Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de veiligheid van fietsers in het verkeer
Verslag
De heer Koninckx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, mevrouw de minister, geachte collega's, het fietspadenbeleid is de laatste dagen dankzij Het Nieuwsblad in het nieuws. In de krant van maandag staat 'De schande van Vlaanderen', en in de krant van vandaag 'Een fenomenaal succes'. Ik vind dat eigenlijk ook. De aandacht wordt gevestigd op een probleem.
Op de voorpagina lees ik naast de foto van onze minister het volgende: "Vlaanderen smeekt om meer, betere en veiligere fietspaden. Bijna 100.000 lezers hebben gereageerd." Dit thema leeft dus. Ik vind dat we daar de nodige aandacht aan moeten besteden. De Vlaamse Regering heeft op het Fietscongres 2006 beloofd jaarlijks 60 miljoen euro te investeren in de aanleg van fietspaden. De vorige minister van Openbare Werken heeft dat daar toen beloofd.
Dat bedrag van 60 miljoen euro werd verdeeld over een aantal departementen. Zo ging er 30 miljoen euro naar de modules 12 en 13, verdeeld over de departementen Openbare Werken en Mobiliteit. Van die 30 miljoen euro werd vorig jaar ongeveer 29 miljoen vastgelegd en gebruikt. Voor 2008 is die 30 miljoen euro ook al ingevuld. Tot daar is er geen probleem. Daarnaast werd in 10 miljoen euro voorzien voor het Fietsfonds. De overblijvende 20 miljoen euro zou gaan naar de administratie Wegen en Verkeer, voor eigen investeringen van die administratie.
Met die twintig miljoen euro heb ik eigenlijk een beetje een probleem. Daarover gaat ook mijn eerste vraag. Volgens de informatie die me heeft bereikt, zou dat bedrag van 20 miljoen euro door de administratie Wegen en Verkeer worden geïnvesteerd in het aanpakken van zwarte punten. Een klein deel daarvan heeft inderdaad betrekking op fietspaden: als een kruispunt wordt heraangelegd of een zwart punt wordt weggewerkt, en daar wordt een rotonde van gemaakt, dan is daar natuurlijk ook een mooi en degelijk nieuw fietspad bij, althans hopelijk. Er gaat dus echter maar een fractie van die 20 miljoen euro naar de aanleg van fietspaden. Eigenlijk wordt daar dus geen 60 miljoen euro per jaar aan besteed. Klopt het dat van die 20 miljoen euro eigenlijk slechts een fractie wordt besteed aan de aanleg van nieuwe fietspaden?
Een aantal jaren geleden hebben we beslist een bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk uit te bouwen. In welke budgetten hebt u daarvoor voorzien? Wat is ter zake de jongste jaren gebeurd? Wat is daarvan verwezenlijkt en wat zal in de toekomst worden verwezenlijkt?
Naar aanleiding hiervan en van de massale vraag naar fietspaden in Vlaanderen, kunt u ons voor eens en voor altijd duidelijk zeggen welk bedrag er jaarlijks wordt besteed aan de aanleg van nieuwe fietspaden?
De heer Glorieux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, geachte leden, in Vlaanderen gebeuren er elke dag twintig ongevallen waarbij fietsers betrokken zijn. Het erge is dat deze trend niet in gunstige zin evolueert: het aantal ongevallen met fietsers neemt eigenlijk nog toe. Dan hebben we het nog maar enkel over een beperkt aantal aangevallen die worden aangegeven. De statistieken ter zake zijn vrij onvolledig.
Daar zijn heel wat redenen voor. We hebben niet op al die redenen vat, maar een belangrijke reden die wordt aangegeven is de snelheid van wagens. Een fietser die wordt aangereden door een wagen die 30 kilometer per uur rijdt, heeft 95 percent kans om dat ongeval te overleven. Als de wagen 50 kilometer per uur rijdt, is de kans dat de bij het ongeval betrokken fietser dit overleeft, nog maar 55 percent. Rijdt de wagen 70 kilometer per uur, dan is de kans dat de fietser het er levend vanaf brengt heel klein geworden.
Dat zijn vaststaande feiten. Een ander zeer recent aan het licht gekomen heikel probleem is de onveiligheid van fietsers bij rotondes. De voorbije jaren zijn heel wat rotondes aangelegd. Nu blijkt dat het aantal ongevallen daar waarbij wagens betrokken zijn daadwerkelijk daalt, maar dat het aantal ongevallen waarbij wagens en fietsers betrokken zijn, blijft stijgen.
Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen Vergadering van 17/04/2008
Vraag om uitleg van de heer Gino De Craemer tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over het aantonen van taalbereidheid bij kandidaten voor een sociale huurwoning
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, volgens het nieuwe socialehuurbesluit van 12 oktober 2007 zijn kandidaat-huurders verplicht hun taalbereidheid aan te tonen vooraleer zij in aanmerking kunnen komen voor een sociale huurwoning. De taalbereidheid als inschrijvings- en toelatingsvoorwaarde is absoluut en is ook na het afsluiten van de huurovereenkomst een blijvende verplichting. Indien de kandidaat-huurder zijn of haar taalbereidheid niet heeft bewezen uiterlijk drie maanden voor het einde van de proefperiode, kan de huurovereenkomst worden ontbonden.
Het socialeverhuurkantoor of de sociale huisvestingsmaatschappij moet de nodige documenten opvragen bij de bevoegde instanties, in dit geval de Huizen van het Nederlands. Om die gegevensuitwisseling optimaal te laten verlopen werd de Kruispuntbank Inburgering verder uitgebouwd.
Mijnheer de minister, in een antwoord op een schriftelijke vraag verklaarde u dat zich op dat moment geen problemen voordeden bij de communicatie tussen de verschillende instanties. Drie maanden na de inwerkingtreding van het huurbesluit blijken er toch moeilijkheden te bestaan inzake de taalvoorwaarde bij kandidaat-huurders. In De Standaard van 31 maart 2008 hebt u verklaard dat de Huizen van het Nederlands de stroom van huurders niet of nauwelijks kunnen verwerken.
Minister Marino Keulen: Ik zou dat artikel graag eens zien. Ik herinner me niet dat ik dit heb gezegd. (Opmerkingen van de heer Gino De Craemer)
Ik heb het artikel bij me. Een journalist heeft dit geschreven. Het gaat hier niet om een citaat. Ik vind dat men steeds correct moet citeren.
De heer Gino De Craemer: Ik heb artikel niet bij me.
De bedienden van de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM's) mogen niet zelf uitmaken of iemand voldoende Nederlands spreekt. Ze moeten naar de Huizen van het Nederlands doorverwijzen. De minister heeft gesuggereerd de onthaalbedienden van de SHM's een korte cursus te geven. Die cursus moet hen in staat stellen zelf uit te maken of iemand voldoende Nederlands spreekt.
Mijnheer de minister, de Huizen van het Nederlands zouden de stroom van huurders moeilijk kunnen verwerken. Tijdens de plenaire vergadering van 30 januari 2008 hebt u nochtans verklaard dat de Huizen van het Nederlands de stroom vrij goed aankonden en dat onterecht over een overrompeling werd gesproken. Wat is op twee maanden tijd veranderd? In welke mate zijn er echte moeilijkheden? Is er sprake van wachtlijsten? Beschikt u in dit verband over cijfergegevens?
U hebt tijdens de plenaire vergadering van 30 januari 2008 tevens gesteld dat de taalbereidheid door iemand van het Huis van het Nederlands moet worden nagegaan. Het moet, in toepassing van het principe dat rechter en partij gescheiden moeten blijven, immers om een neutrale derde gaan. Controles door een SHM zijn niet toegelaten. Dit zou immers in strijd met de Europese regelgeving zijn.
U hebt in de pers gesuggereerd de onthaalbedienden van de SHM's in te schakelen. Dit lijkt in tegenstrijd met het onpartijdigheidsbeginsel. Hoe kunt u uw eventueel gewijzigd standpunt verklaren? Als het inschakelen van het personeel van de SHM's toch rechtsgeldig zou blijken, zou de taak van de Huizen van het Nederlands met betrekking tot de controle van de taalbereidheid dan vervallen? Zou er dan sprake van een gedeelde opdracht zijn of zou deze bevoegdheid dan volledig bij de verhuurder terechtkomen? Hoe ziet u dit?
Het voorgestelde denkspoor houdt tevens het gevaar in dat de vereiste inzake taalbereidheid door de socialeverhuurkantoren (SVK's) en de SHM's bewust of onbewust verschillend zou worden geïnterpreteerd. Dit zou tot een ongelijke behandeling van de kandidaat-huurders kunnen leiden. Het bijkomende gevaar is dat kandidaten op zoek naar de soepelste verhuurder zouden kunnen gaan. Hoe denkt u dit te vermijden? Hoe wilt u een gelijke toepassing waarborgen en handhaven?
Beschikken de SVK's en de SHM's over voldoende expertise? Kan een snelcursus een eventueel gebrek aan expertise opvangen? Vreest u geen overbelasting van de verhuurders? Zal dit hun kernopdracht niet onder druk zetten? Hoe staan de SHM's en de SVK's hier zelf tegenover? Zijn zij hierover geraadpleegd?
Moet u niet veeleer een versterking van de Huizen van het Nederlands overwegen? Hoe staan de Huizen van het Nederlands tegenover dit voorstel? Zijn zij hierover geraadpleegd?
De voorzitter: Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter: Mijnheer de voorzitter, mijn fractie heeft altijd achter de taalbereidheid gestaan en zal dat ook blijven doen. De taalbereidheid is zeer belangrijk voor de integratie. Het is, om het eenvoudig uit te drukken, belangrijk dat de mensen elkaar verstaan.
We hebben hierover tijdens plenaire vergaderingen en commissievergaderingen al eerder gediscussieerd. We hebben het toen onder meer over het nieuwe socialehuurbesluit en over de hiermee gepaard gaande kinderziektes gehad. De taalbereidheid heeft deel van deze discussies uitgemaakt. De regel moet op een zo eenvoudig mogelijke wijze worden toegepast.
We hebben in het verleden al gesuggereerd de controle van de taalbereidheid door de medewerkers van de SHM's te laten uitvoeren. Dit zou het voor de kandidaat-huurders alvast een stuk eenvoudiger maken. De drempel zou lager zijn. Bovendien kunnen die medewerkers onmiddellijk worden ingeschakeld.
Mijns inziens hebben we op dit vlak al een evolutie doorlopen. In januari 2008 heeft de minister deze suggestie gekregen. Hij heeft hierop verklaard dat hij deze mogelijkheid juridisch zou onderzoeken. Dit weekend hebben we een interview met de minister kunnen lezen. De situatie is reeds geëvolueerd. Als ik het goed heb begrepen, bestaat de mogelijkheid. Ze moet wel nog decretaal vorm krijgen. Mijn vraag is dan ook hoe het hiermee zit.
Ik wil hieraan toevoegen dat het me logisch lijkt dat de medewerkers van de SHM's regelmatige contacten met de Huizen van het Nederlands zouden onderhouden. Ik veronderstel dat de minister hier zelf ook aandacht aan wil besteden. We mogen dit niet loskoppelen. De wisselwerking moet blijven bestaan. De gesuggereerde werkwijze zou alle partijen een voordeel opleveren. De SHM's zouden korter op de bal kunnen spelen. Het gaat hier om mensen die ze van nabij kennen of waarmee ze makkelijk kennis kunnen maken. Ze zouden de Huizen van het Nederlands hierbij kunnen betrekken zonder hen een bijkomende druk op te leggen. Die druk zou immers tot een teloorgang van de oorspronkelijke intenties kunnen leiden.
Mijnheer de minister, we moeten de beste oplossing blijven zoeken. Omwille van de integratie moeten we de taalbereidheid als vereiste behouden. De eenvoud moet evenwel zegevieren. We moeten de onthaalbediendes hier sterk bij betrekken.
De voorzitter: Mevrouw Guns heeft het woord.
Mevrouw Dominique Guns: Mijnheer de voorzitter, ik zal proberen niet in herhaling te vallen. We hebben steeds achter het principe van de taalbereidheid gestaan. We zullen hier ook in de toekomst achter blijven staan. Dit is immers zeer belangrijk voor de sociale contacten.
Klopt het dat men een telefonische taaltest kan afleggen? Dat zou sneller gaan. Wat is de stand van zaken? Zit er enige evolutie in het tempo van afhandeling?
De voorzitter: Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw Michèle Hostekint: Er zat inderdaad een zeer absurd kantje aan. Mensen die al heel hun leven in een West-Vlaams dorp woonden, moesten plots aantonen dat ze Nederlandskundig waren. Ik heb vernomen dat het door die telefonische tests enigszins vereenvoudigd is.
De huisvestingsmaatschappij in Roeselare zou voor meer dan de helft van de hele wachtlijst aan kandidaat-huurders alle papierwerk al in orde hebben. Het probleem is dus geslonken.
Niettemin zou het goed zijn de onthaalbediendes daarbij te betrekken. In de eerste plaats is het nuttig dat de sociale huisvestingsmaatschappij op het moment van inschrijving al een soort intakegesprek heeft met de kandidaat-huurder. Dat moet toch gebeuren omwille van de taalvereiste, en het kan eventuele andere problemen of misverstanden vermijden of uit de weg ruimen. Ik sluit me aan bij de vraag van de overige sprekers om de onthaalbediendes daar maximaal voor in te zetten.
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Collega's, uw bekommernis is de mijne. Ik hou zeker rekening met uw vragen. Als er hier en daar een overrompeling is geweest, kwam dat door de aanpak van de huisvestingsmaatschappijen, zoals mevrouw Hostekint al zei. Ze maakten hun wachtlijst in één keer leeg en lieten alle kandidaten een taaltest afleggen. Dat was absurd. Als een maatschappij 25 verhuringen per maand doet, moet ze niet alle 300 kandidaten van haar wachtlijst laten opdraven voor de test. Dat resulteerde in enkele Huizen van het Nederlands in lange files. Als de maatschappijen werken op het ritme van hun maandelijkse verhuringen, kan er geen probleem ontstaan.
Dit is een gedeelde zorg. Dat bleek ook al in de plenaire vergadering naar aanleiding van een actuele vraag. Iedereen gaat echter akkoord met het basisprincipe van taalbereidheid. Men vraagt alleen naar de meest pragmatische aanpak.
In antwoord op uw eerste vraag, mijnheer De Craemer, kan ik stellen dat het de initiële bedoeling was de kandidaat-huurder een gedifferentieerd stappensysteem te laten volgen om zijn kennis van het Nederlands aan te tonen. Indien aan de eerste stap niet kon worden voldaan, volgde de kandidaat-huurder de tweede stap enzovoort.
De eerste mogelijkheid om de taalvaardigheid te bewijzen bestond erin een kopie van het diploma of getuigschrift over te maken aan de sociale verhuurder. Een relatief groot aantal kandidaat-huurders kon echter geen diploma of getuigschrift meer voorleggen.
Een tweede stap hield in dat een kopie van het diploma werd aangevraagd bij de betrokken scholenkoepel of bij het Ministerie van Onderwijs, maar de aflevering van die kopieën verliep eerder traag. Bij het ontbreken van een diploma kon, als derde stap, de kandidaat-huurder een telefonische taaltest met het Huis van het Nederlands afleggen, uiteraard in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de sociale verhuurder, of zich wenden tot het dichtstbijzijnde Huis van het Nederlands om er de taaltest af te leggen.
Bij wijze van experiment diende een ploeg van de RTBF zich bij een huisvestingsmaatschappij aan 'vermomd' als Franstalige kandidaat-huurder, en wou de taaltest afleggen. De journalisten hebben erkend dat alles correct en objectief verliep. Dat hebben we altijd verteld, en ze hebben dat eerlijk toegegeven. De reportage is uitgezonden op tv. Waar de Franstaligen zich het meest zorgen om maken, is dat iedereen achter de taalbereidheid staat, ook de huisvestingsmaatschappijen zelf. Wellicht wilde de RTBF het Vlaamse extremisme ontmaskeren. Misschien waren ze gewoon nieuwsgierig. Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van sommige journalisten. De geesten zijn nu geëvolueerd. Die uitzending was de beste promotie voor onze Wooncode. Onze Wooncode is een sociaal project. We hebben niets te verbergen. We moeten ons nergens voor schamen.
In de praktijk wendden de meeste kandidaat-huurders zich echter rechtstreeks tot een Huis van het Nederlands omdat dit veruit de snelste procedure bleek. Bovendien hebben enkele sociale huisvestingsmaatschappijen een groot deel van hun kandidaat-huurders van de wachtlijst aangeschreven, waardoor de Huizen van het Nederlands vooral in West-Vlaanderen en in Limburg te veel kandidaat-huurders op korte termijn moesten testen. In verhouding tot het aantal verhuringen per maand was dat overdreven, maar dat is eenmalig. Als de wachtlijst afgewerkt is, is dat werk achter de rug. Hierdoor werd de werking van sommige Huizen van het Nederlands te sterk belast, en werd de initieel vlotte bereikbaarheid gehypothekeerd; wat op zijn beurt bij sommige kandidaat-huurders op onbegrip stuitte.
In totaal hebben 3572 kandidaat-huurders een taaltest afgelegd bij de Huizen van het Nederlands. 169 kandidaat-huurders slaagden niet voor de test en zullen de cursus Nederlands tweede taal volgen. 3128 slaagden in de taaltest en waren veelal Belgen die hun diploma niet meer hadden. Ik wil hierbij wel benadrukken dat hieruit niet mag worden afgeleid dat de Huizen van het Nederlands te maken hadden met het fenomeen van wachtlijsten. Wat deze cijfers wel illustreren, is dat er gezocht moest worden naar een efficiënte oplossing voor die kandidaat-huurders die hun diploma niet meer terugvonden.
De Huizen van het Nederlands, waarmee we heel goed samenwerken en die ik een heel warm hart toedraag, hebben ondertussen ook wel beseft dat de taaltest op een objectieve manier moet gebeuren en dat de testers daarvoor een aantal vaardigheden en expertises moeten hebben.
We stellen vast dat het gros van de mensen Vlamingen zijn die hun diploma niet meer vinden of het niet meer hebben. De mensen kunnen ook gewoon naar de school bellen waar ze les hebben gevolgd en die zal wel een attest sturen, maar een aantal mensen komt daar niet spontaan op. Dus zijn de geesten beginnen evolueren, in de door de collega's gesuggereerde richting. Dat is ook wat ik zelf in eerste instantie had voorgesteld.
Mijnheer De Craemer, met betrekking tot uw tweede vraag, wil ik vermelden dat volgens de huidige regelgeving de sociale verhuurders noch de bevoegdheid, noch de kennis hebben om vast te stellen of een kandidaat-huurder die geen getuigschrift, studiebewijs, diploma of vrijstelling kan voorleggen, toch over een voldoende taalniveau beschikt. Deze bevoegdheid werd in het kaderbesluit sociale huur gelegd bij het bevoegde Huis van het Nederlands. Zoals al gesteld, is de huidige procedure belastend voor de Huizen van het Nederlands.
Als gevolg hiervan heb ik gezocht naar een pragmatische aanpak, met de volle steun van het Vlaams Parlement, waarbij zowel de sociale huurder als de sociale verhuurder sneller uitsluitsel kunnen krijgen aangaande de vereiste van taalbereidheid. We hebben de taalbereidheid ook voor de Vlamingen moeten laten gelden, omdat Europa ons anders zou sanctioneren wegens discriminatie, rechtstreeks of onrechtstreeks, van de andere Europeanen.
Dat vergt wel juridische wijzigingen. Het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005 betreffende de Huizen van het Nederlands zal worden gewijzigd. Het voorontwerp wordt op korte termijn ter principiële goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorgelegd, waarna het voor advies aan de Raad van State zal worden overgemaakt. Dat betekent dat we de verantwoordelijkheid willen leggen bij de medewerkers van de sociale verhuurder. Tegen juli zullen we daar uit zijn.
De mogelijkheid wordt ingeschreven dat de Huizen van het Nederlands aan de sociale verhuurders de bevoegdheid toekennen om de nodige vaststellingen te doen en een verklaring af te leveren dat een kandidaat-huurder het vereiste niveau van het Nederlands behaalt. Op die manier kan de procedure voor het beoordelen van de taalbereidheidsvoorwaarde vereenvoudigd en bespoedigd worden, zonder de kwaliteitszorg ervan in het gedrang te brengen. De vaststelling dat een kandidaat-huurder het vereiste niveau haalt, mag evenwel alleen plaatsvinden als er geen redelijke twijfel bestaat over het feit dat die persoon het vereiste niveau van het Nederlands behaalt. Als er wel redelijke twijfel bestaat, of als wordt vermoed dat de persoon niet het vereiste niveau van het Nederlands behaalt, verwijst de sociale verhuurder die persoon door naar het bevoegde Huis van het Nederlands. In dat kader zal de sociale verhuurder een opleiding krijgen van het Huis van het Nederlands, om aan de objectiviteitsvereisten te beantwoorden.
Als reactie op uw vraag of deze materie volledig onder verantwoordelijkheid van de sociale verhuurder valt, kan ik duidelijk zijn. Er is sprake van een gedeelde opdracht met de Huizen van het Nederlands. De aangestelde van de sociale verhuurder kan uitsluitend een positieve beslissing uitbrengen. In geval van twijfel wordt de kandidaat-inschrijver of de kandidaat-huurder doorverwezen naar het Huis van het Nederlands voor verdere testing.
Het verlenen van deze bevoegdheid aan de sociale verhuurders wordt verbonden aan enkele voorwaarden. Ten eerste worden de nadere modaliteiten van deze bevoegdheidsverlening vastgelegd in een afsprakenkader tussen de minister bevoegd voor Wonen, de Huizen van het Nederlands en de sociale verhuurders. Ten tweede moeten de aangestelde werknemers van de sociale verhuurders een opleiding volgen met betrekking tot het beoordelen van het taalniveau van de kandidaat-huurder vooraleer ze vaststellingen in die zin mogen doen. Deze werkwijze garandeert dat enkel de kandidaat-huurders waarbij twijfel rijst over de taalkennis, worden doorverwezen naar een Huis van het Nederlands. De overige gevallen, waarbij klaarblijkelijk geen probleem is met de kennis van de taal, kunnen rechtstreeks door de sociale verhuurder worden afgehandeld middels de standaardtest. Hiervoor is immers de specifieke expertise van het Huis van het Nederlands niet nodig, wat impliceert dat het dossier van de kandidaat-huurder sneller kan worden afgehandeld zonder verdere onnodige doorverwijzing.
Mijnheer De Craemer, zoals al aangehaald, krijgen de medewerkers van de sociale verhuurders die de testing uitvoeren eerst een degelijke opleiding alvorens een taaltest te mogen afnemen. Deze opleiding is dezelfde voor alle betrokken sociale verhuurders en wordt georganiseerd door de Huizen van het Nederlands. In dat licht worden de verschillen tussen de sociale verhuurders uitgesloten, en zal de taaltest identiek verlopen, ongeacht de aard van de sociale verhuurder. Dan hebben we het over de SHM's, de SVK's, OCMW's enzovoort.
Het is de bedoeling dat de medewerkers van de sociale verhuurders de kandidaat-huurders waarvan onomstotelijk kan worden vastgesteld dat ze het Nederlands machtig zijn, als geslaagd beoordelen. Op deze manier zal het leeuwendeel van de kandidaat-huurders niet meer worden doorverwezen naar een Huis van het Nederlands, wat meer ruimte geeft aan de Huizen voor het behandelen van de meer complexe dossiers. Ik denk dan aan de mensen in het kader van inburgering en degenen die echt Nederlandsonkundig zijn. Dat is ook de corebusiness van de Huizen van het Nederlands. Maar ik wil hier nogmaals benadrukken dat bij twijfel de kandidaat-huurder steeds zal worden doorverwezen naar het plaatselijke Huis van het Nederlands. Als iemand zegt dat hij eigenlijk behoorlijk Nederlands spreekt en niet akkoord gaat met het negatieve oordeel van de medewerker van de huisvestingsmaatschappij, zal het Huis van het Nederlands de knoop doorhakken.
Mijnheer De Craemer, ik kan u volledig geruststellen over het niveau van de taaltest. Het betreft hier het aanleren van een eenvoudige standaardtest, waarbij de sociale verhuurders deze expertise op korte termijn zullen kunnen opbouwen. Deze meer eenvoudige afhandeling komt er onder meer op vraag van de sociale verhuurders en zal de kernopdrachten niet onder druk zetten.
Als antwoord op de laatste vraag ten slotte kan ik stellen dat, als de huidige procedure zou worden gehandhaafd, het duidelijk is dat een versterking van de Huizen van het Nederlands nodig is. Deze optie is evenwel niet aan de orde. De middelen voor subsidiëring werden immers reeds de laatste twee jaren verhoogd met 1,5 miljoen euro. Deze opeenvolgende verhogingen werden verantwoord door de toekenning van bijkomende opdrachten aan de Huizen van het Nederlands, onder meer in het kader van de uitvoering van de doelgroep van het Vlaamse inburgeringsbeleid, het nieuwe decreet betreffende het volwassenenonderwijs en de nieuwe Vlaamse Wooncode.
De keuze om de rol van de huizen te vergroten zou impliceren dat ze structureel belast worden met het nagaan van de taalkennis bij kandidaat-huurders die de taal al machtig zijn. Dat ligt niet in de lijn van de kernopdrachten van de Huizen van het Nederlands. Deze werkwijze werd uitgewerkt in overleg met de Huizen van het Nederlands, die hebben aangegeven er volledig mee akkoord te gaan. In het kader van de nieuwe procedure is daarom geopteerd om de Huizen van het Nederlands enkel de dossiers te laten opvolgen van de personen bij wie er twijfel bestaat over hun taalkennis. In deze dossiers is de expertise van de huizen immers onontbeerlijk. Het merendeel van de groep betreft mensen met een Vlaamse achtergrond die hun diploma niet meer vinden of het op een of andere manier zijn kwijtgespeeld.
De procedure loopt op dit ogenblik. Het besluit ligt al bij de Inspectie van Financiën. Het moet wel nog voor het reces worden voorgelegd aan de Raad van State.
De voorzitter: De heer De Craemer heeft het woord.
De heer Gino De Craemer: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. U hebt een keuze gemaakt en ik kan me daarin vinden. U reikt een plausibele oplossing aan voor de problemen die zich hebben gesteld. Wanneer dit ook op decretaal vlak in orde wordt gebracht voor het reces, dan zie ik geen enkel probleem.
De voorzitter: Het incident is gesloten.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, de Vlaamse Regering heeft in 2004 beslist om het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk te hanteren als basiscriterium om de prioriteit te bepalen bij de aanleg van nieuwe fietspaden. Het belang van dit netwerk is zo groot omdat het functioneel is. Het maakt het mogelijk om het traject thuis-werk of thuis-school makkelijk en veilig af te leggen. Het is een mooi instrument. Het wordt ook provinciaal aangestuurd. Ik zie geen enkele reden om af te stappen van dat netwerk als beleidsinstrument en -kader.
De Vlaamse Regering heeft in 2004 beslist om ervoor te zorgen dat er jaarlijks zeker 60 miljoen euro wordt besteed aan de aanleg van fietspaden. Mijnheer Koninckx, ik kan u geruststellen. De 30 miljoen euro voor de modules 11, 12 en 13 wordt jaar na jaar vastgelegd. Ik kan u het overzicht bezorgen, het ene jaar is dat wat minder, het andere jaar wat meer. Dat lukt zonder veel problemen. Er zijn knelpunten, maar de vastleggingen lukken.
De 20 miljoen euro die worden toebedeeld aan AWV komt inderdaad in een grote pot. Die pot bedraagt 100 miljoen euro voor de zwarte punten en 260 miljoen euro voor de gewone investeringen in de wegen. We hebben dus een totaalbudget van 360 miljoen euro waarvan zeker 20 miljoen euro naar de aanleg van fietspaden moet gaan. Dat gebeurt ook. Die parameters worden gehaald. Het is wel zo, als een gewestweg volledig heraangelegd wordt, moet men het bedrag voor het fietspad uit de grote aanbesteding gaan plukken.
Sinds 2006 wordt 10 miljoen euro vrijgemaakt voor het Fietsfonds. Dat fonds wordt samen met minister Van Brempt beheerd. De start verloopt wat aarzelend, maar nu beginnen gemeenten het Fietsfonds te kennen. Het is een prachtig instrument om op lokale wegen die deel uitmaken van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk, tot 80 percent subsidies te krijgen op het eigen lokale patrimonium. We moeten de komende maanden zeker zorgen voor een informatieronde om de gemeenten ertoe aan te zetten de middelen uit het Fietsfonds te gebruiken. In 2006 werd de helft van de middelen besteed, in 2007 minder. Ik leg de oorzaak een beetje bij de start van de nieuwe legislaturen en bij het investeringsritme dat nog op gang moet komen. In elk geval werd met minister Van Brempt de afspraak gemaakt om de niet- bestede middelen te investeren in fietspadgerelateerde projecten van het Vlaamse Gewest. Het is de bedoeling dat de middelen vanaf dit jaar volledig besteed worden. We proberen de gemeenten ertoe aan te zetten om er gebruik van te maken, want ze vormen een belangrijke stimulans voor het realiseren van het bovenlokale netwerk.
Mijnheer Glorieux, u vraagt hoe het nu zit met het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. Ik geef u wat cijfers mee. Het netwerk is 11.700 kilometer lang en daarvan ligt 3800 kilometer op gewestwegen en 6700 op gemeentewegen. Als we de kwaliteit bekijken, zien we dat op de gewestwegen op 650 kilometer nieuwe fietspaden moet worden aangelegd en dat 1900 kilometer fietspad te optimaliseren is. Dat laatste betekent dat er wel een fietspad is, maar dat er nog aan gewerkt moet worden. Een voorbeeld daarvan is een fietspad dat met stippellijntjes op de weg werd afgebakend en beter wordt vervangen door een vrijliggend fietspad. Ook op de gemeentewegen moeten voor een paar kilometer nog werken worden uitgevoerd.
U vraagt hoe we alles zullen realiseren. Het antwoord is vrij eenvoudig: ofwel via de doortochtprojecten, een budget van het Vlaamse Gewest, ofwel via de drie modules, dat is het bedrag van 30 miljoen euro per jaar. Tot eind 2007 werd 261 miljoen euro vastgelegd. Voor de modules is er een knelpunt. Vastleggen van middelen is één zaak, maar de realisatie verloopt te traag. Dat ligt niet aan de gemeenten of aan het Vlaamse Gewest, maar aan de problemen die men ondervindt op het terrein, zoals onteigeningsprocedures die heel lang aanslepen. Iedereen die lokaal actief is, weet dat die procedures jaren vertraging kunnen veroorzaken, zeker langs een gewestweg met 150 eigenaars die allemaal een klein stukje onteigend moeten worden. Een ander probleem zijn de nutsleidingen. Fietspaden worden immers aan de kant van de weg aangelegd en daar bevinden zich in veel gevallen nutsleidingen. De verplaatsing ervan is een voorbereidend werk dat moet gebeuren. We moeten proberen om de projecten waarvoor middelen werden vastgelegd, te versnellen. Dat moet onder meer bij de comités van aankoop, die nu nog federaal georganiseerd zijn.
U vroeg me ook wat ik zal doen met de modules 11, 12 en 13. Ze bevatten positieve elementen en de middelen worden elk jaar vastgelegd, maar het lijkt me niet onverstandig om na tien jaar werken met dergelijke modules eens een evaluatie te maken en te bekijken voor welke zaken het Vlaamse Gewest de teugels beter opnieuw zelf in handen neemt. In elk geval werd al een pak middelen vastgelegd en we moeten er in de eerste plaats voor zorgen dat die fietspaden gerealiseerd worden.
U vroeg ook naar de veiligheid op rotondes. Ik heb het probleem bekeken. U weet dat we werken aan een herziening van het vademecum rotondes. Het oude bestaat tien jaar en dat is een geschikt ogenblik om te evalueren. We merken dat de eerste types niet meer voldoen. Bij die types werd een vrijliggend fietspad naast de rotonde aangelegd, maar daarbij werd over het hoofd gezien dat een automobilist vaak geen goed zicht heeft op de fietser die net naast de rotonde fietst. Bij de nieuwe types worden de vrijliggende fietspaden mooi haaks gelegd. We leren echt wel uit de ervaringen van het verleden. Het is evident dat we de fouten uit het verleden niet herhalen bij het aanleggen van vrijliggende fietspaden naast rotondes.
Die kans is natuurlijk niet zo groot, omdat elk fietspadgerelateerd project van het gewest door een provinciale auditcommissie moet. In feite moet gewoon elke gewestweg die heringericht wordt, door zo'n provinciale auditcommissie. De zachte weggebruiker wordt daar sowieso in meegenomen. Dat is dus een garantie dat er ook naar die zachte weggebruiker gekeken wordt.
U hebt het over een masterplan voor de fiets, maar ik ben bang dat we op die manier alles opnieuw in hokjes gaan stoppen. Een fietspad ligt altijd naast een weg en onder die weg liggen er riolen. De gemeenten staan de komende jaren dus voor enorme uitdagingen. Ik vind het belangrijk dat het fietspad geïntegreerd wordt in elke investeringsbeslissing: als men de riolen opnieuw aanlegt, moet men ook rekening houden met een eventuele heraanleg van het fietspad.
In Dendermonde bijvoorbeeld gaat men naar aanleiding van het herstel van de sluis een fietspasserelle aanleggen over de sluis, waardoor een oude, steile fietsbrug buiten gebruik kan worden gesteld. Dat is een mooi voorbeeld van dergelijke integratie. Dit initiatief wordt in geen enkele statistiek opgenomen, maar zorgt er wel voor dat het comfort voor de fietser verbeterd wordt.
Er zijn heel wat vastgelegde middelen die dringend uitvoering vragen op het terrein. Ik hoop dat we in de komende periode een aantal knelpunten, onder andere met betrekking tot die onteigeningen, kunnen oplossen.
Mevrouw de minister, is het mogelijk om, naast de oplijsting van het aantal kilometers dat nog moet worden aangelegd, een prioriteitenlijst op te stellen en aan te geven wat de echt gevaarlijke punten zijn voor fietsers die prioritair zullen worden aangepakt?
De conclusies en de cijfers in verband met rotondes kloppen natuurlijk wel, maar ik wil toch waarschuwen voor een te negatief beeld. De aanleg van rotondes is een van de meest verkeersveilige ontwikkelingen die we de laatste tien jaar hebben gekend. Bij deze cijfers gaat het om sommige locaties en sommige types van rotondes waarbij we inderdaad opmerkzaam moeten zijn. We mogen dus geen algemene negatieve sfeer creëren rond die rotondes omdat sommige rotondes op sommige locaties slecht zijn voor fietsers.
Mevrouw de minister, het gaat inderdaad niet om een negatieve sfeer rond rotondes in het algemeen, maar wel om de situatie van fietsers op rotondes, die op dit ogenblik wel degelijk negatief geëvalueerd wordt. Daarom is het inderdaad noodzakelijk dat daar bij de aanleg van nieuwe rotondes rekening mee wordt gehouden en dat men technieken ontwikkelt die de situatie voor de fietsers veiliger maken.
Zelfs als we alle aanbestedingen en projecten die op stapel staan in ogenschouw nemen, zitten we nog maar aan een fractie van het aantal fietspaden dat zou moeten worden aangelegd. Als we dan de enorme lijst zien die de burgers de afgelopen dagen zelf hebben aangebracht in de krant, moeten we besluiten dat er nog een veel groter aantal fietspaden is dat moet worden verbeterd of aangelegd.
Er is dus nog meer nodig dan wat we vandaag al doen. Daarom lijkt het mij beter dat u zoveel mogelijk initiatief naar u toe trekt, om mogelijke problemen of inertie op andere vlakken zoveel mogelijk uit de weg te gaan.
De heer Schoofs heeft het woord.
Mevrouw de minister, ik sluit me aan bij de uitleg die u geeft voor de vertraging die wordt opgelopen bij de aanleg van fietspaden. De verwerving van de grond is voor alle overheden een probleem. Het ligt dus niet zozeer aan de middelen die daarvoor moeten worden vrijgemaakt. Misschien moet in dat verband worden nagegaan of de procedure nog kan worden vereenvoudigd zonder afbreuk te doen aan de rechten van de eigenaars.
Ik wil echter nog een punt toevoegen aan de discussie. Het standpunt van het BIVV bij monde van de heer De Dobbeleer luidt: "Op doorgangswegen waar auto's 50 kilometer per uur mogen rijden, moeten ze gescheiden worden van de fietsers."
Dat staat haaks op de tot op heden gevoerde politiek terzake. Het vademecum dat tien jaar oud is, is inderdaad misschien aan aanpassing toe. De afgelopen jaren is de snelheid op veel doorgangswegen teruggebracht tot 50 kilometer per uur. Op diezelfde doorgangswegen is het intensieve verkeer van fietsers echter onafgebroken gebleven. Ik weet niet of we toch niet op bepaalde doorgangswegen moeten afwijken van die formule om bij 50 kilometer per uur altijd mengverkeer toe te laten. We moeten misschien een signaal geven aan de studiebureaus en bijkomend onderzoek vragen.
In de dorpskernen waar mengverkeer wordt toegepast en waar er veel stilstaand verkeer is voor auto's, betekent dat in vele gevallen een hindernis voor de fietsers. Ook daar is mengverkeer dus niet zaligmakend. Als we de fiets willen promoten, dan moeten we ervoor zorgen dat de fietsers zich sneller kunnen verplaatsen dan de wagens.
De heer Peeters heeft het woord.
In de commissie voor Openbare Werken hebben we twee jaar geleden een evaluatie gemaakt van mobiliteitsconvenants met de bijbehorende modules. De leden van de commissie zullen zich ongetwijfeld herinneren dat daar een diepgaande discussie, analyse en evaluatie over hebben plaatsgevonden.
Mevrouw de minister, u hebt gelijk voor wat de onderbezetting van het aankoopcomité betreft. Het gaat onder meer over gecombineerde dossiers, rioleringsdossiers, zowel ondergronds als wat de boveninrichting betreft, doortochten, fietspaden, verlichtingsarmaturen enzovoort. Al die zaken zitten in verschillende modules en geven aanleiding tot administratieve beslommeringen en vertragingen.
Mevrouw de minister, ik hoor u graag zeggen dat het mobiliteitsconvenant moet worden geëvalueerd. Het lijkt me verstandig om de afdeling Wegen en Verkeer opnieuw meer verantwoordelijkheid te geven voor de aanleg en de verbetering van de fietspaden. Ik ben ervan overtuigd dat zij de eindverantwoordelijken zijn. Zij kunnen dat misschien sneller en efficiënter doen dan sommige gemeenten. Ik pleit er tegelijkertijd ook voor dat de gemeenten zeker module 13 moeten kunnen behouden. Er moet immers een zekere graad van vrijheid blijven waarbij de gemeenten kiezen voor bijvoorbeeld de veiligheid van de fietsers via fietspaden langs gewestwegen.
Het lijkt me een goed idee om het in de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie nog eens te hebben over bijvoorbeeld module 11 waarbij opnieuw meer verantwoordelijkheid wordt gegeven aan het Vlaamse Gewest.
We hebben misschien ook het slechtste fietspad.
Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 06/05/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Van den Eynde tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de negatieve gevolgen van verkeersdrempels
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de verkeersdrempels in Vlaanderen zijn al meermaals het onderwerp van discussie geweest. Eén ding staat vast: de verkeersdrempel heeft één positief effect. Het is namelijk momenteel blijkbaar de enige effectieve verkeersremmende maatregel, die bovendien op grote schaal wordt toegepast in Vlaanderen.
We moeten echter durven zeggen dat de negatieve gevolgen des te groter zijn. Meermaals komt het voor dat de vervoersmaatschappij De Lijn de gemeentebesturen aanschrijft over de slecht aangelegde verkeersdrempels. Die verkeersdrempels geven bij vele autobussen een schokeffect bij het overrijden ervan. Dat fenomeen doet zich ook voor bij verkeersplateaus. In vele gevallen worden ook de autobussen beschadigd. Ook voor de hulpdiensten, zoals de brandweer en ziekenwagens, vormen verkeersdrempels een moeilijk te nemen hindernis. Een ander negatief effect is dat vele omwonenden lawaaioverlast hebben door de schokken die de voertuigen ondervinden bij het overrijden van een verkeersdrempel. Bovendien vertonen vele huizen van mensen die in de omgeving van een verkeersdrempel wonen, scheuren of barsten.
Naast al deze visuele negatieve effecten, hebben verkeersdrempels toch ook een negatieve invloed op ons milieu. Zo bleek uit een studie van de Vrije Universiteit Brussel dat bij het overrijden van een verkeersdrempel de kans op luchtverontreiniging met 75 percent toeneemt. Ondertussen werd aan alle Vlaamse gemeenten een softwarepakket aangeboden waarmee kan worden nagegaan op welke plaatsen in de gemeente een grote hoeveelheid fijn stof aanwezig is, maar of dit softwarepakket nu wordt gebruikt in de strijd tegen het fijn stof, is een andere vraag.
De financiële gevolgen van slechte verkeerdrempels in Vlaanderen zijn ook groot. Er is de schade aan de huizen. Er is de heraanleg van de verkeersdrempels, wat toch telkens een flinke hap betekent uit het gemeentebudget voor de onderhoud van wegen, waardoor andere belangrijke projecten eigenlijk opzij worden geschoven. Maar er is ook de beschadiging aan de bussen van De Lijn. Dat wil ik toch even benadrukken. Het gaat hoofdzakelijk over de harmonicabussen van het type AG300. Ondertussen zijn er al meermaals aanpassingen moeten gebeuren bij 383 bussen, die telkens worden beschadigd wanneer ze over een verkeersdrempel rijden.
Gelet op de grote hoeveelheid negatieve effecten is het absoluut noodzakelijk om in de toekomst het beleid ten aanzien van verkeersremmende maatregelen te herzien. Het lijkt me dan ook zinvol om een soort wegcode in te voeren die bepaalt wanneer verkeersdrempels aangewezen zijn en wanneer niet. Momenteel leggen veel gemeenten al te vlug verkeersplateaus aan, terwijl dat niet steeds noodzakelijk is. Men denkt al heel snel dat een verkeersdrempel of -plateau de ultieme maatregel is tegen snel verkeer, maar meestal is het omgekeerde waar: veel chauffeurs zijn geneigd om nog wat meer gas te geven om sneller aan de volgende verkeersdrempel te komen.
Het blijft ondertussen zoeken naar alternatieve verkeersremmende maatregelen. Vele gemeentebesturen zijn immers al gauw geneigd om die gemakkelijkste oplossing van het aanleggen van een verkeersdrempel of verkeersplateau te kiezen. In Nederland hebben diverse gemeenten ondertussen een flexdrempel ingevoerd, die wel een verkeersremmend effect heeft en bovendien een aantal negatieve gevolgen van het overrijden van een verkeersdrempel wegneemt. Minister-president Peeters antwoordde op een vraag van een collega hierover dat het project in Nederland zou worden gevolgd, maar tot nu toe blijft het naar mijn gevoel hierover nog steeds stil. Organisaties zoals FEBIAC hebben in het verleden eveneens al een lans gebroken voor een doeltreffend verkeersdrempelbeleid; maar tot op vandaag blijft het aantal verkeersdrempels in Vlaanderen groeien, en daarmee ook de negatieve gevolgen ervan.
Mevrouw de minister, werd er door de Vlaamse Regering een onderzoek gevoerd naar het verkeersdrempelbeleid in Vlaanderen? Zo ja, wat zijn de bevindingen? Zo neen, dan hoop ik dat u naar aanleiding van deze vraag overweegt een nieuw onderzoek op te starten. Werd het project in Nederland gevolgd? Wat zijn de resultaten hiervan? Kan een particulier die schade ondervindt aan zijn wagen ten gevolge van het wettelijk overrijden van een verkeersdrempel, de gemeente hiervoor verantwoordelijk stellen? Inwoners kunnen wel de gemeente verantwoordelijk stellen als ze over een slecht aangelegd voetpas vallen.
Op welke manier wordt de problematiek van de verkeersdrempels inzake milieuverontreiniging gevolgd? Denkt u bijvoorbeeld dat het softwarepakket dat hiervoor ter beschikking werd gesteld, wel voldoende wordt gebruikt in de strijd tegen fijn stof? Lijkt het volgens u niet noodzakelijk om de gemeenten, maar vooral ook de studiebureaus, die toch wel massaal bepalen hoe de straten er in bepaalde gemeenten uit moeten zien, duidelijk te maken wanneer het echt aangewezen is om verkeersdrempels te plaatsen, om zo die massale aangroei van verkeersdrempels af te remmen?
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van den Eynde, zoals u wellicht weet, wordt in Vlaanderen een beleid gevoerd dat gericht is op het vergroten van de verkeersveiligheid. Het beheersen van de daadwerkelijk gereden snelheid is een belangrijk element van dit beleid. Om die snelheid te beheersen, bestaat er een reeks maatregelen die vooral betrekking hebben op de drie klassieke componenten, namelijk de weg, de wagen en de bestuurder. Vaak worden de maatregelenpakketten ook aangeduid met de klassieke drie E´s, namelijk education, wat we kunnen vertalen als opvoeding en sensibilisering, enforcement, wat handhaving betekent, en engineering, waarmee de technische aspecten van de weg en het voertuig worden aangeduid. Die elementen en componenten zijn ook terug te vinden in het Vlaams Verkeersveiligheidsplan van minister Van Brempt.
De drempels behoren tot de componenten ´weg´ en ´engineering´. Het zijn de oudste en ook de meest verspreide ingrepen. Er is hierover geen speciaal onderzoek uitgevoerd, maar ze worden aangevuld met een hele reeks andere maatregelen of onderzoeken naar de haalbaarheid op grote schaal, zoals een nog intensere sensibilisering van alle weggebruikers, snelheidscamera´s en de intelligente snelheidsaanpassing op de wegen. Vanuit mijn bevoegdheid als minister van Openbare Werken, die eveneens de bevoegdheid voor het beheer en de aanleg van gewestwegen behelst, kan ik stellen dat verkeersdrempels sowieso nagenoeg niet voorkomen langs de gewestwegen. Die wegen hebben immers in eerste instantie een stroomfunctie voor het verkeer, wat helemaal niet strookt met de plaatsing van verkeersdrempels en andere belemmeringen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar dat is het principe.
Ik heb wat informatie bij over dat flexdrempelproject, daar dit me wel interesseerde. U hebt die informatie echter wellicht ook. Dat wordt gevolgd, maar het is een beetje te vroeg om daar nu al definitieve besluiten uit te trekken. Omwille van een aantal technische aspecten twijfelen we immers nog of die flexdrempels op grote schaal kunnen worden toegepast in Vlaanderen. Het is dus nuttig om dat project nog even van nabij te volgen, om dan te zien of het al dan niet kan slagen.
Dan was er de vraag over de particulieren. De klassieke verkeersdrempels zijn zo opgevat dat ze veilig moeten kunnen worden overschreden met de vereiste snelheid. In de meeste gevallen is dat 30 kilometer per uur. Een drempel die volgens de vigerende voorschriften is aangelegd en ook voldoet aan deze voorschriften, zal vrijwel zeker geen schade veroorzaken aan het voertuig. Er bestaan trouwens voorschriften om in principe geen drempels toe te passen op wegen die door het openbaar vervoer worden gebruikt. Indien een wagen die met een snelheid van 30 kilometer per uur over een drempel rijdt, toch beschadigd zou worden, dan kan de bestuurder uiteraard niet worden belet om ter zake een schade-eis in te dienen bij de wegbeheerder.
Vervolgens was er de vraag over CAR Vlaanderen en het volgen van de milieuverontreiniging. CAR is een afkorting van ´Calculation of Air pollution from Road Traffic´. CAR Vlaanderen is een eenvoudig modelletje waarmee op een snelle manier een inzicht kan worden verkregen in de luchtkwaliteit in straten en langs verkeerswegen. Het is niet het meest nauwkeurige model dat beschikbaar is voor de berekening van concentraties langs verkeerswegen. Hiervoor zijn uitgebreidere analytische of numerieke modellen beschikbaar of kunnen we een windtunnelonderzoek uitvoeren. De concentraties in straten en langs wegen kunnen ook worden vastgesteld met behulp van metingen. Het CAR Vlaanderenmodel kan heel specifiek worden gebruikt voor het krijgen van inzicht in de huidige luchtkwaliteit in de straat of langs een weg, voor het zichtbaar maken van de gevolgen van beslissingen op het gebied van het wegverkeer op de luchtkwaliteit en voor het krijgen van een gevoel van de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in de toekomst. CAR Vlaanderen is niet geschikt voor het voorspellen van de effecten van verschillen in de configuratie van weg en gebouwen op de luchtkwaliteit. Het model laat niet toe om op het detailniveau van een verkeersdrempel te gaan berekenen wat de invloed ervan is.
Zoals ik daarnet al zei, worden drempels steeds meer aangevuld met of zelfs vervangen door andere maatregelen zoals snelheidscamera´s en de intelligente snelheidsaanpassing op de wegen. Die maatregelen zijn over het algemeen, indien ze correct worden toegepast, ook gunstiger voor het leefmilieu op zich. Daarover bestaat weinig discussie.
Dan was er uw vraag er de gemeenten nog eens op te wijzen dat de groei van onnodige verkeersdrempels moet worden afgeremd. Ik wil u erop wijzen dat omwonenden tegenwoordig vrij mondig zijn. Bovendien zijn er heel wat onderhoudskosten verbonden aan die drempels en zijn er steeds vaker nuttigere alternatieven beschikbaar. Ik heb er zelf ook wat ervaring mee: dit alles spoort gemeenten vandaag toch wel aan om vrij omzichtig om te springen met het aanleggen van verkeersdrempels. Vandaar mijn aarzeling om aanbevelingen of reglementen ter zake uit te vaardigen. U haalt terecht één voorbeeld aan, maar heel dat vraagstuk welke maatregel het best wordt genomen op welke plaats, bevindt zich momenteel in een vrij snelle evolutie. Het is belangrijk die evoluties goed te volgen. Zo zal het drempelbeleid op een vrij natuurlijke wijze worden bijgestuurd.
De voorzitter: Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp eruit dat u de problematiek van de verkeersdrempels niet ervaart of bekijkt zoals ik dat ervaar en aangeef in mijn toelichting. Er is sprake van geluids- en milieuhinder. Dat zijn geen onbelangrijke problemen. Ik stel persoonlijk vast dat er op elk kruispunt tegenwoordig een verkeersplateau of verkeersdrempel is aangelegd. Blijkbaar is die maatregel massaal toegepast door studiebureaus om de verkeersveiligheid te vergroten. Ik ben helemaal niet tegen verkeersremmende maatregelen, maar er zijn goede alternatieven, zoals een verkeerslicht dat opspringt wanneer er te snel wordt gereden. Dat hoeft niet overal massaal te worden toegepast. Er moet goed worden bekeken, aan de hand van de wijze waarop de weg wordt ingericht, of het echt noodzakelijk is nog verkeersdrempels aan te leggen. De gevolgen zijn immers groot. Vooral zijn er die 380 bussen, waarvan het harmonicagedeelte telkens moet worden aangepast. Dat is niet weinig. Ik wou dat probleem toch maar even aankaarten.
Moet het aangegeven staan dat die drempels met een snelheid van 30 kilometer per uur moeten worden overschreden? Als dat niet is aangegeven, dan gelden de gewone verkeersbeperkingen. Als er een straat is waar 50 kilometer mag worden gereden en er is geen beperking opgelegd ter hoogte van die verkeersdrempel, dan rijd ik op een wettelijke manier over die verkeersdrempel. Als ik dan schade oploop, dan is de gemeente in principe wel verantwoordelijk. Dat is althans mijn redenering.
Minister Hilde Crevits: Ik heb u enkel gezegd dat de meeste van die klassieke verkeersdrempels ontworpen zijn om er met een snelheid van 30 kilometer per uur over te rijden. Dan heb ik het niet over plateaus, waar men helemaal op rijdt om er daarna weer af te rijden. Wie met een snelheid van 30 kilometer per uur over een drempel rijdt, kan eigenlijk geen schade hebben. Ik zeg niet dat dit een verplichting is, maar dat is het oorspronkelijke concept van die drempels.
Wat de bussen betreft: er is een richtlijn die stelt dat er beter geen drempels komen waar bussen langs moeten.
Mevrouw Marleen Van den Eynde: Verkeersplateaus vormen momenteel ook een probleem.
Minister Hilde Crevits: Dat is iets anders. We zitten op dezelfde golflengte wat het aanvoelen van het probleem van de drempels betreft. U stelt echter dat dit moet worden verboden, terwijl ik stel dat het probleem vanzelf aan het verdwijnen is. U haalt het probleem aan: mensen die om een drempel smeken, veranderen vaak van mening als die er is. In Brugge zijn er enkele dergelijke voorbeelden bekend. Daar worden de drempels weer weggehaald, omdat het vroeger beter was. Er is het remmen van de wagen, het daarna opnieuw optrekken enzovoort. Ik herken vele van de door u gemelde zaken, maar het is volgens mij van belang dat we de markt van de alternatieven zeer goed volgen en die alternatieven ook gaan promoten. Gemeenten die bijvoorbeeld vragen hebben over de uitstoot, kunnen perfect binnen de samenwerkingsovereenkomst inzake leefmilieu een dossier indienen voor een project om heel specifiek op bepaalde heikele plaatsen te gaan meten. Die mogelijkheden bestaan. Het lijkt me goed om dat zeer goed te volgen en daarover goed te communiceren.
De voorzitter: Het incident is gesloten.
Wat de kilometers betreft, ben ik zeer duidelijk geweest.
Mijnheer Peeters, wat module 13 betreft, hebt u gelijk. Daar wordt wel over geklaagd, maar ze wordt jaar na jaar vastgelegd. Dat betekent toch dat er gemeenten zijn die geïnteresseerd zijn om die module te gebruiken en er mooie zaken mee te realiseren. Voor module 11 en 12 is er minder interesse dan vroeger. Dat komt misschien omdat veel projecten echt wel gecombineerd zijn.
Mijnheer Schoofs, u had het over het gemengd verkeer. Ik houd daar uiteraard rekening mee. Op dit moment wordt het vademecum herzien. De idee is steeds geweest om in zones waar traag wordt gereden - zone 30, zone 50 - gemengd verkeer mogelijk te maken. Het verkeer moet daar niet perse worden gescheiden. Ik deel de bevoegdheid daarover met minister Van Brempt.
Ik heb er geen zicht op of de provinciale auditcomités al dan niet afwijkingen toestaan op dat principe. Ik vermoed van wel. Ik heb er echter geen concrete cijfers over.
Er wordt gezegd dat heel wat kilometers nog niet gerealiseerd zijn. Ik wil daar toch een opmerking bij maken. Voor het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk moet er geen 11.700 kilometer fietspaden worden aangelegd. Heel wat lokale wegen die als alternatief dienen voor een grote weg, maken daar deel van uit. Wie denkt langs een landelijke weg een fietspad te moeten realiseren, heeft het verkeerd voor. Er is maar een beperkt aantal wegen waar echt een fietspad moet worden aangelegd. Het is uiteraard de bedoeling dat we in eerste instantie werk maken van het wegwerken van de ontbrekende schakels en van de gevaarlijke punten.
Tot voor kort hadden we nog geen GIS-toepassing van het functioneel fietsroutenetwerk. Ik moet aan minister Van Brempt vragen of die nu al operationeel is. Dat betekent dat we nog niet via de computer konden nagaan wat al was gerealiseerd en wat nog niet. In het voorjaar van dit jaar zou dat klaar moeten zijn. Ik vermoed dat de oplossing nakend is. Dat zal ons toelaten om de echt grote knelpunten te detecteren en na te gaan hoe de werken vooruit gaan.
Mijnheer Glorieux, u zegt dat de mensen op de site nog veel meer fietspaden vragen. Eén zaak is hier niet aan bod gekomen, namelijk het onderhoud. Heel wat klachten gaan over bestaande fietspaden die er niet optimaal bij liggen. Meer dan vroeger moet het Vlaamse Gewest daar aandacht voor hebben. We hebben een zeer goede handleiding om fietspaden te onderhouden. Het zou nuttig zijn die gegevens ter beschikking te stellen van de gemeentelijke overheden.
Het incident is gesloten.