altijd, en een aanmoediging die uiteindelijk niet tot resultaat leidt, is zinloos. Daarom moeten we nagaan hoe het toezicht op de naleving van de taalwetgeving efficiënter en beter afdwingbaar kan worden gemaakt.
De grote openheid naar andere culturen en de aandacht voor interculturaliteit heeft onze volledige steun. De inhaalbeweging voor de welzijns- en gezondheidszorg in Brussel, onder andere via de uitbouw van de woonzorgzones, is uiteraard een goede zaak. Vlaanderen heeft de voorbije decennia heel veel geïnvesteerd in onderwijs en cultuur in Brussel. Nu wordt ook een inhaaloperatie opgezet voor Welzijn en Gezondheid. Ik ben verheugd met die stap.
In het algemeen spreekt de beleidsbrief weinig over het middenveld. Wat de sociaal-culturele sector betreft, wordt bijvoorbeeld alleen melding gemaakt van de - overigens goed werkende -volkshogeschool Citizenne. Nochtans spelen in Brussel natuurlijk ook de bewegingen, verenigingen en landelijke vormingsinstellingen, soms in heel moeilijke omstandigheden, een belangrijke rol.
Ten slotte erkent de beleidsbrief het strategische belang van het Nederlandstalig hoger onderwijs in Brussel, onder andere via de HUB en de VUB. Daarom verdient de grote financiële inspanning van de Vlaamse Regering om Brussel als studentenstad te promoten alle lof. Mijnheer de minister, wij wensen u veel succes met de uitvoering van uw beleidsbrief. (Applaus bij de meerderheid)
Dames en heren, aan de orde is het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media.
De heer Arckens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, mijnheer de minister, niet alleen deze legislatuur zit erop, u laat ons ook achter met raadselachtigheid over uw eigen toekomst. U was tien jaar lang bijna ononderbroken cultuurminister. Ik wil het daarom enkel hebben over cultuur en over enkele stokpaardjes in het cultuurlandschap.
Mijnheer de minister, uiteraard is het cultuurlandschap in Vlaanderen de laatste tien jaar grondig veranderd. Er zijn nieuwe decreten goedgekeurd, vaak als fusie van bestaande. Ik denk aan het megaproject Kunstendecreet, dat goedgekeurd is voor ik hier kwam. Ik denk aan het decreet voor het integraal lokaal cultuurbeleid en talrijke andere decreten die een nieuw kleedje hebben gekregen.
Toen ik hier aankwam, was er sprake van om CultuurInvest op te richten. Nu draait het al min of meer op kruissnelheid. De gelden die u voor Cultuur hebt weten te bemachtigen, zijn formidabel veel hoger: een verdubbeling tot 451 miljoen euro. Dat is niet niks. Maar er kondigt zich een vlakke landing aan op het gebied van de kunsten.
Er is een stroom van positieve reacties op uw beleid, ook al is het niet altijd geworden zoals iedereen het wenste. Dat kan ook niet. Er is heel wat gerealiseerd. De actieve cultuurstaat - een begrip van u waarin ik me volop kan terugvinden - staat in de steigers. Er blijven wel vragen.
Een klein jaar geleden is het Participatiedecreet goedgekeurd. Nog altijd vraag ik me af waarom. Niet alleen onze fractie maar ook Groen! heeft niet voor het decreet gestemd. Als ik me niet vergis, heeft Open Vld het met lange tanden voor gestemd. Nog een andere partij heeft er voortdurend vragen bij.
Mijnheer de minister, een verhoogde participatie kan men niet decreetmatig bereiken. Dat kan enkel door cultuureducatie, zeg maar het voortijdig aanscherpen van de culturele competentie, en door vraag en aanbod in de cultuursector beter op elkaar af te stemmen. Het enige dat het Participatiedecreet doet, is een participatiesector creëren. Participatie moet ook geen verplichting worden. Het is 'nastrevenswaardig'. Ik geloof evenmin in de 1 euromaatregel om een verhoogde cultuurparticipatie te bereiken.
Voorzichtige vragen dienen zich aan. Willen we een meer aanbod- of vraaggericht beleid? Verstikken we amateuristische cultuuruitoefeningen niet door die te veel in te kapselen in een top-downstructuur? Moeten we niet meer dan nu beginnen te denken in termen van langetermijndoelstellingen? Wat met de privésector en de culturele industrieën?
Er is al geopperd dat eens CultuurInvest op kruissnelheid zal draaien, ook de privésector zal optreden en kunst en cultuur meer en meer in die richting getrokken zullen worden. Voorlopig blijft het bij speculaties. Omdat het nu eenmaal goed draait, heeft het Kunstendecreet verwachtingen gecreëerd die niet allemaal kunnen worden ingelost, want in april zult u knopen moeten doorhakken. Misschien zult u in een aantal projecten moeten sabelen. We zullen zien.
Mijnheer de minister, ik verwijs naar mijn interpellatie over het repertoiretheater, waaraan twee moties zijn gekoppeld die op punten en komma's na heel sterk op elkaar leken. De ene was van mij, de andere van Jo Vermeulen. Dit parlement is ervan overtuigd dat de canon van de westerse cultuur op toneelvlak zeker verder moet leven. Naast het repertoiretheater mag het variététheater ook niet worden verwaarloosd.
Naar aanleiding van de motie die hier is goedgekeurd, is een en ander op gang gekomen. Zo is in een aantal artikels in De Standaard sprake van de theaters die door u worden gesubsidieerd. Ik denk dan ook aan de stadstheaters. Eigenlijk zou in de beheersovereenkomst moeten worden genoteerd dat zij zich tot iedereen moeten richten en dat de drie genres aan bod moeten komen. Het verbaast me dat ik dat hier opnieuw ter sprake moet brengen.
Ongeveer twintig jaar geleden stelde toenmalig minister van Cultuur Poma naar aanleiding van een theaterdecreet van 1975: "Cultuurmanifestaties waarop geen publieke respons komt, neigen naar elitaire bedoeningen waarvoor zeker niet meer gemeenschapsgelden kunnen gespendeerd worden." Dat was klare taal.
Toch blijf ik hoopvol, mijnheer de minister. Uit een lang interview dat u in De Standaard hebt gegeven, blijkt dat u de problematiek onderkent. Daar ben ik blij om. Ik denk dat u daar effectief aan zult remediëren. Zo niet, moet de bezorgdheid worden overgedragen aan uw opvolger.
Tijdens de begrotingsbesprekingen hebt u duidelijk laten blijken dat u voorstander bent van een samenspel tussen CultuurInvest en het Kunstendecreet. Is het voorbarig te stellen dat een deel van het meer populaire genre in de toekomst zal worden overgenomen door de privésector?
Mijnheer de minister, aankomend cultuursocioloog, Wim De Pauw, met wie u op Radio 1 in debat bent gegaan stelt in Absoluut Modern: "Wij vrezen dat wanneer het begrip vernieuwing wordt gelijkgesteld met beeldenstormerij, navelstaarderij en ontkenning van vakmanschap, het theater in Vlaanderen gepolariseerd zal worden in enerzijds een rijkelijk gesubsidieerd groepje van geïnstitutionaliseerde vermeende beroepsvernieuwers die enkel voor een selecte club van ingewijden of vrienden zullen spelen en anderzijds tot een zuiver commercieel geëxploiteerd theater dat uitsluitend oog heeft voor het directe publiekssucces."
Mijnheer Arckens, het debat tussen kwaliteit, kwantiteit, populariteit en moeilijke kunst is van alle tijden. Daar discussieerden ze bij de Grieken en Romeinen al over. U kunt de geschiedenis toch niet ontkennen. Dankzij het feit dat de Vlaamse kunst- en theatermakers hebben gekozen voor een hogere kwaliteit en voor moeilijke stukken en producten, hebben zij in het buitenland zo'n hoge rang bereikt. In Avignon waren het de afgelopen jaren vooral de Vlamingen die het mooie weer maakten. Ook in Nederland en Duitsland zijn het de Vlaamse regisseurs en scenaristen, die hier de kans kregen om moeilijke kunst en theater te maken, die het waarmaken. De beleidskeuze die men heeft gemaakt, heeft ervoor gezorgd dat Vlaanderen op een hoog niveau zit. Dit debat klinkt mooi maar u mag de geschiedenis niet ontkennen. Twintig jaar investeringen hebben ervoor gezorgd dat de Vlaamse kunstenaars een zeer hoog internationaal niveau hebben bereikt. Daar mogen we best trots op zijn.
Ik ontken niets, mijnheer Stassen, integendeel. Het is inderdaad zo dat mensen als De Keersmaeker, Vandekeybus enzovoort, Vlaanderen op de kaart hebben gezet in het buitenland. Dit mag echter niet ten koste gaan van het andere. Ik heb al vaker gepleit voor het invoeren van het begrip culturele differentie. Dat is niet hetzelfde als culturele diversiteit. Naast de nieuwe golf waarmee Vlaanderen zich internationaal op de kaart heeft gezet, mag ook het andere niet worden vergeten.
Mevrouw de voorzitter, in het verleden is er in verband met subsidies en theater vaak verwezen naar de 19de-eeuwse Nederlandse liberale staatsman Thorbecke. Hij wordt echter vaak in een verkeerde context geciteerd. Thorbecke stelde inderdaad dat de staat zich niet moet inlaten in cultuur. Hij bedoelde dat in een specifieke context. Volgens hem kan de staat de ontwikkeling van de kunsten geen grotere dienst bewijzen dan de ontwikkeling ervan aan eigen krachten over te laten. Hij stelde: "De staat moet zich terughoudend opstellen, zij moet volgen. Hetgeen voorheen vorsten en regeringen op een zeer gebrekkige wijze deden, doet thans het publiek, een macht van bescherming en aanmoediging, oneindig groter dan alle regeringsmacht." Dat citaat komt uiteraard uit de 19de eeuw.
Maakt dit dat ik me achter Thorbecke schaar? Uiteraard niet. Ik ben geen liberaal.
Mijnheer Arckens, u moet wel een onderscheid maken. Thorbecke heeft niet gezegd dat de overheid niet mag subsidiëren. Hij heeft gezegd dat de overheid zich niet mag bemoeien met wat de kunstenaar maakt of doet. Dat is ook een principe dat in de moderne en postmoderne samenleving aanvaard is. Dat staat los van de vraag of er moet worden gesubsidieerd of niet. Bij Thorbecke ging het om het principe dat een subsidiënt of, in de middeleeuwen, een vorst ook inhoudelijk normen oplegde. Kijk naar de collectie van dictators. Dat zijn zaken die niet kunnen. Dat staat wel los van de vraag of een subsidie noodzakelijkerwijze de autonomie van de kunstenaar beïnvloedt. In deze samenleving is het antwoord nee.
U hebt volkomen gelijk. Maar Thorbecke leefde niet in een postmoderne context. Het gaat over het feit dat hij stelde dat de staat zich helemaal afzijdig diende te houden van kunsten. Ik zal het citaat eens meebrengen.
Ik ben het behoorlijk eens met wat u zegt over culturele differentie. Over culturele diversiteit hebt u het niet gehad. Ik wil er alleen maar op wijzen dat men het in Nederland iets te ver heeft laten komen met die afstandelijkheid. De politiek heeft een heel grote afstand gecreëerd tussen het culturele veld en de politieke wereld.
Er hebben zich twee belangrijke evoluties voorgedaan. Toen we in 1999 begonnen, zaten we op ongeveer de helft van de bestedingen per persoon ten opzichte van Nederland. Nu loopt Nederland fors achter ten opzichte van Vlaanderen. We merken echter dat in 2008 in de kunstensector voor 25 percent werd gesnoeid door de afstandelijkheid en doordat de politieke overheid zich niet meer betrokken voelde bij het hele kunstbeleid.
Door een mismanagement in Nederland is ook het hele sociaal-culturele veld, waarover in dit parlement iets te weinig wordt gepraat terwijl het toch minstens even belangrijk is in het hele cultuurbeleid, gewoon verdwenen. Dat komt omdat het beleid vond dat er een professionalisering moest worden doorgevoerd. Daarna vond het dat het een grote afstandelijkheid moest creëren ten opzichte van het veld. De hele professionalisering, maar ook de vrijwilligers zijn dan weggevallen.
In Nederland schiet er niet zo veel meer over. Dat heeft ook te maken met de afstand die is gecreëerd tussen de politiek en het culturele veld.
U hebt volkomen gelijk. We moeten het daar eens over hebben.
Mijnheer de minister, de cultuurindustrieën draaien volop. Ik ben blij dat we momenteel ook vertrekken vanuit een verbreed cultuurbesef. U gaat daarin iets te ver. Over het verschil tussen hoge en lage cultuur wil u niet meer spreken. Volgens mij bestaat dat nog wel degelijk. We moeten het echter niet cultiveren. Ik ben blij dat mode, design, koken enzovoort ook tot ons cultuurbesef behoren.
In het wekelijks verschijnende boekje van CultuurInvest zou hebben gestaan dat u een koele minnaar bent van CultuurInvest. Daar is niets van aan. Ik ben dat boekje bij u komen halen. Er staat absoluut niet in dat u een koele minnaar bent van CultuurInvest.
Wij staan op een cruciaal punt. U hebt wel begrepen dat ik helemaal niet negatief sta tegenover het geheel van de besprekingen dat in die bijna vijf jaar in de commissie Cultuur heeft plaatsgevonden.
Mevrouw de voorzitter, ik had het graag nog gehad over de VCT, over het topstukkenbeleid, over de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie, over het boekenbeleid. Dat kan helaas niet. Het is allemaal even boeiend. Ik ben blij dat ik deze debatten heb mogen meemaken in de Cultuurcommissie en dat ik er, waar nodig, enigszins inbreng heb kunnen hebben. Ik wil ook speciaal de commissievoorzitter bedanken voor de professionele en onpartijdige wijze waarop hij deze commissie, die van alle commissies de langste werkduur heeft, heeft geleid. Dat verdient een vermelding. (Applaus)
De heer Schueremans heeft het woord.
Geachte voorzitter, geachte minister, beste collega's, de laatste tien jaar heeft het cultuurbeleid een grote evolutie van de budgetten gekend. 'De kroniek van een voortdurende groei', stelt de beleidsbrief. De verdubbeling van de middelen op tien jaar is inderdaad spectaculair. De minister heef de door hem vooropgestelde verhoging van de middelen hard gemaakt. Daarvoor roemen wij hem en danken wij de belastingbetaler.
The sky is echter niet the limit. Wij leven niet in de hemel maar op aarde. De meesten van ons weten al dat geld niet gelukkig maakt, maar subsidiegeld maakt ook niet altijd gelukkig. Meer middelen vergaren en uitgeven mag uiteraard geen doel op zich zijn. Men heeft een beetje de waan doen ontstaan dat elk cultuurinitiatief kan worden gesubsidieerd. Dat blijkt duidelijk uit de gegevens van de volgende structurele subsidieronde binnen het Kunstendecreet. Niet minder dan 369 aanvragen staan voor een totaal bedrag van ongeveer 172,622 miljoen euro. Dit komt volgens de minister neer op 117 organisaties en 85 miljoen euro meer dan de actuele toestand.
Het woord 'wildgroei' mag hier worden gebruikt, lijkt mij. De overheid stuit duidelijk op haar grenzen, zowel wat de middelen betreft als het aanbod zelf.
In de twee voorgaande legislaturen werd het cultuurlandschap volledig hertekend. De decreten op zich hebben ongetwijfeld gezorgd voor een dynamiek in de sectoren en voor een belangrijke aansturing van professionalisering. Goed. Sterk.
Uit de sector komt al eens de opmerking dat heel wat gezelschappen, organisaties, projecten, kunstenaars botsen op hun plafond van professionalisering. Teken aan de wand. Nieuwe uitdagingen bieden zich echter aan. Het toekomstige cultuurbeleid zal daar antwoorden op moeten geven. In tijden van laagconjunctuur zal het beleid antwoorden moeten bieden op de vraag hoe we met minder middelen een duurzaam en kwalitatief cultuurbeleid kunnen uitbouwen.
Ik zou bijna zeggen dat na de impressionist Bert Anciaux er dringend een fauvist moet komen, een Rik Wouters, die met minder veel meer kan zeggen en doen. Grapje.
We kunnen erover discussiëren of minister Anciaux een impressionist is of een expressionist. Ik denk dat hij voor het laatste kiest.
Mijnheer Schueremans, aangezien hier soms over wordt gegrapt, wil ik het even ernstig uitleggen. Er is een professionalisering doorgevoerd. Het siert u dat u dit niet hebt tegengesproken. U stelt fundamentele vragen bij subsidies. U hebt dat in het verleden al eerder gedaan. Ik moet dat respecteren. Ik zou wel willen dat de teneur van uw betoog enigszins verandert. Ik zal even uitleggen waarom.
Het kan zinvol zijn na te gaan of elke subsidie even efficiënt, nuttig of goed wordt besteed. Op die manier zou u een correct statement naar voren brengen. U mag niet de fundamentele vraag stellen of subsidies al dan niet verantwoord zijn. Cultuurbeleid is eigenlijk heel eenvoudig. De vraag is welke cultuur in een samenleving tot uiting komt. Indien de samenleving of de markt dit niet zelf kunnen betalen, zal iemand moeten helpen. Indien dit niet gebeurt, zal die cultuuruiting eenvoudigweg niet aanwezig zijn. Dat is de fundamentele vraag. We streven naar diversiteit in de cultuuruitingen. Ik denk dat we het daarover eens kunnen zijn. De vraag is hoe die diversiteit kan worden gefinancierd. Dat is een veel objectievere vraag. De vraag of elke subsidie even nuttig of zinvol is, past binnen die grotere vraag. Ik zou die nuance graag in uw discours terugvinden.
Mijnheer Caron, dat volgt eigenlijk nog. Open Vld moet altijd een beetje overdrijven om in verband met deze aangelegenheid te worden gehoord. Dat is wat ik nu eigenlijk doe. We zijn uiteraard niet tegen subsidies en tegen de andere standpunten die u net naar voren hebt gebracht.
Volgens Open Vld bevat het huidige cultuurbeleid een aantal fundamentele foutjes.
Een eerste fout betreft de verankering van maatregelen in decreten die over verschillende legislaturen lopen. De sector heeft nood aan zekerheid om een langetermijnvisie te kunnen uitbouwen. Tegen die verantwoording is uiteraard niemand gekant. We ervaren dit echter ook als een manier om dit voor de meerderheidsfracties dood te zwijgen.
Daarnaast zitten we met het verankerde vernieuwingsdiscours voor de kunsten. Hierdoor worden artistieke producten en de werkingen van gezelschappen of organisaties te zwaar louter op basis van de graad van vernieuwing beoordeeld. Een cultuurbeleid moet niet de pretentie hebben kunstenaars in de richting van vernieuwing te sturen. Vernieuwing komt van onderuit.
Mijnheer Schueremans, u moet de decreten betreffende het cultuur- en het kunstenbeleid eens goed bekijken. Indien in juli een lid van Open Vld minister van Cultuur zou worden, zou hij hier veel eigen kleur aan kunnen geven. Hij zou dit beleid blauw kunnen kleuren. De decreten laten bepaalde zaken duidelijk toe. De kaders zijn vrij strikt. Binnen die kaders kunnen keuzes worden gemaakt. Indien een van uw partijgenoten of uzelf de pen zou vasthouden, zou een heel ander cultuurbeleid kunnen worden gevoerd. De decreten bieden voor een bepaalde beleidsperiode zekerheid. De lengte van die periode is afhankelijk van het decreet in kwestie. De decreten laten toe bepaalde zaken al dan niet te subsidiëren en laten toe hier voorwaarden aan te verbinden. Indien u dat zou willen, zou u het beleid in de toekomst zeer blauw kunnen kleuren.
We hebben uiteraard die ambitie.
Zoals de heer De Pauw heeft verklaard, kan het opleggen van bovenaf de ontwikkeling in de kunsten afremmen. Tijdens het symposium over cultuur dat de Open Vld onlangs in De Schelp heeft georganiseerd, is trouwens gebleken dat kunstenaars vernieuwing een zeer hol begrip vinden. Ze hebben het liever over de uitdieping van hun werk of over investeringen in kwaliteit.
Het Participatiedecreet is een ander fundamenteel foutje in het beleid. Open Vld heeft dit decreet loyaal, maar zeker niet van harte, gesteund. Op zich is het streven naar een brede participatie een goede doelstelling. Participatie kan echter niet worden afgedwongen. De paternalistische gedachte van de minister heeft een omgekeerd effect. Bovendien stelt hij zich neerbuigend op tegenover de cultuurconsument. Dit decreet is een inbreuk op de vrijheid van de kunstenaar. (Opmerkingen)
Mijnheer Schueremans, ik reageer niet omdat ik denk dat u dit niet meent.
Ik meen dat wel. Een cultuurbeleid moet de productievrijheid van de kunstenaar vrijwaren. Hieruit vloeit kwaliteit voort. Die kwaliteit zal automatisch zijn weg naar participatie vinden.
In het huidige cultuurbeleid lijkt het alsof de duurst mogelijke contraceptiepil is voorgeschreven om de beste, sterkste en creatiefste zaadcellen tegen te houden. (Opmerkingen)
Open Vld hoopt dat het Participatiedecreet bij de volgende regeringsonderhandelingen opnieuw op tafel komt. Deregulering dringt zich duidelijk op. Open Vld is hiervoor blijkbaar niet alleen vragende partij.
Openheid voor cultuur moet worden gecreëerd. Men moet kinderen en jongeren leren omgaan met kunst en cultuur. Zij moeten hiervan als het ware kunnen proeven waardoor zij zich uit zichzelf meer geroepen voelen om meer te participeren aan cultuur. De cultuurcel CANON is destijds opgericht met de bedoeling dat de minister van Onderwijs en de minister van Cultuur structureel overleg zouden plegen over initiatieven met betrekking tot cultuureducatie. Tot onze spijt verlopen de initiatieven van beide ministers ongecoördineerd, wat de slagkracht uiteraard vermindert. Hierbij denken we aan het initiatief 'Smaakmaker', dat onlangs door de minister van Cultuur als cavalier seul werd opgesteld. Blijkbaar is het heel moeilijk om in structureel overleg een cultuureducatiebeleid uit te tekenen en te stroomlijnen. In de toekomst, en zeker als de overheidsmiddelen schaarser worden, moet hier een oplossing aan worden gegeven.
Cultuurinvest doet het tot nu toe bijzonder goed, zowel wat betreft de input van de strategische partners als het aantal projecten met positieve investeringsbeslissingen. Ook het feit dat men in een aantal dossiers begonnen is met de terugbetaling is zeer positief. De portfolio van Cultuurinvest is trouwens indrukwekkend. Voor een volledige evaluatie van het systeem is het weliswaar nog wat te vroeg, maar toch blijkt nu al dat er heel wat initiatieven tussen de subsidieboot van de overheid en de private financieringskade vallen. Om dit te vermijden zou er volgens de minister tussen het Kunstendecreet en Cultuurinvest een samenspel moeten komen. Deze gedachte is Qpen Vld niet ongenegen. Maar op mijn vraag in de commissie bij de bespreking van de beleidsbrief Cultuur hoe hij dit samenspel zag, werd geen antwoord gegeven.
Niet iedereen is zich blijkbaar bewust van de impact van de creatieve industrie. Uit een studie van de Europese Commissie van 2006 blijkt dat cultuur in Europa gemiddeld 2,6 percent van het bruto nationaal product genereert. Ook heeft de creatieve industrie een belangrijke invloed op de tewerkstelling. Open VId stelt dat in de toekomst, naast de uitbouw van het instrument Cultuurinvest, het creatief ondernemerschap nog meer gestimuleerd en geprofessionaliseerd moet worden. Het uittekenen van een efficiënt beleid alsook de bijsturing ervan, kan alleen op basis van vergelijkbaar en recent cijfermateriaal.
Voor Open VId moet het cultuurbeleid meer een en-enverhaal zijn en geen of-ofverhaal. Het cultureel bewustzijn is een zaak van de overheid, maar ook van instellingen, bedrijven en particulieren. Zo pleiten wij onder meer voor een uitbreiding van het tax sheltersysteem naar de podium- en theaterkunsten. Dit betekent helemaal niet dat de subsidies voor deze kunstvorm wegvallen.
Mijnheer de minister, Open VId heeft ervoor gekozen om bij de bespreking van de beleidsbrief 2009 in te gaan op het beleid in het algemeen alsook om een aantal Open VId-visies naar voren te brengen. Dit neemt niet weg dat ik toch even specifiek wil terugkomen op de eregelden en de aanvullende pensioenregeling voor kunstenaars. Open VId blijft het hier bijzonder moeilijk mee hebben. De problematiek geldt voor alle zelfstandigen, en Open Vld pleit in het algemeen voor een beter pensioen voor alle zelfstandigen zonder dat dit voor kunstenaars apart moet worden geregeld. De kunstenaars die voor het statuut van de kunstenaar, kunstenaar waren, wisten waar ze aan begonnen. Bovendien hebben deze laatsten ook nooit enige sociale bijdrage betaald. Open Vld meent dat kunstenaars in de eerste plaats beter moeten worden geïnformeerd en dat men hen moet aanmoedigen om, net zoals iedereen, aan pensioenopbouw te doen.
Mijnheer Schueremans, ik wou even zeggen dat het kunstenaarsstatuut niet uitsluitend over zelfstandigen gaat. Als het over zelfstandigen gaat, ben ik het eens dat er een gemeenschappelijke regel is voor iedereen, maar het kunstenaarsstatuut gaat niet over een zelfstandigenstatuut.
Dat laatste wou ik even rechtzetten, in antwoord op de repliek van de minister in de commissie.
Ik wil nog even benadrukken, mijnheer de minister, dat u mijn uiteenzetting niet verkeerd mag begrijpen. Uiteraard is het uw verdienste geweest om de deelsectoren te laten ontwikkelen en te professionaliseren. Ik denk ook dat u de verdienste hebt om de voorbije acht jaar in de culturele sector de zuilen te hebben doorbroken. Dat vind ik op zich al een heel sterk punt. (Applaus)
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, in de eerste plaats wil ik de heer Arckens danken voor zijn woorden. Ik had niet gedacht dat dat nog zou moeten gebeuren.
Over het cultuurbeleid wil ik voornamelijk ingaan op de toestand van de musea in Vlaanderen, maar ook op tien jaar cultuurbeleid.
Het is hier al in diverse vormen vermeld, maar men kan er natuurlijk niet naast kijken dat de middelen voor cultuur de voorbije tien jaar met meer dan 100 percent zijn gestegen. De grootste stijger is het kunstenbeleid. De sector heeft de voorbije tien jaar de nodige ademruimte gekregen.
Er werd gezegd, ik denk door de heer Schueremans, dat er zeer veel aanvragen zijn binnen het Kunstendecreet, maar dat is voor mij een illustratie van het feit dat er in Vlaanderen heel veel creativiteit is. Het is niet omdat er veel aanvragen zijn, dat ze ook allemaal gesubsidieerd zullen worden. De redenering dat er te veel aanvragen zijn, lijkt me moeilijk houdbaar. Voor mij vormt dat het bewijs van het feit dat er creativiteit is, en ze hoeven voor mij niet allemaal gesubsidieerd te worden.
Als men de voorbije tien jaar bijna jaar na jaar een stijging van het cultuurbudget krijgt, krijgt men ook honger. Dat is bijna logisch. Subsidiehonger bestaat in de cultuursector. In al de jaren dat ik in de cultuursector actief was, heb ik nooit iemand horen zeggen dat hij te veel kreeg. Men krijgt altijd te weinig. Er komen nog altijd vragen uit de cultuursector.
Bij een recent bezoek aan de VRT heeft de VRT een curve gepresenteerd met de groei van de Vlaamse begroting, de groei van de dotatie aan de VRT en de groei van de cultuurbegroting. Een van de argumenten van de VRT was dat de dotatie van de VRT veel minder is gestegen dan de begroting Cultuur. Maar die is meer gestegen dan het gemiddelde van de Vlaamse begroting. Het bewijs wordt in de cijfers geleverd.
Ik herinner me dat we vijf jaar geleden naar aanleiding van de verkiezingen nog een discussie hebben gevoerd over de 5 percentnorm. Er wordt van gezegd dat dat een uitgangspunt was dat niet haalbaar was of zou zijn. Ik heb toen ook diverse keren gezegd dat het niet ging om de realisatie van een 5 percentnorm. Alleen het feit dat men naar meer budget streeft voor cultuur leek me een fantastische zaak te zijn. Dat is de voorbije tien jaar ook gebeurd.
Er zijn de voorbije tien jaar ook heel veel decreten gemaakt. Mijnheer Schueremans, ik hoorde u verwijzen naar het decreetgevende werk dat hier is verricht, namelijk naar een deregulering.
Daarvan moet ik u zeggen dat in de loop van de afgelopen tien jaar alle sectoren in nieuwe decreten zijn gegoten en dat vele van die decreten ondertussen ook zijn aangepast. Ik blijf bij mijn stelling die ik hier naar aanleiding van vele wijzigingen in de decreten naar voren heb gebracht: dat ik voor een absolute decretale rust ben in die sector.
In alle sectoren zijn er decreten gemaakt. Vorige week heeft de sociaal-culturele sector, waar wij een decreet en een decreetswijziging over hebben gerealiseerd de voorbije tien jaar, cijfers gepresenteerd van de impact van de sociaal-culturele sector. Als men de cijfers bekijkt en na de discussies die we hier in huis over de sociaal-culturele sector hebben gevoerd, is het verrassend dat blijkt dat de loonkosten in die organisaties niet gedekt werden door de subsidies. In sommige sectoren was er een redelijk onevenwicht. Als we nog eens moeten discussiëren over de sociaal-culturele sector, zal dat een van de elementen zijn. Toen we de decreten hebben gemaakt, beschikten we niet over die zeer gedetailleerde gegevens. Het is een heel belangrijk document om een discussie te voeren over waar men met de decreten en met de sociaal-culturele sector heen wil.
Ik wil enkele dingen zeggen over het erfgoed in het algemeen en over de musea in het bijzonder. In de loop van de afgelopen tien jaar is er in de commissie heel veel gepraat over de functie en de wijze waarop musea zich in Vlaanderen naar het publiek richten, maar ook over hoe musea moeten functioneren. We zijn heel moeilijk gestart omdat elk museum - dat geldt overigens ook voor andere instellingen - de neiging heeft om alleen maar met zichzelf bezig te zijn. De discussie over mogelijke samenwerking tussen musea heeft een impuls gekregen onder meer wat de oude kunst betreft. Ik gebruik niet de term 'schone kunsten' want anders moet ik straks over de 'lelijke kunsten' spreken. Wat de oude kunst betreft, heeft de Vlaamse Kunstcollectie absoluut zijn deugdzaamheid bewezen. Het is een instelling waar er veel onder elkaar is gepraat en waar een minister of iemand die voor samenwerking is, misschien van kan zeggen dat het resultaat naar samenwerking niet zo groot is te noemen. Er zijn echter wel gemeenschappelijke tentoonstellingen gemaakt. De Vlaamse Kunstcollectie heeft dus wel degelijk zijn nut bewezen.
Mijnheer de minister, gelet op het feit dat ik de commissie voorzit, heb ik weinig vragen gesteld. Het is geen vraag, maar ik zie dat de opdracht van de Vlaamse Kunstcollectie zeer versmald is, namelijk tot de internationalisering van de Vlaamse Kunstcollectie. Dat is een vraag en geen vraag. Ook in wat u in uw beleidsbrief zegt over de samenwerking tussen de musea, kunnen we nog een stap verder gaan.
Mijnheer Vandenbossche, u vergist zich. We hebben de internationale opdracht, met name de promotieopdracht van de Vlaamse Kunstcollectie en het verzamelplatform van onze grote historische kunstmusea, meer benadrukt. Onlangs hebben we dat bij wijze van spreken als een extra ondersteuning gaan bekijken. Dat komt helemaal niet in de plaats van de opdracht die de Vlaamse Kunstcollectie in het verleden had. Ik beschouw dit als een bijkomende opdracht en niet als een versmalling van de opdracht.
Dank u wel, mijnheer de minister.
Dat de geesten in de musea zijn gerijpt, blijkt uit iets wat in uw beleidsbrief al wordt gezegd maar wat in de Musea voor Schone Kunsten van Antwerpen en Gent is gaan leven, namelijk dat de beide musea met elkaar zouden kunnen samenwerken. Ik juich dat enorm toe. Het zou er ook voor zorgen - want dat wordt vaak verkeerd begrepen - dat de stedelijke strijd om de musea voor een deel wegvalt. Het gaat immers over de collecties en niet zozeer over waar het museum is gelegen.
Het initiatief dat is genomen om tot een samenwerking te komen, met een specialisatie van hun collectie, ben ik zeer genegen. Ik zou het heel graag tot stand zien komen.
Ik heb nog een vraagje over het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA). De kredieten met betrekking tot de erelonen voor de verbouwingen zijn eigenlijk uit de begroting verdwenen. Oorspronkelijk stond erin dat dit in 2010 zou leiden tot het aanvatten van de verbouwingen. Kan het schrappen van die kredieten een oorzaak zijn van een vertraging van de verbouwingen die het museum in Antwerpen probeert te realiseren?
Neen, dat zal geen vertraging betekenen. Oorspronkelijk waren er wel middelen om erelonen te betalen, maar was er absoluut nog niet voldoende geld om heel de renovatie en de nieuwbouw te financieren. De Vlaamse Regering heeft beslist om het totaalpakket aan noodzakelijke middelen voor heel de vernieuwing en renovatie van het KMSKA in 2010 te reserveren, zodat het mogelijk zal zijn in 2010 dat totaalpakket uit te voeren. Dan gaat het over de opstart en alle middelen waarin is voorzien voor zowel de bouw als alle bijkomende kosten. Er zal daardoor dus geen vertraging zijn. De beslissing van enkele weken geleden geeft ons de absolute zekerheid dat in 2010 het geheel van die werken kan worden opgestart en uitgevoerd. Ik meen niet dat in 2010 alles op één jaar zal worden afgewerkt, maar dat was in het verleden ook nooit zo gepland.
Ik wil eindigen met een paar elementen met betrekking tot het topstukkenbeleid. Zelf ben ik daar in de vorige zittingsperiode eigenlijk heel veel mee bezig geweest. Toen, in 2003, is het Topstukkendecreet tot stand gekomen. In 2009 zal het Topstukkenfonds functioneren. Ik neem mijn pet af voor alles wat in 2008 op dat vlak is gerealiseerd, niet alleen wat de topstukken betreft, maar ook wat de sleutelwerken betreft, die veeleer te situeren zijn in de sfeer van de hedendaagse kunst. Er is dus vrij veel gebeurd met dat topstukkenbeleid en de sleutelwerken in de musea. De Vlaamse overheid heeft daar grote inspanningen voor geleverd.
Het voort uitwerken van die topstukkenlijst is heel belangrijk. Ik heb begrepen dat u nog wijzigingen zou willen aanbrengen aan het decreet. Als u dat doet, zou ik zeer graag zien dat van elk topstuk op die lijst ook een dossier wordt opgemaakt. Ik meen dat ik dat al eens heb gezegd in de commissie. Ik verwijs naar de discussies in dit parlement, onder meer naar aanleiding van de aankoop van een werk van Adriaen Brouwer. Toen is er een grote discussie geweest over de kostprijs en authenticiteit van het werk. Daarom lijkt het bestaan van dossiers over elk werk op die lijst me heel belangrijk. Zo zullen we dergelijke discussies vermijden. Als ik me niet vergis, staat ergens in de beleidsbrief over een Ensor te lezen dat die werd gekocht voor een goede marktprijs. Dat lijkt me enigszins een verkeerd uitgangspunt: in de kunsthandel zijn marktprijzen immers vaak niet voorspelbaar. Voor die topstukken is die prijs ook niet meteen vast te leggen.
U zult zich ongetwijfeld nog de affaire-Beuckelaer herinneren. De prijs lag toen op een bepaald niveau. Het eerste bod dat toen werd uitgebracht, lag al meteen 100 percent hoger dan de middelen die ter beschikking waren om die werken in het land te houden. Als u aan het Topstukkendecreet wilt sleutelen, dan legt u misschien beter op voorhand vast waar de werken vandaan komen, hoe ze moeten worden gerestaureerd enzovoort.
Tien jaar cultuurbeleid heeft een aantal slagwoorden gekend, zoals participatie en competentie, maar het cultuurbeleid is ook de culturele industrie gaan erkennen, naast de gesubsidieerde cultuur.
Ik denk dat de toekomst inderdaad ligt in een derde soort instellingen, naast de gesubsidieerde, en naast de culturele industrie. U zei dat al in de commissie en ik ben daar helemaal voor te vinden. Het zouden gemengde cultuurinitiatieven zijn, zowel gesubsidieerd als commercieel. Iedereen weet dat musea en theaters ook activiteiten ontwikkelen die veeleer in de commerciële dan in de culturele sfeer zitten. Er moeten ongetwijfeld mogelijkheden bestaan om die twee te combineren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer De Bruyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, dames en heren, tijdens de bespreking in de commissie focusten we reeds op eerder punctuele zaken, cijfers en zelfs cijfers achter de komma. Vandaag wil ik namens mijn fractie meer algemene klemtonen leggen. We moeten ons daarbij noodzakelijkerwijze beperken tot een aantal sectoren en enkele aandachtspunten.
Ik begin bij de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk. We kunnen er niet omheen dat deze sector sinds het decreet van april 2003 een drastische gedaanteverwisseling en herstructurering heeft ondergaan. Daarbij steunen we nog steeds principieel een aantal achterliggende doelstellingen, zoals rationalisering, samenwerking en ontzuiling. Via de wijzigingsdecreten van 2006 en 2008 werd vooral de planlast aangepakt en de monitoring van de sector herbekeken waarbij, met de introductie van de visitatiecommissies, terecht meer de nadruk werd gelegd op de opvolging van de werking op het terrein en minder op de papieren planning.
Voor 2009 zie ik nog een aantal belangrijke dossiers. Uiteraard is er het decretaal voorziene discussiemoment tussen sector en overheid over de wederzijdse prioriteiten, vragen en behoeften, met daaraan gekoppeld belangrijke budgettaire consequenties. We verwachten dat de sector dit gesprek grondig en gedragen voorbereidt en positie inneemt over zijn verdere evolutie en zijn belang en meerwaarde voor onze samenleving. Persoonlijk kijk ik uit naar de inbreng van de sector in het levenslang en levensbreed leren. We vragen daarbij een duidelijk standpunt en voorstel met betrekking tot de discussie over het 'open en gesloten aanbod'. Langs onze kant moeten wij, als politici die begaan zijn met de sector, binnen onze partijen hetzelfde debat aankaarten en voorbereiden, en de budgettaire gevolgen ervan verdedigen.
Verder kijken we uit naar de resultaten van het aangekondigde onderzoek naar de evoluties en kenmerken van niet-formele educatie onder de bevoegdheid Cultuur. De resultaten waren aangekondigd voor eind oktober, maar zullen blijkbaar met enige vertraging tot bij ons komen. Ik vestig de aandacht op dit onderzoek omdat het focust op de nieuwe volkshogescholen en hun huidige en toekomstige rol en positie in kaart wil brengen. Het is evident dat dit onderzoek een belangrijk element is bij een evaluatie ten gronde die we onvermijdelijk ooit eens zullen moeten maken.
Ik wil het kort even hebben over de erfgoedsector, zonder uiteraard afbreuk te willen doen aan het belang van bijvoorbeeld het lokaal cultuurbeleid of de sector van de amateurkunsten. Maar toch de erfgoedsector, omdat 2009 het eerste jaar wordt waarin het nieuwe en terecht ambitieuze Cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008 volledig operationeel wordt. De volgende Vlaamse Regering zal meteen geconfronteerd worden met de uitdaging om het groeipad van de succesvolle cultureel-erfgoedconvenants aan te houden. We zitten nu al aan zeventien convenants voor 81 gemeenten. Wij zullen daar alleszins voor ijveren. We willen wel de nadruk leggen op regionaal opgebouwde convenants, eerder dan op stedelijke.
Verder zijn we waakzaam inzake de wijze waarop de Vlaamse Gemeenschapscommissie haar nieuw cultureel-erfgoedforum zal invullen. We verwijzen ter zake naar de beleidsbrief waarin duidelijk gesteld wordt dat dit nieuwe forum zich zal moeten focussen op de Nederlandstalige aanwezigheid in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en dus eigenlijk het verhaal zal moeten brengen van de Nederlandstalige aanwezigheid in de stad. Het dossier van de VGC zou intussen ingediend moeten zijn, en eigenlijk zijn we benieuwd welk voorstel men concreet op tafel heeft gelegd.
Verder zullen we bij de implementatie van het nieuwe Cultuurerfgoeddecreet in 2009 zeker nog aandacht hebben voor de in het decreet voorziene herverdeling van taken tussen de lokale overheden, de provincies en de Vlaamse overheid, voor hoe dit concreet moet worden ingevuld en voor de gevolgen voor de sector.
Net als de voorgaande spreker vraag ook ik even aandacht voor het Topstukkendecreet en de operationalisering van het Topstukkenfonds, alsook, en meer algemeen, voor de ambitieuze voorstelling van het in het laatste jaar gevoerde aankoopbeleid. De meest recente aankoop van de drie ontbrekende zijpanelen van het retabel van de Heilige Nicolaas is opnieuw een goede zaak waarmee het verlies van de vier Beuckelaers van Gent in 2000, nu toch wel echt vergeten is.
Op een ogenblik dat grote private kunstverzamelaars afhaken omwille van de financiële crisis en de kunstmarkt even lijkt af te koelen - tenminste als de laatste internationale veilingen trendzettend zijn - is het meer dan ooit aangewezen dat de overheid klaarstaat om in te spelen op aankoopopportuniteiten, en dan zijn voorbereide dossiers zeker een pluspunt.
Inzake erfgoed zou er nog een initiatief komen samen met minister Van Mechelen, in opvolging van de studie van de Universiteit Hasselt over de Vlaamse successiewetgeving en de mogelijkheden en opportuniteiten ter zake voor de collectieopbouw van musea en erfgoedinstellingen. Die studie werd namelijk al op het eind van 2006 afgeleverd. We vragen dan ook dat de studie beschikbaar gesteld kan worden voor de leden van de commissie zodat we er zelf kennis van kunnen nemen en haar zelf kunnen beoordelen.
Een andere studie, in dezelfde context, die we graag ontvangen, is de studie rond de mogelijke invoering van een staatswaarborgregeling in Vlaanderen. Die studie zou eerstdaags klaar moeten zijn.
Wat de kunstensector betreft, is het uiteraard uitkijken naar de beslissing die in april van volgend jaar zal moeten vallen. Weer zijn de verwachtingen en ambities torenhoog. Weer lijkt een conflict tussen minister en sector in de maak. Hopelijk wordt het geen bittere confrontatie. We begrijpen de boze reactie van de minister wanneer hij geconfronteerd wordt met overdreven en onrealistische vragen, maar we verwachten wel dat de sector kan rekenen op een correct en transparant groeiscenario.
In dat verband maak ik graag een kanttekening bij de focus die de minister legt op de kunstenaar. Op zich hebben we er uiteraard geen probleem mee dat de kunstenaar een belangrijke positie krijgt, maar we benadrukken wel, en nog maar eens, dat het Vlaamse kunstenbeleid niet het geschikte instrument is om het falen te ondervangen van het federale fiscale en sociale beleid en van de federale fiscale en sociale wetgeving inzake een aangepast statuut voor kunstenaars. Het probleem ter zake moet opgelost worden op het federaal niveau, niet met middelen uit het Vlaams kunstenbeleid.
Verder mag dit alles niet leiden tot een demonisering van management en organisatoren. We stellen immers terecht hoge eisen inzake bijvoorbeeld publiekswerking, cultuureducatie, goed zakelijk management en de correcte toepassing van het kunstenaarsstatuut en cao's, maar iemand moet dit wel invullen en opvolgen op het terrein. En dat is niet iets waarmee we de kunstenaars moeten belasten, dat is iets wat in zijn omgeving kan gebeuren mits er een degelijke en transparante omkadering is, want die blijft noodzakelijk.
Tot slot som ik heel kort een aantal heel belangrijke infrastructuurdossiers op. Het KMSKA werd al aangeraakt, maar we verwachten ook nog beslissingen over de Waalse Krook in Gent. Het bouwdossier van Koningin Elisabethzaal moet uitvoeringsklaar gemaakt worden en de verbouwingen van deSingel en van het Vlaams-Nederlands Huis te Brussel moeten tot een goed eind gebracht worden. Het is aan deze minister om alle voorzieningen te treffen zodat de volgende Vlaamse Regering er ten volle uitvoering aan kan geven.
Tot zover, collega's, een beperkt aantal aandachtspunten waar we in de loop van de volgende maanden nog dieper op zullen kunnen ingaan. (Applaus)
De heer Verstrepen heeft het woord.
Mijnheer de minister-president, ik zal de mij toegemeten tijd besteden aan het onderdeel media. We hebben de beleidsbrief al besproken in de commissie. Ik heb een oplijsting gemaakt van de beslissingen die werden genomen, en wil er een aantal uit lichten. Er wordt een bedrag gereserveerd voor rechtstreekse steun aan de pers, er is 500.000 euro subsidie voor de VMMa voor de ondertiteling van het nieuws, er zijn subsidies voor de regionale televisieomroepen, de pakketten voor digitale televisie worden beschouwd als één geheel waarvoor één vergunning zal worden uitgereikt, DVB-H in Vlaanderen wordt gestimuleerd, voor de frequentiepakketten voor digitale radio kan een tweede vergunning worden uitgereikt, en de dotatie voor het pensioenfonds van de VRT wordt opgetrokken.
Samengevat kom je uit bij indexaanpassingen, allerhande uitgaven, uitgaven voor studies, en subsidies. Dat is het zo'n beetje. Met alle respect, maar dat vind ik een beetje mager. Natuurlijk kan ik u daarvoor niet alle verantwoordelijkheid in de schoenen schuiven, mijnheer de minister-president. U bent nog maar pas mediaminister. En volgens wat u gezegd hebt in de commissie, bent u een soort uitloopminister, aangezien er niets fundamenteels meer zal worden uitgewerkt in deze legislatuur. U weet dat ik daar ontgoocheld over was. U zei letterlijk: "Ik vind het logisch dat er geen grote visies en strategieën meer ontwikkeld worden in het mediabeleid. Het komt er nu op aan om het werk af te maken."
Helaas vind ik dat er net nog heel veel werk is. Daarom wil ik hier een aantal knelpunten onder uw aandacht brengen. Ik kijk nog altijd hongerig uit naar de nieuwe mediadecreten. Die zouden voor het einde van het jaar worden afgewerkt, maar die moeten nu nog besproken worden.
Mijnheer Verstrepen, u weet dat dat al is goedgekeurd binnen de Vlaamse Regering. Ik heb gezegd dat we dat nog voor het einde van het jaar naar het parlement zullen proberen te brengen. De voorzitter heeft ook een hoorzitting aangekondigd. U zult wat dat betreft dus zeker een antwoord krijgen op uw vraag: het decreet is komende, het is goedgekeurd binnen de Vlaamse Regering.
Dat weet ik, maar wat ik wil zeggen, is dat het gros van de aanpassingen in de nieuwe mediadecreten niet echt vanuit een Vlaamse, maar wel vanuit een Europese visie komen. Aan de ene kant juich ik dat toe, maar aan de andere kant vind ik dat toch spijtig. Maar dat kan ik niet volledig in uw korf leggen. Daar ben ik heel eerlijk in.
Het nationale radiolandschap is een ander knelpunt. Zoals het er nu uitziet, is het een beetje afgegleden naar een duopolie. De basisregel voor radiorendabiliteit is in Vlaanderen decennialang met de voeten getreden. Een radio die economisch moet overleven, moet een minimumbereik hebben van 300.000 potentiële luisteraars. Koppel dat aan technische voorwaarden, zoals zendsterkte en ontvangst, en dan pas kun je spreken over een liberaal en concurrentieel landschap met voldoende evenwaardige concurrentie. Je mag dus geen appels met peren vergelijken. En zoals u weet, zijn de nationale Vlaamse radiolicenties in handen van twee groepen.
Radio maken voor 10 kilometer, 50 kilometer of het internet kost even veel. Lokale radiozenders en stadsradio's zijn op sterven na dood en bestaan in veel gevallen uit een computer, gekoppeld aan een antenne. Als gewezen radiomaker vind ik dat een zeer vreemd begrip. Een regering moet daar aandacht voor hebben. De radioketens hebben op dit ogenblik moeite om hun plaats te behouden op de analoge radioband. Zelfs de decreetaanpassingen die tijdens deze legislatuur zijn doorgevoerd, hebben Radio Contact niet meer kunnen redden - ze zijn onlangs met heel hun netwerk op de computer overgegaan - en zorgen evenmin voor een doorbraak van de provinciale netwerken, zoals het Nostalgienetwerk. Ik vind dan ook dat dat moet worden herbekeken.
Daar moeten niet noodzakelijk zware ingrepen voor worden doorgevoerd, mijnheer de minister-president. Wat moet er gebeuren? Herdefinieer de radioketens, herdefinieer de nationale licentie, doe een gedeeltelijke zero-base op de frequentieherschikking, incluis de VRT, link naar 'social communities', haal lokale radio's uit de band en hervorm ze tot een digitaal stedelijk communicatieplatform met radiovergunning.
Mijnheer Verstrepen, als uw redenering klopt, dan zouden de provinciale radio's die in de vorige legislatuur mogelijk gemaakt zijn, levensvatbaar moeten zijn. Die zijn per definitie voor meer dan 300.000 luisteraars opgericht. Bij mijn weten is dat medium niet echt doorgebroken. Blijkbaar is er dus meer nodig dan het potentieel openstellen tot minimaal 300.000 luisteraars om een radio levensvatbaar te maken.
Dat klopt, mijnheer Stassen, maar ik zal de mediagroepen die de provinciale vergunningen hebben bemachtigd, niet veroordelen omdat ze in hun businessplan en strategie opzettelijk sommige zaken niet hebben uitgevoerd om nadien te zeggen dat hun radio's niet leefbaar zijn en zo een nationale derde licentie te willen. Dat is een heel andere discussie, die u terecht aanhaalt. Dat is er gebeurd. Antwerpen 1 is een van de zwaarste radiozenders die door het gebrek aan concept van de Concentragroep totaal niet van de grond is gekomen. Dan zeggen ze dat het niet ging. Die discussie moeten wij niet voeren. Het kader is gecreëerd. De politiek heeft zich daar wat laten vangen.
De frequentieproblematiek in Vlaanderen is ook een heikel punt en bestaat bijna even lang als de uitvinding van het radiotoestel. Op dat vlak faalt het beleid al vele legislaturen lang. Als het digitale radiobeleid zal worden uitgewerkt zoals Vlaanderen in het verleden is omgegaan met analoge frequenties en radio, dan stevenen we opnieuw af op de knoeiboel waarvoor Vlaanderen toen was gekend. We beginnen met een wit blad in deze kwestie en we moeten daar oog voor hebben.
Digitale nieuwe frequenties in handen van één speler is een beetje vreemd. Dan krijg je een vorm van nieuw monopolie. Ook de Vlaamse regulator van de media was een knelpunt in deze legislatuur. Blijkbaar houdt die zich nog steeds bezig met het uitdelen van boetes vanwege pakjes boter in beeld en gratis bioscooptickets - terwijl de decreten eraan komen met de liberalisering vanuit Europa om dat net allemaal mogelijk te maken. We moeten daar ook oog voor hebben.
Zoals het er nu uitziet, zal de openbare omroep aankijken tegen minder reclame-inkomsten en twijfelt hij of hij de minima zal halen. Daarvoor bestaat nu geen uitsluitsel. Niemand kan dat zeggen. Als dat minimum niet wordt gehaald, dan moet de dotatie worden verhoogd. Want dat engagement is gemaakt, maar dat is niet gepland in de begroting. U kunt het ook moeilijk voorzien, want dat zou een gok zijn. Niettemin moeten we dat aanstippen.
De definitie en omschrijving van de openbare omroep vraagt dringend actualisatie. Ik vraag dat niet alleen. Daarover wordt het debat niet gevoerd. Het wordt gevoerd over kleine zaken zoals hoe een forel moet worden klaargemaakt of onkostennota's. Dat blijft u verdedigen, mijnheer Vandenbossche. 24.000 euro voor een klein seminarie in kasteelkamers met cohiba's voor het één-management, en een dubbele kamer met champagne voor de heer Van Hecke en mevrouw Geysen, daar had ik geen probleem mee.
Ik ga ervan uit dat al die problemen opgelost zijn.
Mijnheer Verstrepen, ik weet niet op wat u antwoordt, want ik heb u nog geen vraag gesteld.
U gaf een opmerking, dus ik geef er een terug.
Wellicht beschouwt u elke opmerking als een vraag. U zegt dat er alleen maar gediscussieerd wordt over details. Wel, dat is waar u zich mee bezighoudt.
Waar ik me mee bezighoud, is het uitvlooien van wat er gebeurt met belastinggeld in een overheidsinstelling. Daar zijn duidelijke regels uit gekomen. Dus heeft het gewerkt. Het belastinggeld wordt beter uitbesteed door het management. U wilt daar graag een banaal bonnetje van maken, we hebben daar pittige discussies over gehad. U vindt dat misschien allemaal kleinzielig, maar ik vind dat niet.
Mijnheer Verstrepen, dat u denkt te weten wat ik denk, dat gaat niet. U bent nu blijkbaar ook psychiater geworden.
Mijnheer Vandenbossche, ik maak het logische gevolg van al uw opmerkingen hier, in de krant en in de commissie. Als u het banaal vindt dat bonnetjes van iemand van het management van de openbare omroep…
Heb ik ooit het woord banaal gebruikt?
U bouwt een cirkelredenering op. Ik heb daarstraks ook niet letterlijk gezegd dat de overheid over niets anders meer wil discussiëren dan over de forel.
Als parlementariërs hun werk doen en dat uitvlooien, hebben ze daartoe het volste recht. Er zijn enkele zaken uit gekomen. De vorige minister heeft er op een adequate manier een antwoord op gegeven. Dan kunnen we deze bladzijde nu omslaan. Of u daaraan verdienste hebt, moet u maar bekijken met uw geweten. Dit soort werk mag worden gedaan. De conclusies moeten worden getrokken en ze zijn getrokken.
Ik laat niet toe dat er telkens schamper over gedaan wordt dat wij btw-bonnetjes hebben onderzocht.
Telecomoperatoren vormen een nieuw pijnpunt waar u oog voor moet hebben. Zij beslissen meer en meer over de content die verspreid wordt in Vlaanderen. Of de bevoegdheidsoverdracht nog zal lukken voor juni? Ik denk het antwoord al te weten.
De VRM laat weten dat er geen mediaconcentraties zijn. Er zijn voldoende grote groepen die de markt afschermen voor nieuwe initiatieven, want zo hebben we het nog niet bekeken. Ik vraag dat er eens gekeken wordt naar hoe die groepen zich bewegen in het crossmediale.
Mijnheer Verstrepen, nu gaat u zeer kort door de bocht. Gisteren is er een rapport van de VRM gepresenteerd op een persconferentie. En u zegt enkel: "De VRM zegt dat er geen probleem is met de mediaconcentratie."
Ik probeer kort te zijn. De voorzitter zegt dat ik moet afronden.
Uiteraard is het rapport van de VRM over de mediaconcentratie - een initiatief van jaren geleden - gekoppeld aan de behandeling van de Mediadecreten. Er is gisteren een rapport aan de pers voorgesteld. Lees eerst het rapport.
Het ene zinnetje dat ik uit de persverklaring haal, hebt u toch ook gezien in de kranten? Of moet de VRM nu aan de kranten zeggen dat het niet juist is? Maar ik kan er nu niet uitgebreid op in gaan, dus huppel ik even naar het volgende punt.
De VRT wordt gedwongen om 40 percent uit de reclamemarkt te halen en is daardoor afhankelijk geworden van negatieve marktevoluties. De openbare omroep wordt gevoelig gemaakt voor de commerciële logica. Ik zou graag hebben dat u klare wijn schenkt.
Financier een openbare omroep zonder reclame. Stop met het financieren van persaandeelhouders. Het zijn niet de journalisten die daarvan genieten. Creëer het kader voor nieuwe mediaondernemers. Gooi de digitale pakketten open voor iedereen. Ontwikkel een visie voor draadloos internet en staar u niet enkel blind op digitale televisie. Probeer de tarieven van breedbandinternet aantrekkelijker te maken. Iedereen in Vlaanderen met een goedkope netbook op goedkoop draadloos internet, mijnheer de minister, dat is pas de uitdaging. Ik heb daarover geen vragen omdat ik weet dat de debatten hard gevoerd zullen worden in de commissie.
Het zijn veel uitdagingen op korte termijn voor een mediasector die niet meer beperkt is tot radio en televisie. Het gaat over alles wat te maken heeft met digitale distributie, content, softwareontwikkelingen, creatieve industrie, digitaleproductiehuizen en veel meer.
Toen radio ontstond, hebben ze in Luxemburg commerciële radio uitgevonden. Dat heeft Luxemburg op de kaart gezet. De CLT-groep is een wereldspeler. Vlaanderen kan, mits de juiste keuzes en een doordacht beleid, de toekomstige digitale speler in Europa worden. Die verantwoordelijkheid ligt in onze handen en in uw handen.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is de laatste begroting van deze legislatuur. Het is dan ook een kans om de beleidsdoelstellingen van het begin van deze legislatuur te toetsen aan de uiteindelijke resultaten.
Ik kijk daar met nogal gemengde gevoelens tegenaan. Aan de ene kant zijn er deze legislatuur erg veel extra middelen geïnvesteerd in sport. Er werd een tweesporenbeleid uitgewerkt met enerzijds de topsport en anderzijds de sport-voor-allenpijler. U gebruikt de grote toename van het budget terecht als een paradepaardje bij de verdediging van uw beleid.
Naast de toename van de middelen moeten we echter ook oog hebben voor de wijze waarop die middelen worden besteed. Op dat vlak ben ik u in bepaalde initiatieven niet altijd gevolgd. Naar aanleiding van de bespreking van de beleidsbrief vorig jaar heb ik al verklaard dat meer middelen voor sport niet de facto betekent dat het sportbeleid in Vlaanderen automatisch zoveel beter is dan vroeger. Dat er nog vele aandachtspunten en zwakke plekken zijn in uw beleid, hoort u niet graag en zeker niet voor het eerst. Ik heb daar namens het Vlaams Belang in het verleden al meermaals een verklaring over afgelegd. Toen de beleidsbrief dit jaar in de commissie werd besproken, werd dit trouwens ook treffend verwoord door de heer Sauwens. Hij stelde dat een omvattend sportbeleidsplan vandaag nog altijd ontbreekt.
Mijnheer de minister, een stijging van de middelen voor sport op zich is positief, maar soms wekt u op zijn minst de indruk dat u als een gulle kerstman door het Vlaamse sportlandschap wandelt. Ik heb trouwens de indruk dat deze zienswijze ook door de meerderheid wordt gedeeld. Ook de meerderheidspartijen formuleerden de laatste jaren af en toe kritiek op een bijwijlen onsamenhangend sportbeleid.
Mijnheer de minister, ik heb u door de jaren heen steeds gesteund in uw streven naar de splitsing van de resterende unitaire sportbonden. Jaar na jaar confronteerde ik u met uw beleidsoptie ter zake. Daarbij ging het niet alleen om de voetbalbond en het BOIC, hoewel we daar uiteraard veel over hebben gedebatteerd, maar ook over de bonden voor hockey, ijshockey, kaatsen en cricket. Helaas bent u er tijdens deze legislatuur niet in geslaagd uw belofte waar te maken. Indien ik u op dat vlak punten zou moeten geven, dan zou u jammer genoeg gebuisd zijn, mijnheer de minister.
De splitsing die het meest in de schijnwerpers stond, was de splitsing van de voetbalbond. U bent daar jarenlang superoptimistisch over geweest. We moesten de begrotingsopmaak van 2009 afwachten. Welnu, ik heb gewacht, maar het resultaat is pover. Mijnheer de minister, we hebben daarover gedebatteerd, maar we verschillen blijkbaar grondig van mening. U beweert dat de KBVB nu eindelijk gesplitst is, terwijl u het woord splitsing niet wenst te gebruiken - van een schizofrene situatie gesproken.
Er zijn genoeg voorbeelden van de splitsing van andere sportbonden in dit land die bewijzen dat het anders kan. Deze splitsing kan voor het Vlaams Belang niet door de beugel. Wij kiezen voor een volledige splitsing boven een onduidelijke splitsing vanaf de derde nationale. De voetbalbond geeft trouwens zelf al aan dat het enkel een reorganisatie is en dat op het terrein niets verandert.
Het Vlaams Belang hekelt dan ook het feit dat de oprichting van de Vlaamse voetballiga door de Koninklijke Belgische Voetbalbond zelf omschreven wordt als "een financiële truc om Vlaams geld te bekomen". Het is triest om te zien wat er met uw beleid inzake de splitsing van de voetbalbond gebeurt.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dit dossier ligt ook mij na aan het hart. Ik kan verwijzen naar resoluties, moties, die in dit parlement ook zijn goedgekeurd.
Mijnheer Deckmyn, het beleid heeft op dit vlak niet gefaald. Wat er ook uit de bus komt, de organisatie, de instantie of de federatie, noem het zoals u wilt, moet gewoon de toets van het decreet op de sportfederaties doorstaan. Als dat zo is, dan heeft deze operatie wel degelijk haar nut gehad.
Mijnheer Van Dijck, ik begrijp uw redenering. Voor u is het glas halfvol, voor mij halfleeg. Over dit onderwerp verschillen we van mening.
Mijnheer de minister, tot mijn grote verbazing moet ik wel zeggen dat uw Waalse collega, minister Daerden, wel veel verder wil gaan. In een brief aan bondsvoorzitter De Keersmaecker vraagt hij om een volledige splitsing te bekomen tot het hoogste niveau. Hij stelt zich ook vragen bij het dubbel lidmaatschap van de clubs, van de Belgische bond én een federatie. Ten slotte wil hij dat de Brusselse clubs worden verplicht te kiezen voor de Waalse of Vlaamse federatie. In de commissie hebt u een tegenargumentatie gegeven. Ik heb u daar echter ook op geantwoord.
Minister Anciaux heeft het woord.
Mijnheer Deckmyn, ik wil hier op mijn communiezieltje beloven dat ik een tocht van 40.000 kilometer wil aanvatten, op voorwaarde dat er een brug van hier tot de maan wordt gebouwd. Op dat moment lijkt me een dergelijk engagement echt niet zo moeilijk.
Minister Daerden zegt dat hij van alles eist. Als daar niet aan voldaan wordt, komt hij niet over de brug, voegt hij eraan toe. Dat is hetzelfde als zeggen dat hij niets zal doen. Daaraan doen wij niet mee. Wij willen wel degelijk een ondersteuning geven aan die tienduizenden beoefenaars van de voetbalsport.
Maar mijnheer de minister, op dat vlak kunnen we soms een voorbeeld nemen aan onze collega's aan de overzijde van de taalgrens. U zegt dat ze niets doen. Ik stel vast dat men daar, ondanks alles, wel heeft geïnvesteerd in de sport. Ik heb u dat trouwens ook gezegd. Het is dus niet zo dat ze niets hebben gedaan.
Ook op het vlak van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) is er wat ons betreft niet echt veel ten gronde veranderd. Ook daar lijkt het me logisch dat er een duidelijk splitsingsscenario is als voorwaarde voor erkenning en financiële ondersteuning van het BOIC. Het is logisch dat het BOIC vooralsnog een rol speelt in een goed topsportbeleid, maar dan wel op voorwaarde dat het zich aanpast aan de federale logica van dit land.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit waren in het kort de voornaamste bemerkingen die ik namens het Vlaams Belang bij de beleidsbrief Sport wou maken. Mijnheer de minister, u begrijpt dat we die niet zullen goedkeuren. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Delva heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de beleidsbrief Cultuur, want daarover zal ik het hebben, geeft een overzicht van het Vlaamse cultuurbeleid van de afgelopen tien jaar, gekoppeld aan een duidelijk budgettair overzicht. Ik zou daarover enkele bedenkingen willen maken.
We merken dat er sinds 1999 een grote stijging is van het budget voor Cultuur, met een inhaalbeweging op alle deeldomeinen. Deze stijging was onder meer nodig om de ambitieuze doelstellingen waar deze meerderheid achter staat, te verwezenlijken. Die doelstellingen zijn enerzijds een uitbreiding van een kwalitatief hoogstaand cultuuraanbod, en anderzijds een grotere participatie aan het rijke culturele leven in Vlaanderen en in Brussel.
Deze en vorige legislatuur worden gekenmerkt door belangrijke hervormingsdecreten. Veel nieuwe initiatieven staan hierdoor in de steigers. Het spreekt voor zich dat we deze initiatieven, en in het bijzonder deze die voortkwamen uit het Participatiedecreet, in de volgende legislatuur grondig zullen moeten evalueren. Deze belangrijke sectorale decreten vormden tot dit jaar een coherent en logisch geheel. We zullen moeten nagaan hoe de laatste decreten die dit parlement goedkeurde, vooral het Participatiedecreet, hun plaats zullen vinden in dit grote decretale gebouw.
Cultuur en het culturele beleid hebben natuurlijk nood aan eyecatchers, aan wervende initiatieven, aan evenementen. De minister heeft hier een aantal zaken gerealiseerd of verder uitgebouwd. Denken we maar aan de hoge vlucht die de Erfgoeddag genomen heeft, of de invoering van de 1 euro-maatregel voor de musea.
Ik heb hierbij een aantal bedenkingen. De aandacht die het evenementiële of, ruimer gesteld, de makkelijk zichtbare elementen van het beleid terecht krijgt, mag nooit de werking op lange termijn, de werking in de diepte, de duurzame werking van het cultuurbeleid belemmeren. Wij vragen bijvoorbeeld dat, in navolging van de 1 euro-maatregel voor de musea, die ertoe zou moeten leiden dat jongeren gemakkelijker de weg naar de musea vinden, blijvend in de nodige middelen wordt voorzien voor de educatieve teams van de betrokken musea. Met andere woorden: meer jongeren in de Vlaamse musea zien is goed, ze blijvend kunnen boeien door een verzorgd en pedagogisch onthaal in de musea is nog beter.
De invoering van dergelijke zichtbare maatregelen verloopt het best in nauw en constructief overleg met de betrokken sector. Hetzelfde geldt voor haast alle maatregelen van het cultuurbeleid. De volgende minister van Cultuur zal hier blijvend de nodige aandacht aan moeten besteden.
Collega's, meer in het algemeen zullen we ervoor moeten zorgen dat het beleid aan de culturele sector in de ruime zin van het woord, dus zeker met inbegrip van de sociaal-culturele sector en zijn verschillende werksoorten, de verenigingen, de bewegingen, de landelijke vormingsinstellingen en de volkshogescholen, het nodige vertrouwen en de nodige vrijheid biedt. Uit het interessante initiatief 'Boekstaven', dat de belangenbehartiger FOV verleden week in Mechelen organiseerde, bleek onder andere dat de landelijke vormingsinstellingen vragen hebben bij het strakke decretale keurslijf waarin zij momenteel zitten. Ik haalde tijdens dat evenement ook nog aan dat blijvend aandacht moet worden besteed aan wat ik de 'kleinere bewegingen' noem, die soms met één of twee medewerkers hun maatschappelijk belangrijke thema over heel Vlaanderen moeten uitstrooien.
Wat ons rijke verenigingsleven in Vlaanderen betreft: we kunnen dit niet genoeg koesteren. We moeten de tienduizenden vrijwilligers die er vorm aan geven, blijven aanmoedigen en ondersteunen. Ook vanuit onze christendemocratische ideologie van het personalisme spelen verenigingen een cruciale rol: ze laten mensen toe om, in verbondenheid en geborgenheid, gemeenschap te vormen. En die gemeenschappen geven net vorm aan onze samenleving.
CD&V blijft, net als de huidige minister van Cultuur, voorstander van een belangrijk cultureel samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap. In onze hoofdstad Brussel zou een dergelijk akkoord belangrijke en soms concrete gevolgen hebben. We dringen erop aan dat de minister van Cultuur zo snel mogelijk onderhandelingen start over de hernieuwing van de overeenkomst over de financiering van de KVS in Brussel.
De CD&V-fractie vraagt dat de volgende minister van Cultuur zijn of haar beleid meer nog dan vandaag stoelt op wetenschappelijk cijfermateriaal. Bijvoorbeeld: in welke mate is men geslaagd in de terechte intentie het culturele leven verder te interculturaliseren? Of: in welke mate hebben de verschillende initiatieven ter bevordering van een grotere participatie aan culturele activiteiten vruchten afgeworpen?
We herinneren de minister ook nog even aan de onlangs in dit parlement goedgekeurde motie waarin gevraagd werd om via beleidsinstrumenten zoals beheersovereenkomsten met theaterensembles de aandacht voor de klassieke canon in de toneelwereld aan te wakkeren. De heer Arckens verwees daar ook al naar.
CD&V hoopt ten slotte dat de volgende minister van Cultuur aan de dynamische actoren op het culturele veld, het sociaal-culturele, de kunsten, het erfgoed, enzovoort, de ruimte en het vertrouwen zal blijven schenken zodat zij zonder betutteling of inmenging hun ding mogen blijven doen. Cultuur van onderuit is gedragen cultuur. Gedragen cultuur is duurzame cultuur. En duurzame cultuur, geworteld in onze lokale samenleving, is een baken voor openheid en verdraagzaamheid. Dat is de weg die wij in Vlaanderen verder moeten bewandelen. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Schoofs heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, de aanvang van het laatste jaar van de legislatuur lijkt me een goed moment om het beleid te evalueren. Wat sport betreft, kunnen we onze analyse kort samenvatten. Wat de budgettaire inspanningen betreft, zijn de voorbije vier jaar zeer goed voor de sport geweest. Dit zal ook voor het komende jaar gelden. De middelen voor de brede sport, voor de topsport en voor de sportinfrastructuur zijn sterk gestegen. Dat is een goede zaak. De maatschappelijke betekenis van sport is voldoende groot om de nodige investeringen te verdienen.
De toename van de middelen maakt het evenwel nog noodzakelijker om met een focus te werken. We moeten duidelijke doelen stellen en onze vooruitgang meten. Op dat vlak zullen we nog werk moeten verrichten. Wat telt, is het doel, de eigenlijke impact op het terrein. We mogen ons beleid niet enkel als geslaagd beschouwen enkel en alleen omdat we veel meer dan vroeger investeren.
Open Vld vindt de groei van de middelen voor sport op zich een zeer goede zaak. Daar mag geen twijfel over bestaan. Het belang van bewegen wordt elke dag bewezen. Het gaat dan om de volksgezondheid, om preventie en om het algemeen welbevinden. Ik denk hierbij aan de preventie van obesitas en van hart- en vaatziekten en aan het smeden van banden tussen collega's, buren of leerlingen. Investeringen in sport zijn maatschappelijk meer dan verantwoord.
Open Vld feliciteert de Vlaamse Regering met de belangrijke inspanningen die voor sport zijn geleverd. In de begroting 2009 krijgt sport 76 percent meer middelen dan in 2004. Het gaat voor 2009 om 124,5 miljoen euro aan beleidskredieten.
Het is een goede zaak dat de tijdens de vorige legislatuur ingezette stijging nu wordt voortgezet. We moeten het sportbeleid echter bekijken zoals een topsporter zijn eigen prestaties bekijkt. Voor hem of haar telt slechts een zaak, met name de sportprestatie zelf. Het maakt niet uit of het om een wereldkampioenschap, een profwedstrijd of de Olympische Spelen gaat. Men krijgt geen medaille omdat men hard heeft getraind, men wordt niet op het podium geroepen omdat men zijn best heeft gedaan: enkel de prestatie telt. Die prestatie moet de beste zijn.
We zouden die denkwijze ook eens op de brede sport in Vlaanderen moeten toepassen. We zullen hier in 2009 immers meer dan 65 miljoen euro in investeren. Die middelen moeten ervoor zorgen dat meer Vlamingen in betere omstandigheden aan sport zullen doen. Het lijkt me dan ook logisch na te gaan hoeveel Vlamingen sinds het begin van de legislatuur aan het sporten zijn gegaan. We moeten nagaan hoeveel Vlamingen dit in goede omstandigheden op het vlak van infrastructuur kunnen doen. We moeten nagaan hoeveel meer opgeleide trainers er nu zijn. We moeten meer als topsporters denken. We moeten onze prestaties meten. Die prestatiemeting moet tegenover een nulmeting bij het begin van de periode worden geplaatst. We mogen niet bang zijn voor onszelf een lat te leggen en ons op basis hiervan te laten evalueren.
Ik heb die opmerking ook al tijdens een commissievergadering gemaakt. Ik mis dit een beetje in het beleid. Dit geldt ook voor het laatste jaar van deze legislatuur. Het volstaat niet her en der experimenten en proeftuinen op te starten. We moeten ons afvragen wat we hiermee willen bereiken en hoe duurzaam de resultaten zullen zijn. We mogen immers niet vergeten dat de gunstige staat van de Vlaamse financiën onder invloed van de economische conjunctuur kan veranderen. Het zou onverantwoord zijn die experimenten, proeftuinen en toeleidingstrajecten zonder voldoende duurzame resultaten te laten opdrogen.
De begroting 2009 voorziet in meer dan 2,1 miljoen euro voor experimentele projecten, voor buurtsportbegeleiders, voor vzw Open Stadion, voor het verenigingsondersteuningsproject, voor sport in centrumsteden, voor het concept 'Brede School met sportaanbod', voor de ondersteuning van vzw De Rode Antraciet, voor de initiatieven inzake homofobie in de sport, voor de campagne 'Samen in Topvorm' voor de basisscholen, voor initiatieven voor mensen met een handicap en voor de toeleiding van kansengroepen naar sportkampen.
In 2009 worden nog een paar projecten en proeftuinen opgestart. Het is absoluut noodzakelijk om dit goed op te volgen: wat werkt en wat niet? Wat veralgemenen we en wat niet? Anders verliezen we de focus en schiet ons beleid met losse flodders.
We hebben een jaar met Olympische Spelen achter de rug. Over topsport zijn er dus al stevige discussies gevoerd, en niet alleen in dit parlement. Er zijn aspecten die we volgens ons toch goed moeten bekijken, zoals de tewerkstelling van atleten. Het ergste wat je een topper of een potentiële topper kunt aandoen, is van hem of haar een ambtenaar maken in de oude zin van het woord: één die in bijvoorbeeld 'De Collega's' zou kunnen meespelen. Dat wil zeggen: hem of haar een vaste verloning geven die amper afhankelijk is van prestaties. Neen, we moeten integendeel zoeken naar manieren om de eigenlijke prestaties meer te belonen. Dat past veel meer bij de mentaliteit van een echte topsporter.
Mijnheer de minister, u kent mijn idee over topsportscholen. Voorlopig is het resultaat te mager. Ze moeten evolueren naar topsportafdelingen. Ik verwijs ook naar de bespreking in de commissie, waar collega's alternatieve pistes hebben aangereikt, net als ikzelf. In plaats van in een school een hele reeks sporten aan te bieden die wel sport zijn maar geen top, gaan we beter voor een concentratie van het grootste talent, de beste begeleiding en de beste infrastructuur voor één of een klein aantal sporten in een school.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren minister, geachte collega's, wij zullen de begroting voor Sport goedkeuren. We zullen er van dichtbij over waken dat de middelen duurzame resultaten opleveren, zodat zowel de Vlaming die recreatief aan sport doet de resultaten merkt, als de toppers of potentiële toppers die zich met de besten van de wereld willen meten. Ook in ons sportbeleid moeten we de lat hoog durven leggen en onszelf op resultaten laten afrekenen. (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, geachte collega's, als allerlaatste wil ik het nog even hebben over het Vlaamse jeugdbeleid. Ik vind het toch belangrijk dat de jeugd, onze jongeren en kinderen, hier alsnog aan bod komen en dat we ze niet vergeten.
Mijnheer de minister, in uw beleidsbrief geeft u een duidelijk overzicht van de evolutie van het jeugdbeleid sinds 1999, toen u voor de eerste maal minister van Jeugd werd, tot nu. Alleszins blijkt hieruit dat er de afgelopen jaren, mede dankzij uw inspanningen, steeds meer aandacht gaat naar, en steeds meer rekening wordt gehouden met de belangen van onze jongeren en kinderen. Hiermee gepaard gaand zijn ook de middelen voor het jeugdbeleid de afgelopen jaren enorm toegenomen. Dit zijn twee vaststellingen, twee evoluties die ik enkel kan toejuichen.
Naast het louter sectorale aspect vind ik het vooral belangrijk dat we een duurzaam categoriaal jeugdbeleid voeren. In dat kader is de kind- en jongereneffectrapportage, die vanaf 1 januari wordt ingevoerd, een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat onze beleidsmakers in de toekomst, voor het bepalen van hun beleid, nog meer rekening zullen houden met en vertrekken vanuit de belangen van kinderen en jongeren. Hierbij aansluitend, mijnheer de minister, lijkt het mij ook niet slecht als we in de toekomst ook zouden kijken naar welke middelen er binnen de begroting ten goede komen van kinderen en jongeren. Alle ministers zouden hun inspanningen op het vlak van jeugd, jongeren en kinderen en de budgettaire weerslag ervan moeten inventariseren om zo een volledig en duidelijk beeld te krijgen van het categoriale jeugdbeleid.
U hebt, mijnheer de minister, deze oefening al gemaakt voor uw eigen bevoegdheden Cultuur en Sport.
Wat sport en jeugd betreft, is de budgettaire toename van 17,3 miljoen euro op vijf jaar tijd het meest in het oog springend. Ook uw engagement om via schoolsport jongeren en kinderen aan te zetten tot levenslang sporten, om hen via de school aan te zetten tot extra sportactiviteit, vind ik een positieve zaak. Op deze manier kunnen we ons ook richten tot jongeren die we niet of moeilijk kunnen bereiken via het reguliere circuit. Ik denk bijvoorbeeld aan leerlingen in het buitengewoon onderwijs.
Een tweede zaak waar ik mij zorgen over maak en waar u zich ook engageert om de nodige maatregelen te nemen, is de sociale toegankelijkheid van sport. Door de stijgende levensduurte en de daarmee gepaard gaande afname van de koopkracht, maar ook door de steeds hoger wordende lidgelden van sportclubs, wordt sporten voor steeds meer mensen jammer genoeg een dure zaak. We moeten absoluut voorkomen dat dit zou leiden tot uitsluiting van jongeren van deelname aan sport. Daarom vind ik het ook noodzakelijk dat wij er ook op het Vlaamse niveau de nodige aandacht voor hebben en de nodige initiatieven nemen om de sociale toegankelijkheid te verhogen.
Mijnheer de minister, naast jeugd en sport wil ik hier ook nog even stilstaan bij een ander belangrijk onderdeel van uw jeugdbeleid, namelijk jeugdinformatie en meer bepaald over de efficiëntie van al deze informatie. Geef toe, in onze geïnformatiseerde samenleving worden wij soms overstelpt met informatie. In dat kader is de recente studie van het Vlaams Informatiepunt Jeugd naar de informatiebehoeften van kinderen en jongeren en naar de kwaliteit van het informatieaanbod een nuttig en belangrijk instrument. Het is de eerste maal dat er onderzocht werd of de massa informatie die de jeugdsector verspreidt ook effectief bij de jongeren terechtkomt.
Uit dit onderzoek blijkt dat de typische jongerenorganisaties nauwelijks bekend zijn bij de jongeren en dat jongeren de informatieproducten die voor hen gemaakt worden, nauwelijks of niet kennen en dus ook nauwelijks of niet gebruiken. Naast ouders en vrienden zijn vooral de commerciële media een belangrijke bron van informatie voor jongeren.
Mijnheer de minister, ik vond dat toch opmerkelijke en verrassende vaststellingen. Ik wil het zeker niet al te negatief bekijken. Ik vind het in eerste instantie positief dat dit onderzoek gebeurd is, maar ik denk wel dat we de resultaten ernstig moeten nemen. Alleszins blijkt hieruit dat er op het terrein nog heel wat werk aan de winkel is. Ik denk dat we het er ook nog in de commissie uitgebreid over zullen hebben. Ik hoop alleszins dat u mijn bezorgdheid deelt, en misschien kunt u al zeggen welk gevolg aan de studie zal worden gegeven.
Tot slot, mijnheer de minister, nog heel kort iets over het lokale beleid, want voor de betrokkenheid van jongeren is het lokale niveau het belangrijkste. Ik heb gelukkig ook de indruk dat er in steeds meer lokale besturen voluit rekening wordt gehouden met kinderen en jongeren. Dat is alleszins een positieve evolutie. Ik denk dat we die vanuit Vlaanderen moeten blijven stimuleren en mogelijk maken.
Mijnheer de minister, ik ben hier kort ingegaan op een aantal belangrijke aspecten van uw jeugdbeleid en er zijn er uiteraard nog vele andere die ook belangrijk zijn: recht op buitenspelen, elders verworven competentie, jeugdinfrastructuur, gaming enzovoort.
U hebt de afgelopen tien jaar heel wat inspanningen geleverd. U hebt het jeugdbeleid en de belangen van onze kinderen en jongeren op de kaart gezet, maar daarnaast liggen er nog heel wat uitdagingen in het verschiet, waarvan ik hoop dat u er het komende jaar nog heel veel zult mogen realiseren. (Applaus)
Minister Anciaux heeft het woord.
Collega's, ik dank u voor de vele ondersteunende woorden. Ik wil wel even ingaan op een algemene opmerking. Ik wil ervoor waarschuwen dat de door iedereen geprezen stijging van de middelen voor Cultuur, Jeugd en Sport niet bekeken mag worden als een luxe.
Ik denk dat heel de sector een veel grotere maatschappelijke waarde en belang heeft dan wat in geld kan worden uitgedrukt. Door te vaak over de financiële groei te praten, krijgt men soms de indruk dat deze sectoren in een luxepositie zitten, wat ik niet erken.
Tegen degenen die vaak vanuit een puur economische sector de zaak bekijken, wil ik erop wijzen dat het de snelst groeiende tewerkstellingssector is van ons land. Daar moeten we op dit ogenblik in blijven investeren.
Voor de rest neem ik graag alle opmerkingen mee. Een aantal zal ik nooit helemaal kunnen inlossen, omdat men te ver gaat, maar dan had ik het veeleer over de oppositie. Maar een groot deel van de opmerkingen lijkt me in ieder geval de moeite waard om de volgende vijf of zes maanden nog verder werk van te maken. (Applaus)
Minister Van Mechelen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, waarde collega's uit de regering, waarde leden, beste vrienden, ik wil in de eerste plaats commissievoorzitter Gabriels danken, samen met onze vaste verslaggever in de commissie voor Financiën met betrekking tot begrotingswerkzaamheden, de heer Matthijs. Gisteren zei de heer Van Rompuy niet onterecht dat wij voor het nageslacht kunnen beschikken over de rapporten-Matthijs, want wie de pareltjes ziet die de voorbije jaren zijn gepresenteerd, met heel wat inbreng van het Rekenhof en de administratie, zal kunnen vaststellen dat dit boeiende eindwerken zijn over onze eigenste Vlaamse begroting. Mijnheer Matthijs, hiervoor mijn hartelijke dank. (Applaus)
Geachte leden, we ronden vandaag de opstelling van de begroting 2009 af, de laatste van deze legislatuur. We hebben hierover de voorbije 15 uur met 68 sprekers een boeiend debat gehad, het ene moment al wat passioneler dan het andere. Uiteindelijk is er de inbreng geweest van meer dan de helft van de leden.
Deze begroting is voor mij om verschillende redenen een historische begroting. Ik gebruik het woord historisch absoluut niet lichtzinnig. Ik wil er ook niet zwaarwichtig over doen. Ik heb wel de bedoeling om deze begroting nog eens in haar juiste perspectief te belichten. Het is mijn overtuiging dat deze begroting niet alleen uniek is, maar dat ze ook historisch is.
Deze term is om de volgende redenen juist gekozen. Deze begroting zal moeten trachten een antwoord te bieden op de sinds vele decennia grootste financiële crisis, en in het zog daarvan op een zich doorzettende economische crisis die Vlaanderen teistert. Deze begroting geeft invulling aan de grootste beleidsuitbreiding sinds het bestaan van de Vlaamse Regering. Deze begroting omvat de grootste lastenverlaging voor gezinnen en bedrijven die ooit werd geïnitieerd vanuit de Vlaamse Regering. Deze begroting is het absoluut orgelpunt, mijnheer de minister-president, van een regering die een hele legislatuur lang getracht heeft een absolute investeringsregering te zijn. Deze begroting start op 1 januari 2009 binnen een volledig schuldenvrij Vlaanderen.
Mevrouw de voorzitter, collega's, mijns inziens zijn dat vijf goede redenen die u moeten toelaten deze begroting voor 2009 op haar juiste merites te kunnen inschatten en beoordelen.
Na heel wat uren debat de voorbije jaren ben ik mij er ook wel van bewust hoezeer een gewoonte aanleiding geeft tot een mentale evidentie. Het voorleggen van een sterke en gezonde Vlaamse begroting dreigt wel eens aan dit euvel ten prooi te vallen. Laten we ons vooral daarvoor behoeden, zeker in de huidige tijden van financiële en nooit gekende economische crisis waarbij vandaag tal van overheden diep in de rode cijfers moeten gaan om hun financieel bancair systeem overeind te houden, om een adequaat herstelplan te kunnen ontplooien, om de koopkracht van hun burgers op peil te houden, om hun economieën uit een negatieve recessiespiraal te halen en om opnieuw jobs en welvaart te creëren.
Een solide en gezonde begroting zoals die van 2009 bouw je niet op van vandaag op morgen.
Het is het resultaat van jarenlang hard werken in dit Vlaams Parlement. Gisteren gewaagden sommigen van bijna twintig jaar hard werken. Het is het resultaat van jarenlang keuzes maken, en liefst de juiste, van jarenlang met vastberadenheid langetermijndoelstellingen nastreven en die uiteindelijk ook bereiken. In juni 2009 bereiken we het einde van de zittingsperiode, maar desondanks heeft deze Vlaamse Regering ervoor gekozen nog eens alle zeilen bij te zetten. Ze doet dat niet alleen om het regeerakkoord volledig uit te voeren en zo haar taak af te maken, maar vooral om een nieuwe, bijkomende versterking van haar beleid te initiëren. Voor 2009 zal het extra pakket aan beleidsmaatregelen zelfs oplopen tot ongeveer 500 miljoen euro, boven op de 1,2 miljard euro die al voor bijkomende beleidsmaatregelen was ingeschreven in het Vlaamse regeerakkoord.
Als we inzoomen op het inhoudelijke debat over deze begroting, wil ik twee speerpunten belichten. Een eerste speerpunt in deze begroting is de lastenverlaging voor de Vlaamse gezinnen en bedrijven. Deze begroting bevat voor meer dan 830 miljoen euro aan recurrente belastingverminderingen. De blikvanger is en blijft de Vlaamse jobkorting van 710 miljoen euro voor alle werkende Vlamingen: werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. Maar ook voor mensen met een eigen woning hebben we belangrijke inspanningen gedaan. De vrijstelling van successierechten voor de gezinswoning is een feit geworden. Het abattement voor onroerendgoedstarters is verhoogd. Er is een vermindering gekomen van de onroerende voorheffing voor energiezuinige woningen. Morgen kunnen we hopelijk ook het extra abattement ter vervanging van de kosten op de hypotheeklening goedkeuren, en volgend jaar komt er nog het renovatieabattement aan.
Vanzelfsprekend is het in deze tijden van economische crisis ook belangrijk te vermelden dat ook voor onze Vlaamse bedrijven in 2009 de maatregel van start gaat van de vrijstelling van onroerende voorheffing voor vervangingsinvesteringen voor materieel en uitrusting. Mijnheer Sannen, dat is een belangrijke maatregel, die thuishoort in het rijtje van wat u de 'slimme lastenverlagingen' hebt genoemd. We hebben die nodig om vernieuwingsinvesteringen in ons machinepark aan te wakkeren, zodat we een absolute win-winsituatie voor economie en ecologie creëren. Mijnheer de minister-president, vorige week werd de afschaffing van deze belasting op de rondetafelconferentie van de automobielsector trouwens als heel waardevol beschouwd.
Een tweede speerpunt van deze begroting is investeren. Deze Vlaamse Regering heeft altijd gepretendeerd een investeringsregering te zijn, maar een investeringsbeleid moet op de eerste plaats ook een strategisch doel hebben. Vandaag investeren betekent bouwen aan een betere toekomst voor morgen. Een investeringsregering is dus per definitie bezig met het voorbeiden van de toekomst, met het creëren van meer welvaart en welzijn binnen afzienbare tijd. De toekomst voorbereiden, doen we echter best op sterke fundamenten. Ik heb hier ooit de term 'gewapend beton' gebruikt. Om gewapend beton te produceren, hebben we een aantal sterke en vooral duurzame ingrediënten nodig. Om te beginnen moet de begroting van een investeringsregering steeds vooruitziend en voorzichtig zijn. Dat voorzichtigheid en vooruitziendheid bij de opmaak van een begroting meer dan ooit noodzakelijk zijn, heeft de tweede helft van 2008 ons nog maar eens pijnlijk duidelijk gemaakt. Zo is er de grootte van de economische terugval: min 2 percent bbp in één jaar tijd. Nog veel beangstigender is de snelheid waarmee dat is gebeurd: in amper zes maanden tijd en met een algemene impact op onze hele samenleving.
Daarom hebben we in de zomer van 2008 in de begroting voor 2009 voor circa 500 miljoen euro provisies ingeschreven. Dat is een indexprovisie van 318 miljoen euro en een conjunctuurprovisie van 178 miljoen euro. Ingevolge de sterk dalende inflatie zal de indexprovisie wellicht te ruim zijn ten opzichte van de reële inflatiekosten en zal de neerwaartse economische groei meer dan waarschijnlijk volledig kunnen worden opgevangen binnen het kader van deze provisies. Zelfs de delegatieleider van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) stelde, na een bezoek vorige week naar aanleiding van de jaarlijkse consultatieronde, dat er ongetwijfeld momenteel veel overheden zijn die Vlaanderen om deze sterke budgettaire positie benijden.
Investeringen mogen geen aanleiding geven tot substantiële schuldaangroei, dat is 'deficit spending'. Maar ook qua schuldpositie zit Vlaanderen op kruissnelheid. Eind 2008 zijn we hiervan definitief bevrijd. De nulschuld zal een feit zijn! In 1999, toen Vlaanderen nog voor 6,6 miljard euro uitstaande schuld had en er jaarlijks voor 438 miljoen euro rentelasten via de uitgavenbegroting moesten worden betaald, zouden er maar weinigen durven inzetten hebben op het resultaat dat we vandaag samen bereikt hebben. Dat is zeker zo omdat we tegelijk ook nog een Vlaams Zorgfonds hebben gespijsd ten belope van 900 miljoen euro en er een conjunctuurfonds als toekomstfonds werd gecreëerd ten belope van 500 miljoen euro. Dat hebben we op een beslissend moment heel snel kunnen inzetten voor de redding van de Dexiabank.
Wat de nulschuld betreft, wil ik verwijzen naar de heer Van Rompuy. Hij zei hier gisteren: "Een regering, zeker in Vlaanderen, moet altijd mikken op een begroting in evenwicht. Een regering die mikt op tekorten, creëert onzekerheid. En we staan al voor onzekere tijden. Deze begroting is de juiste begroting."
Overwegende dat deze twee sterke accenten aanwezig zijn, moeten we in 2009 in staat zijn om ondanks deze algemene economische crisis te blijven investeren. In de loop van het begrotingsjaar 2009 zullen we samen invulling geven aan 1,7 miljard euro nieuw beleid. We kunnen dus spreken van een absolute impulsbegroting. Het is een impulsbegroting met een focus op investeren in zowel infrastructuur als in mensen.
Ik geef u een aantal voorbeelden die hier gisteren en vandaag al aan bod kwamen. Er komt 77 miljoen euro extra voor kinderopvang waardoor de in het regeerakkoord voorziene doelstellingen meer dan verdubbeld worden. Er gaat 50 miljoen euro naar isolatiepremies in particuliere woningen. Wie het debat gisteren gevolgd heeft, heeft gemerkt dat niet alleen de Vlaming, maar ook de Vlaamse Volksvertegenwoordiger een baksteen in de maag heeft. Er is 30 miljoen euro voor tegemoetkomingen bij de renovatie van een woning. Er gaat 37 miljoen euro naar de verdere uitbouw van ons openbaar vervoer. Er gaat bijna 105 miljoen euro extra naar wetenschap en innovatie. Daar zitten twee topdossiers in: er gaat 35 miljoen euro naar een nieuwe 'clean room' bij IMEC en 45 miljoen euro naar de infrastructuur van onze universiteiten. Er gaat 27 miljoen euro extra naar de thuisvoorzieningen in de welzijnssector. Dit wordt aangevuld met nieuwe aanzienlijke pps-projecten.
Het is zinvol dat hier regelmatig over wordt gedebatteerd. De parlementaire opvolging vormt de garantie voor de bewaking van deze projecten. Ik neem aan dat we hier de komende zes maanden continu over zullen blijven overleggen.
Eén ding wil ik in alle duidelijkheid stellen: voor mij blijven pps-constructies een paardenmiddel voor meer grote investeringen, maar zijn ze geen wonder- of tovermiddel. Pps is bij mijn weten de enige financiële constructie in een begroting die schuldenvrij is en die de ESR-norm en het Stabiliteitspact moet respecteren, die toelaat dat grote en budgettair zware projecten niet volledig, zoals in het verleden, upfront moeten worden betaald, maar kunnen worden afbetaald op basis van hun afschrijvingsritme. Dankzij de pps-constructies is de overheid in staat om nu een aantal zware investeringsdossiers op te starten en te laten realiseren. Via de klassieke upfrontfinanciering zou er zelfs niet over nagedacht kunnen worden.
We zullen het debat hierover nog verder voeren, maar het gaat in de eerste plaats over het maken van een keuze tussen vandaag iets doen of iets niet kunnen doen. Het is met andere woorden enkel via deze financiële constructie, waarvan we in een normale economische situatie de vraag zouden kunnen stellen of we niet beter kunnen werken met een klassieke schuldfinanciering, maar dat is onmogelijk door de ESR-normering waaraan we onderworpen zijn, dat we vandaag een aantal grote maatschappelijke noden op het vlak van onderwijsinfrastructuur, welzijnsinfrastructuur en mobiliteitsinfrastructuur kunnen realiseren binnen een heel korte periode. Het is trouwens hetzelfde als wat elke onderneming vandaag doet, namelijk grote investeringen financieren en in kosten nemen volgens een economisch afschrijvingsritme.
Mevrouw de voorzitter, dit is eigenlijk maar een greep uit het brede scala van maatregelen waarover we de voorbije uren hebben gediscussieerd, maar één ding is zeker: met deze sterke begroting wenst de Vlaamse Regering een krachtig en vooral een vertrouwenwekkend signaal te geven in tijden van dalende koopkracht en van financieel-economische turbulenties. De Vlaamse burgers en de Vlaamse ondernemingen mogen op ons rekenen in 2009, want uitgerekend in deze moeilijke tijden hebben mensen en ondernemingen behoefte aan ondersteuning en aan stabiliteit. Het is mijn overtuiging, en die van de collega's in de Vlaamse Regering, dat deze begroting voor 2009 ten volle tegemoet zal komen aan deze maatschappelijke behoefte.
Vandaar, mevrouw de voorzitter, dames en heren, dat ik namens de Vlaamse Regering uw vertrouwen wil vragen voor deze begroting. Ik dank u. (Applaus bij de meerderheid)
Minister-president Peeters heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, dit is een terecht applaus voor collega Dirk Van Mechelen en ook voor uzelf, want er zijn heel wat tussenkomsten geweest vandaag en gisteravond tot heel laat.
Twee elementen wil ik graag nog toelichten. Onder meer mevrouw Dillen vroeg naar Vlaanderen in Actie (ViA). En de heer Peumans en anderen vroegen naar de stand van zaken in de gemeenschapsdialoog.
Wat ViA betreft, is het heel belangrijk dat we een langetermijnvisie hebben ontwikkeld en dat we, verwijzend naar de moeilijke financiële en economische situatie waarin we ons bevinden en waarnaar minister Van Mechelen ook heeft verwezen, de langetermijnvisie van ViA 2020 formuleren. Aan degenen die twijfelen, kan ik meedelen dat we sinds 17 december 2007 vier ateliers hebben gehouden waar, naast een aantal parlementsleden, meer dan 1200 captains of society zijn geweest: een atelier inzake talent en werk in Leuven op 16 mei, een over logistiek en mobiliteit in Antwerpen op 2 juli 2008, een over internationalisering in Brugge en een over innovatie in Gent.
Dat zijn in totaal een kleine 1200 mensen die mee hebben nagedacht en geholpen bij het formuleren van een aantal doorbraken die ons ten laatste in 2020 in de top vijf van de Europese regio's moeten brengen.
Ook de bijeenkomst op 20 januari in Hasselt wordt heel belangrijk. Alle parlementsleden zijn daar overigens op uitgenodigd. We hebben ervoor gezorgd dat er minstens duizend mensen aanwezig kunnen zijn. Met een massale inschrijving vanuit dit parlement zal dat zeker lukken.
20 januari 2009 wordt heel belangrijk, onder meer omdat we daar de eerste fase van Vlaanderen in Actie afronden met een pact voor Vlaanderen 2020, waar de sociale partners in Vlaanderen nu volop aan werken. Het is heel belangrijk dat de aanpak van Vlaanderen in Actie volledig wordt gesteund door deze Vlaamse Regering, maar ook dat we het plan over de legislatuur tillen en bij wijze van spreken depolitiseren, om ervoor te zorgen dat ook de volgende regeringen en parlementen daar verder aan kunnen werken en dat de doorbraken die we in Hasselt gaan formuleren, ook kunnen worden gerealiseerd.
Daar is een politiek draagvlak voor nodig, maar zeker ook een maatschappelijk draagvlak. De afgelopen weken is daar hard aan gewerkt. Op 20 januari zullen we erin slagen om dat maatschappelijke draagvlak zeer breed te organiseren. Ik kan niet vooruitlopen op wat er op 20 januari zal gebeuren, maar ik ga ervan uit dat daar in het parlement nog verder over kan worden gediscussieerd, mocht daar nood aan zijn.
Mevrouw de voorzitter, beste collega's, verschillende parlementsleden hebben in de loop van het debat gevraagd naar de stand van zaken van de gemeenschapsdialoog. Onder andere de heer Peumans vroeg wat meer tekst en uitleg, opdat hij zijn informatie niet meer uit de diverse Franstalige kranten zou moeten halen. Ik zal u kort een stand van zaken geven, beste collega's. Dan hoeft u in uw tussenkomsten niet meer naar die kranten te verwijzen, maar meteen naar deze zitting.
De gemeenschapsdialoog heeft op 8 oktober een geloofwaardige start genomen. We hebben in de Vlaamse Regering op 5 en op 10 september een duidelijk kader gecreëerd. En wat de garanties betreft, kan ik u zeggen dat toen de garantie is gegeven dat Brussel-Halle-Vilvoorde geen onderdeel zou uitmaken van de gemeenschapsdialoog. En dat is nog steeds zo. Bovendien heb ik van de Franstalige partijvoorzitters de garantie gekregen dat zij deelakkoorden wensen af te sluiten binnen de gemeenschapsdialoog. Ten slotte hebben minister Keulen en de hele Vlaamse Regering, geruggensteund door dit parlement, heel duidelijk gezegd dat de benoeming van de drie kandidaat-burgemeesters geen onderwerp is van de gemeenschapsdialoog. Het is een juridisch dossier, dat dus niet op de agenda van de gemeenschapsdialoog terecht mag komen.
Een tweede element dat ik kort wil aansnijden, is de werkwijze van de gemeenschapsdialoog. Er zijn bij de start duidelijke afspraken gemaakt. Een van de essentiële punten was de vertrouwelijkheid van de gesprekken in de gemeenschapsdialoog. Ik had niet ingeschat dat, indien die vertrouwelijkheid zou worden gerespecteerd, er nieuwe reacties zouden komen en dat men zou vragen of er überhaupt wel iets gebeurt in de gemeenschapsdialoog, omdat men er niets van hoort. Dat is niet juist, en ik zal dat zo dadelijk aantonen.
Dat is hier aan bod gekomen. Door de beslissing van minister Keulen hebben de Franstaligen de gemeenschapsdialoog opgeschort en zijn er geen vergaderingen meer geweest.
Wat is de stand van zaken, wat is er besproken? Er is veel energie en werk in gestopt en er zijn heel wat zaken voorbereid en bediscussieerd. Mijnheer Peumans, u vraagt zich altijd af hoe de gemeenschapsdialoog is opgebouwd. Ik dacht dat daarover van bij de start duidelijkheid bestond. Ten eerste moeten er vóór de regionale verkiezingen deelakkoorden worden afgesloten. Ten tweede moeten we vóór de regionale verkiezingen voorbereidende studies opstarten om zo gauw mogelijk na die verkiezingen te komen tot belangrijke pakketten. Dat is een tweesporenbeleid, deelakkoorden en onderzoek en voorbereidend werk opstarten. Ten derde willen we de grote staatshervorming finaliseren, waarvan we allen overtuigd zijn dat die zo snel mogelijk moet worden gerealiseerd.
Over de deelakkoorden voor de regionale verkiezingen is ook in dit parlement gezegd dat het enkel ging over de plantentuin van Meise, of over het eerste pakket. Wel, er zijn acht thema's aangesneden en besproken, waarover vergaande teksten zijn geformuleerd. Ik zal die even met u overlopen. Ten eerste is er het eerste pakket, ten tweede het grootstedenbeleid, ten derde een aantal hangende dossiers, ten vierde arbeidsmarktbeleid, ten vijfde artikel 195 van de Grondwet, ten zesde regionalisering van de aftrek in de personenbelasting, ten zevende justitie en welzijn, en ten achtste een aantal specifieke zaken zoals brandweer, mariene zones enzovoort.
Dat zijn de acht pakketten waar het tot hiertoe in de gemeenschapsdialoog over is gegaan. De studies en het onderzoek dat kan worden opgestart, gaan over het financieringssysteem, de uitvoering van artikel 35 van de Grondwet en de specifieke situatie van Brussel. Er zijn voorstellen geformuleerd om aan academici of anderen te vragen om bijkomend cijfermateriaal te zoeken. Daar moeten ze nu mee starten. Met deze aanpak, met dit plan voor een grote staatshervorming werken we volledig conform de Vlaamse resoluties en wat daarover in dit Vlaams Parlement is gezegd.
Ik overloop nog even de verschillende thema's die vóór de regionale verkiezingen het voorwerp kunnen uitmaken van deelakkoorden. Het zogenaamde eerste pakket van de staatshervorming. Op basis van het advies van de Raad van State zijn een aantal problemen duidelijk gesteld. Sommigen hebben dat borrelnootjes genoemd, maar er zijn enkele heel belangrijke zaken in opgenomen. Het probleem van de opmerkingen die de Raad van State heeft geformuleerd over enkele zaken in het eerste pakket van het Comité van Wijzen, zoals verkeershandhaving en depenalisering, hebben we uitgeklaard. (Opmerkingen van de heer Joris Van Hauthem)
Over deze bijsturingen als antwoord op het advies van de Raad van State is uitgebreid gediscussieerd. Over alle elementen waarbij de Raad van State opmerkingen had, is met de Franstaligen gesproken en is er vrij snel een compromis of een deelakkoord mogelijk.
Het tweede element gaat over het grootstedenbeleid. In 1991 en in 1999 heeft men de federale bevoegdheid rond veiligheid uitgebreid om te komen tot een federaal grootstedenbeleid dat duidelijk op onze bevoegdheden zit. Daarover is gediscussieerd. Het gaat over een bedrag van 67 miljoen euro. Alleen veiligheid is een federale bevoegdheid, de rest moet worden overgelaten aan de gewesten. Ook daarover zijn heel concrete gesprekken geweest in de gemeenschapsdialoog en kan er een deelakkoord geformuleerd worden.
Ten derde is er het zogenaamde contentieux: enkele dossiers zijn al lang genoeg behandeld op het federale niveau of in het Overlegcomité. We moeten dat binnen de kortste keren oplossen. Waar gaat het over? De overdracht van een aantal gebouwen aan de gewesten als gevolg van het Lambermontakkoord, een samenwerkingsakkoord betreffende het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, het federale voorstel om de leerplicht één jaar vroeger te laten aanvatten, de plantentuin van Meise en een samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap over adoptie. Over al deze elementen is gesproken en moeten er vrij snel deelakkoorden kunnen worden afgesloten.
Ten vierde is er het arbeidsmarktbeleid. Minister Vandenbroucke heeft duidelijk geantwoord op een aantal andere vragen. Er zijn concrete voorstellen voor beleid inzake beschikbaarheid, doelgroepenmaatregelen, arbeidsbemiddeling, herstructureringsbeleid, arbeidsmigratie, betaald educatief verlof en alternerend leren en werken, met duidelijke stappen in de financiële responsabilisering.
Ten vijfde is er de nieuwe procedure tot herziening van artikel 195 van de Grondwet. Er zijn heel wat federale staten waar de deelparlementen worden betrokken bij een herziening van de Grondwet. In België is dat niet het geval. Hierover hebben we heel concrete voorstellen geformuleerd.
Ten zesde gaat het over de regionalisering van de aftrekken bij de personenbelasting. Ook hier zijn er concrete voorstellen, zeker voor wat bij onze bevoegdheden zit: huisvesting, gezin, grootstedenbeleid, rationeel energiebeleid, milieu. Ook zijn er voorstellen om te kijken naar de vennootschapsbelasting.
Ten zevende gaat het over justitie, namelijk een aantal knelpunten in de relatie tussen justitie en welzijn. Ook daar zijn er heel concrete zaken: herstelbemiddeling, omkadering van alternatieve gerechtelijke maatregelen, sociale hulpverlening aan gedetineerden, rechtshulp en slachtofferzorg, begeleiding en behandeling van seksuele delinquenten, bezoekruimtes enzovoort. Over al die elementen is een deelakkoord mogelijk.
Met dit overzicht hoop ik dat voor iedereen duidelijk is waaraan we gewerkt hebben. Het is veel ruimer dan voorbeelden die hier zijn gegeven.
Tijdens de gemeenschapsdialoog is gediscussieerd over de verschillende punten die ik heb overlopen. Er is al heel wat technisch werk verricht. Wanneer we de staatshervorming op die manier aanpakken, dus met deelakkoorden en vervolgens de verdere uitbouw daarvan, dan is dat goed voor de mensen. We moeten ons in eerste instantie focussen op het dringend noodzakelijke. Het doelgroepenbeleid voor werkzoekenden en werknemers is heel belangrijk.
Ik ben er verder van overtuigd dat deze aanpak van de staatshervorming een belangrijke sociale dimensie heeft. Ik verwijs dan naar het huisvestingsbeleid, het huurbeleid, het sociaal beleid enzovoort.
Ik ben er ook van overtuigd dat de kwaliteit van het bestuur sterk kan verbeteren. In crisissen zoals we die nu doormaken, is de kwaliteit van het beleid een handicap om daar op een efficiënte en alerte wijze op te reageren.
Tot slot ben ik ervan overtuigd dat we met deze dynamiek geraken waar we moeten geraken. Het zwaartepunt moet bij de deelstaten liggen. Wanneer we heel die weg afleggen, dan zullen we de grote staatshervorming uitvoeren die hier zo vaak is gevraagd.
Dit is de stand van zaken van de gemeenschapsdialoog. Er is echter nog altijd geen deelakkoord. De gemeenschapsdialoog is opgeschort. De vraag is nu wanneer en met welke geloofwaardigheid de dialoog opnieuw kan worden opgestart. Dat kan pas wanneer men bereid is deelakkoorden af te sluiten in de domeinen die ik heb overlopen. Het kan niet de bedoeling zijn om wat aan te modderen om de termijn tussen vandaag en de regionale verkiezingen te overbruggen. Dat zal niet gebeuren met de delegatie van de Vlaamse Regering. Dat zal trouwens niet getolereerd worden door dit parlement en ik zal daar ook niet de leiding over nemen.
De dialoog kan opnieuw worden opgestart wanneer die geloofwaardig is. Normaal is er zaterdagvoormiddag een vergadering.
Dit was een overzicht van de stand van zaken. Dat hoeft u morgen dus niet meer in de krant te lezen. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Mijnheer de minister-president, het is de eerste keer sinds een aantal weken dat u iets dieper ingaat op de stand van zaken inzake de gemeenschapsdialoog. Wat het resultaat van al die besprekingen betreft, staat u nog nergens. U hebt gezegd dat er over een aantal deelgebieden is onderhandeld. Ik neem aan dat dit vooral uitging van de Vlaamse Regering en niet zozeer van de andere kant.
Wanneer ik de thema's overloop, stel ik twee zaken vast. Ik zal het brede perspectief nemen vertrekkende van het regeerakkoord waar de resoluties in staan, over uw octopusakkoord in het voorjaar van dit jaar, tot nu het witte blad en de deelakkoorden over een aantal zaken. Eigenlijk bent u de berg al helemaal afgedaald. U komt hier eigenlijk zeggen dat er tot nu toe bijzonder weinig is bereikt.
En ik zal een paar voorbeelden geven. Er is 67 miljoen euro voor het grootstedenbeleid. U zegt terecht dat dat niet logisch is. De federale overheid is bevoegd voor de veiligheid. Ze heeft dat in feite geüsurpeerd om een algemeen grootstedenbeleid te ontwikkelen dat veel verder gaat dan het aspect veiligheid, dat effectief een federale bevoegdheid is. Mijnheer de minister-president, de begroting wordt morgen wel goedgekeurd in het federale parlement. Daar staat 67 miljoen euro ingeschreven. Minister Arena bindt blijkbaar niet in.
In de contentieux zit de Plantentuin van Meise. We moeten de gesprekken die u voert niet reduceren tot dat dossier, dat klopt. Maar u hebt u in de commissie ooit afgevraagd hoe het in godsnaam mogelijk is dat men de oplossing die we aanreiken niet wil aanvaarden. Men laat nog liever het ecologisch erfgoed naar de vaantjes gaan dan daar een akkoord over af te sluiten.
Artikel 195 van de Grondwet heeft weinig te maken met de inspraak van de deelstaten in de wijze waarop de Grondwet wordt herzien. Ze heeft te maken met de mogelijkheid om in één legislatuur de artikelen in herziening te stellen én ze ook te herzien.
U hebt hier een oplijsting gegeven van datgene waarover gesproken is, waarover technische nota's gemaakt zijn, maar waarover in de verste verte nog geen akkoorden bestaan. En dan heb ik het niet eens over BHV of de kwestie van de burgemeesters, dossiers waarover u steeds moet herhalen dat ze niet formeel op de agenda staan. U kunt echter niet ontkennen dat ze als een schaduw over die onderhandelingen hangen.
Mijnheer de minister-president, u hinkt op twee benen. Aan de ene kant zegt u dat u deelakkoorden wilt afsluiten waarmee u naar de verkiezingen wilt gaan. U bent al ver verwijderd van de Vlaamse resoluties en het Vlaamse regeerakkoord. Aan de andere kant zegt u altijd weer dat als de Franstaligen niet willen, het ook niet gaat. Dat zegt u nu al weken.
U wil deelakkoorden over wat dan ook, over een paar van die thema's, over alle acht. Is dat nu uw ultimatum? Wilt u deelakkoorden over die acht thema's, of bent u al tevreden met een deelakkoord over één thema, twee thema's, drie thema's enzovoort? U zegt ook dat het moet opgestart worden, want anders wordt het niets. U moet nu eens durven te kiezen.
U voelt ook al aan dat er geen wil is aan de andere kant van de taalgrens om zelfs maar deelakkoorden af te sluiten. Over de financiering van de gemeenschappen en de gewesten hebt u het in uw lijstje van acht thema's niet eens gehad. En daar zit net de kern van de zaak.
U geeft hier een stand van zaken. De stand van zaken is dat er geen akkoord is over wat dan ook, zelfs niet over een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven of acht. Daarnaast zegt u dat we het dringend moeten opstarten, want anders gaat het niet meer. Wat is dan uw plan B? Als dat mislukt, wat zult u dan doen? Zult u dan met het parlement en uw eigen regering overleg plegen over de wijze waarop we de zaken zullen aanpakken? Want het kan niet dat u moet vaststellen dat de Franstaligen weigeren elk deelakkoord, dat al veraf ligt van het Vlaams regeerakkoord, af te sluiten en zo naar de verkiezingen moet trekken.
Mijnheer de minister-president, ik zou graag een duidelijk antwoord hebben op die vraag. U hebt nog niets. Er is nog geen enkel akkoord. U wilt er wel en u verbindt er een ultimatum aan. U schuift het ultimatum nu al een paar weken steeds verder vooruit. Als het ultimatum niet wordt ingewilligd, wat zult u dan doen? Gaat u dan met dit parlement over tot plan B? Voor het welzijn en de welvaart van de Vlamingen is het de hoogste tijd dat u toegeeft dat er aan Franstalige kant geen enkele wil is om welk akkoord dan ook af te sluiten. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Daems heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, mijnheer de minister, beste collega's, ik wil graag nog even reageren op wat de regering heeft gezegd, hoewel ik vind dat we in een virtuele situatie aan het terechtkomen zijn als we zien wat zich aan de overkant van de straat aan het afspelen is. Inderdaad, mijnheer Van Hauthem, daarover moet klaarheid komen alvorens we over de stappen van de gemeenschapsdialoog voortpraten.
Ik wil, zonder het debat te herhalen, reageren op wat minister Van Mechelen heeft gezegd. Mijnheer de minister, ik heb u steeds gewaardeerd en ik waardeer u nog steeds als iemand die zijn dossiers zeer goed kent en enorm veel respect heeft voor het parlement. U hebt niet alleen in deze maar ook in de vorige legislatuur een vrij strikt financieel beleid gevoerd. Er waren uiteraard gunstige perspectieven, zoals de inkomsten vanuit de federale overheid op basis van Lambermont. U hebt een potje opzijgezet in de provisie. Maar als ik u de voorbije dagen goed heb beluisterd, dan is het potje door toedoen van Dexia en Ethias leeg. Er komt van het Toekomstfonds voorlopig niets in huis.
Ik wil het vooral hebben over een aantal zaken waarover we inhoudelijk en ideologisch van mening verschillen en blijven verschillen.
Nogmaals, mijnheer de minister: ja voor de jobkorting voor de lage-inkomensgroepen. Maar wij blijven het absurd vinden dat dit wordt verruimd naar alle inkomens. De werkloosheidsval is, als ik mevrouw Cantillon van de Universiteit Antwerpen goed begrijp, intussen in heel sterke mate weggewerkt. Zo vervalt een van uw belangrijkste argumenten. Daarom, collega's, hebben wij na de indiening van het verslag een aantal amendementen neergelegd. Wij willen de jobkorting behouden voor de lage-inkomensgroepen maar daarnaast willen wij een deel, 519 miljoen euro, afleiden naar enerzijds huursubsidies en anderzijds een investeringsprogramma voor rationeel energieverbruik.
Ook wij, mijnheer de minister-president, zijn voorstander van investeringen. Maar laat het alstublieft toekomstgerichte investeringen zijn. Wij hadden graag iets meer een groene Keynes ontwaard in het investeringsbeleid van deze Vlaamse Regering.
Mijnheer de minister, dank u omdat u waardeert dat een aantal parlementsleden het dossier van de publiek-private samenwerking kritisch opvolgen. Wij zullen dat blijven doen. Voor het verslag: wij zijn niet tegen pps as such. Wij zijn er koele minnaars van. Ten eerste omdat een aantal van de premissen die steeds werden gebruikt, volgens ons niet worden ingelost. Het gaat sneller; het is niet duurder; er is een redelijke risicospreiding: voor al dat soort dingen is onze verwachting dat dit niet zal worden ingelost, zeker als ik de veelheid van de pps'en zie die nu worden afgesloten of mogelijk zullen worden afgesloten.
U hebt een punt voor wat betreft de ESR-neutraliteit. Maar laten we dan eerst even experimenteren met een aantal welomlijnde concrete pps'en die duidelijk, transparant en niet zo complex zijn als sommige van de pps'en die vandaag voorliggen. Laat ons eventueel ook in de gemeenschapsdialoog het debat voeren over de schuldfinanciering en de wijziging van het Stabiliteitspact. Zo kunnen we andere mechanismen ontwikkelen die iets minder complex en iets minder moeilijk zijn. Ook het Rekenhof heeft een aantal argumenten in die zin aangehaald.
Met betrekking tot de pps zijn wij vooral bezorgd over de stijging van de kostprijs. U verwijst altijd, en deels terecht, naar de beschikbaarheidsvergoeding. De vraag is wat u zult kunnen realiseren van die projecten als die beschikbaarheidsvergoeding blijft wat zij vandaag is.
Mijnheer de minister-president, gisteren was u tijdens de laatste bespreking van de commissie Landbouw 25.000 euro waard. Toen ik vanmorgen de krant opensloeg, was het al 30.000 euro. Ik hoop dat de beurs ook die richting uitgaat. Ik vind het al bij al bijzonder jammer dat u niet aanwezig was tijdens de bespreking van een aantal beleidsbrieven.
Mijnheer de minister-president, blijkbaar moest u een diner in Brasschaat onderhouden. Indien het om onderhandelingen met de Nederlandse regering over een verdrag had gegaan, had ik dat perfect kunnen begrijpen. Nu vind ik het jammer. (Opmerkingen)
Blijkbaar heeft dat 500 euro gekost.
Wat 'Vlaanderen in Actie' betreft, kan ik alvast melden dat ik, zoals zoveel Vlaamse volksvertegenwoordigers, zal proberen op 20 januari 2009 aanwezig te zijn. We hebben tijdens de vorige legislaturen 'Vlaanderen leeft' en 'Kleurrijk Vlaanderen' gehad. Nu is het 'Vlaanderen in Actie'. Ik denk dat van elk plan wel iets is overgebleven. Elke toekomstvisie heeft zijn verdienste gehad. Dit plan bevat alvast een paar verdienstelijke onderdelen, zoals creativiteit en innovatie. Ik hoop enkel dat het punt in verband met de logistiek na 20 januari 2009 niet zal blijven hangen en zeker bij de volgende regeringsonderhandelingen niet aan bod zal komen. (Applaus bij Groen!)
De heer Peumans heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil minister Van Mechelen danken voor de volharding en de ootmoed die hij tijdens de debatten vandaag en gisteren aan de dag heeft gelegd. Zijn repliek was in elk geval duidelijk.
De heer Daems heeft al naar het schoonheidsfoutje verwezen. We waarderen de minister-president omdat hij bijna altijd aanwezig is. Ik vind dat hij gisteren echter een schoonheidsfout heeft begaan. Een aantal Vlaamse volksvertegenwoordigers wisten immers niet tot wie ze zich moesten richten. De bevoegde minister was niet aanwezig. Het weze hem gegund. Ik heb vernomen dat de opbrengst 30.000 euro bedroeg.
Het zal allicht niemand verbazen dat we ons met betrekking tot deze begroting zullen onthouden. We zullen niet tegen stemmen. Ik veronderstel niet dat nu een zucht van opluchting volgt. We hebben gedurende vier en drie maanden deel van de Vlaamse Regering uitgemaakt. Ik heb het nog eens nageteld. We hebben, samen met toenmalig minister Bourgeois, constructief en kritisch meegewerkt. Ik vind trouwens dat het Vlaams Parlement, om het met behulp van heel simpele terminologie uit te drukken, ten aanzien van de Vlaamse Regering nu en dan wat meer ballen mag tonen. Aangezien we geen deel van de Vlaamse Regering meer uitmaken, wegen we niet meer op de voorbereiding van de beslissingen die de Vlaamse Regering nog zal nemen. Om die reden heeft mijn fractie besloten zich te onthouden.
Deze middag is de minister-president in het programma Villa Politica verschenen. Hij kreeg onder meer de vraag wat hij van het einde van het kartel vond. Ik herinner me dat destijds het ontslag van toenmalig minister Bourgeois is geëist. Ik vind nog steeds dat we toen onheus zijn behandeld. Ik denk echter dat we erin slagen als volwassen mensen met elkaar om te gaan.
Ik hoop dat de sp.a + VlaamsProgressieven-fractie het spel eerlijk zal blijven spelen. Hoewel ik op de derde verdieping van het Huis van de Vlaamse Volksvertegenwoordigers nog steeds 'VlaamsProgressieven' zie hangen, is het me niet langer helemaal duidelijk. Het is voor mij in elk geval moeilijk het politiek landschap te overzien. Ik heb soms de indruk dat sp.a haar oppositierol in de Kamer van Volksvertegenwoordigers met haar regeringsrol in het Vlaams Parlement verwart.
Ik heb elk jaar de debatten over de begroting bijgewoond. Ik moet zeggen dat ik ze dit jaar eigenlijk niet zo boeiend vond. Ik heb ooit een bezoek aan het Fins parlement gebracht. Ik heb zelf kunnen zien hoe ze daar debatteren. Iedere spreker komt naar voren, neemt het woord, wordt niet onderbroken en wordt vervolgens door de volgende spreker afgelost. Dat was echt slaapverwekkend. Ik had de indruk dat dit hier af en toe ook het geval was. De Vlaamse Regering heeft regelmatig geprobeerd de sprekers van antwoord te dienen. Ik moet hierbij wel opmerken dat de kwaliteit van de antwoorden van de ministers onderling verschilden.
Aangezien de Vlaamse verkiezingen naderen, zou ik de minister-president willen oproepen een einde aan de aankondigingspolitiek te maken. Ik heb het over de hele Vlaamse Regering. Ik noem geen namen. Gisteren is nog gesteld dat een welbepaald minister hierin uitblinkt. Wie er gisteren bij was, weet over wie het gaat. De heer Dehaene heeft dit gisteren alvast nog eens aangehaald. Ik heb evenwel de indruk dat alle ministers in hetzelfde bedje ziek zijn.
Mijnheer de minister-president, de verkiezingen zijn ingezet. Dat is duidelijk. Federaal zullen ze misschien veel vroeger gebeuren dan wij zouden willen. De vraag is of deze regering nog voldoende slagkracht zal hebben om haar programma te voltooien. Dat is een heel belangrijke vraag. Ik ben een overtuigd federalist - om niet te zeggen separatist, confederalist. (Opmerkingen)
Moet je nog een ander woord hebben? Ik heb hoogleraar Maddens horen zeggen dat diegene die voor het confederalisme is, in feite op lange termijn opteert voor het separatisme.
De verkiezingen zijn ingezet. Heeft de regering nog voldoende slagkracht? Mijnheer de minister-president, u hebt gezegd dat 91 percent is afgewerkt of in afwerking is. Ik heb evenwel vastgesteld dat met een aantal dingen uit het regeerprogramma - ik verwijs naar het BAM-dossier, dat als een molensteen rond de nek van deze regering hangt - er geen vooruitgang wordt geboekt. Iemand die ooit minister is geweest, heeft hier gezegd dat het project al in 2006 zou zijn aangevat. Ik denk dat het een dossier is waarover we de komende maanden nog aardig van gedachten zullen wisselen.
Ik wil ook even stilstaan bij de beroemde staatshervorming. Ik heb begrepen dat u op 20 december weer ergens bij elkaar komt. U hebt een overzicht gegeven. Ik heb heel goed geluisterd. Ik heb altijd trouwens heel goed naar u geluisterd. Niet luisteren om te doen wat u zegt, maar wel luisteren om te weten wat u vertelt. Het enige akkoord wat u volgens mij op dit moment hebt, is datgene wat in de eerste fase van de staatshervorming zit. Ik zie u alweer nee knikken.
U hebt een hele uitleg gegeven over de eerste fase, over de Raad van State en de repliek die men zou geven. Men moet eerlijk zijn, want eigenlijk zijn het dingen die voor Vlaanderen en voor Brussel en voor Wallonië, allang verworven zijn. Ik heb het niet over de verkeersveiligheid. Er wordt over heel wat dingen gediscussieerd, die in feite allang verworven zijn. Het belangenconflict dat wij hier voorgesteld hebben, was op uw voorstel. U hebt het niet gevraagd, wij hebben het gedaan. Het belangenconflict gaf net aan dat er een aantal elementen zijn die allang verworven zijn door de bijzondere wet en die niet meer moeten worden bediscussieerd.
Ik heb u heel veel het woord voorbereiding en het woord discussiëren horen gebruiken, maar ik heb niet gehoord waarover men nu in feite akkoord gaat. Waarover gaan de Franstaligen of de Walen - ik gebruik dat woord veel liever - akkoord? Waarover gaan we een akkoord afsluiten? Minister Keulen weigert om drie burgemeesters te benoemen. Wat doen de Franstaligen? Ze klitten bij elkaar, inclusief Ecolo, en zeggen dat het een kaakslag is. In de Franstalige pers werd het flink in de verf gezet.
Als ik het goed begrijp, zegt u dat er heel veel besproken en bediscussieerd is. Er zullen nog een aantal studies gebeuren over de financiële en fiscale autonomie. Ik denk dat de financiële en de fiscale autonomie een van de sleutelelementen in de staatshervorming moet zijn, omdat dit voor Vlaanderen en Wallonië zeer belangrijk is. Ik wil graag horen welk deelakkoord hierover naar voren zal komen. U zegt wel dat het allemaal zal worden bestudeerd. Ik denk dat de meeste hoogleraren zeggen dat dit een van de essentiële dingen is.
Vanmorgen heb ik minister Vandenbroucke gevraagd hoe het nu zit met het Marcourt-Vandenbroucke-verhaal over het arbeidsmarktbeleid. Ik heb hem gevraagd of hij dat gezegd heeft namens de regering of namens zijn eigen partij. Ik dacht dat minister Vandenbroucke heel duidelijk was: hij heeft gezegd dat hij het gezegd heeft namens zijn eigen partij, en niet namens de regering. Ook in het arbeidsmarktbeleid zitten een aantal elementen in die volgens de Bijzondere Wet bij ons horen. Ik verwijs naar het belangenconflict. Ook minister Marcourt zei dat hij dat gezegd heeft als socialist, niet als lid van de Waalse regering.
Wie verscheen er onmiddellijk om te zeggen dat zij het er niet mee eens zijn? Mevrouw Milquet en de heer Maingain. Zij kwamen zeggen dat dat uitgesloten is.
Mijnheer de minister-president, uw opsomming was perfect, maar we blijven op onze honger zitten om te weten wat nu al dan niet is bereikt. Ik wens u voor 20 december veel succes toe.
Mevrouw de voorzitter, ik wil u bedanken, want dat gebeurt eigenlijk nooit, voor de manier waarop u de debatten hebt geleid. Hoewel u soms een beetje streng was met de tijd, geef ik u negen op tien. Ik vind dat dat ook gezegd mag worden. (Applaus)
De heer Sannen heeft het woord.
Mijnheer Peumans, we zullen niet alleen deze begroting goedkeuren, maar we zullen er op een constructieve manier mee zorg voor dragen dat deze begroting ook in beleid wordt geïmplementeerd. Maar, mijnheer Peumans, u verwijst toch zo graag naar Nederland. Daar gebruikt men de term dualisme. Er moet enig dualisme zijn, enige kritische zin, vanuit een fractie naar de regering. Dat dualisme zullen we ook blijven handhaven. (Applaus bij sp.a + VlaamsProgressieven)
Mijnheer Sannen, het dualisme waar u naar verwijst, is natuurlijk iets heel anders dan wat hier gebeurt. Het valt me af en toe op dat u uw functie hier verwart met een functie aan de overkant. U zegt hier dingen die aan de overkant thuishoren. Ik mag dat vaststellen, dat is mijn democratisch recht. (Applaus bij de N-VA)
Mijnheer Van Hauthem, mijnheer Peumans, als ik zeg dat er heel wat voorbereiding is geweest, wil dat ook zeggen dat de twee delegaties, de Vlaamse en de Franstalige, over al die punten die ik heb meegegeven, gediscussieerd hebben. U zei dat het technische nota's waren, maar er is over gediscussieerd. Er is over onderhandeld of gediscussieerd om tot een oplossing te komen.
U hebt gelijk: er is op al die domeinen nog geen deelakkoord afgesloten. Op die zeven of acht domeinen kan, mijns inziens, wel een deelakkoord worden afgesloten, maar er is op dit moment nog geen akkoord afgesloten. Wij gaan ervan uit dat het een kwestie is van dagen of weken, om te kijken of die gemeenschapsdialoog geloofwaardig kan worden opgestart.
Wat de financiering betreft, zijn er verschillende voorstellen op tafel gelegd. Dat is ook niet nieuw, dat dateert ook al van enkele weken en maanden geleden. Die voorstellen worden verder bekeken.
Maar ik hoop dat we met de aanpak die we hier hebben verdedigd in dit Vlaams Parlement, om de gemeenschapsdialoog op te starten met confidence building measures, om het in mooi Engels te zeggen, de grote staatshervorming kunnen uitrollen, stap per stap, om te komen tot wat in dit parlement door de resoluties werd gekaderd en waarvoor de octopusnota een uitgangspunt is.
U vraagt wat het plan B is. Ik ga ervan uit dat we de volgende dagen en weken kijken wat er met de gemeenschapsdialoog gebeurt. Dan zal er al dan niet een plan B komen. U zult er dan zeker opnieuw vragen over stellen, zeker als de gemeenschapsdialoog een bepaalde richting heeft gekregen.
Ik wil onderstrepen dat, toen we de gemeenschapsdialoog hebben opgestart, het de afspraak was om deelakkoorden te sluiten voor de regionale verkiezingen. Die zijn nog niet voor Kerstmis van dit jaar gepland, als ik mij niet vergis.
Ik begrijp dat een aantal collega's mijn aanwezigheid zeer op prijs stellen en zelfs foto's vragen. Maar ik wil toch onderstrepen dat ik heb begrepen dat er drie uiteenzettingen zijn geweest over landbouw. Ik zal daar verder aan werken. Mijnheer Sintobin, mevrouw Rombouts, mijnheer Callens, de aangehaalde suggesties en knelpunten zullen worden behandeld.
Mocht u een vraag hebben, ben ik altijd graag bereid om ook bij u te komen spreken, voor niets. Ik ben de goedkoopste spreker die men kan inhuren en die soms, maar dat hoeft niet altijd, het meeste opbrengt.
Mijnheer de minister-president, ik heb nog een bedenking. U zegt dat de deelakkoorden de rode loper moeten vormen. Als dat begint te rollen, dan zitten we in een dynamiek. Welnu, men heeft dat ons ook wijsgemaakt toen het eerste pakket op 5 maart in de Senaat werd neergelegd. Op 30 april hadden we het advies van de Raad van State binnen, en het lag allemaal stil. Toen zei men ook: dat is het eerste pakket, we zijn bezig, als we daar een akkoord over hebben, dan zal de rest wel volgen. Men zei dat zelfs over wat men denigrerend de 'borrelnootjes' noemde. U was daar niet bij betrokken, dat geef ik graag toe. Ik hoor nu van u hetzelfde discours, maar ik lees tussen de lijnen dat u er eigenlijk niet meer in gelooft en dat u nu al waarschuwt dat u andere stappen zult zetten als het de verkeerde kant uitgaat.
U stapt op twee benen. U zegt enerzijds: dit moet de aanzet zijn. Anderzijds zegt u: het moet geloofwaardig zijn, anders stoppen we ermee. Op deze twee elementen danst u. Ik denk dat u er diep in uw hart niet meer in gelooft en dat we hoe dan ook naar plan B zullen moeten gaan. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De algemene bespreking is gesloten.