Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
De heer Verstreken, verslaggever, heeft het woord.
De commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media organiseerde op 14 februari de bespreking en stemming van dit voorstel van decreet. Op 12 februari werd hierover een hoorzitting georganiseerd met vertegenwoordigers van de Raad voor Volksontwikkeling, het Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk (SoCiuS), en de Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV).
Ook het Rekenhof werd uitgenodigd om toelichting te geven bij zijn rapport over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-culturele volwassenenwerk en om aan te geven of dit voorstel van decreet tegemoet kwam aan de aanbevelingen die het in zijn rapport had gesteld. Namens de indieners gaf de heer Caron een toelichting bij dit voorstel van decreet.
Ik kom nu tot de algemene bespreking. Namens de Groen!-fractie betreurde de heer Stassen dat een aantal tekortkomingen aan het oorspronkelijke decreet van 2003, die er volgens hem enkel gekomen waren om budgettaire redenen, niet werden verholpen met dit voorstel van decreet, terwijl de huidige Vlaamse Regering wel voldoende budgettaire ruimte heeft. De toenmalige indieners hadden bijvoorbeeld gekozen om de niet-formele educatie niet in de definitie, maar wel in de uitvoering van het decreet te beperken tot de autonome levenssfeer. Niet-formele educatie gaat immers verder dan alleen de vrije tijd.
Meer middelen zouden de positie van het sociaal-culturele werk ten aanzien van de formele educatie kunnen versterken, aldus de heer Stassen. Hij benadrukt de positieve verwezenlijkingen van het oorspronkelijke decreet: de stap van kwantiteit naar kwaliteit, het planmatige werken en de oprichting van de regionale volkshogescholen.
Hij is wel tevreden dat door dit voorstel van decreet de maatstaf niet langer de planningsintentie is, maar wel de planningsuitvoer. De consequentie is dat de rol van de administratie groter wordt en dat het parlement het heft in handen krijgt bij de bepaling van het budget voor deze belangrijke sector. De verdeling van de middelen over de werksoorten kan immers pas gebeuren na een parlementaire bespreking. De discussie over de middelen zal volgens de heer Stassen pas in 2010 losbarsten. De sector zal moeten aantonen waarom hij de budgetten nodig heeft, maar zal ook parlementsleden aan zijn kant moeten krijgen.
Mevrouw De Lobel beklemtoont namens de Vlaams Belangfractie dat door dit voorstel van decreet een aantal verbeteringen worden aangebracht aan het oorspronkelijke decreet van 2003. Het is goed dat kwantiteit vervangen wordt door kwaliteit, al is dat heel wat moeilijker te beoordelen en te meten. Een aantal bezwaren van Vlaams Belang tegen het decreet van 2003 gelden nog altijd, onder meer dat nog steeds dezelfde woorden onduidelijk omschreven zijn, zoals 'maatschappelijke relevantie'.
Ook de mate waarin de organisaties de beleidsprioriteiten van de minister moeten volgen, roept vragen op, onder meer ook betreffende de manier van beoordeling. Er wordt wel gezegd dat de migrantenverenigingen gelijkgeschakeld worden aan andere, maar de verenigingen die niet kunnen voldoen, krijgen toch uitzonderingsmaatregelen. In tegenstelling tot de sprekers op de hoorzitting vindt Vlaams Belang dat geen goede zaak. Vlaams Belang pleit voor de vastlegging van een einddatum voor de uitzonderingen.
De CD&V-fractie heeft volgens de heer Delva het voorstel van decreet mee ingediend omdat het een aantal belangrijke verbeteringen bevat die de sector ten goede komen. Een belangrijke wijziging is dat voortaan de reële werking beoordeeld wordt in plaats van de beleidsplannen. Daarvoor worden er visitatiecommissies opgericht. Dit evaluatiesysteem van visitatiecommissies met experts en administratie moet in overleg met de sector worden uitgebouwd.
Een tweede positieve evolutie is het optrekken van de subsidie-enveloppe voor de bewegingen. Het is ook goed dat het totale budget voor de uitvoering van dit decreet per beleidsperiode vastgelegd wordt en met aandacht voor de indexeringsproblematiek.
De administratieve vereenvoudiging wordt voortgezet, onder meer met de afschaffing van de onrechtstreekse subsidiëring van de belangenbehartiger FOV en de invoeging van de erkennings- en subsidiebepalingen van deze belangrijke partner in het sociaal-culturele veld in dit moederdecreet voor de sector.
De heer De Bruyn staat als mede-indiener namens de N-VA-fractie volledig achter het voorstel van decreet, temeer omdat de tekst na zeer intensief en constructief overleg tussen kabinet, administratie en sector tot stand is gekomen. De verdienste is dan ook voor hen. Ook N-VA is verheugd dat dit voorstel een aantal knelpunten en hiaten in het oorspronkelijke decreet van 2003 wegwerkt, zoals de gedwongen en geforceerde verhouding tussen de volkshogescholen en de gespecialiseerde vormingsinstellingen.
Positief is ook het verder verminderen van de planlast, door de beleidsplanning te herleiden tot de wezenlijke essentie ervan, namelijk het weergeven van de visie en de strategische beleidsopties van de organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk en het vastleggen van gecombineerde voortgangsrapportering. Aansluitend wordt bij de opvolging van de werking terecht meer de nadruk gelegd op de evaluatie op het terrein via bezoeken ter plaatse en overleg tussen de organisatie en een gemengd samengestelde visitatiecommissie.
Een ander belangrijk punt is de decretale verankering van de politieke discussie over de wederzijdse relatie, verwachtingen en vragen die de sector en een nieuwe Vlaamse Regering voor elke nieuwe beleidsperiode zullen moeten voeren.
De sector, bij monde van de FOV, drong tijdens de hoorzitting sterk aan op een periode van decretale rust. Dat blijkt ook uit sommige bepalingen in het voorstel die pas uitwerking hebben vanaf de vierde beleidsperiode, namelijk 2016-2020.
Een fundamenteel aspect uit het voorstel is de verdere uitwerking van de positionering van de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk in de uitdaging van het levenslang en levensbreed leren. Uiteraard mag dat alles niet leiden tot een te zeer economische en arbeidsmarktgerichte sector. Vooreerst is de educatieve functie breder dan dat en blijft het persoonlijke en emancipatorische aspect prioritair.
Er moet ook voldoende aandacht blijven voor de culturele en maatschappelijke activering en voor de gemeenschapsvormende functie. De combinatie van die vier factoren is juist eigen aan de sector.
De huidige minister moet volgens de heer De Bruyn initiatief nemen voor de gegevensregistratie en het onderzoek van de gegevens om de effecten van het beleid en de effecten van de sector op wetenschappelijk verantwoorde wijze in kaart te brengen.
Namens de Open Vld-fractie vindt de heer Schueremans de omslag in de bepaling van de subsidie-enveloppe een positieve evolutie. De beoordeling berust niet langer op een gepland beleid, maar op een uitgevoerd beleid. De inbreng van deskundigheid uit het werkveld in het evaluatieproces geeft waarborgen voor een adequate kwalitatieve deskundige beoordeling.
De planlastvermindering wordt verder doorgetrokken, onder meer door de beknopte omgevingsanalyse. Ook wordt kwaliteitszorg in de evaluatie van de organisatie een vast beoordelingselement.
Het jaarlijkse voortgangsrapport vervangt het dubbele systeem van jaarverslag en jaarplan. Bij de aanvang van de nieuwe beleidsperiode kan worden gediscussieerd over de kredieten die nodig zijn om de sociaal-culturele organisaties in staat te stellen de maatschappelijke uitdagingen aan te gaan.
Open Vld vraagt aandacht voor een aantal aspecten. Er zijn snelle uitvoeringsbesluiten nodig, en de sector moet goed geïnformeerd worden over de doelstellingen, de procedure en het verloop van de visitaties, over het verloop van het volledige beleidsplanningsproces met inbegrip van de timing, en over de opstelling van het jaarlijkse voortgangsrapport. Zij vragen ook wetenschappelijk onderzoek, monitoring en gegevensverwerking.
De heer Caron bespeurde in de hoorzitting een groot draagvlak voor het voorstel van decreet. Zowat alle sprekers bleven echter op de nagel van de niet-formele educatie kloppen. Enerzijds is het positief dat de notie informeel leren wordt opgenomen in de tekst en dat het uitgangspunt van het open aanbod in een autonome levenssfeer sterker wordt genuanceerd, zeker voor de vormingsprogramma's voor culturele multiplicatoren en voor kansengroepen. Anderzijds blijft het uitgangspunt van het open aanbod, de vrijwilligheid en de autonome levenssfeer voor discussie zorgen. Belangrijk is dat de overheid niet bepaalt wat een organisator mag of niet mag doen. De overheid kan wel een prioritaire subsidierelatie bepalen.
Het subsidievrije aanbod is vrij. De heer Caron meent dat het voorstel aan de bewegingen een eerbaar compromis biedt tussen continuïteit en verandering. Via evaluaties wordt de bestaande situatie verdisconteerd in de subsidietoekenning, maar het principe van een veranderlijke werking blijft aanwezig. Daarom is ervoor gekozen om het begrip erkennen niet te hanteren. De concrete uitvoering ervan zal blijken in de evaluaties.
Voor de volgende beleidsperiode zal iedereen, zowel de overheid, het steunpunt als de belangenbehartiging, voldoende onderbouw moeten creëren om het maatschappelijk debat te voeren over de globale financiering van deze sector.
De heer Vandenbossche wijst er namens sp.a op dat in 2001 geen overeenstemming kon worden bereikt over de al dan niet rechtstreekse ondersteuning van de belangenbehartiger, de FOV. Het is dus goed dat dit nu opgelost wordt.
Tijdens de artikelsgewijze bespreking werden door de indieners enkele amendementen ingediend. Daarvoor verwijs ik graag naar het schriftelijke verslag. Het geamendeerde voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk werd in de commissie aangenomen met acht stemmen voor bij drie onthoudingen. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Caron heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik kan kort zijn. De heer Verstreken was immers volledig in zijn verslag.
Met dit voorstel willen we vooral de rol van het verenigingsleven en van het middenveld in Vlaanderen en van de levensbrede educatie benadrukken. Op een aantal punten wordt rust geschapen ten aanzien van de sector. Er zijn wat meer zekerheden en wat minder onzekerheden over, bijvoorbeeld, een mogelijke subsidiedaling. De beoordelingsprocedures en de beleidsplanning zijn eenvoudiger, maar ook transparanter. Dat is een goede zaak.
Ik blijf erbij dat het onwaarschijnlijk belangrijk is dat we in Vlaanderen een sterk verenigingsleven hebben, en dat we dat ook koesteren. De sector heeft het immers niet gemakkelijk.
Het is erg belangrijk dat we in Vlaanderen naast de levenslange ook de levensbrede educatie stimuleren, en dat volkshogescholen en gespecialiseerde vormingsinstellingen daarvoor kunnen instaan. Het is bijzonder belangrijk dat het sociaal-cultureel werk een dynamiek in de samenleving brengt. Daarvoor blijven gesubsidieerde bewegingen nodig: 'they move and they change the society'. Ze hebben een aanjagende rol.
Bepaalde specifieke doelgroepen hebben een groot belang. Dat wordt in het voorstel nogmaals bevestigd. Ik denk aan het vormingswerk in de forensische setting, het vormingswerk voor personen met een handicap enzovoort.
Daarnaast is het ook van belang aandacht te besteden aan diversiteit en interculturaliteit. De overheid moet die beleidskeuze nadrukkelijker poneren.
Mevrouw De Lobel heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, met dit voorstel van decreet wordt een aantal technische en praktische verbeteringen beoogd van het oorspronkelijke decreet van 2003. Het houdt ook enige ingrijpende wijzigingen in van de beoordeling voor de subsidiëring. De fundamentele verandering van het oorspronkelijke decreet is het vervangen van een kwantitatieve beoordeling voor subsidiëring van organisaties, verenigingen, bewegingen, vormingsinstellingen door een kwalitatieve beoordeling. Dat is een zeer eerbaar streven, dat door iedereen wordt onderschreven.
Een kwantitatieve beoordeling heeft het voordeel vrij gemakkelijk, duidelijk en politiek-ideologisch neutraal te zijn. De zuivere optelling van telbare activiteiten of resultaten, het aantal openingsuren, het aantal gerealiseerde vormingsactiviteiten, het aantal deelnemers, het aantal gepubliceerde bladzijden, voor zover ze bewezen kunnen worden: daarover kan weinig discussie bestaan. De inhoud van dit soort werk op de kwaliteit beoordelen, is een heel andere kwestie.
Er is natuurlijks niets mis mee te kiezen voor een betere, maar ook moeilijkere weg. Deze nieuwe keuze betekende dan ook een hele omwenteling in 2003. Het oorspronkelijke decreet was niet voor niets het gevolg van veel debatten en discussies. Het lag dan ook voor de hand dat dit decreet na een eerste periode opnieuw grondig moest worden bekeken en, logischerwijze, gewijzigd.
De indieners stellen dat dit voorstel van wijzigingsdecreet zeker niet de aantasting van de fundamentele principes van het basisdecreet als uitgangspunt had. De sector vraagt, terecht, enige rust op het vlak van de decretale regelgeving.
Maar in de inleiding stellen de indieners ook dat er meer tijd nodig is om een aantal effecten van de beleidsoptie op hun reële waarde te kunnen schatten. Vandaag wordt geremedieerd aan het decreet, hoewel er nog altijd geen op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde evaluatie van de effecten van het decreet van 2003 voorhanden is. De vertegenwoordigers van de sector hebben tijdens de hoorzitting dan ook sterk aangedrongen op een evaluatie die is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Het Vlaams Belang kan zich daar volledig in terugvinden.
Zoals gezegd, werden bij dit voorstel een aantal technische en praktische punten gewijzigd en bepaalde ingrijpende wijzigingen doorgevoerd. De kleinere technische punten lijken ons stuk voor stuk verbeteringen in te houden. Een aantal herneemt trouwens voorstellen die in 2003 door de oppositie per amendement waren ingediend. Door het spel van meerderheid tegen oppositie werden ze toen echter weggestemd. Zo is er het schrappen van de voorwaarde om twee derde van de subsidies te besteden aan personeel. De argumentatie is dat de beoordeling van de werking maakt dat dit niet meer nodig is. Bij de beoordeling van de plannen deed dat echter evenmin ter zake.
De belangrijkste wijzigingen betreffen de omslag van denken in termen van beleidsplanning naar een evaluatie van de werking om de subsidie-enveloppe te bepalen. Het Vlaams Blok kan zich bij deze nieuwe benadering aansluiten. Op deze manier wordt het reëel gepresteerde veeleer dan al dan niet goed gepresenteerde of opgesmukte werkstukken met goede voornemens gewaardeerd. Bovendien biedt dit de betrokken organisaties meer tijd om zich op hun eigenlijke bestaansreden, namelijk hun eigenlijke werking, te concentreren. Er is terecht opgemerkt dat deze werkwijze een bijkomende last voor de administratie inhoudt. Indien de administratie hiertoe de nodige mogelijkheden ontvangt, vinden we dit een goede zaak.
Tijdens de hoorzitting zijn haast alle sprekers ingegaan op het ontbreken van een wetenschappelijk gefundeerde evaluatie van de effecten van het voorstel van decreet en op een belangrijk pijnpunt in het oorspronkelijk decreet dat in dit voorstel tot wijziging niet afdoende wordt aangepakt. Ten eerste, de niet-formele educatie blijft ook na de wijziging beperkt tot de autonome levenssfeer, oftewel de vrije tijd. We zijn het eens met de vele sprekers die tijdens de hoorzitting hebben opgemerkt dat het doelgebied van de niet-formele educatie breder is. Ten tweede, het feit dat de bewegingen wel worden gesubsidieerd, maar niet worden erkend, blijft een heikel punt. Ook op dit vlak is het Vlaams Blok het eens met de vele sprekers die dit tijdens de hoorzitting naar voren hebben gebracht. De bewegingen moeten, net als de overige werkvormen, voor erkenning in aanmerking komen. (Opmerkingen)
Mevrouw De Lobel, u hebt het al een paar keer over het Vlaams Blok in plaats van over het Vlaams Belang gehad.
Vroeger was het Vlaams Blok en nu is het Vlaams Belang. Het gaat echter om dezelfde mensen.
De bewegingen moeten, net als de overige werkvormen, op basis van duidelijke en sluitende criteria voor erkenning in aanmerking komen. Deze gerechtvaardigde vraag mag niet met een dooddoener als het antwoord van de minister op de opmerking van het Rekenhof worden weggewuifd. Ik citeer: "De essentie van de beweging bestaat erin om in de samenleving rondom een maatschappelijk relevant thema beweging te maken". Mocht de minister nog aanwezig zijn, zou ik hem kunnen verzekeren dat het Vlaams Belang op basis van deze definitie als beweging zou moeten worden gesubsidieerd. Niemand kan immers ontkennen dat we met betrekking tot een maatschappelijk relevant thema minstens beweging tot stand brengen.
Dit brengt me tot een andere blijvende zwakte van het voorliggend voorstel van decreet. De termen die worden gebruikt om criteria en bepalingen te omschrijven, zijn allesbehalve duidelijk, concreet en afgelijnd. Ze laten willekeur toe. Een voorbeeld hiervan is de hooggeprezen pluriformiteit. In het verslag staat te lezen hoe de sector hier zelf over oordeelt. Ik citeer de FOV: "Het blijft onduidelijk en arbitrair hoe de minister van Cultuur een subsidiebeslissing over die beweging mee afhankelijk laat zijn van de notie 'pluriformiteit in het bewegingslandschap'. Ofwel wordt deze term geobjectiveerd, ofwel wordt hij gewoon geschrapt."
Het Rekenhof heeft de vinger eveneens op de wonde gelegd: "De minister hanteerde dit begrip om een organisatie te subsidiëren die volgens de adviescommissie geen beweging was, noch de intentie had haar werking in die richting bij te sturen. Zij voldeed volgens de adviescommissie dus niet aan de decretale voorwaarden en hoorde niet in de subsidiëringsregeling thuis. Bovendien liet de minister na te verduidelijken hoe zijn afwijkende beslissing bijdroeg tot de blijvende pluriformiteit in de gesubsidieerde thematische werkingen." Dit betekent dat de minister zijn beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd.
Tot slot wil ik nog een tweetal voor ons belangrijke punten van kritiek naar voren brengen.
Ten eerste, het voorstel van decreet vermeldt een engagement ten opzichte van de door de Vlaamse Regering geformuleerde beleidsprioriteiten als een verplichting om te kunnen worden gesubsidieerd.
Daarmee wordt gezagstrouw als voorwaarde voor subsidiëring ingeschreven. Beleidsprioriteiten en beleidsplannen zijn per definitie politieke documenten van de op dat moment aan de macht zijnde meerderheid. We denken dat verenigingen en organisaties de kans moeten krijgen om dit te overstijgen.
Het zal u niet verwonderen dat een belangrijk pijnpunt de behandeling van de migrantenverenigingen blijft. Een van de belangrijkste punten waarom we in 2003 dit decreet niet goedkeurden, waren de uitzonderingen of versoepelingen waarin het decreet overal te pas en te onpas voorzag voor migrantenverengingen. In 2003 stelde het Vlaams Belang dat het zich eventueel zou kunnen vinden in een uitzonderingsmaatregel voor migranten, als die in aard en tijd beperkt zouden worden. Toen luidde het dat de uitzonderingsmaatregelen in 2008 zouden aflopen. We zeiden toen reeds dat de mogelijkheid tot de verlenging openbleef en dat blijkt nu waarheid te worden. Er wordt wel gezegd dat de migrantenverenigingen gelijkgeschakeld worden aan de andere, maar de verengingen die er niet aan kunnen voldoen krijgen toch opnieuw uitzonderingsmaatregelen. Welnu, voor ons zijn dit voorbeelden van pamperpolitiek die niets aanbrengt en niet aanzet tot integratie en het voldoen aan de voorwaarden. We zouden het nog kunnen volgen als de argumentatie was dat nieuwe beginnende organisaties geholpen moeten worden om wegwijs te geraken in de administratieve jungle. Het gaat echter om bewegingen die al vijf jaar met dit decreet werken. Als dit de reden van de uitzondering zou zijn, waarom geldt die dan alleen voor migrantenverengingen? Ook andere beginnende verengingen zouden van deze in tijd beperkte versoepeling moeten kunnen genieten tot ze aangepast zijn of de weg beter kunnen vinden.
Ondanks een grondige verbetering, zullen we dit wijzigingsdecreet niet goedkeuren. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Delva heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, CD&V heeft dit voorstel mee ingediend omdat het belangrijke verbeteringen bevat die de sociaal-culturele sector ten goede komen. Voor uitleg over de concrete verbeteringen verwijs ik naar het verslag.
We blijven uiteraard geïnteresseerd in een grondig debat over de gevolgen van de hervorming van de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk die in 2003 werd ingezet. We beschouwen dit wijzigingsdecreet geenszins als een eindpunt. We hebben alle begrip voor de fundamentele en terechte bekommernissen die onder andere door de belangenbehartiger FOV werden ingebracht tijdens de hoorzitting. We nodigen de sector ook uit tot een open en grondig debat over de maatschappelijke en toekomstgerichte positionering van de sector in onze veranderende samenleving. De voorbereiding die hiervoor reeds door het steunpunt SoCiuS werd gedaan, onder andere inzake de elders verworven competenties, kan hierbij zeker een aanzet vormen.
We zullen zoals altijd heel waakzaam toekijken op de correcte uitvoering van dit decreet. De uitvoeringsbesluiten moeten er snel komen zodat de sector weet waar hij aan toe is. Het evaluatiesysteem van visitatiecommissies met experts en administratie moet met de nodige zorg en in overleg met de sector worden uitgebouwd. Het debat over het budget per beleidsperiode moet grondig worden voorbereid en tijdig worden gevoerd met respect voor alle betrokkenen, maar ook met de nodige aandacht voor de indexeringsproblematiek. We zullen het tot uit den treure blijven herhalen: indexering is geen gunst maar een recht.
De heer Stassen heeft het woord.
Collega's, ik zal het kort houden, maar vind het toch belangrijk om dit onderwerp hier op het spreekgestoelte te bespreken. Wij zullen dit voorstel van decreet goedkeuren, want een aantal constructiefouten ervan zijn uit de tekst weggewerkt. De spreekster van het VB heeft gelijk als ze zegt dat niet alles is opgelost, maar we zullen consequent zijn en de tekst goedkeuren. Ik wil ook de verslaggever bedanken voor het duidelijke verslag.
Ik wil hier slechts over één zaak spreken, en me daarbij rechtstreeks tot u, mevrouw de voorzitter, richten. Dit decreet zorgt voor een belangrijke wijziging: het belang van het sociaal-cultureel werk moet per beleidsperiode worden aangetoond in een maatschappelijk debat, maar ook in een uitspraak van het parlement. Het is een van de eerste keren dat wordt gesteld dat een parlementair debat de toekomst van een sector kan bepalen.
Ik vrees evenwel dat dit en misschien ook het volgende parlement het belang van de sector alsmaar lager inschat. Dit is de derde beleidsperiode die ik in dit parlement meemaak. Misschien word ik oud, maar ik merk toch dat de waardering afneemt. Men ziet het ook aan de aanwezigheid hier. De heer Luc Van den Bossche vroeg zich ooit af, toen werd gediscussieerd over de vraag of het sociaal-cultureel werk meer middelen moest krijgen, of we onze eigen criticasters wel zouden subsidiëren. Het sociaal-cultureel werk is bezig met de toekomst; met het in vraag stellen van wat gebeurt en met het uittekenen van nieuwe perspectieven en het bespreken van nieuwe uitdagingen. Daarom noem ik het sociaal-cultureel volwassenenwerk, samen met het jeugdwerk, het zout van de samenleving.
Die sectoren moeten alle beleidsmakers koesteren. Als dat niet gebeurt, zal de sector in moeilijkheden geraken. Ik vrees dat we in het parlement alsmaar minder verdedigers van het sociaal-cultureel werk zullen krijgen. Als het debat hier bepalend wordt voor de positie en het beleid van de toekomstige minister van Cultuur, zal zijn manoeuvreerruimte voor het besteden van middelen voor deze sector afnemen.
Ik spreek daarom u, als voorzitter, aan. Ik vraag u, en uw eventuele opvolgers, om ervoor te zorgen dat dit debat goed zal worden gevoerd. Als het eerstvolgende debat misloopt, zal dat misschien nog niet veel gevolgen hebben. Als dat ook een tweede en derde keer gebeurt, bij het begin van elke nieuwe beleidsperiode, zal dat wél het geval zijn. Ik heb geen schrik voor wat er in de commissie zal gebeuren. Ik denk wel dat men daar zijn werk zal doen. Ik vrees echter dat het parlement de sector een beetje zal verwaarlozen, met als gevolg dat de maatschappelijke noodzaak ervan wordt veronachtzaamd en de middelen die de sector nodig heeft om zijn kritische rol te vervullen, zullen wegvloeien.
De heer Vandenbossche heeft het woord.
Mijnheer Stassen, ik begrijp uw bezorgdheid dat men in een volgende legislatuur het sociaal-cultureel werk misschien anders zal beoordelen dan vandaag het geval is. Geldt dat echter niet voor de hele cultuursector? Is het niet zo dat een nieuw parlement een heel nieuwe visie kan ontwikkelen over de besteding van middelen aan cultuur en kunsten?
Uw vragen zijn terecht. Het is wel zo dat het parlement, op misschien een onthouding van het VB na, zichzelf de bevoegdheid zal geven om een minister pas de kans te geven over een beleidsdomein een beleidsplan voor een hele legislatuur te maken nadat het parlement zelf zich daarover heeft uitgesproken. Dat is nieuw. Ik ken geen enkel ander decreet dat zo ver gaat dan dit.
Men kan de minister van Cultuur sterker maken en dan zullen zijn collega's wel zien of dat werkt of niet. In deze zin is dat nieuw. Maar elke sector, ook de culturele sector, moet zijn maatschappelijke relevantie iedere dag bewijzen. De sector mag daarover ondervraagd worden. Daar gaat de discussie niet over. Het gaat erom dat als men dat belangrijk vindt, men dat belang ook binnen de eigen partij moet verdedigen. Over de reden waarom men zoveel miljoen euro wel aan deze sector geeft en niet aan een andere moet een afweging worden gemaakt. Als er voldoende parlementsleden met enig gewicht dat verdedigen, kan de plaats van het sociaal-cultureel werk in de veranderende samenleving in de eenentwintigste eeuw worden versterkt. Het jeugdwerk en het sociaal-cultureel werk voor volwassenen vormen samen, voor een gedeelte, het zout van de samenleving en vertegenwoordigen de maatschappelijke groei. Deze bezorgdheid wil ik uiten. Het klinkt bijna als een testament, maar dat is het niet. In ieder geval uit ik deze bezorgdheid, los van wat er nog aan het decreet had kunnen verbeterd worden. We zullen het decreet straks wel goedkeuren.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik dank de verslaggever voor zijn uiterst volledige weergave van de bespreking in de commissie. Dat laat me toe om voor de inhoudelijke bemerkingen van mijn fractie naar het verslag te verwijzen. Ik wil enkel nog vier algemene bemerkingen maken. Vooreerst is het ontwerp waarschijnlijk een van de meest doorgeprate en in overleg met de sector geschreven teksten, wat resulteerde in een breed gedragen inhoudelijke aanpassing. Inderdaad, het engagement om een participatief beleidsvoorbereidend beleid te voeren, was een van de belangrijkste afspraken die de Vlaamse Regering met het middenveld in het charter van 10 november 2006 maakte. Het feit dat het gaat om een tekst waar de sector zelf zo sterk en volledig achter staat, is meteen ook de beste waarborg voor de uitvoering ervan. Dat gebeurt vanaf de volgende week in de praktijk. Dat is een element dat we voor de toekomst moeten onthouden.
Niet alleen op het vlak van de procedure, ook inhoudelijk past deze wijziging in het charter van 10 november 2006. Er is eerst de verdere vereenvoudiging van de regelgeving, wat resulteert in minder planlast. Het ontwerp legt terecht meer de nadruk op de opvolging van de werking op het terrein via bezoeken en overleg ter plaatse en minder via schriftelijke rapportering.
Verder is er de in het charter afgesproken en voor ons erg belangrijke erkenning van de waarde van het verenigingsleven als krachtige leeromgeving en het samenhangende engagement van de sector zelf om het verenigingsleven als leerplek te bevorderen. Concreet gaat het in het ontwerp om de erkenning van de rol van het sociaal-cultureel volwassenenwerk in het kader van het niet-formeel leren en specifiek bij het erkennen en de certifiëring van 'elders verworven competenties'.
Verder wordt in het ontwerp invulling gegeven aan het wederzijds engagement in het charter van overheid en sector om te werken aan diversiteit en integratie. Tekstueel is dit terug te vinden in de gevraagde aandacht voor diversiteit, kansengroepen en minderheden, en dit in de werking van de organisaties van het sociaal-cultureel volwassenenwerk zelf. Uiteraard moet hierbij wel hun eigenheid gerespecteerd worden en gerespecteerd blijven. Dit is dus een vraag naar openheid, toegankelijkheid, ontmoeting en samenwerking.
In dezelfde optiek is het ook een goede zaak dat de migrantenverenigingen nog de tijd en de middelen krijgen om zich verder te versterken met als doel de volledige instap in het decreet in 2010. We bevestigen hierdoor dat we geloven dat deze verenigingen een belangrijke rol kunnen spelen in het emancipatie- en integratieproces van hun gemeenschap en als partners van de overheid, op voorwaarde echter dat ze geen geïsoleerde eilanden worden binnen hun sector en de samenleving, maar wel vanuit hun positie voluit gaan voor samenwerking, uitwisseling en interactie.
Het ontwerp eist zowel van de sector als het beleid, dat ze periodiek het debat aangaan over de wederzijdse verwachtingen en engagementen. En dit in de vorm van een georganiseerd overleg over de budgettaire behoeften en de Vlaamse beleidsintenties voor elke nieuwe beleidsperiode.
De eerste keer is reeds voor binnenkort, namelijk bij de start van de volgende Vlaamse Regering. Maar ook hier verwijs ik naar het charter met het middenveld van november 2006. Toen erkende de huidige Vlaamse Regering, met alle daarin vertegenwoordigde politieke formaties, het volgende in de preambule: "Verenigingen vervullen vier belangrijke maatschappelijke taken. Zij verenigen mensen, bieden emancipatiekansen en dragen op die manier bij tot maatschappelijke betrokkenheid en sociale cohesie en integratie. Zij geven mensen een geïnformeerde stem en laten de burgers participeren aan het beleid van de overheid, en wegen op belangrijke maatschappelijke actoren en instellingen zoals de markt en de media. Zij geven de burgers ook effectief invloed op het beleid en willen dat beleid op basis van hun eigen ervaring en expertise inspireren, helpen doeltreffend en efficiënt te zijn. Zij geven ten slotte mee gestalte aan de uitvoering van het beleid via eigen initiatieven, al dan niet in partnerschap met de overheid. Deze activiteiten van verenigingen creëren mede een draagvlak voor het beleid en verdiepen de democratische processen in de samenleving."
Als we dit inderdaad allen onderschrijven, dan moeten we ook consequent deze maatschappelijke waardering budgettair durven vertalen. Wij althans vinden dit charter geen vrijblijvend statement. Voor ons is dit en moet dit het uitgangspunt zijn voor het overleg van de sector met de nieuwe Vlaamse Regering waarin in het ontwerp wordt voorzien.
De evaluatie en herziening van het decreet met betrekking tot het sociaal-cultureel volwassenenwerk was oorspronkelijk gepland voor 2005, na amper iets meer dan een eerste jaar werking. Nadien werd deze datum wel verschoven naar 2007, maar het voorbije traject moet ons leren dat een evaluatie die niet kan worden gebaseerd op voldoende relevante cijfers, feiten, analyses en wetenschappelijk onderzoek, wegens ofwel te snel gepland, ofwel onvoldoende gevolgd, ofwel beide, gedoemd is om een maat voor niets te worden, waar noch de sector, noch de overheid baat bij hebben. Als we dan ook in cultuurdecreten nog evaluatiemomenten inschrijven, moeten we daarmee rekening houden en die evaluatie vanaf de eerste dag erna ook voorbereiden en vooral onderbouwen. We herhalen dit voor deze wijziging en dit decreet, maar het geldt uiteraard ook voor enkele andere cultuurdecreten die ofwel recent hier werden goedgekeurd, ofwel nog op stapel staan. Wij zullen er alleszins op toezien dat de noodzakelijke monitoring ter zake ook effectief gebeurt.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het voorstel van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-08, nr. 1481/4).
De artikelen 1 tot en met 48 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het voorstel van decreet houden.