Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Moens heeft het woord.
Mijnheer de minister, tijdens het voorbije schooljaar controleerde uw ministerie, het ministerie van Onderwijs, voor het eerst of alle leerlingen tussen 6 en 18 jaar ingeschreven waren. Er werden nadien een 500-tal dossiers overgemaakt aan de parketten van leerlingen die niet ingeschreven of onbekend waren. In Brussel zou het gaan om een 6000-tal leerlingen waarvan onbekend is waar het probleem zich situeert.
Volgens het onderzoek zou het vooral gaan om 17-jarigen, kinderen uit de steden en jonge allochtonen. Bij een groot deel van die spijbelaars en niet ingeschreven leerlingen werden de ouders ter verantwoording geroepen door het Centrum voor Leerlingenbegeleiding.
Mijnheer de minister, de spijbelende jongeren krijgen een intensieve begeleiding van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Waar nodig, worden externe organisaties ter hulp geroepen. Hoeveel leerlingen worden er precies geholpen door het CLB en door externe organisaties? Over welke organisaties gaat het dan? Hoe gaan zij te werk? Hoe verloopt de samenwerking tussen de vroegere minister-president van de Franse Gemeenschap, mevrouw Arena, en de Vlaamse Gemeenschap betreffende de controle op de leerplicht?
Vanaf dit schooljaar koppelt u het schoolverzuim aan de toekenning van de schooltoelage. Vanaf volgend schooljaar zult u ook vooral de Brusselse ouders, wanneer zij niet in orde zijn met de leerplicht van hun kinderen, sanctioneren. Ik had daar van u graag wat meer uitleg bij gekregen.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw Moens, u verwijst naar de cijfers die we gisteren, naar aanleiding van ons rapport over spijbelen en schoolverzuim, bekend hebben gemaakt. We hebben nu voor het eerst een totale controle gedaan van de hele bevolking tussen 6 en 18, en ons voor de eerste keer afgevraagd wie er niet ingeschreven is en waar we die jongeren vinden.
In het Vlaamse Gewest vinden we nu 484 jongeren tussen 6 en 18 die volstrekt in strijd zijn met de leerplicht. Zij zijn nergens ingeschreven. Die dossiers worden behandeld en doorgegeven aan politie en parket.
U stelt een aantal vragen over de begeleiding. Dan gaat het natuurlijk over een veel bredere groep. Het gaat om jongeren die wel ingeschreven zijn, maar problematisch afwezig blijven. Dat gaat jammer genoeg over duizenden jonge mensen. U hebt zelf het Brusselse cijfer van 6000 gegeven, maar u haalde zelf al aan dat dat cijfer van een andere orde is. We hebben, voor de allereerste keer in de onderwijsgeschiedenis, een vingeroefening gedaan waarbij de Franstalige gemeenschap en wij al onze gegevens bijeen gelegd hebben om te kijken wie van de jongeren die in Brussel wonen, in een van onze scholen zit en wie niet.
Er zijn er nu 6000 die we niet terugvinden. Dat betekent niet dat ze allemaal in overtreding zijn. Dat kan ook liggen aan de kwaliteit van onze databanken. Hoeveel er in Brussel echt in overtreding zijn, kunnen we vandaag nog niet vaststellen.
Wat de begeleiding betreft, zijn de centra voor leerlingenbegeleiding verplicht - dat ligt vast in het decreet op de CLB's sinds 1998 - om leerlingen die niet zijn ingeschreven of die wel zijn ingeschreven maar onregelmatig de school volgen, te begeleiden. Bovendien is de instemming van ouders of leerlingen daarvoor niet nodig. Wanneer de ouders of de leerling daar een probleem over maken, dan kan het CLB verdere stappen zetten, bijvoorbeeld in de richting van de bijzondere jeugdzorg, de politie enzovoort, via melding aan de overheid.
Het CLB staat niet alleen met die begeleiding. Daarnaast is er ook de school die allereerst verantwoordelijk is. Zij moet zorgen dat zeer snel wordt vastgesteld dat iemand onwettig en vaak afwezig is.
We hebben met het rapport leerplicht voor de eerste keer een goed overzicht van het netwerk van organisaties buiten de school en de CLB's zelf, die daar eveneens rond werken. Bij ernstige spijbeldossiers is dat in hoofdzaak de politie, namelijk in 24 percent van de gevallen. In 11 percent van de gevallen is het de sociale dienst van de jeugdrechtbank, in 10 percent van de gevallen is het het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg. Ook artsen worden volgens de scholen dikwijls, in 14 percent van de gevallen, ingeschakeld. Ook gezins- en thuisbegeleidingsdiensten, gezinsvervangende tehuizen, OCMW's, gemeentelijke spijbeldiensten, centra voor begeleid zelfstandig wonen, centra voor geestelijke gezondheidszorg, centra voor intercultureel maatschappelijk werk, Kind en Gezin, centra voor maatschappelijk werk en centra voor drugshulpverlening worden door de scholen vermeld als partners. We hebben dus een breed netwerk. We hebben een bondgenootschap rond de scholen om het probleem van schoolverzuim aan te pakken.
U moet een beetje voorzichtig zijn met de cijfers die ik heb gegeven. We spreken hier immers alleen over een problematische afwezigheid van meer dan dertig halve dagen in het voltijds leerplichtonderwijs. Er zijn natuurlijk niet alleen acties vanaf het moment dat een jongere dertig dagen problematisch afwezig is. De acties beginnen veel eerder, maar ik beschik momenteel niet echt over statistieken ter zake. De statistieken waarover ik wel beschik, vertellen wel iets over het netwerk dat op gang komt wanneer er een problematische afwezigheid is van meer dan dertig halve dagen.
U vraagt hoe onze samenwerking met de Franstalige gemeenschap rond Brussel verder verloopt. Ik heb volgende week een afspraak met minister Dupont. We gaan eerst besluiten trekken uit de vingeroefening die we hebben gedaan en die leidt tot die 6000 leerlingen die we niet terugvinden. Het is te vroeg om daar heel harde acties aan te verbinden. We moeten dat eerst uitzuiveren en de kwaliteit van onze bestanden op punt stellen. Nog niet dit schooljaar maar wel volgend schooljaar zullen we toe zijn aan acties ten aanzien van de ouders in Brussel.
Wat het beleid over de studietoelages betreft, ben ik inderdaad voorstander van de koppeling - en dat is intussen door dit parlement goedgekeurd - van schooltoelagen en financiële steun van de overheid omdat een kind naar school gaat voor ouders met een bescheiden inkomen en de verplichting om effectief naar school te gaan. Voor wat hoort wat.
Het gaat hier niet alleen om een Brussels verhaal. Dat is in alle door Vlaanderen erkende Nederlandstalige scholen de regel vanaf september van dit jaar voor de schooltoelagen in het secundair onderwijs. Vanaf september van volgend schooljaar wanneer we ook toelagen gaan geven voor het basisonderwijs, is dat ook de regel in het basisonderwijs.
We zijn niet hardvochtig. Ik kijk even naar de leden van de commissie voor Onderwijs, die dit met mij hebben besproken. Ons standpunt is duidelijk. Indien een leerling tijdens twee opeenvolgende jaren in een langdurige problematische afwezigheid hervalt, ontstaat een probleem met de schooltoelage. De ouders worden op voorhand verwittigd. We melden hun op voorhand dat we een maatregel gaan treffen die in hun portemonnee voelbaar zal zijn. De ouders krijgen de mogelijkheid de situatie recht te trekken. We overvallen hen niet plots met een financiële boete. We zeggen niet vanaf het eerste jaar dat er een probleem is en dat ze het geld moeten terugstorten. Indien een kind gewoon voortdoet alsof er niets aan de hand is en indien we tijdens twee opeenvolgende jaren vaststellen dat het de spuigaten uitloopt, worden de ouders verwittigd dat ze de schooltoelage niet meer zullen ontvangen.
Wat het kleuteronderwijs betreft, is de schooltoelage heel concreet met de aanwezigheid van de kleuter in de klas verbonden. Die kleuter moet daar niet zijn. Dit is vrijwillig. De toelage wordt uitgekeerd indien het kleutertje voldoende in de klas aanwezig is. Dit is duidelijk omschreven.
Ik heb niet de bedoeling een hardvochtig beleid te voeren. De betrokken ouders hebben het waarschijnlijk zelf ook moeilijk. Ik vind evenwel dat de overheid een duidelijk signaal mag geven. Een schooltoelage is bedoeld om naar school te gaan. Dat is wat we duidelijk willen maken.
Het gaat hier niet om een louter Brusselse uitdaging. Ik wil dergelijke stigmata niet laten voortbestaan. Dit probleem situeert zich ongetwijfeld ook op andere plaatsen. Het rijst allicht meer in stedelijke centra dan op het platteland. De bestaande regelgeving geldt evenwel overal.
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik zou nog graag vernemen wat nu net gebeurt met de dossiers die naar de parketten worden doorgestuurd. Volgens de media worden in totaal een vijfhonderdtal dossiers van jongeren die problematisch spijbelgedrag stellen naar de parketten doorverwezen. Wat gebeurt met die jongeren? Worden ze opgevangen?
Mevrouw Moens, ik zou u willen vragen het gisteren bekendgemaakte dossier over de leerplicht eens te lezen. In dit dossier wordt de hele procedure beschreven en met cijfers geïllustreerd.
De parketten hebben uiteraard een zekere autonomie. Ze vellen zelf een oordeel. De samenwerking met de parketten is op een andere leest dan vroeger geschoeid. We sturen de dossiers op een betere en snellere wijze door.
Vroeger gebeurde het wel eens dat de parketten dossiers ontvingen van leerlingen die ondertussen achttien of negentien jaar oud waren geworden. Aangezien deze leerlingen niet meer leerplichtig waren en het dossier twee jaar oude feiten vermeldde, vroegen de parketten zich vaak af wat ze eigenlijk moesten doen. Dit was aan het grote tijdsverloop te wijten. Ik heb die situatie ondertussen rechtgezet. De procedure verloopt momenteel veel sneller.
Vroeger gebeurde het ook dat de politie of het parket moesten vaststellen dat we het juiste adres van de ouders niet goed kenden. Het ging dan om een administratief probleem. Door middel van een andere aanpak is dit probleem weggewerkt.
De dossiers die we nu doorverwijzen, zijn zuivere dossiers. Het gaat om ouders die we weten wonen en die de leerplichtwetgeving overtreden. Ik ga ervan uit dat de parketten met betrekking tot de meeste dossiers optreden. De details van de procedure en de cijfers staan in het rapport.
Het incident is gesloten.