Verslag plenaire vergadering
Verslag
Dames en heren, aan de orde is het actualiteitsdebat over de problematiek van grote kleuterklassen.
Het debat is geopend.
Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, kwaliteitsvol onderwijs steunt fundamenteel op het principe 'onderwijs op maat'. Dit principe is door de tijden heen ongewijzigd gebleven. Wat, zeker de laatste jaren, sterk is gewijzigd, is de mate van veeleisendheid om dit principe te realiseren.
De taakbelasting van het onderwijzend personeel is hallucinant toegenomen. Het aantal taken is toegenomen, de taken nemen meer tijd in beslag en de aard van de taken is verzwaard. Ik heb het hier over de opvoedkundige, de administratieve en de onderwijskundige taken die binnen een schoolcontext moeten worden verricht. Dit geldt voor alle onderwijsniveaus, van het kleuteronderwijs tot het hoger onderwijs. De toename van de taakbelasting is een reeds lang aanslepende tendens met zeer complexe oorzaken.
In eerste instantie liggen een aantal maatschappelijke factoren aan de basis van de toegenomen taakbelasting. Kinderen zijn vandaag aandachtsintensiever dan pakweg enkele jaren of enkele decennia geleden. Bovendien stellen de ouders steeds scherpere eisen. Vroeger waren ouders veeleer bondgenoten van het onderwijs. Nu zijn ze veeleer kritische consumenten. Op zich is dit geen probleem, maar het leidt wel tot een verzwaring van de onderwijstaken van de leerkrachten. De opvoedkundige verwachtingen ten aanzien van het onderwijzend personeel zijn aanzienlijk.
Een andere reeks factoren die de toegenomen taakbelasting in het onderwijs kunnen verklaren, is structureel met het beleid verweven. Het departement Onderwijs heeft de taakbelasting stap voor stap geruisloos opgevoerd. Het motto van het departement Onderwijs luidt blijkbaar 'het werkt nu zo, dus dit doen we er nog maar eens bij'.
De kruik gaat echter net zo lang te water tot ze barst. Indien we de huidige situatie in haar geheel bekijken, lijkt de kruik vandaag op barsten te staan. De aandachtsintensiteit van de leerlingen, het aantal leerlingen en de structurele taken leiden ertoe dat leerkrachten niet meer aan het verstrekken van degelijk onderwijs toekomen. Elke leerkracht is het onderwijs ingestapt met de ambitie in het hart er het beste van te maken met de hem toevertrouwde kinderen. Veel kleuterleiders, leerkrachten en docenten hebben vandaag het gevoel dat ze het zo druk hebben met het managen van de klasgroep dat van het verstrekken van onderwijs weinig meer in huis komt.
Het decreet betreffende het basisonderwijs stelt nochtans dat elke leerling een leerproces moet doorlopen. Aangezien niet elke leerling dezelfde leerbehoeften heeft, moet de leerkracht voor zo kwaliteitsvol mogelijke lessen zorgen. Het moet immers de bedoeling zijn zo veel mogelijk kinderen een zinvol leerproces te laten doorlopen.
Daar loopt het nu net mis. De minister had het goede voornemen om zo veel mogelijk - liefst alle - kleuters naar het onderwijs te krijgen. De redenering is dat kleuters die vaardigheden opbouwen in de kleuterklas, bagage meekrijgen die hun verdere schoolloopbaan en leven blijft renderen. Dat is correct. Dat maakt dat kansengroepen die vaak geconfronteerd worden met een geaccidenteerde schoolloopbaan, het meeste nood hebben aan en het meest gebaat zijn bij een gedegen participatie aan het kleuteronderwijs.
Participatie alleen is niet voldoende, al lijkt het daar voor de minister op te houden. Eens in de kleuterklas, moet de kleuter een zinvolle bezigheid krijgen die zijn vaardigheden versterkt. Wanneer er dertig kinderen rond één kleuterbegeleider of -begeleidster hangen, neemt het praktisch management van die groep alle tijd en energie in beslag. Daardoor kan de kernactiviteit, namelijk het aanbieden van zinvolle activiteiten ter ondersteuning van ontplooiing en vaardigheden voor de verdere schoolcarrière, niet meer aan bod komen. Wat haalt het uit om kleuters van kansengroepen naar de kleuterklas te lokken, als ze daar geen vorming op maat aangeboden krijgen? De minister heeft zich gefocust op het eerste luik, de participatie verhogen, maar blijft blind voor het tweede luik. Eens in de klas, wat dan? Worden ze aan hun lot overgelaten tussen vijfentwintig of dertig andere kleuters? Zo zullen we er niet komen. Dat signaal klinkt duidelijk, krachtig en eensluidend vanuit het veld, vanuit het kleuteronderwijs.
Dit signaal is niet langer te negeren. In plaats van te wachten tot het einde van het schooljaar en dan te evalueren en bij te sturen, is de nood nu reeds reëel, hoog en dwingt tot actie. De maatregelen van minister Vandenbroucke zijn misschien lovenswaardig. Budgettair werd er 20 miljoen euro extra uitgetrokken: 5 miljoen voor de zorguren om de kleuterparticipatie te verhogen en de verdere uitbouw van de professionalisering van kleuteronderwijzers die veel in contact komen met niet-Nederlandstaligen, 5 miljoen voor scholen met een hoge concentratie aan GOK-leerlingen en 10 miljoen voor extra lestijden voor instappers. De maatregelen van de minister blijken echter allerminst doeltreffend. De noden blijven bestaan. Het kleuteronderwijs heeft de mogelijkheden tot zinvolle invulling verloren bij zulke monsterklassen.
In plaats van enkel holle slogans te lanceren als 'het Jaar van de Kleuter', die enkel propagandistisch mooi overkomen maar in de praktijk te weinig om het lijf hebben, kunnen we niet anders dan om structurele maatregelen vragen. Indien u echt bekommerd bent om het basisonderwijs en de kansengroepen, neem dan geen halfwassen ontoereikende maatregelen, maar durf dan structureel investeren. Basisonderwijs legt inderdaad een basis die bepalend kan zijn voor een maatschappelijke toekomst. Naast een structurele sterkere omkadering mag het ministerie ook inhoudelijk ondersteunen, waarmee ik niet meer bedoel dan dat de minister het kader moet scheppen om een zinvolle invulling van de kleuterklasjes opnieuw een kans te geven. Slechts wanneer het kader gecreëerd is, kan opnieuw gedifferentieerd en geïndividualiseerd onderwijs gegeven worden aan de kleuters. Dan pas is er opnieuw sprake van een zinvolle invulling van de lestijden, dan pas zal de verhoogde participatie het gewenste effect bereiken.
Mijnheer de minister, waarom wilt u nu reeds niet overgaan tot een evaluatie en bijsturing van de maatregelen in plaats van te wachten tot het schooljaar om is? Dit kan op basis van de overvloedige aanwijzingen vanuit het veld. Komen er naast deze opsmukoperatie ook nog structurele maatregelen die schrijnende situaties als deze eindelijk uit de wereld helpen? Om het inhoudelijke luik ten volle te laten spelen en om een zinvolle invulling aan de participatie te geven, zou het niet zinvol zijn om bijkomend ook in pedagogisch-ondersteunende maatregelen van middelen en omkadering te voorzien? (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, iedereen die het kleuteronderwijs een beetje kent, was vorige maandag niet verbaasd over de reacties en hulpkreten vanwege het kleuteronderwijs. Ze kwamen niet onverwacht: jammer genoeg hebben we dezelfde jammerklacht al in september en oktober en ook al de voorgaande jaren gehoord. Men vraagt meer middelen en meer lestijden, want de kleuterklassen zijn overvol, ondanks alle aangekondigde maatregelen.
In de loop van dit schooljaar klonken de kreten nog luider dan anders. Want dit jaar heeft de minister uitgeroepen tot het Jaar van de Kleuter, waarin het allemaal veel gemakkelijker zou gaan voor kleuterleiders en -leidsters. Het zijn vooral kleuterleidsters: meer dan 95 percent is een vrouw. Men heeft in het vooruitzicht gesteld dat de kleuterklassen kleiner zullen worden. Op het terrein en ook in theorie - in de omzendbrieven - stellen we vast dat er van kleinere kleuterklassen absoluut geen sprake is.
Vandaag is er een nieuwe instapperiode bezig, want na de kerstvakantie meldden er zich weer heel wat nieuwe tweeëneenhalfjarigen aan. Ik heb het deze voormiddag nog zelf mogen ervaren. Het is een leerrijke ervaring, mijnheer de minister. Misschien moet u dat zelf ook eens meemaken, en dan liefst een ganse dag. Ik telde 37 ingeschreven kleuters, wat eigenlijk goed is voor twee klassen of groepen. Er waren 29 kleuters aanwezig. Daarvan spreken er 11 geen Nederlands. Ze spreken zes verschillende moedertalen. Uiteraard zijn de kleuters in principe proper, maar maandag was het de eerste dag: een van de kindjes moest acht keer worden ververst. Deze ochtend moest men wel slechts vier kinderen verschonen: ik heb dus niet te veel moeten helpen.
Ik heb er ook geleerd hoe men schortjes aandoet en plasticine uit de mond haalt, en hoe men ervoor zorgt dat alle kleuters tijdens de speeltijd fruit eten. Ik heb ook de nieuwe techniek aangeleerd hoe men de kinderen een manteltje aandoet: over het hoofd. Ik heb ook geleerd hoe men met al die kinderen gedisciplineerd naar de wc loopt: hoe men de broekjes af- en daarna weer aantrekt. Het was erg leerrijk.
Men doet dat allemaal met gemiddeld meer dan twintig kleuters per klas. De lestijdentabellen bepalen hoeveel lestijden men krijgt en dus hoeveel klassen men mag inrichten. Die lestijdentabellen leren ons dat men steeds uitkomt op klassen met meer dan twintig kleuters. Want 110 kleuters leveren 120 lestijden of vijf klassen op, wat dus betekent dat er per klas gemiddeld 22 kleuters zijn. En 210 kleuters leveren 216 lestijden of 9 klassen op, wat dus betekent dat er per klas gemiddeld 23 kleuters zijn.
Als u dus echt iets wilt doen aan de omvang van de kleuterklassen, dan moet u iets aan die lestijdentabellen doen. U moet dan die lestijdentabellen aanpassen.
Bovendien wordt een kleuter niet als volwaardig gerekend. Men past een bepaalde coëfficiënt toe, namelijk 0,88. Dit is een verlies van 12 percent. Men gaat ervan uit dat kleuters niet altijd aanwezig zijn, maar dat betekent niet dat men er geen rekening mee moet houden. In het kader van uw eigen beleid van grotere kleuterparticipatie en meer aanwezigheid is het bovendien duidelijk dat de aanwezigheid meer dan 90 percent bedraagt. Een coëfficiënt van 0,88 toepassen is dus niet verantwoord.
Met de werkingskosten is het nog slechter gesteld. Daar wordt een coëfficiënt toegepast van 0,66. Een eerste maatregel die u zo kunt nemen, is het optrekken van die coëfficiënten. Dat zou 5 tot 10 percent bijkomende mogelijkheden geven voor de kleuterscholen. Het zou structureel helpen.
U hebt een aantal goede maatregelen voor begeleiding genomen. U hebt ook een nieuw systeem ingevoerd van bijkomende lestijden in de loop van het jaar voor de zogenaamde instappers. We hebben het daar in de commissie en bij de begrotingsbesprekingen al over gehad. Nadat u en uw kabinet de voorbeelden die ik u had gegeven opnieuw had berekend en aan ons gegeven, kan ik niet anders dan bij mijn conclusie blijven: men krijgt inderdaad sneller een aantal lestijden, maar aan het einde van de rit zorgt het systeem voor een klein beetje meer ruimte maar niet veel. Volgens de cijfers die uw kabinet voor 23 scholen berekend heeft, gaat het voor 11 scholen over een status-quo, voor 6 over een weliswaar lichte achteruitgang en voor 6 over een grote vooruitgang. Voor die groep van 23 scholen stijgt het aantal lestijden met één percent, 26 op 2800 lestijden. Het is dus globaal genomen een kleine vooruitgang, maar het is zeker niet de oplossing en de verruiming van de mogelijkheden voor kleuterscholen zoals die aangekondigd waren en zoals we die ook zouden verwachten in het Jaar van de Kleuter.
Ik zou u dus willen vragen om die lestijdentabellen fundamenteel aan te passen en niet enkel te focussen op de bijkomende uren voor de instapklassen. Verder zouden de coëfficiënten die gebruikt worden om de kleuters te tellen, verhoogd moeten worden tot bijvoorbeeld 1. Er moet een correctiecoëfficiënt voor de werkingsmiddelen gebruikt worden. En het systeem van de instapklassen en de bijkomende uren daarvoor, zou geëvalueerd moeten worden en in de goede richting bijgestuurd moeten worden.
Ik denk dat vandaag de dag heel wat kleuterleidsters en kleuterscholen zich niet echt gewaardeerd voelen. Ouders en het beleid stellen zoveel bijkomende eisen. Dan moet je de kleuterscholen ook de mogelijkheid geven om volwaardig onderwijs aan kleuters te geven. Daar zijn absoluut bijkomende middelen voor nodig. Dat is niet alleen de taak van de minister van Onderwijs, maar ook van de hele regering en de meerderheid. (Applaus bij Groen!)
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, naar aanleiding van het meest recente instapmoment voor de allerkleinsten, werd de afgelopen dagen her en der aan de alarmbel getrokken.
Mijnheer de minister, zoals u weet, staat de Open Vld-fractie heel positief ten opzichte van uw initiatief om dit schooljaar uit te roepen tot het Jaar van de Kleuter. Dat hebben we ook al benadrukt tijdens de bespreking van de beleidsbrief in december. Samen met u, zijn we van oordeel dat het opportuun is voor deze kleine burgertjes dat zij, willen wij hun verdere ontwikkeling optimaal uitbouwen en hun alle kansen bieden in het verdere leven, zo vroeg mogelijk instappen in het schoolse gebeuren.
Hierdoor kan zeker een groot deel van de eventuele problemen en achterstanden vermeden worden of vroegtijdig opgespoord en kan geremedieerd worden waar dit noodzakelijk mag blijken. Wij vonden het zelfs opportuun om zo vlug mogelijk werk te maken van extra actieplannen om deze vroege instap nog meer aan te zwengelen in het kader van het Jaar van de Kleuter, door samenwerking met instanties als Kind en Gezin, de gemeentebesturen en andere.
Mijnheer de minister, u verzekerde ons tijdens de bespreking van de beleidsbrief dat de extra middelen die u hiervoor uittrok, namelijk 10 miljoen euro, samen met de genomen structurele maatregelen uit Onderwijsdecreet XVII - waarbij de telling werkt met zes extra instapmomenten na de start van het schooljaar en de aanpassing naar één extra lesuur per twee extra kinderen tegenover de teldag - afdoende zouden zijn om dit gegeven op te vangen.
Naar aanleiding van de opgevangen signalen uit het veld, beginnen ook wij ons zorgen te maken. Een van de meest voorkomende opmerkingen is dat er thans geen invulling kan worden gevonden voor die extra toegekende uren. Hierdoor moet er dikwijls teruggevallen worden op de creativiteit van de instelling enerzijds en de goodwill van de leerkrachten en ouders anderzijds. De zwaarste extra last blijft echter dikwijls rusten op de schouders van de kleuterleiders in kwestie die, niettegenstaande de creativiteit en de goodwill, toch nog altijd hun taak tot een goed einde moeten brengen.
Mijnheer de minister, samen met u hebben wij kunnen vaststellen dat het kleuteronderwijs de laatste jaren een enorme evolutie heeft doorgemaakt. Tot ons groot genoegen mochten wij, samen met u, vaststellen dat ons kleuteronderwijs de voorbije jaren zelfs tot de beste ter wereld is gaan behoren. Het richtte zich de voorbije jaren steeds meer op het inhoudelijke aspect. Het aanleren van nieuwe vaardigheden nam daarbij een heel voorname plaats in. Net dat werd mogelijk gemaakt door het werken in kleine groepen. Het werken in kleine groepen maakte het ook mogelijk aandacht te schenken aan de noden die elke individuele kleuter genereerde. Net dat leidde ons kleuteronderwijs naar de top.
Dat alles blijkt nu echter in het gedrang te komen. De omvang van de groep, ten opzichte van een aangewezen gemiddelde van een 20-tal, zorgt ervoor dat het gevaar ontstaat dat sommige kleuters zullen wegkwijnen in de groep en daardoor niet langer tegemoet zal worden gekomen aan hun noden.
Wij hebben begrepen dat u niet wilt terugkeren naar de vroegere splitsingsnorm en hebben daar ook begrip voor. Ook wij willen de autonomie van de scholen niet aantasten of in het gedrang brengen. Wij menen ook dat de signalen niet geminimaliseerd mogen worden en dat moet worden uitgekeken naar nieuwe verdere aangepaste structurele maatregelen voor uitvoering op termijn, en dat met de nadruk op termijn en structureel. Zoals iedereen weet, dreigt altijd het sluimerende gevaar dat een einde komt aan goodwill en creativiteit, en dat moet absoluut vermeden worden, willen we het peil van ons kleuteronderwijs hoog houden.
Mijnheer de minister, degelijk kleuteronderwijs is essentieel geworden voor de verdere ontwikkeling van onze kinderen. Wij zouden het zelfs onontbeerlijk willen noemen, willen wij hun de beste kansen geven voor de verdere invulling van hun loopbaan en hun levenskwaliteit. Mijnheer de minister, ik denk dat we het daar allemaal grotendeels over eens zijn. Wij moeten erop toezien dat die geboden kansen niet teloorgaan op termijn. Wij moeten erop toezien dat deze kleine burgertjes alle kansen krijgen die ze verdienen en voor ons betekent dit dat er wel degelijk naar oplossingen gezocht moet worden.
Ik ben ervan overtuigd dat u over de nodige creativiteit beschikt om met passende structurele antwoorden te komen die op termijn voor uitvoering in aanmerking kunnen komen. Onze kleuters zijn de toekomst, onze kleuters vormen de hoekstenen voor onze economie die onontbeerlijk is voor onze welvaartsmaatschappij. Wij kijken uit naar uw structurele antwoorden hierop en hopen op termijn er ook uitvoering aan te kunnen geven. (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het is niet de eerste keer dat we in het parlement spreken over het belang van kleuterparticipatie en vooral een vroege participatie van kleuters aan ons onderwijs. Reeds in oktober hebben we naar aanleiding van een vraag om uitleg van de heer Tavernier in de commissie hierover grondig gesproken. Ook tijdens de bespreking van de beleidsbrief en de begroting heeft het thema ruim aandacht gekregen en hebben we erover van gedachten kunnen wisselen.
Op basis van cijfers waarover we reeds geruime tijd beschikken, kunnen we vaststellen dat de participatie van de allerjongsten in ons onderwijs positief is maar dat een beperkte groep kleuters te laat instapt in de kleuterschool. Dat verdient extra zorg. We zijn er allemaal van overtuigd dat kinderen vroeg moeten worden gestimuleerd in hun ontwikkeling en dat de deelname aan het onderwijs hen goed voorbereidt op een verdere loopbaan. Indien ze vroeg participeren aan het kleuteronderwijs, wordt een grote voorsprong ervaren. Leerkrachten hebben de competentie om de ontwikkeling op een deskundige manier te stimuleren. In de praktijk stellen vele ouders vast dat hun kleuter op school veel bijleert. Zowel op het vlak van taalontwikkeling als de sociale ontwikkeling krijgen kinderen er de kans om heel wat stappen vooruit te zetten. De leerkrachten van het eerste leerjaar ervaren sterk het effect en de waarde van de kleuterschool en een degelijke kleuterparticipatie. Van hen hoor je duidelijk signalen dat kinderen die vanaf zeer jonge leeftijd alle kansen gekregen hebben, ook zeer goede resultaten boeken in hun lagereschoolloopbaan.
Om ervoor te zorgen dat kleuters in de kleuterschool een goede ontwikkeling kunnen doormaken, is het van essentieel belang dat leerkrachten in goede omstandigheden kunnen werken. Een element daarin is natuurlijk een beperkte groepsgrootte, maar er spelen ook andere elementen mee. Ik wil hier de ondersteuning noemen die leerkrachten ervaren van het volledige schoolteam, waarbij de inzet van verzorgenden en zorgleerkrachten in de kleuterschool voor kinderen die extra aandacht verdienen niet onbelangrijk is. Dat ze ook kunnen rekenen op andere leden van het schoolteam ervaren kleuterleidsters als een welgekomen ondersteuning en vaak als een verademing om hun opdracht in de kleuterschool waar te maken. We zijn het er allemaal over eens dat we ervoor moeten zorgen dat de kleuteronderwijzer zo veel mogelijk kan bezig zijn met het ontwikkelen van een leerproces. Ik wil de term leerproces hier gebruiken voor het kleuteronderwijs.
Ik heb altijd de indruk gehad dat we het erover eens zijn dat binnen het Vlaams onderwijsbeleid extra aandacht moet gaan naar de vroege kleuterparticipatie. We hebben ermee ingestemd dat er 20 miljoen euro extra in wordt geïnvesteerd, waarvan 15 miljoen euro besteed wordt aan extra lestijden met bijzondere aandacht voor de zorguren voor begeleiding en verdere professionalisering van het onderwijzend personeel.
We kunnen vandaag vaststellen, op basis van de cijfers waarover we beschikken, dat er dit schooljaar meer instapklassen zijn in vergelijking met de vorige schooljaren. In het oude systeem hadden we te maken met schalen. Voor bepaalde scholen had dat vaak als effect dat ze met een beperkte toename van het aantal kleuters al konden beschikken over heel wat extra lestijden. Andere scholen hadden dan weer bijvoorbeeld een toename met elf kleuters nodig om over extra lestijden te kunnen beschikken. Net om dat te verhelpen, is er gekozen voor een ander systeem, waarbij de scholen sneller kunnen beschikken over extra lestijden. Dat is positief.
Deze regeling is wellicht niet perfect. Momenteel, na één trimester, vind ik het echter moeilijk om daar al een definitieve uitspraak over te doen. Naar aanleiding van de vraag van de heer Tavernier hebben we cijfers ter beschikking gekregen van de Broeders van Liefde. Uit die nieuwe cijfers blijkt inderdaad dat een aantal scholen extra lestijden krijgen, andere een beperkt aantal lestijden verliezen en nog andere status quo blijven. Deze week hebben we ook in de krant het verhaal kunnen lezen van een kleuterleidster in Groot-Bijgaarden die niet zag hoe ze haar opdracht op een degelijke wijze kon uitvoeren. Als iemand vertelt dat ze de opdracht heeft dertig kleuters te begeleiden en hun ontwikkeling te stimuleren, zal iedereen begrijpen dat dit een zeer moeilijke opdracht is. Iedereen zal ook vinden dat twee extra lestijden onvoldoende is om dat probleem op te lossen. Ik vind het echter moeilijk om, op basis van dit gegeven, een definitieve uitspraak te doen. Het is immers belangrijk een zicht te hebben op het geheel van de kleuterschool en de schoolgroep en scholengemeenschap, om te bekijken over welke aantal extra lestijden ze in totaal beschikken, op welke wijze ze die lestijden aanwenden, op welke wijze ze erin slagen om de school goed te organiseren, om ervoor te zorgen dat de lestijden zo optimaal mogelijk worden aangewend, daar waar ze het meest nodig zijn.
Daarom vind ik het belangrijk dat we aan het einde van dit schooljaar dit nieuwe systeem grondig zouden evalueren, om te bekijken of die bijkomende financiële input effecten heeft gehad. Heeft dit de effecten gehad die we wilden bereiken? Misschien is dat niet het geval. Dan moeten we bekijken hoe dit beter kan. Ik stel voor het schooljaar af te wachten, zodat we een zicht krijgen op alle instapelementen. We mogen niet alleen het niveau van één klas of één school bekijken. We moeten ook bekijken in welke mate het al dan niet toegetreden zijn tot een scholengemeenschap een effect heeft gehad op het kunnen aanwenden van de nieuwe lestijden. Het klopt immers dat kleine scholen die niet zijn toegetreden tot een scholengemeenschap, minder gunstige effecten kunnen realiseren met een, twee of drie extra lestijden. Ik vind het belangrijk dat die evaluatie zo snel mogelijk gebeurt. Het lijkt me zinvol dat op het einde van het schooljaar te doen. Dan zal dit nieuwe systeem een jaar in voege zijn. We moeten daaruit dan de juiste conclusies trekken en bekijken hoe we de kleuterscholen kunnen versterken, zodat ze een vroege ontwikkeling van kinderen kunnen waarmaken. We zijn het er immers allemaal over eens dat dit laatste zeer belangrijk is, ook voor de verdere schoolloopbaan. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, laat u me mijn betoog beginnen met te zeggen dat ik het toejuich dat de heer Tavernier deze morgen teruggekeerd is naar zijn roots als leerkracht en misschien ook als student.
Mijnheer Tavernier, ik hoorde dat u zelfs 'gepamperd' hebt. Dat is allemaal heel leuk, maar ik betreur het tegelijk dat u mij en de andere leden van de commissie voor Onderwijs niet meegevraagd hebt, want zo hebben we de kans laten liggen op een heel drukbezet werkbezoek.
De noden in het kleuteronderwijs zijn inderdaad heel groot. En net zoals er meer dan één volksvertegenwoordiger op pad zou moeten, zullen we meer dan één maatregel nodig hebben en zullen we allemaal een goed overleg moeten voeren met de onderwijs- en welzijnswereld om de juiste maatregelen mogelijk te maken. Het probleem van te volle kleuterklassen, maar ook de noodzaak tot een verdere actualisering van het kleuteronderwijs zoals we het tot nu kennen, zal niemand hier ontkennen.
Deze problemen zijn niet nieuw. We zijn eindelijk op weg naar een structurele oplossing. Dat is de verdienste van deze minister en van het Jaar van de Kleuter, dat er op zijn initiatief kwam. Het Jaar van de Kleuter is de bevestiging van het toegenomen belang dat we in de laatste jaren terecht zijn beginnen hechten aan het kleuteronderwijs en aan het feit dat kinderen zo jong mogelijk regelmatig naar de kleuterklas gaan. Het Jaar van de Kleuter heeft de ontegensprekelijke verdienste dat deze bekommernis niet alleen in hoofde van de onderwijswereld en de beleidsmakers alleen, maar door de hele maatschappij breed uitgedragen wordt.
Samen met alle collega's hopen we dat hierdoor ook een draagvlak ontstaat om nog veel meer extra en efficiënte inspanningen te leveren, maar het is onterecht om te ontkennen dat de minister in dit Jaar van de Kleuter een aantal grote stappen vooruit heeft gezet.
Zo werd er ongeveer 10 miljoen beschikbaar gesteld voor een vlottere stapsgewijze toekenning van uren wanneer tijdens het jaar het aantal kleuters in de klassen ook stapsgewijs toeneemt. Concreet betekent dit het volgende. Vroeger kregen kleuterscholen slechts extra instapuren wanneer het water hen spreekwoordelijk tot aan de lippen kwam; nu krijgen ze, alvast budgettair, de mogelijkheid om het water continu op een lager peil te houden. Tegen het einde van het schooljaar zullen alleszins een 800-tal extra kleuterleidsters aan het werk zijn, goed voor 300 extra voltijdse equivalenten berekend over het hele schooljaar 2007-2008. Het is lang geleden dat er een maatregel in één keer genomen werd die zo'n manifeste uitwerking kent op het terrein. Dat is een objectief gegeven.
En die maatregel staat gelukkig niet alleen. Met GOK+ en ZORG+ krijgen de scholen de mogelijkheid om een beleid te voeren dat beantwoordt aan de grotere zorgbehoeften van de huidige en de beoogde populatie in onze kleuterscholen. Er wordt ook werk gemaakt van de ontwikkeling van meer didactisch materiaal dat specifiek op die problemen inspeelt. Er is meer ruimte voor bewegingsleer, er zijn in de afgelopen jaren bijkomende kinderverzorgsters gekomen, enzovoort.
Tegelijk kan dit niet los gezien worden van de inspanningen om het beleidsvoerende vermogen te verhogen van de scholen en de scholengemeenschappen, en van de autonomie die dat vermogen veronderstelt. Ook de huidige toestand bevestigt dit. Het is terecht om te beweren dat dit voor een aantal scholen op korte termijn geen verbetering inhoudt, maar we mogen niet blind zijn voor het feit dat een minstens even groot aantal scholen via de vlottere regeling wel al resultaten boekt. Het is jammer en tegelijk evident dat dat nu minder in het nieuws komt, op die scholen spelen zich momenteel positievere, maar minder mediagenieke evoluties af.
Sp.a wil daarmee het probleem niet minimaliseren of wegduwen naar het niveau van de schooldirecties, maar juist benadrukken dat we het niet oplossen door lineaire maatregelen op te leggen, maar wel door oplossingen op maat steeds meer mogelijk te maken, ja zelfs, te promoten: oplossingen op maat, die rekening houden met de gewijzigde schoolpopulatie, met de gekozen taakdifferentiatie binnen scholen, met de pedagogische modellen, maar bijvoorbeeld ook met de mogelijkheden binnen en buiten scholen om iemand te vinden om de extra toegekende uren op te nemen.
Ik moet het hier niet herhalen dat er heel goede redenen zijn om ervoor te zorgen dat niet alleen meer kinderen naar de kleuterschool gaan, maar dat ze ook veel vroeger en regelmatiger naar de kleuterschool gaan. Kinderen die niet naar de kleuterschool gaan, hebben vaak al een achterstand wanneer ze naar het eerste studiejaar gaan: een achterstand die ze dan vaak hun hele schoolloopbaan meedragen en waaraan later in de schoolloopbaan steeds moeilijker te remediëren valt.
Ik denk dat het niet erg productief is om in weerwil van de inspanningen die gebeuren en gepland zijn een beeld op te hangen van het Jaar van de Kleuter alsof de minister aan de ene kant zo veel mogelijk kinderen naar de kleuterschool wil krijgen, maar aan de andere niet voldoende middelen inzet. Nog nooit werd zo'n grote sprong voorwaarts gemaakt, we zijn op de goede weg. Maar het is nog niet voldoende, daar ben ik het mee eens.
Wat ons ook erg contraproductief lijkt, is dat we de uitdaging zouden verengen tot het beeld van een aantal overvolle kleuterklassen. Er is meer aan de hand. Ook de verwachtingen ten opzichte van ons kleuteronderwijs en de taak van de kleuterleiders en -leidsters is de laatste jaren sterk veranderd. Het is bijvoorbeeld heel belangrijk dat er meer dan vroeger aan de taalontwikkeling op vroege leeftijd wordt gewerkt. Tegelijk mogen we niet blind zijn voor het feit dat onze kleuterklassen steeds verscheidener zijn samengesteld. En als we er inderdaad in slagen om meer kleuters vroeger in de klas te krijgen, zal dit nog versterkt worden. Als we een betere aansluiting willen tussen de kinderopvang en het eerste jaar van de kleuterklas, dan zal ook dat de noodzaak van taakdifferentiatie doen toenemen. Er is een voorstel van een lineaire maatregel om klasjes sowieso te splitsen als er meer dan 25 kleuters in zitten. Het perverse effect van zo'n van bovenaf opgelegde en alleenstaande regel zou wel eens kunnen zijn dat we vooral in de klassen met 24 of 25 leerlingen de schooldirecties verhinderen om aan die andere problemen te werken, want ze krijgen pas een extra kracht en dus ook de mogelijkheid om andere competenties binnen te halen wanneer een bepaalde kaap wordt overschreden.
Maar goed, eigenlijk zijn dat allemaal eerder achterhoedegevechten. Er zullen bijvoorbeeld altijd mensen zijn die voor het systematisch splitsen vanaf een bepaald aantal zijn. Sommigen zullen zeggen vanaf 20, anderen zullen zeggen vanaf 25. En tegelijk zullen er altijd onderwijsmensen zijn die het beter vinden om met twee personeelsleden voor een grote groep te werken en de differentiatie te organiseren binnen die grote klasgroepen. Vaak vinden de verschillende opinies en argumenten hun oorsprong in de specifieke situatie op de ene school of in de ene stad. Dat is de achterliggende reden waarom we de autonomie van directies moeten respecteren en versterken.
Ik begrijp goed de vraag van het onderwijsveld naar een structurele oplossing. Er worden voor het eerst in jaren substantieel meer middelen voor het kleuteronderwijs uitgetrokken, en hier wordt terecht gesteld dat het nog meer moet zijn. Eigenlijk wil ik daar maar één ding over zeggen. Ik hoop dat de bezorgdheid die hier nu geuit wordt, zich binnenkort vertaalt in een gezamenlijke inspanning om een structurele en nog veel grotere inspanning voor het kleuteronderwijs te koppelen aan de nieuwe financiering van het leerplichtonderwijs. Want uiteindelijk gaat het daarover, er is geen enkele reden om het kleuteronderwijs niet op dezelfde manier te behandelen en te financieren als het leerplichtonderwijs. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, u stelde dat de eerste sport die men op de onderwijsladder neemt, bepaalt hoe ver men op de ladder geraakt. Ik kan me daar in vinden. Ook uw keuze voor dit jaar als het Jaar van de Kleuter vind ik terecht. Het kleuteronderwijs is de basis van het basisonderwijs. We wensen heel wat inspanningen te leveren. Eerstdaags gaan we ook nog een voorstel van decreet over kleuterparticipatie behandelen. De deelname van kleuters aan het onderwijs moet zo vroeg mogelijk starten. We willen aan alle kleuters kansen bieden.
Ik luister met gemengde gevoelens naar dit debat. Enerzijds waardeer ik het werk op het terrein. Ik ben zeer na betrokken bij enkele kleuterscholen. Daar wordt werk verzet, daar wordt ijver aan de dag gelegd. Men werkt op diverse manieren en vlakken met de kinderen.
Anderzijds hebben we nu een overheid die extra kansen geeft aan het kleuteronderwijs. En toch krijgen we een berg kritiek. Die heb ik vorig jaar niet zo gehoord, althans niet in dit halfrond.
Mijnheer de minister, de geleidelijkheid waarmee nu extra uren worden toegekend, wordt door veel scholen die ik gecontacteerd heb positief gewaardeerd.
Mijnheer Van Dijck, het hangt ervan af wat u bedoelt met vorig jaar. De kritiek op de grote kleuterklassen hoor ik al jaren. Ik verwoord die hier ook al lang vanuit de Groen!-fractie. Het was ook een punt in ons verkiezingsprogramma. We zien het belang ervan in.
In de school waar ik in de schoolraad zit, zag men na 1 januari als enige oplossing om de instapklas van 34 kleuters te splitsen. De tweede klas betaalt men met eigen middelen. Zijn we beland in de situatie dat vandaag de dag een school zich nog genoodzaakt ziet om een klas met eigen middelen in te richten? Dat is geen gezonde situatie. Het is misschien een uitzondering, maar ook dat is het terrein. Die mensen zijn fier dat ze het doen, en ik ook. Maar het is niet normaal.
Mijnheer Tavernier, dat punt wil ik juist aanhalen. Ik sluit me ook aan bij de opmerking van mevrouw Helsen. De intentie van het beleid is om de uren glijdend toe te kennen. Vroeger waren er echt drempels van twaalf kinderen. Het feit dat men steeds terugtelt naar het referentiemoment, maakt ook dat elk kind zijn waarde van 0,8 lestijden ten volle heeft.
Ik heb een gemengd gevoel. Ik stel een positieve evolutie vast met een budgettaire impact. Maar blijkbaar is het niet voldoende. En daarvoor moeten we oog hebben, mijnheer Tavernier. Er zijn nog voorbeelden die aantonen dat niet voldoende bereikt is wat we voor ogen hadden.
Ik wil beklemtonen dat wij deze manier van werken positief vinden. Het element van de kinderverzorgsters telt ook mee. Tot enkele jaren geleden was dat niet op deze wijze uitgewerkt. Er waren voorbeelden van gemeentescholen, en misschien ook vrije scholen, die met eigen middelen de kinderverzorgsters betaalden. Dit is nu gemeengoed geworden vanuit het departement.
Ik denk ook aan de extra uren, die zich vertalen in uren lichamelijke opvoeding. Die zijn ook belangrijk in de totale opvoeding van kleuters. Dat zijn allemaal positieve elementen. We behandelen de kleuterscholen toch anders dan voordien.
Is het voldoende? Waarschijnlijk niet. Ook hier is er natuurlijk een grens aan wat kan. Er staan soms andere bezwaren in de weg om de zaak zoals gewenst uit te bouwen.
De N-VA-fractie benadrukt de tevredenheid over het toekennen van extra uren op een meer glijdende manier. Wij hopen dat deze stappen ook geëvalueerd zullen worden, maar van u verwacht ik niet anders, mijnheer de minister. Niet na een eerste, tweede of derde instapmoment, maar na een heel schooljaar moet nagekeken worden wat de gevolgen zijn en hoe we naar een verdere kwaliteitsvolle uitbouw van het kleuteronderwijs kunnen streven. Het belang van het kleuteronderwijs wordt door iedereen onderschreven. We zijn goed op weg en zullen waar nodig bijsturen.
Mevrouw Moens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de voorgaande sprekers hebben al veel elementen naar voren gebracht, maar ik zou toch nog een aantal punten willen aanhalen.
Veel kleuterscholen kregen er begin deze week een pak nieuwkomertjes bij. De jonge kleutertjes komen op hun eerste schooldag terecht in overvolle klasjes. Voor deze jonge kinderen is het afscheid nemen van hun vertrouwde omgeving en zich aanpassen aan een nieuwe op zich al vaak een situatie die gepaard gaat met veel gesnotter. Zoiets vraagt dus veel aandacht van de kleuterleidsters en -leiders. Wanneer nieuwkomertjes niet goed opgevangen kunnen worden op de eerste schooldag, duurt het aanpassingsproces ook vaak veel langer, met alle gevolgen van dien, zowel voor de kleuters zelf als voor de begeleiders en de ouders.
De kwaliteit van het werk van de kleuterjuffen daalt hierdoor enorm. Zo krijg je het klassieke probleem van de kleuterjuffen die de dagen vullen met het aantrekken van sjaals en handschoenen, hulp bieden bij het toiletbezoek en bij het eten. Daarbij komt nog de stress van de hele drukte rond de huilende nieuwkomertjes. Er blijft echt geen tijd over om met de kindjes bezig te zijn. Ik kan ervan meespreken, ik heb het zelf ook allemaal meegemaakt, zowel als ouder als tijdens mijn opleiding. Ik durf u te verzekeren, mijnheer de minister, dat de kleuterleidsters destijds 's avonds al geen pap meer konden zeggen. Vandaag is de situatie nog erger geworden.
Dan zwijgen we nog over de emoties van de ouders wanneer die hun kleine spruit moeten achterlaten in een zowel voor de ouders als de kinderen nieuwe omgeving, in overvolle klasjes met tientallen kleintjes die rond de benen van de juf hangen.
Na al die problemen komen we dan tot het grootste probleem, namelijk de veiligheid van de kinderen. Denken we maar aan de kleuter die laatst overleden is door verstikking in Wezembeek, en aan de tien kinderen die meegelokt werden in Elsene. Hoe voller de klasjes, hoe onveiliger het is voor de kindjes. Bij de allerkleinsten is een ongeluk zeer vlug gebeurd. Men kan absoluut van een kleuterjuf die met dertig kleintjes in haar klasje zit, niet verwachten dat zij alles en iedereen voortdurend in het oog heeft. Dat is onmogelijk. Toch mogen zij het aan de ouders gaan uitleggen wanneer er toch een dergelijk ongeval gebeurd is.
De scholen zijn ook verplicht om hun toevlucht te nemen tot zelfbedachte oplossingen, zoals het doorschuiven van de oudste kinderen of het verdelen van de nieuwkomertjes over verschillende klassen. Ook die oplossingen zijn niet ideaal, omdat de kleintjes nog veel zorg nodig hebben en driejarigen vaak na enkele maanden al moeten doorschuiven naar een nieuwe juf.
De situatie wordt stilaan echt onhoudbaar. De overheid belooft veel, maar doet weinig. Van de initiatieven van het Jaar van de Kleuter is er, behalve dat er meer kleuters zijn en scholen wat extra uren krijgen, nog niet veel in huis gekomen. Over die extra uren kunnen de scholen zelf beslissen wat ze ermee doen. In werkelijkheid ligt dat echter allemaal niet zo simpel. Het is niet evident om bijvoorbeeld een nieuwe kleuterleidster aan te werven voor pakweg drie uur per week, laat staan om bijvoorbeeld een halftijdse leerkracht van het zesde leerjaar in te zetten bij de allerkleinsten.
Mijnheer de minister, vele scholen roepen de hulp in van de ouders zelf. Is dat wel verantwoord? Hoe zit het met de verzekering? Dekt die eventuele ongelukken wanneer ouders worden ingezet?
Mijnheer de minister, niemand kan ontkennen dat er in negen op de tien scholen heel grote problemen zijn. De overheid belooft al jaren dat ze de problemen zal oplossen. De scholen wachten al even lang op deze loze beloften. Hoeveel ongelukken moeten er nog gebeuren voor de ogen open gaan?
We moeten niet doen alsof het kleuteronderwijs op dit moment een drama is waarbij de helft van de kleuters naar huis gaat met trauma's. We zijn ook allemaal voor een eerste maal naar het kleuteronderwijs geweest. Ik denk niet dat velen onder ons daar een trauma aan hebben overgehouden.
De situatie nu is niet meer te vergelijken met vroeger. Het is nu veel erger.
Mijnheer de minister, wat zult u verder ondernemen om de kleuterleidsters die eigenlijk worden opgeleid om kinderen dingen aan te leren, meer ademruimte te geven, en om die onschuldige kinderen een gevoel van geborgenheid en veiligheid te geven in hun nieuwe omgeving? (Applaus van de heer Jurgen Verstrepen)
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, indien we het succes van het Jaar van de Kleuter zouden kunnen afmeten aan de media-aandacht, dan zou het resultaat heel positief zijn. Jammer genoeg is die berichtgeving inhoudelijk vaak negatief. Zijn er misschien te hoog gespannen verwachtingen? Op dat vlak treed ik de heer Van Dijck volledig bij. We moeten hier geen negatief beeld ophangen, integendeel, want er zijn heel veel positieve maatregelen genomen. Toch lijken dat slechts druppels op een hete plaat. Wat loopt er dan eigenlijk fout?
Mijnheer de minister, er is 10 miljoen euro geïnvesteerd in het versoepelen van het systeem van de zomerklasjes. U hebt de extra GOK-uren op het veld geplaatst. U hebt ervoor gezorgd dat elke scholengemeenschap een extra medewerker kon aanwerven.
Het is typisch voor een periode van verandering dat men naar houvast zoekt. Men vraagt dan ook om de klasjes opnieuw te splitsen vanaf 26 kinderen. Ik vraag om dat niet te doen. We hebben dat spoor in de jaren tachtig verlaten, en dat was niet zonder reden. We wilden de scholen meer autonomie geven op vraag van het toenmalige veld. De ene school met een klas van 26 kinderen kon twee klasjes van 13 oprichten terwijl de school ernaast met een klas van 25 kinderen dat niet kon. Dat is pas ongelijkheid, terwijl het net een verhaal van gelijke kansen moet zijn. Die verschillende maatregelen zijn wel degelijk meer dan een druppel op een hete plaat. Door de berichtgeving dreigen de positieve kanten echter ondergesneeuwd te geraken. Wat moet er dan wel gebeuren om de noden op te vangen?
Vlaanderen is schuldenvrij tegen Kerstmis 2008. De begroting zou dat jaar met een groot overschot afsluiten. Het is tijd voor keuzes. Het kleuterverhaal overstijgt de bevoegdheid van het onderwijs. Alle ministers zijn betrokken: gelijke kansen, inburgering, economie, werk, jeugd, welzijn. Vroeger beginnen betekent meer kansen op werk. Daarnaast worden de kansen van de kansarmen in de samenleving vergroot en zal er meer innovatie en creativiteit zijn. Het is gewoon een verhaal van gelijke kansen.
Mijnheer de minister-president, uw voorganger sprak over een investeringsregering. Uzelf hebt het over Actie in Vlaanderen.
Maar ik roep toch op om nog meer te investeren in onze kleuters. Het is geen verhaal van minister Vandenbroucke alleen, maar van de hele Vlaamse Regering. Laten we er allemaal samen voor zorgen dat op de laatste instapdatum van 2009 - het einde van deze legislatuur - de directies hun kleuterklassen zo kunnen inrichten dat er niet te veel kleuters in die klassen zitten. (Applaus bij sp.a-spirit)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, een van de sprekers heeft gezegd dat dé regering nu toch eens met dé oplossing zou moeten komen. Dé oplossing bestaat natuurlijk niet. Ik sluit me aan bij wat de heer Kris Van Dijck daarover heeft gezegd. De behoeftes in het onderwijs zijn enorm groot. Dat is trouwens ook het geval in andere sectoren van de samenleving. We moeten antwoorden zoeken voor die behoeften, maar we zullen er nooit in slagen om plotseling alle problemen in alle sectoren, op alle niveaus op te lossen. Dat lukt niet.
Na dit debat volgt nog een boeiende vraag van mevrouw Libert. Ik denk dat ze zal suggereren dat ik meer geld moet uittrekken voor de studenten van hogescholen en universiteiten. Ik zal haar antwoorden dat ik een beetje meer geld uittrek voor die studenten. Daarna zal er iemand anders komen zeggen dat ook nog voor een ander niveau van het onderwijs meer geld nodig is. We moeten keuzes maken en beseffen dat de bomen niet tot in de hemel groeien.
We hebben dit jaar inderdaad uitgeroepen tot het Jaar van de Kleuter. Dat was een bewuste keuze. We wilden daarmee duidelijk maken dat kleuteronderwijzeres of -onderwijzer zijn niet alleen meestal een boeiende job is, maatschappelijk een belangrijke job is, maar ook een zware opdracht is, die we niet mogen onderschatten. De boodschap van het Jaar van de Kleuter is niet dat we het leven van de kleuteronderwijzeressen plots zo veel gemakkelijker zouden kunnen maken, al zouden we dat wel wensen. We onderlijnen daarmee het belang van wat de kleuteronderwijzeres of -onderwijzer elke dag opnieuw doen met onze kinderen. Daarover gaat het.
We hebben ook wel enkele maatregelen genomen. Ik wil die toch nog eens opsommen. We hebben de manier aanzienlijk versoepeld om extra leerkrachten aan te werven als er in de loop van het jaar extra kleutertjes over de vloer komen. Ik zal beginnen met de resultaten in herinnering te brengen. Men laat hier immers uitschijnen alsof er niets gebeurt.
Ik heb laten berekenen wat vandaag het resultaat is van die ene maatregel, namelijk de versoepeling en verandering van het systeem van de instapklasjes. Het gaat om de extra kleutertjes in september en na de Allerheiligenvakantie. We delen vandaag 2388 extra lestijden uit. In het oude systeem zouden dat er maar 636 zijn geweest. Dat is 3,75 keer meer. Akkoord, het is niet 4 keer zo veel, maar wel meer dan 3 keer meer.
Die 2388 lestijden worden ingevuld door 100 voltijdse kleuterjuffen, die er anders niet zouden zijn. Het zijn er meer, want ze hebben niet allemaal een voltijdse opdracht. In het oude systeem zouden het er hoogstens 26 zijn geweest.
Veel meer scholen voelen vandaag dat we er iets aan doen. Dat gebeurt rechtvaardig en dus via een spreidingsplan. Minister Anciaux zal me de uitdrukking wel vergeven. In het oude systeem zouden 34 scholen iets gevoeld hebben. Vandaag zijn er 359 scholen die voelen dat we ermee inzitten dat meer kleutertjes naar school gaan. Dat is meer dan 10 keer zo veel. Er gebeurt dus wel iets.
Daarnaast hebben we 157 kleuteronderwijzers en -onderwijzeressen laten aanwerven in scholen waar veel kinderen uit kansarme gezinnen zitten en waar we inderdaad moeten zorgen voor extra ondersteuning.
Ik zit al aan 257 voltijdse eenheden.
Wat de problemen met betrekking tot anderstaligheid betreft, leveren we een inspanning om de mensen die voor de klas staan te begeleiden en te ondersteunen. De onderwijsnetten zijn hiermee bezig. Ik meen dat dit ongeveer op punt staat en dat de onderwijsnetten de nodige mensen in stelling hebben gebracht om die begeleiding en ondersteuning te organiseren.
Daarnaast hebben we voor de scholengemeenschappen de mogelijkheid gecreëerd om ongeveer 78 voltijdse eenheden aan te werven.
Dit betekent dat er op het terrein meer dan 300 voltijdse eenheden zijn bijgekomen. Ik ben blij dat de heer Tavernier de 301e was. Ik vind het spijtig dat het enkel voor een halve dag was. Hij zegt hier vaak dat we niets doen. Hij heeft deze ochtend een paar uurtjes geholpen. Dat is heel goed, maar we hebben ervoor gezorgd dat, uitgedrukt in voltijdse eenheden, 300 mensen worden betaald om deze taken uit te voeren.
Ik wil hier tevens benadrukken dat mevrouw Vanderpoorten in 2001 een golf van maatregelen heeft genomen. Ik denk hierbij onder meer aan de kinderverzorgsters. Hoewel ik nu hoor zeggen dat dit niet volstaat, gaat het volgens mij om een belangrijk basispakket voor elke school. Ze heeft voor bijkomende lestijden voor lichamelijke opvoeding gezorgd. Hoewel het hier om een klein pakket gaat, vind ik dit toch een belangrijke maatregel.
We hebben het systeem van de OKAN-klassen voor de anderstalige nieuwkomers versoepeld.
Vanaf 1 september 2008 investeren we 21 miljoen euro extra in de zorg in de basisscholen. Deze maatregel is ook voor het kleuteronderwijs van belang.
We moeten ophouden met te zeggen dat er niets gebeurt. Het is nooit genoeg, maar we doen wel degelijk iets. Het belangrijke debat is evenwel het debat over het systeem dat we willen. Ik wil afronden met een verwijzing naar de conclusie die mevrouw Helsen daarnet heeft getrokken.
De Vlaamse Regering beschikt gelukkig over bijkomende financiële middelen. Die middelen reiken echter niet tot in de hemel. Ik wil hier benadrukken dat we dit geld vooral in de werkingsbudgetten van de scholen investeren. Volgend jaar zullen de Vlaamse kleuterscholen heel wat bijkomende werkingsmiddelen ontvangen. We zouden natuurlijk willen dat er nog meer geld beschikbaar was, maar we mogen niet vergeten dat er binnen en buiten het onderwijs nog andere behoeften zijn.
We moeten een antwoord geven op de vraag welk systeem we precies willen. Op het terrein wordt vaak voor splitsingsnormen gepleit. Hoewel ik dit pleidooi kan begrijpen, wil ik hier benadrukken dat dergelijke normen nergens toe leiden. De kleuterjuf die voor een klas van 27 kleuters staat, wil natuurlijk dat de minister die klas opsplitst. Dit systeem heeft in het verleden bestaan. De scholen waren echter zeer tevreden toen toenmalig minister Coens het in 1984 afschafte. Dit systeem hield niet enkel een beknotting van de bewegingsvrijheid van de scholen in, het was bovendien zeer onrechtvaardig. Indien een kleuterklas van 25 naar 26 kleuters ging, kreeg de school er een voltijdse leerkracht bij. Jammer indien een kleuterklas van 24 naar 25 kleuters ging. Die school kreeg immers niets. Het systeem was bijzonder onrechtvaardig indien een kleuterklas van 26 naar 25 kleuters ging, want die school verloor een voltijdse leerkracht. Tot toenmalig minister Coens het in 1984 heeft afgeschaft, was dit het systeem in Vlaanderen. Het is onmogelijk opnieuw een systeem van splitsingsnormen in te voeren zonder weer in dergelijke perverse situaties terecht te komen.
Nu krijgen de scholen geleidelijk uren bij. Ik heb de destijds ontwikkelde logica consequent doorgetrokken. Ik heb de grilligheid van het zeer gierige systeem van de instapklasjes door de geleidelijkheid van een genereuzer systeem vervangen. Meer dan tienmaal zo veel scholen merken nu dat de Vlaamse overheid zich hun situatie aantrekt.
Voor de Vlaamse overheid is 10 miljoen euro een hele emmer vol geld. Voor de scholen vormt dit bedrag slechts enkele druppels. Dat is het dilemma van de politiek. We moeten dit echter proberen uit te leggen. Splitsingsnormen zijn de oplossing niet. Ik kijk liever naar de algemene cijfers.
Op 1 oktober 2007 bedroeg het gemiddelde 18,7 kleuters per kleuteronderwijzer. Sommige klassen bestaan uit meer of minder kleuters. Splitsingsnormen stellen ons niet in staat op dat gemiddelde in te werken. We moeten iets proberen te doen aan het groeimechanisme op het ogenblik dat de kleuters in het onderwijs aankomen.
In de school waar de heer Tavernier deze morgen is geweest, is het gemiddelde 21,5. In de school van de heer Sauwens die zo klaagt, is het gemiddelde 21,5. Ik heb het dan niet over Johan Sauwens, maar over zijn broer. Ik vind het normaal en goed dat er wordt geklaagd. Ik ben niet bij diegenen die mensen verwijten dat ze een beetje klagen en soms eens zuchten. Dat is dikwijls een uitdrukking van zorg. Ik vind wel dat diegenen die klagen tegen de pers, alles moeten zeggen.
De heer Sauwens is een goede, hardwerkende directeur. Zijn situatie is wel iets ingewikkelder dan wat hij vertelt. Hij heeft twee vestigingsplaatsen. In één vestigingsplaats gaat hij zwaar achteruit. We telden daar vorig jaar in februari 52 leerlingen, nu nog maar 44. In de andere vestigingsplaats gaat hij vooruit. We telden daar vorig jaar 157 leerlingen, nu 171. Hij wint in globo daardoor 6 leerlingen. Hij gaat in één vestigingsplaats zwaar achteruit en dat is vervelend en moeilijk. Hij wint dus 6 leerlingen. In het systeem dat vorig jaar bestond, zou hij niets gevoeld en gehad hebben. Nu krijgt hij vier lestijden bij. Ik denk dat hij dat in zijn volledigheid zou moeten vertellen. Zijn probleem is niet de instapklasjes, maar dat hij verliest in één vestigingsplaats en wint in een andere. Dat zou hij er bij moeten vertellen.
Ik zal niet te veel commentaar geven op de school in Groot-Bijgaarden die uitvoerig belicht is in een paar kranten. We hebben die school gecontacteerd. Het is niet zo eenvoudig daar omdat de directeur afwezig is sinds Allerheiligen. Op het schoolsecretariaat wisten ze eigenlijk niet hoe ze de bijkomende lestijden moesten aanvragen. Ze hebben ook recht op enkele bijkomende lestijden en we hebben hen dat nu uitgelegd. Vorig jaar zouden ze alleszins niets hebben gehad. Is dat het paradijs dan? Neen, neen! Is het moeilijk in die school? Ja! Het gemiddelde aantal kleuters is daar 24, met inderdaad nogal sterke aangroei bij de jongsten. Ze hadden daarvoor ook wel andere oplossingen kunnen bedenken met een beetje beleid. Ik zal daar niet meer commentaar op geven.
Ik ben het heel erg eens met mevrouw Helsen. Ze trekt een zeer goede conclusie. We moeten nu in de eerste plaats een debat voeren over dit systeem. Dit is een ander systeem voor de instapklasjes. De eerste vraag is of dit goed is als systeem. De tweede vraag is of we er genoeg geld insteken. Dat moeten we beoordelen op het einde van dit schooljaar. Ik ben het helemaal met u eens, mevrouw Helsen. De reacties die we krijgen, bewijzen dat we met iets relevants bezig zijn, met iets dat leeft. Ik ben daar gelukkig om. Dat is het voordeel van te zeggen dat we in het Jaar van de Kleuter zijn. Het is te vroeg om te zeggen of het systeem goed of slecht is. We zullen de zomerperiode moeten gebruiken om te evalueren, om te kijken of scholen zich goed voelen bij dit systeem, ook in de overgang naar het volgende schooljaar. Daar rijst ook een vraag omdat scholen dan opnieuw starten zonder de instap-extra's. Dat moeten we allemaal goed nagaan. Ik ben het met u eens dat dit kritisch moet worden bekeken, maar het is te vroeg om conclusies te trekken. Het is zeker verkeerd om te zeggen dat er niets gebeurt.
Mijnheer Tavernier, ik zal het op deze tribune niet nog eens hebben over de Broeders van Liefde, want die mensen doen hun best. Ze waren een beetje gegeneerd, want ze hadden zich gewoon vergist in hun cijfers. Het zou misschien fairder zijn dat u dat ook even toegaf. (Applaus bij de meerderheid)
Mijnheer de minister, de problematiek van overvolle klassen bestaat uiteraard al sinds jaren en zal bij elke instapdatum opnieuw ter discussie komen.
U hebt ons net met veelbelovende cijfers om de oren geslagen, maar de bijkomende VTE's mogen niet per school worden bekeken. U gaf het voorbeeld van een school met twee vestigingsplaatsen die nu vier uren bij krijgt. Dat is twee uren per vestigingsplaats. Daar staat de leerkracht dan. Wat moet hij of zij dan doen tijdens alle andere uren zonder extra ondersteuning in de klas? Kinderen kun je niet programmeren. Hetzelfde geldt voor de maatregel inzake kinderverzorgsters. Vanaf 35 leerlingen heeft een school recht op acht uren hulp van een kinderverzorgster. Het is zoals een kinderverzorgster zelf zei: "We kunnen moeilijk tegen de kindjes zeggen dat ze alleen maar in hun broekje mogen plassen als juf Carine er is." Zo werkt het niet.
U hebt bijkomende maatregelen genomen, maar die blijken na twee instapdata onvoldoende. Toch zegt u dat u tot het einde van het schooljaar wacht. Waarom evalueert u nu niet?
U krijgt signalen uit het onderwijs dat de maatregelen niet volstaan. Waarom laat u het probleem dan nog een half schooljaar aanslepen?
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Toch wil ik nog enkele zaken rechtzetten, voor het geval dat u me verkeerd zou hebben begrepen. Zo heb ik nooit gezegd dat er niets gebeurt. Er gebeuren een aantal dingen. Verder wil ik zeggen dat ik geen voorstander ben van de herinvoering van splitsingnormen. Ik ben van mening dat we beter met tabellen werken en een geleidelijke overgang realiseren.
En dan is er het fundamentele probleem. De wortels ervan zijn de lestijdentabellen. Uiteindelijk bedraagt het klasgemiddelde meer dan twintig kleuters. Naast de kleuterleiders en kleuterleidsters is er natuurlijk nog ander personeel. Ik geef u het voorbeeld van de school die ik vanmorgen heb bezocht en geef u het aantal kleuters per klas: 25, 24, 18, 19, 24, 25, 25, 23, 24, 24, 25 en 24. Dat is de realiteit.
De mensen werken met veel enthousiasme, maar als men hen vraagt wat ze verwachten, dan stellen ze zich vragen omdat ze moeten werken met meer dan twintig kleuters per klas. Een oplossing is pas mogelijk als de lestijdentabellen worden aangepast. Dat is natuurlijk een budgettair probleem, en dus een probleem van de hele regering en de hele meerderheid. Verder is het belangrijk dat we ook de coëfficiënten bekijken. Ook die zijn een probleem, en dat is des te meer het geval als het percentueel aandeel van aanwezige kleuters in het totale aantal ingeschreven kleuters groot is.
Wat de evaluatie van het oude en het nieuwe systeem betreft, denk ik dat in wezen het nieuwe systeem, mits een geleidelijk ingevoerde aanpassing, beter is, maar dan op voorwaarde dat de toegepaste coëfficiënt hoger is dan 0,8. In dat geval kunnen we een toestand realiseren die niet tot een verlies leidt en dus een echte verbetering kan opleveren.
U hebt het hier nogmaals gehad over het voorbeeld dat ik in de commissie heb uiteengezet, en over de herberekening ervan door uw kabinet. Ik wil erop wijzen dat de cijfers die men me heeft bezorgd, aantonen dat op een totaal van 23 scholen de toepassing voor zes scholen negatief uitviel, voor elf tot hetzelfde resultaat leidde en voor zes positief uitviel.
Uw berekening is gewoon fout.
Het globale resultaat was een toename met 15 uur. Dat was hun berekening. Uw cijfers leiden tot dit resultaat: de toepassing valt voor zes scholen negatief uit, voor elf leidt ze tot hetzelfde resultaat en voor zes valt ze positief uit. Het globale resultaat is geen toename met 15 uur, maar met 26 uur. Ik veronderstel dat die cijfers correct zijn.
Het gaat dus over 26 uur op een totaal van 2800 uur, of dus over minder dan 1 percent. De conclusies zaten er dus niet ver naast.
Ik ben al blij dat de heer Tavernier niet meer herhaalt wat hij vroeger zei. Toen zei hij dat het systeem slecht is. Dat is dus een stap vooruit.
Mijnheer de minister, u mag me geen woorden in de mond leggen die ik niet heb gezegd. U kunt er de verslagen op nalezen.
Dat was nochtans de teneur van uw tussenkomsten.
Ik wil nogmaals het volgende zeggen. In het kader van onze maatregelen over kleuterparticipatie zijn er na het kerstverlof meer dan driehonderd voltijdsequivalente mensen extra aan de slag. Dat is meer volk dan hier zit. Het is dus een hele groep. Aangezien de bomen niet tot in de hemel groeien, moeten we ons afvragen of we dat nog kunnen versterken, en in welk mate dat zou kunnen. Ik wil evenwel niet op conclusies vooruitlopen.
Ik kom nog eens tot het systeem. Ik vind, mevrouw Martens, dat uw tweede tussenkomst heel goed illustreert wat de onderliggende discussie is. Ik weet niet of wij daarover van mening verschillen. Maar de manier waarop u tussenkomt, illustreert het punt goed.
U vraagt zich af wat zo'n school moet doen met twee of vier lestijden. Het is inderdaad niet zo vanzelfsprekend. Zeker voor een school die niet tot een scholengemeenschap behoort, is het misschien wel een extra probleem, maar het nieuwe stelsel is interessanter voor kleine scholen. Het enige alternatieve systeem is die school te laten wachten tot er 24 lestijden kunnen bijkomen. Met enkele lestijden kunnen ze misschien een opdracht aanvullen of iemand halftijds aan de slag helpen. Dus is het de vraag of het goed is of niet dat het een systeem is dat geleidelijk opbouwt in de loop van het jaar. We hebben overigens sinds 1984 al een systeem dat lestijden uitdeelt op een glijdende manier en dat geen voltijdse leerkrachten uitdeelt.
Dat er onbegrip over is bij die individuele kleuterleider, dat begrijp ik heel goed. Maar ik denk dat er geen beter alternatief is dan de lestijden geleidelijk te laten groeien en scholen toe te laten daarmee mensen aan te werven.
Er zijn nu ongeveer 100 voltijdse kleuterleiders extra bezig. Dat bewijst dat dit geleidelijke systeem dat inderdaad in scholen aangerold komt met twee, vier, zes lestijden, wel wordt omgezet in extra mensen. Het werkt volgens mij wel. Maar ik ben het eens met mevrouw Helsen dat de jury nog staat te wachten. Ik vind dat de jury in de zomervakantie een oordeel moet vellen. Nu is het nog te vroeg.
Twee of vier lestijden per school zijn één probleem. Een ander probleem blijft de moeilijkheid om een leerkracht te vinden voor vier uur. Niet iedereen staat te springen voor minder dan een halftijdse job.
Het gaat ook vaak over het aanvullen van een job. Er zijn leerkrachten die niet helemaal voltijds bezig zijn. Die zijn bijzonder tevreden dat er uren bijkomen. Men kan ook samenwerken in de scholengemeenschap.
We werken op deze manier. Laat ons op het einde van het jaar kijken of de consequente toepassing van zo'n geleidelijk systeem dat de volle autonomie bij de scholen legt, effectief goed is.
Het debat is gesloten.
ACTUALITEITSMOTIE
De voorzitter:Door de dames Martens en Michiels en de heer Pieters werd tot besluit van dit actualiteitsdebat een actualiteitsmotie ingediend. Ze zal worden gedrukt en rondgedeeld.
Het parlement zal zich daarover straks uitspreken.
Het incident is gesloten.