Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van de ontwerpen van decreet.
Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, als aanvulling op de tussenkomst van mevrouw Demeulenaere zou ik graag even willen stilstaan bij het hoger beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.
Nog enigszins uitvergroot door de hervormingen van het hoger onderwijs in Vlaanderen rees een tijdlang de vraag hoe bepaalde richtingen in dit verhaal dienden te worden ingeschaald. Ik denk hier in het bijzonder aan de opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie en een aantal opleidingen uit het middelbaar onderwijs, de vierde graad beroepssecundair onderwijs en het zevende jaar tso. De opleidingen die zich tussen het secundair en hoger onderwijs situeren, hadden geruime tijd een onduidelijke plaats in het onderwijslandschap, en toch zijn deze opleidingen zeer belangrijk voor de arbeidsmarkt. Hun succes getuigt hiervan. Het is dus positief dat over hun lot meer duidelijkheid wordt geschapen. Er zal een nieuw tussenniveau, het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd worden om de kloof te dichten tussen het secundair en het hoger onderwijs.
De opzet is ambitieus. Minister Vandenbroucke spreekt in dit verband over het hbo als een essentiële stap in de realisatie van zijn 'tienkamp voor gelijke kansen' en een streven naar een tweede democratiseringsgolf. Het hbo wil de competenties van de studenten nog beter ontwikkelen en zo de arbeidskansen verhogen. Daarom zullen toekomstige opleidingen in nauwe samenwerking met de beroepswereld ontwikkeld worden. Op die manier worden garanties ingebouwd dat het hbo leidt tot beroepsgerichte kwalificaties waarmee men op de arbeidsmarkt zeker aan de slag kan. Dit is nodig gezien het tekort aan echte vak- en stielmannen en het feit dat knelpuntberoepen niet worden ingevuld.
Er is inderdaad een vacuüm tussen het secundair beroepsonderwijs en het hoger onderwijs, een evolutie die ook in andere Europese landen waar te nemen is. Uit cijfers die ik aangevraagd heb, blijkt ook dat 'on-the-job training' echte successen kent. In de loop van 2006 zijn 15.466 werkzoekenden in een bedrijf kunnen starten via een Individuele Beroepsopleiding in de Onderneming. Via dit systeem kan een bedrijf, met subsidie van de Vlaamse overheid, vacatures waarvoor ze geen geschikte kandidaat vindt op de arbeidsmarkt, invullen door werkzoekenden binnen het bedrijf op te leiden.
Hieruit blijkt dat jongeren die de schoolbanken verlaten, onvoldoende bagage hebben voor onmiddellijke indienstneming binnen een bedrijf. De opleidingen van sommige secundaire richtingen, zoals in het tso en bso, zijn onvoldoende afgestemd op de noden van de sectoren. Werkgevers vinden geen goede kandidaten voor de jobs die zij aanbieden. Waar vroeger een diploma secundair onderwijs nog garant stond voor een succesvolle overgang naar een job, is dit niet meer het geval. Men moet zich daarom de vraag durven stellen of het secundair onderwijs nog wel voldoet aan de noden van de arbeidsmarkt. Zo is er op de arbeidsmarkt nood aan specifieke opleidingen omdat de gevraagde competenties niet via een opleiding in het secundair onderwijs verworven kunnen worden. Voorbeelden hierbij zijn de vliegtuigindustrie of de opleiding voor tandartsassistente.
Het hbo van minister Vandenbroucke wil een duidelijke plaats geven aan opleidingen die zich tussen het secundair onderwijs en het hoger niveau bevinden en dit op basis van een marktgerichte aanpak. We juichen dit erg toe. Toch vragen we aan minister Vandenbroucke om eerst een grondige evaluatie te doen van het secundair onderwijs zoals het vandaag bestaat. Daar waar nodig moeten sommige opleidingen hervormd worden en vooral geherwaardeerd worden zodat als jongeren kiezen om een vak te leren dit niet als een gevolg van een watervalsysteem gebeurt, maar uit de overtuiging dat ook zij hun 'accent op talent' kunnen inzetten.
Vlaanderen telt een onaanvaardbaar hoog aantal schoolverlaters zonder diploma secundair onderwijs. Dat toont aan dat het huidige secundair onderwijs deels faalt in zijn opdracht. Men kan een hoger beroepsonderwijs enkel succesvol uitbouwen als een sterke basis wordt gelegd in het secundair onderwijs. Een sterke valorisatie van afwisselend leren en werken is een belangrijke impuls, maar we moeten ook het bestaande aanbod kritisch onder de loep durven nemen.
Arbeidsmarktgerichte opleidingen worden niet alleen door het onderwijs aangeboden. VDAB, SYNTRA en ook verschillende sectoren bieden gerichte, professioneel georiënteerde opleidingen aan. Ook daar moet een betere afstemming mee georganiseerd worden. Mijnheer de minister, daar moet u juist aantonen welke hefboom u in handen hebt door zowel Onderwijs als Werk als bevoegdheid te hebben. Met plannen zoals het hoger beroepsonderwijs, hoe waardevol dat project ook is, dreigt dat wat onder de mat geschoven te worden.
Wat betreft het hoger onderwijs heeft dit, met een multitude aan maatregelen, bijvoorbeeld de invoering van de bamastructuur, de associaties, en de flexibilisering de nodige veranderingen doorgemaakt. In de beleidsbrief wordt aangekondigd dat u niet langer wilt vasthouden aan de VLIR en de VLOHRA als aparte organisaties om respectievelijk de universiteiten en de hogescholen te vertegenwoordigen. Mijnheer de minister, u voorziet in een stappenplan om te komen tot een integratie in één koepelstructuur. Concreet voor 2008 betekent dit dat ze beslist hebben om zich in hetzelfde gebouw te huisvesten en ook samen en in overleg met de associaties een werkgroep zullen oprichten om die punten vast te leggen die geregeld dienen te worden alvorens te komen tot een eengemaakte structuur.
Een al te strikt onderscheid is, gelet op de evoluties, volgens ons inderdaad misschien niet de beste optie voor de toekomst. Het is immers logisch dat de adviesorganen ook mee evolueren, zeker als hun adviezen in de toekomst nog een meerwaarde willen betekenen voor de beleidsmakers.
Vanuit dat oogpunt heeft de heer Van Steenberge, voorzitter van de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen hetzelfde verwoord in Veto. Hij zegt: "Persoonlijk vind ik dat de VLIR en de VLOHRA moeten fusioneren. Als je naar één grote onderwijsruimte gaat, heb je ook één orgaan nodig. Er moet een nieuw decreet komen waarin nieuwe structuren worden vastgelegd."
Mijnheer de minister, ook wat het hoger kunstonderwijs betreft, zijn we blij dat u in de beleidsbrief duidelijkheid hebt gegeven en het hko moet evolueren naar een academiseringsproces.
Mijnheer de minister, met het nieuwe financieringssysteem wilt u de universiteiten en de hogescholen aansporen om niet alleen meer studenten aan te trekken, maar ook om meer te investeren in succesvolle studieloopbanen. Het systeem bevat stimulansen die de instellingen ertoe moeten aanzetten om ten aanzien van minder vertegenwoordigde groepen in het hoger onderwijs extra inspanningen te leveren, wat ook hier een tweede democratiseringsgolf moet teweegbrengen. Er wordt volop ingezet op de gelijke kansen, en dat steunen wij.
De nieuwe financiering start op 1 januari 2008 en gaat gepaard met een extra investering in het hoger onderwijs van 45 miljoen euro. Om eventuele verschuivingen van middelen tussen de verschillende instellingen enigszins op te vangen, wordt er een garantie ingebouwd dat geen enkele instelling tot en met 2013 minder krijgt dan het geïndexeerde bedrag van 2007. Eens op kruissnelheid zal het budget voor hoger onderwijs bijna 119 miljoen euro hoger liggen dan bij het begin van de regeerperiode, een stijging met meer dan 10 percent. Ook de middelen voor sociale voorzieningen werden met 10 miljoen euro verhoogd.
Het enthousiasme dat uitgaat van deze cijfers wordt toch wel wat getemperd door de vaststelling dat de financieringsplannen op de nodige weerstand en vrees stuiten. Ik verwijs in dat verband naar de betoging eerder deze maand. Een weerstand die misschien wel wat beter opgevangen kon worden. Bepaalde onhandigheden, zoals het onder een zekere tijdsdruk - omwille van de vooropgestelde datum van 1 januari 2008 - niet afwachten van de formele sluiting van de onderhandelingen om het voorontwerp naar de Raad van State te sturen, is hier niet vreemd aan. De implementatie zal dus zeker met een kritisch oog door ons verder gevolgd worden. Belangrijk is dat we niet naar een niveauverlaging gaan en inboeten op de democratische toegankelijkheid, de twee troeven bij uitstek van ons hoger onderwijs.
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de financiering van het Vlaamse onderwijs wordt gebaseerd op gelijke kansen. De decreetgeving wordt in dat verband volledig geheroriënteerd. We zullen daar in de commissie zeker nog wel over praten.
Dat we over een uitstekend onderwijs beschikken, bewijzen de gegevens uit het onderzoek van de PISA-studie in opdracht van de OESO. Onze 15-jarigen doen het heel goed voor wat betreft de internationale vergelijking, alleen is er bij de 15-jarigen een staartgroep die niet mee is. De GOK-inspanningen die vanaf de eerste kleuterklas beginnen, zijn nog onvoldoende doorgedrongen. Er is nog te weinig tijd geweest om tot bij de 15-jarigen te komen. Hopelijk, en daar gaan we van uit, zullen de toekomstige toetsingen het verschil tussen kansrijke en kansarme kinderen betekenisvol verminderen. Tal van beleidsinitiatieven zijn hiervoor door de minister op het getouw gezet. Ook spontane initiatieven ontstaan, zoals het buddyproject waarover we vorige week nog uitgebreid hebben gesproken.
De beleidskredieten voor onderwijs bedragen 38,7 percent van de Vlaamse overheidsuitgaven. Een van de eindconclusies van de rondetafelconferentie onderwijs tijdens de vorige legislatuur was dat de spanning tussen de verloning van een directeur en van een leerkracht te klein was. Hiervoor wordt een oplossing in het vooruitzicht gesteld, en dat is heel goed. Bij de bespreking van het decreet over de lerarenopleiding werd van verscheidene kanten de opmerking gemaakt dat er in de nieuwe constellatie geld zou moeten vrijkomen voor de mentoren die stagiairs en LIO-baners, of leerkrachten in opleiding, begeleiden. Voor 2008 is hiervoor in een krediet van 1,25 miljoen euro voorzien en vanaf 2009 in een vast krediet van 5 miljoen euro.
Mijnheer de minister, men heeft het steevast over het onderwijslandschap, en dat bestaat uit vele akkers, weiden, bosgebiedjes en natuurstroken. Ik wil maar zeggen dat het onderwijslandschap heel divers is. Bijblijven is echt wel nodig, want dat onderwijslandschap is voortdurend in beweging. De budgetten die de minister hiervoor uittrekt, zijn wel besteed, alleen moet er een zekere kwaliteitsbewaking mogelijk kunnen zijn. Meestal gebeurt die nu door de koepels, maar toch bevinden er zich nog spelers op de markt die niet de nodige kwaliteit bieden. Daarom is het nodig ook dat te bewaken.
Het onderwijslandschap is voortdurend in beweging. Om toch maar niet over één nacht ijs te gaan, werd het experiment als experiment geofficialiseerd in proeftuinprojecten. De evaluatie van die proeftuinen is heel zinvol. De specialistische kennis die daar wordt opgedaan, speelt mee in de totstandkoming van nieuwe decreten.
Mijnheer de minister, vorige donderdag was hier in de commissie voor Onderwijs een gedachtewisseling over armoede en school. Ik zou de bevindingen van die gedachtewisseling willen inbrengen bij de screening van de studiegebieden in het secundair onderwijs. Iedereen beseft dat dat een megaoefening is. We moeten iedereen daarvoor bevragen en het is een middellange- en langetermijnoptie. Maar er gaan stemmen op om de beschotten tussen aso, tso en bso te verminderen, juist om tso en bso beter op de kaart te zetten.
Professor Nicaise bracht vorige donderdag aan dat men in het middelbaar onderwijs iets minder vlug tot een definitieve keuze zou moeten overgaan, want Duitsland en Vlaanderen zitten met een heel vroege studiekeuze en de kloof tussen kansarmen en de anderen is nergens groter. Dat blijkt uit de PISA-studie.
De minister-president heeft in een toespraak eergisteren voor 250 'captains of society', zoals dat in mooi Nederlands heet, gezegd dat lerend werken of werkend leren de regel moet worden bij alle vormen van middelbaar onderwijs. Dat heb ik in De Standaard gelezen. De minister van Onderwijs doet inderdaad betekenisvolle inspanningen om het werkplekleren, vooral bij de leerlingen van het dbso, en dat zijn voor 95 percent jongens, te doen toenemen. Hij doet dat niet enkel door de structuur van dat deeltijds onderwijs aan te pakken maar vooral door te beklemtonen dat engagement en verantwoordelijkheid de kernbegrippen zijn waar het om gaat. Dat is heel belangrijk en innoverend.
Kleuterparticipatie is van het hoogste belang om tot gelijke onderwijskansen te komen. De inschrijvingsplicht is een heel goede maatregel. We zijn op weg om alle niet-geregistreerde kleuters te determineren. Wat in Vlaanderen met Kind en Gezin mogelijk zal worden, zal in Brussel niet mogelijk zijn. Daar zal naar een andere oplossing moeten worden gezocht, eventueel met de Franse Gemeenschap.
Misschien kan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in Brussel hier uitsluitsel bieden. De noodzaak talen te leren is heel belangrijk. De allerbeste resultaten worden bereikt vanuit de moedertaal of de onderwijstaal. Het is van het grootste belang dat leerlingen, maar zeker ook leerkrachten, in het Vlaamse onderwijs onberispelijk Nederlands spreken. Ik ben er een absolute voorstander van om het Frans als eerste vreemde taal te blijven aanbieden. De Europese regel van een plus twee mag - en moet wat mij betreft - voor sommige richtingen ook een plus drie zijn: de moedertaal met drie moderne vreemde talen voor sterke richtingen en ook voor economische richtingen. Het is belangrijk Duits als vreemde taal mee op te nemen. De minister heeft dat al een aantal malen gezegd. Duitsland is immers onze grootste handelspartner.
Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel heeft een laboratoriumfunctie. De anderstalige instroom staat buiten kijf. Dat hoeft geen bedreiging te zijn. Het kan ook kansen bieden om de officiële tweetaligheid van Brussel te behouden. Het Franstalig onderwijs heeft intensief geholpen met de verfransing van Brussel. Het Nederlandstalig onderwijs kan ervoor zorgen dat Brussel een tweetalige stad blijft.
Geachte leden, ik kan in dit korte tijdsbestek niet elke discussie voeren. Veel is hier al gezegd. U hebt echter begrepen dat ik de zorg van de minister deel om groepen kansarme leerlingen beter aansluiting te laten vinden bij de maatschappij via het onderwijs. Daarom durf ik ook aandacht te vragen voor de problematiek van de hoogbegaafden. Misschien kunnen we een ingang vinden voor die problematiek via de probleemverkenning die de Vlor op zich neemt om de mogelijke invullingen van het begrip 'brede school' in kaart te brengen en te publiceren. Hoogbegaafden hebben immers meer uitdaging nodig, maar dat wil zeker niet zeggen dat ze minder begeleiding hoeven te krijgen.
Daarmee kom ik tot mijn slotbedenking. Op 'Op de bekende pentekening van Pieter Bruegel de oudere, volgt een ezel vanuit het raam de les, terwijl de schoolmeester een leerling straft. De bijhorende spreuk luidt: "Al vaert den esele ter scholen om leeren, is 't enen esele, hy en sal gheen peerd wederkeeren." Vandaag weten we dat die ezel eigenlijk hoogbegaafd is, dat hij zich niet thuis voelde binnen de strikte discipline van toen en er niet in slaagde om aan bod te komen. De onderwijzer slaagde er niet in zijn intelligentie tot uiting te laten komen. Vandaag weten we dat ezels in vele opzichten veel intelligenter zijn dan paarden. Mijnheer de minister, ik weet dat dit ook uw opvatting is: elk kind moet op het voor hem of haar meest haalbare niveau worden gebracht. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, er is zeer veel gezegd in dit begrotingsdebat, dat eigenlijk aansluit bij de inhoudelijke discussie die we ook in de commissie hebben gevoerd over mijn beleidsbrief. Daarin roep ik op tot een tienkamp voor gelijke onderwijskansen.
Ik wil eerst kort iets zeggen over de financiering alvorens in te gaan op andere onderwerpen. Ik herhaal dat ik erg verbaasd ben over het betoog van mevrouw Demeulenaere. Ik hoop dat het niet het standpunt is van de Open Vld-fractie dat we het bedrag van 125 miljoen euro dat klaarligt bij de minister van Begroting om de werkingsmiddelen van de scholen te stijven, in de kas van de minister zouden moeten laten liggen tot we binnen vijf, zeven of tien jaar klaar zijn met het screenen van alle studiegebieden. Dat zou rampzalig nieuws zijn voor de scholen. Ik hoop dat dit een misverstand is, en dat dat niet de inzet is van de Open Vld-fractie in deze discussie, want waarom hebben we in godsnaam dan die 125 miljoen euro opgespaard als we ze niet mogen uitgeven?
Ik beklemtoon dat de nieuwe financiering van zowel het leerplichtonderwijs als van het volwassenenonderwijs als van het hoger onderwijs nog maar de eerste proef is van mijn tienkamp. Er volgen nog negen andere proeven, maar we moeten de eerste wel doen.
We willen met de centen een gelijkekansenbeleid sturen voor onderwijs op hoog niveau voor iedereen - daar heeft mevrouw Libert terecht op gewezen. De financiering is natuurlijk geen garantie op succes in het onderwijsbeleid, het is slechts een startvoorwaarde.
Ik knoop even aan bij een thema dat de heer Voorhamme heeft aangesneden: hoe kijken we aan tegen wat scholen, hogescholen en universiteiten met dat bijkomende geld doen? Dat is een belangrijke vraag en ik deel de opvatting van de heer Voorhamme. Hij zei: "We zijn hier niet bezig met op een ouderwetse manier gekleurde centen uit te delen." Het klopt dat we niet zeggen aan de scholen "u krijgt zoveel geld om dit te doen en zoveel om dat te doen en zoveel om bijkomende opdrachten uit te voeren", maar we geven enveloppen aan scholen en die zullen in belangrijke mate groeien. We kleuren het geld niet, we houden de scholen niet bij het handje, maar we hebben wel een maatschappelijke verwachting ten aanzien van scholen.
Ik wil meegeven aan de scholen en aan de inspectie dat we in de toekomst streng zullen toekijken of scholen inderdaad in staat zijn om gelijke kansen op uitstekend onderwijs waar te maken en of er in elke school een gelijkekansenbeleid is. Ik denk immers dat in elke school een gelijkekansenbeleid gevoerd moet worden. Als de inspectie vaststelt dat een bepaalde school er niet veel van bakt, dan zal ze heel kritisch kijken naar de extra middelen die de school kreeg in het licht van het nieuwe financieringsmodel, en zal ze zich afvragen wat de school eigenlijk met die middelen gedaan heeft. We hanteren de kritische benadering waarbij a posteriori wordt gekeken naar wat men realiseert, veeleer dan dat we a priori het handje vasthouden en gekleurd geld geven waarvan we op voorhand bepalen wat de scholen ermee moeten doen. Dat is de benadering die ik wens.
Het is daarbij ook belangrijk dat we een goed begrip hebben over de verhouding tussen de overheid, allerlei sociale organisaties, het bredere middenveld, het bedrijfsleven en de lokale overheden enerzijds en de scholen anderzijds. Mevrouw Berx had hier een paar bedenkingen bij en ook de heer Voorhamme heeft hierover gesproken. Ik ben het nogal eens met wat de heer Voorhamme heeft gezegd, maar zag niet echt een tegenstelling met wat mevrouw Berx vertelde. Ik verwijs ook naar wat maandagnamiddag werd gezegd op het forum Vlaanderen in Actie over waar we in 2020 willen staan met onze scholen. Als we de zaak op de lange termijn bekijken, dan is de cruciale sleutel de vraag of de scholen organisaties zullen worden die professioneel kijken naar hun eigen doelstellingen, hun doelstellingen formuleren, er uitvoering aan geven, die uitvoering evalueren en bijsturen, en dat in een brede omgeving met een veel grotere wisselwerking dan vandaag met het bedrijfsleven, de culturele sector of de lokale overheid. De scholen zullen in een veel grotere wisselwerking treden met hun omgeving, maar ze zullen ook hun eigen onderwijs- en opvoedingsdoelstellingen moeten bewaken. Dat is een opdracht die een organisatie vergt die doelgericht werkt, en daar is nog veel aan te doen. Dat is wat de heer Voorhamme het beleidsvoerend vermogen noemt. Ik ben het met hem eens: misschien is dat de sleutel die we moeten kunnen omdraaien om alle mooie doelstellingen tegen 2020 te bereiken.
In mijn ogen is dit geen kwestie van ondergeschiktheid of bovengeschiktheid van een lokale overheid, een school, de bedrijven of het sociale leven. We moeten dit alles zien in termen van bondgenootschappen. Het is de vraag of de lokale overheid een dienstbare bondgenoot kan zijn van de scholen en of de scholen omgekeerd een bondgenoot kunnen zijn bij het realiseren van een aantal maatschappelijke opdrachten. Dat ligt voor. Ik herhaal nogmaals dat we de scholen niet bij het handje zullen houden. Ik wil wel een strenge inspectie die resultaatgericht werkt, bekijkt wat men feitelijk presteert en niet alleen luistert naar mooie verhalen of kijkt naar procedés, en dat a posteriori doet. Als de inspectie bij een doorlichting vaststelt dat er geen resultaten zijn, dan kan ze de vraag stellen wat er gebeurd is met al dat bijkomende geld. Dat is de instructie die ik aan de inspectie zal geven.
Ik kom even terug op de uitspraken van mevrouw Demeulenaere over de screening van studiegebieden en de noodzaak om het gehele plaatje te bekijken. We moeten inderdaad een breder plaatje bekijken. Misschien bedoelde u dat wel. Daarin zou ik u kunnen volgen. Er is een breder plaatje te bekijken inzake omkadering. We zijn nu bezig met de werkingsbudgetten. Voor de omkadering in het secundair onderwijs zullen we een derde GOK-cyclus opstarten. Ik ben daar nog niet mee rond, ik doe nog geen beloftes. Voor de hervorming van de omkadering hebben we een vollediger plaatje nodig. Er moet een visie zijn op de structuur, en daarvoor hebben we de blauwdruk nodig van het toekomstige secundair onderwijs die ik heb aangekondigd tegen het einde van de legislatuur.
Ik leg hier even de link met de proeftuinen, mevrouw Helsen. We hebben inderdaad een grondige evaluatie nodig. Dat is een van de redenen waarom ik - samen met u - in die volgorde wil werken: nu de werkingsbudgetten, daarna de omkadering, maar eerst de proeftuinen bekijken. We hebben een visie nodig op de school van de toekomst.
We hebben aan de inspectie gevraagd om een evaluatie te maken van de proeftuinen die op het einde van dit schooljaar drie jaar zullen lopen. Dan breekt het moment voor een evaluatie aan. Ik ga ervan uit dat de onderwijsinspectie ons een omstandige evaluatie zal bezorgen in de tweede helft van 2008. Dat is nog even wachten. Kunnen we ons intussen geen enkel idee vormen over die proeftuinen? Dat hoort u mij niet zeggen. Op het forum Vlaanderen in Actie hebben we een opdracht gekregen. Als we daarop voortgaan en in Leuven een atelier organiseren over talent, zal opnieuw de vraag rijzen wat er geworden is van de 'Accent op Talent'-projecten. Wat heeft dat opgeleverd? Er zal ongetwijfeld over gepraat worden. Ik denk dat we stilletjesaan zullen evolueren naar een evaluatie. Een echte grondige doordachte doortimmerde officiële evaluatie wil ik echter overlaten aan de onderwijsinspectie.
Ik ben het vervolgens eens met de heer Voorhamme dat scholen en scholieren een informatierijke omgeving nodig hebben waarin ze verantwoord kunnen kiezen. Dat is een goede omschrijving. Schoolbesturen moeten een verantwoorde keuze maken inzake aanbod. Dat moet zinvol zijn met het oog op de arbeidsmarkt. Ook scholieren moeten zo'n keuze kunnen maken. Ik ben het niet eens met mevrouw Demeulenaere, die zo sterk benadrukt dat men vooral vrij moet kunnen kiezen. Ik wil daar vandaag geen boude uitspraken over doen, want ik ben ook niet voor allerlei verbodsbepalingen. Ik nodig u toch uit om eens te praten met directies van het secundair onderwijs over de catastrofale gevolgen van een verkeerde studiekeuze op grote schaal, en vooral van de totaal ondoordachte sprongen in de loop van het secundair onderwijs. Overgaan van een tweede graad metaal naar een derde graad kantoor of omgekeerd, dat is vrijwel onmogelijk. Dat is zinloos. Ik zeg niet dat men dat moet verbieden, maar men mag het zeker niet toelaten als een automatisme. Er is daar een tussenweg te gaan. Niet langer geleden dan gisteravond had ik een informeel gesprek met een tiental directies van het secundair onderwijs. Ik ben getroffen door de enorme klemtoon die zij legden op onverantwoorde keuzes. Die jongeren zijn niet per se losbollen, maar er werd hun gewoon niet gevraagd om daarover na te denken. Onverantwoorde keuzes, mislukte schoolloopbanen, jongeren die in een doodlopend straatje terechtkomen, daar moeten we iets aan doen. Kiezen in verantwoordelijkheid en geïnformeerd kiezen staat op de agenda.
Mevrouw Michiels heeft me nog eens uitgedaagd dat alles wat ik aankondig, ook moet worden gerealiseerd. Daar blijf ik bij. Ze wees op zorg+ en Kind en Gezin, en zei dat dit beleid zich langzaam ontwikkelt terwijl ik al bezig ben. Dat is deels juist voor wat Kind en Gezin betreft. Dat is een absoluut noodzakelijke partner om meer kleine kleutertjes tijdig en regelmatig in de kleuterklas te krijgen. Dat is onder meer belangrijk om goed Nederlands te leren spreken.
Kind en Gezin vindt dat niet zo vanzelfsprekend, en dat begrijp ik. Het is niet hun normale opdracht. De regering heeft 700.000 euro extra ter beschikking gesteld van Kind en Gezin om mee te werken aan die actie. Dan is er nog overleg over de voorwaarden waarop dat moet gebeuren, wat ook niet verkeerd is. We hebben afgesproken met Kind en Gezin dat we zullen nagaan wat de bijdrage kan zijn van de regioverpleegkundigen bij de populatie die ze niet vinden inzake kleuterparticipatie. Dat is het beleid dat we ontwikkelen. U kunt me niet kwalijk nemen dat ik hierover spreek.
Naast kleuterparticipatie is er het bestrijden van spijbelen. Daar hecht ik veel belang aan. Mijn samenwerking met Waals minister-president Arena is niet enkel kommer en kwel. Integendeel, uitgerekend vandaag hebben we 140.000 records vanuit ons departement overgemaakt aan de Franstalige Gemeenschap. Dat zijn alle leerplichtigen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. We hebben er 27.000 aangeturfd, van wie we weten dat ze in Brussel of Vlaanderen Nederlandstalig onderwijs volgen.
De Franse Gemeenschap heeft met ons afgesproken dat ze dezelfde oefening zullen doen. Uit die 140.000 zullen ze diegenen halen die bij hen op een school zitten. De anderen, waarschijnlijk een heel kleine groep, hebben dan een probleem met de leerplicht. Onze intentie is om vanuit een bicommunautaire cel de ouders van degenen die we niet kunnen traceren, aan te schrijven en dan verder actie te ondernemen.
Ik werk aan een protocol met mevrouw Arena om dat hele verhaal vorm te geven. Dit is een historische stap. Eindelijk gaan we in dit land de leerplicht controleren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Vandaag zijn die records overgemaakt. Ik verwacht over enkele weken verdere stappen hierin. Dan zullen we moeten beslissen welk gevolg we hieraan geven. We hebben dan te maken met ouders wier kinderen we niet kunnen traceren, niet in het Nederlandstalig en niet in het Franstalig onderwijs. We moeten hun dan vragen tot welk onderwijsbestel ze zich willen richten. Dan moeten ze een van de twee kiezen. Dat is een bijzonder belangrijke stap vooruit. Dat is nog iets anders dan het aanpakken van schoolverzuim en hardnekkig spijbelen van degenen die wel zijn ingeschreven. Dit gaat over degenen die niet ingeschreven zijn.
Mevrouw Michiels had ook bedenkingen over DBFM. Ik herhaal wat ik al heb gezegd. Dat is zo saai als 'Saïdjah's vader had een buffel', maar ik laat me niet opjagen. DBFM moet in orde zijn omdat het over heel veel geld gaat. Ik heb liever dat u wat ongeduldig wordt, dan dat wij een fout maken. Dat moeten we over tien jaar dan beoordelen. Ondertussen zitten we echt niet stil. Ik geef u de cijfers van onze inspanningen in het reguliere budget. Wat is het totale volume aan machtigingen voor scholenbouw in het vrij, gesubsidieerd, officieel of gemeenschapsonderwijs, ingeschreven in onze reguliere budgetten?
In 2000 was dat 152 miljoen euro, in 2001 152 miljoen euro, in 2002 154 miljoen euro, in 2003 157 miljoen euro, in 2004 137 miljoen euro, in 2005 160 miljoen, in 2006 214 miljoen euro en in 2007 220 miljoen euro. Welnu, voor 2008 staat er 346 miljoen euro ingeschreven in de begroting, onder meer met een amendement dat goedgekeurd is door een meerderheid van de commissieleden. 346 miljoen euro! In vergelijking met wat er in de hele periode daarvoor gebeurd is, is dat meer dan een verdubbeling van de inspanningen. Een deeltje daarvan zal inderdaad geleidelijk aan opgebruikt worden voor terugbetalingen van vergoedingen in DBFM, maar dat heeft dan een enorm multiplicatoreffect. We doen daar dus echt wel een inspanning.
Mevrouw Helsen, u hebt er terecht op gewezen dat de communicatie rond studietoelagen goed moet gebeuren. We werken daar met een platform van middenveldorganisaties, die als een kritisch klankbord fungeren. U stelde ook dat we het op punt stellen van het profiel van wat we van een CLB verwachten, niet naar de Griekse kalenden mogen verwijzen. Daar hebt u gelijk in.
De CLB-sector moet mijns inziens nadenken over de eigen positie. We zitten met een verschuivend landschap. In de scholen is er meer en meer expertise rond moeilijke leerlingen, de begeleiding van leerlingen en andere diepe problematieken waarmee scholen geconfronteerd worden. De vraag is: volgt de CLB-sector nog? Wat is hun rol daarin? Wat is de verhouding tussen de eerste lijn en de tweede lijn? De CLB-sector mag de debatten niet uitstellen. Er moet echt grondig nagedacht worden over de rol van de CLB-sector. Er moeten dingen veranderen in de verhouding tussen CLB's en scholen. CLB's moeten dichter bij de scholen en de leerlingen staan. Scholen hebben enorm veel deskundigheid opgedaan rond leerlingenbegeleiding - vaak noodgedwongen - en de CLB's moeten diezelfde evolutie doormaken. Ik weet niet zeker of ze die evolutie wel altijd doormaken.
Time-out is belangrijk. Het klopt dat we dat moeten evalueren. Ik ben geen blinde volger van het time-outgebeuren. We moeten kritisch bekijken wat dat feitelijk oplevert. We stoppen er terecht meer geld in, maar dan moeten we ook goed nagaan wat het oplevert.
Mijnheer Voorhamme, u had het over de humane wetenschappen. Ik vind dat we daar een zeer redelijk verhaal schrijven. Ik wil dat hier nog even toelichten aan de hand van de cijfers. 45 percent van de budgetten van de universiteiten zullen we baseren op prestaties inzake wetenschappelijk onderzoek. Van die 45 percent is er een deel sokkel en een deel variabel. De sokkel is 100 miljoen euro, het variabele deel 176 miljoen euro. Van die 176 miljoen wordt 30 percent bepaald door de vermaledijde citaties en publicaties, waar men nu zoveel schrik voor heeft.
Ik ben bereid om de eigenheid van de humane wetenschappen volledig te erkennen. We moeten een verfijnde toepassing hebben, eigen aan de humane wetenschappen, van hoe je de kwaliteit van citaties en publicaties meet. Bij de opening van het academiejaar in Gent heb ik gezegd dat de humane wetenschappers zelf met een voorstel moeten komen. En ik ga ervan uit dat dat een enigszins ander verhaal is dan bij de exacte wetenschappen. De mix van internationale tijdschriften, tijdschriften die niet als A1 gekwalificeerd kunnen worden, boekpublicaties en Nederlandse publicaties zal bijvoorbeeld anders zijn, onder meer ter bescherming van het Nederlands als taal van dit soort wetenschappen.
Dat zal een andere mix zijn. Ik sta daar totaal voor open. De bal ligt nu in het kamp van de universiteiten.
Wat ik niet zal aanvaarden, is een voorstel dat geen kwaliteit garandeert of dat is geïnspireerd door een soort van relativisme waarbij iedereen zijn gang gaat. Ik behoor ook niet tot de postmodernisten die beweren dat eender welk paradigma goed is. Wetenschap is debat. Debat is publiceren. De impact van publiceren is meetbaar door na te gaan waar er gepubliceerd wordt, ook op internationaal vlak. Ik heb het dan zowel over de humane als over de sociale wetenschappen.
We vertrekken van de BOF-sleutel, de sleutel van het Bijzonder Onderzoeksfonds in de tweede geldstroom. We zullen die op korte termijn wijzigen zodat er beduidend meer tijdschriftartikels uit de humane wetenschappen meegenomen kunnen worden, reeds vanaf het begrotingsjaar 2009. Het gaat over het meenemen van de internationale Social Sciences Citation Index en de Arts and Humanities Citation Index. Dat betekent dat we 3000 tijdschriften gaan toevoegen aan de 5500 die er al in zitten om meer gewicht te geven aan de humane wetenschappen.
Vervolgens richten we een werkgroep op met vertegenwoordigers van alle instellingen die deze studiegebieden aanbieden. We vragen hun een eigen sleutel te maken en op die manier te werken aan een eigen Vlaams bibliografisch bestand. Minister Ceysens heeft onlangs nog gezegd dat ze daar de concrete aanzet toe zal geven. Ik denk dat we daar vanaf 2010 mee aan de slag moeten kunnen zodat we vanaf 2011 een fundamenteel aangepaste telling in het systeem kunnen brengen. De vraag is natuurlijk wat we doen wanneer dit initiatief blokkeert binnen de universitaire wereld, door de weerstand van de exacte wetenschappen of van de humane wetenschappen. In dat geval zal de overheid moeten ingrijpen. We moeten nadenken over wat in dat geval de terugvalpositie is.
Mijnheer Tavernier, ik ben het helemaal met u eens wanneer u zegt dat armoede het perspectief is van waaruit we moeten vertrekken. Scholen worstelen vaak nog met dat perspectief. Dat perspectief geldt ook voor mijn beleid. Ik verwijs naar de verbetering van de studietoelagen, de invoering van de schooltoelagen in het basisonderwijs en de kostenbeheersing in het basisonderwijs. U koppelt daar de problematiek van De Link aan. U zegt dat mijn beleid tot gevolg zou hebben dat de cursisten, mensen die uit de armoede komen, nu veel meer inschrijvingsgeld moeten betalen. Dat klopt eigenlijk niet. De Link krijgt van mij per jaar en per opleiding 13.000 euro werkingsmiddelen voor tien cursisten. Ik heb het dan niet over subsidies die De Link van andere departementen krijgt.
De Link krijgt dus 1300 euro per cursist. De bedoeling is dat ze daarmee het inschrijvingsgeld betalen en alle andere cursuskosten voor de cursisten. De Link zegt dat het cursusmateriaal per cursus ongeveer 130 euro kost. Mijn inschatting is dat de impact van de nieuwe inschrijvingsgelden op het budget van De Link 1700 euro zou kunnen bedragen. De cursuskosten bedragen 1300 euro, de inschrijving 1700 euro. Dat is samen 3000 euro. Dan blijft er nog 10.000 euro over.
Ik denk dus echt dat De Link voldoende middelen heeft om die lichtjes toegenomen inschrijvingsgelden, die elders principieel wel moeten worden betaald door cursisten maar niet door cursisten van De Link, te vergoeden. Het is erg belangrijk dat we aan de mensen die uit de armoede komen, zeggen dat voor hen studeren geen geld kost. De wijzigingen die we op het niveau van de VDAB hebben doorgevoerd, houden overigens in dat we beter, fijner zorgen voor de terugbetaling van kosten dan vroeger.
Mevrouw Libert, u had het over het hoger beroepsonderwijs. Ik ben het eens met wat u hebt gezegd. Wanneer we voor het hoger beroepsonderwijs zo sterk kijken naar de arbeidsmarkt, dan moeten we dat natuurlijk ook doen voor het secundair beroepsonderwijs en het secundair technisch onderwijs. Het ene kritisch bekijken, houdt ook in dat het andere kritisch wordt bekeken.
Er is echter iets dat u niet hebt aangeraakt. Om daar zinvol over te discussiëren, moeten we absoluut een doorbraak realiseren in het opstellen van een opvattende Vlaamse kwalificatiestructuur. Dat wil zeggen dat we voor onszelf een duidelijk referentiekader moeten hebben van het soort kwalificaties dat in Vlaanderen nodig is op de arbeidsmarkt, op welk niveau van onderwijs die tot stand komen, wat in het secundair onderwijs kan worden bereikt, waarvoor dan een hoger beroepsonderwijs nodig is, waarvoor eventueel een professionele bachelor nodig is. Daar moet samenhang in komen. Als er een samenhang in de kwalificatiestructuur is, dan moet inderdaad kritisch gekeken worden naar hoger beroepsonderwijs, secundair beroepsonderwijs, secundair technisch onderwijs. We moeten daarbij ook de vraag stellen of deze opleidingen daaraan voldoen. Als het gaat over specifieke opleidingen voor specifieke niches op de arbeidsmarkt, moeten we ons afvragen of de arbeidsmarkt daar al dan niet mee bediend wordt.
Mijnheer de minister, u vindt dat het hoger beroepsonderwijs, dat na het leerplichtonderwijs komt, net zo arbeidsmarktgericht moet zijn als het technisch en beroepssecundair onderwijs. Is er voor u dan geen verschil? Het ene hoort bij het leerplichtonderwijs.
Een deel van het technisch onderwijs is gericht op doorstroming. We mogen die fout niet maken. Mevrouw Libert heeft gelijk. Ze zei dat ik heb aangekondigd dat ik kritisch zal kijken naar bestaande opleidingen in het hoger beroepsonderwijs om na te gaan of ze wel voldoende arbeidsmarktgericht zijn. Ze vindt dan dat dit eigenlijk ook moet gebeuren voor bestaande secundaire opleidingen die arbeidsmarktgericht moeten zijn. Dat klopt. We moeten die samenhang zien.
Ik beweer niet dat heel het tso bekeken moet worden met de bril van de onmiddellijke arbeidsmarktgerichtheid. Daar hebt u gelijk in.
Mevrouw Libert, u zei dat we een dubbele doelstelling moeten waarmaken: het houden van grote toegankelijkheid in het hoger onderwijs en het vermijden van niveauverlaging. Ik ben het daar volmondig mee eens. We moeten gelijke kansen scheppen op uitstekend onderwijs, niet op middelmatig onderwijs. Kansen op middelmatigheid zijn geen gelijke kansen. Degenen die we moeten helpen met gelijke kansen, zijn niet gebaat met middelmatig onderwijs. U hebt overschot van gelijk. Dat is de inzet van de hele tienkamp waar we voor staan. (Applaus bij de meerderheid)
We behandelen nu het beleidsdomein Werk en Sociale Economie.
De heer Van Goethem heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, tijdens de commissiebesprekingen heb ik verklaard dat de voorliggende beleidsbrief me een déjà-vugevoel geeft. Er is niet veel nieuws onder de zon. Net als door de vorige beleidsbrieven van de minister, loopt een wanhopige poging om allochtonen aan de slag te krijgen als een rode draad doorheen deze tekst. Bovendien moeten we ook nu weer vaststellen dat de minister, ondanks zijn positief discriminerende maatregelen, niet in zijn opzet slaagt.
De laatste frats op dit vlak is het huis-aan-huisbezoek bij ongeveer 5000 werkloze allochtonen. Afhankelijk van de cijfers zijn 150 tot iets minder dan 200 allochtonen komen opdagen. De VDAB spreekt over een succes. Ik vraag me af wat in de ogen van de VDAB een mislukking zou zijn geweest.
Tegelijkertijd stel ik vast dat de VDAB met betrekking tot vele problemen ter plekke blijft trappelen. De begeleiding van werkzoekende 50-plussers laat te wensen over. Dit wordt in de beleidsbrief met het volgend laconiek zinnetje afgedaan: "De Europese 50 percentdoelstelling voor de arbeidsdeelname van ouderen lijkt tegen 2010 onbereikbaar voor Vlaanderen." Ik neem hier akte van. Eergisteren heeft de minister aangekondigd dat hij de tewerkstellingspremie voor 50-plussers eenvoudiger en aantrekkelijker zal maken. Beter laat dan nooit, veronderstel ik. Ik vraag me evenwel af welke resultaten dit zal opleveren. Ondertussen is alvast veel kostbare tijd verloren gegaan. De tewerkstelling van gehandicapten is in hetzelfde bedje ziek. Ook op dit vlak zie ik geen noemenswaardige vooruitgang.
Ironisch genoeg worden voor geen van deze twee doelgroepen huis-aan-huisbezoeken gepland. Blijkbaar mag de ene doelgroep meer dan de andere doelgroep op de aandacht van de minister rekenen.
Mijnheer Van Goethem, ik heb uw woorden aandachtig beluisterd. Iets ontgaat me evenwel. Misschien ligt het aan mij en moet u het mij eens goed uitleggen.
Indien allochtonen werk vinden, vinden jullie dit geen goede zaak. Op die manier nemen ze immers het werk van autochtonen af. Indien allochtonen niet werken, zijn het luiaards. Indien allochtonen worden aangezet om te werken, is het weer niet goed. U moet mij eens uitleggen waar u met de allochtonen op het vlak van werkgelegenheid heen wil. Ik snap het alvast niet meer.
Mijnheer Roegiers, het verbaast me niet dat u het niet snapt. Wat mijn fractie betreft, mag een allochtoon, net zo goed als een Vlaming, werk vinden.
Mijnheer Van Goethem, indien een allochtoon werk vindt, neemt hij volgens u het werk van Vlamingen af.
Mijnheer Roegiers, u komt steeds met dit axioma op de proppen. Ik laat die uitspraak voor uw rekening. Ik neem ze u zelfs niet kwalijk.
Ik ben tegen positieve discriminatie. Het beleid van de minister leidt tot vormen van positieve discriminatie. Jobkanaal is een goed voorbeeld. Alle vacatures die via Jobkanaal worden aangeboden, worden gedurende de eerste drie weken voor een bepaalde doelgroep voorbehouden. Dat is een vorm van discriminatie.
Ondanks al deze maatregelen, met inbegrip van huis-aan-huisbezoeken, komt er weinig respons vanuit de groep der allochtone werklozen. Indien ik u mag geloven, staan die mensen op straat omdat ze op de arbeidsmarkt worden gediscrimineerd.
Mijnheer Van Goethem, u weet dat dit het geval is.
Ik twijfel daar sterk aan.
Hier is onderzoek naar verricht. Uit de cijfers blijkt dat werkgevers vaak uit vooringenomenheid, om het voorzichtig te formuleren, beslissen geen allochtonen aan te werven. Ze hebben schrik voor de reactie van hun klanten.
Het werkgelegenheidsbeleid dat de minister daarvoor op poten zet, is er precies op gericht om dat weg te nemen. Blijkbaar vindt u dat niet goed. Ik snap dat niet en ik vind uw uitleg niet treffend.
Ik heb daarnet al gezegd dat u het niet snapt, maar ik neem het u niet kwalijk. Ik kan er ook niet aan doen dat u het niet snapt.
U hebt geen uitleg.
Ik ben al bijna tien minuten een uitleg aan het geven. Er is een studie gebeurd door ene professor Martens. Waar is die van uitgegaan? Hij is een hoop allochtone werkzoekenden gaan bevragen. Hij is tot de conclusie gekomen dat er gediscrimineerd wordt. Die studie is gemaakt, prima, maar is hij ook gaan luisteren bij de werkgevers? Wat is de reden waarom er soms moeilijk wordt gedaan bij de aanwerving van allochtone werkzoekenden? Het antwoord is neen. Sorry, maar dit is maar één kant van het verhaal en ik wil graag de twee kanten horen. U spreekt onmiddellijk van vooringenomenheid. Als A discrimineert, dan wil ik van A weten waarom dat zo is. Zover ben ik nooit geraakt. Ik vraag al enkele jaren, eerst aan voormalig minister Landuyt en daarna aan minister Vandenbroucke, om daar een ernstige studie over te laten maken. Op die manier kunnen we eindelijk weten wat het echte wat, waar, hoe en waarom is.
Er zijn in Borgerhout 5000 allochtonen bezocht. Er zijn er 150 afgekomen op de jobmarkt. Dit zal nu worden geëvalueerd, mij niet gelaten. Vraag dan ook eens aan die 4850 personen die niet zijn komen opdagen, waarom ze zelfs de moeite niet hebben gedaan om naar die jobbeurs te komen.
Mevrouw de voorzitter, ik stel vragen bij de functionaliteit van vragen in commissies. We hebben vorige week pas dit debat in de commissie gehouden.
Mijnheer Van Goethem, u hebt daar kunnen vernemen dat wat u nu komt stellen, eigenlijk een fout uitgangspunt is. De VDAB heeft helemaal geen allochtonen bezocht, maar heeft in een bepaald gebied huis-aan-huisbezoeken gedaan. Wellicht zullen in dat gebied allochtonen wonen, maar ook mensen met een handicap, oudere werklozen, jongeren en vrouwen. U reduceert een gebiedsgerichte aanpak, die inderdaad zal worden geëvalueerd, tot het bezoeken van allochtonen. Dat is wetens willens de waarheid geweld aandoen want u hebt die uitleg vorige week gekregen.
Mevrouw de voorzitter, ik wil dezelfde opmerking maken als de heer Van Malderen. Vorige week hebben we dat duidelijk uitgepraat in de commissie. In Vlaanderen is er een werkgelegenheidsgraad van 65 percent. Dat is veel te laag ten opzichte van de Europese doelstelling van 70 percent. Er is een probleem bij bepaalde groepen: allochtonen, mensen met een arbeidshandicap en 50- en 55-plussers. Er wordt nu een beleid gevoerd om de werkzoekenden te activeren, een horizontaal beleid gelijk voor iedereen. Daarnaast zijn er instrumenten als Jobkanaal en diversiteitsplannen om een extraatje te doen voor die verschillende doelgroepen, dus niet specifiek voor allochtonen. Dat is al verschillende malen duidelijk gesteld in de commissie. De resultaten kunnen beter, maar de instrumenten moeten de kans krijgen om voluit volwassen te worden.
Er zijn inderdaad instrumenten, maar die zijn niet nieuw. Volgens mij zijn ze hun kinderschoenen al flink ontgroeid. Ondanks al de jaren waarin ze al werken, leveren ze geen resultaat op of toch een bedroevend laag resultaat.
Ten tweede: de heer Van Malderen heeft gelijk als hij zegt dat vorige week in de commissie over dit onderwerp is gesproken. Toen heeft men snel door de bocht gesteld dat het niet enkel over allochtonen gaat. De verklaring van de woordvoerder van de VDAB in alle kranten en de reportage van de VRT gingen echter steeds over allochtonen. En de mensen die in het tv-journaal aan bod kwamen, waren ook allochtonen. Dat is mijn schuld niet. Misschien moet de VDAB diets worden gemaakt dat de dienst zijn communicatie op punt moet stellen?
Ik vraag me af of premies het geschikte middel zijn om extra tewerkstelling te creëren. Fiscale stimuli zijn en blijven veel doeltreffender. Jammer genoeg stellen we vast dat Vlaanderen nog steeds niet de fiscale bevoegdheden heeft om dergelijke maatregelen te treffen. Vandaag is er een Adeccoregering in de maak. Inderdaad: het wordt een interim-regering, met de heer Verhofstadt als de Suzanne van Interlabor. Ik zie het nog niet snel gebeuren dat die regering ons die bevoegdheden zal bezorgen. Maar we blijven hopen, mijnheer Van Rompuy.
Een ander pijnpunt zijn de knelpuntberoepen. De VDAB slaagt er nog steeds niet in om de opleidingen af te stemmen op de noden van het bedrijfsleven. Dat confronteert de Vlaamse ondernemingen met een dilemma. Vandaag moeten sommige ondernemingen kiezen: hun productie terugschroeven of een beroep doen op Oost-Europese arbeidskrachten, met alle moeilijkheden en risico's die daaraan zijn verbonden. Als ik het over de risico's van de arbeidsimport heb, dan denk ik vooral aan risico's in de bouwsector. En dat gebeurt allemaal terwijl in Vlaanderen nog steeds bijna 200.000 mensen tevergeefs op zoek zijn naar een job. Een arbeidsvergunning uitreiken is nu eenmaal eenvoudiger dan een opleiding aanbieden.
De werking van de VDAB moet dus dringend worden aangepast. Minder politiek correct maar meer marktgericht denken zou al een stap vooruit zijn. Als dat dan kan worden gekoppeld aan een depolitisering van de dienst, dan kunt u misschien volgend jaar een positief resultaat voorleggen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Laurys heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de beleidsbrief over werk is een zeer goed geschreven, erg leesbaar werkstuk. U hebt in dat verband verwezen naar uw medewerker, en die lof mag hier worden herhaald. Positief is ook dat wat op dit ogenblik niet goed is, ook wordt vermeld. Naast de rooskleurige cijfers wordt, als dat tenminste het geval is, ook vermeld dat die elders anders worden berekend. Het is dus een erg geloofwaardige tekst. De bakens van het arbeidsmarktbeleid zijn uitgezet: het werkgelegenheidsakkoord en het meerbanenplan. Het komt er nu op aan de beslissingen uit te voeren.
In een periode waarin de laagste werkloosheidscijfers sinds jaren worden opgetekend, is het comfortabel om een arbeidsmarktbeleid te voeren. Misschien is het dus het goede moment om de problemen aan te pakken.
Eerst en vooral is er de werkzaamheidsgraad. Dit is daarstraks al gezegd door de heer Van den Heuvel: we gaan de 70 percent van Lissabon wellicht nooit halen. Geen probleem, we zullen dat moeten nastreven. Doelgroepen blijven achter, vooral arbeidsgehandicapten. Knelpuntberoepen blijven ons ook zorgen baren. De participatie aan levenslang leren gaat merkwaardig genoeg zelfs achteruit. Het is dan ook niet gepast om triomfalistisch te doen. Dat is trouwens ook uw stijl niet, mijnheer de minister. Er zijn zelfs tekenen dat er een stabilisatie in de economie komt. Het wordt alle hens aan dek.
Ik geef nog enkele concrete bedenkingen. Wij blijven de sluitende aanpak 100 percent steunen. We denken dat het sanctiebeleid gebaseerd op die sluitende aanpak veel rechtvaardiger is dan de vroegere, harde en rechtlijnige toepassing van artikel 80. Het is rechtvaardiger dat iemand uitgesloten wordt van de werkloosheid op basis van een weigering van een opleiding of werk, dan omdat hij te lang werkloos is. Het is nuttig om bij vergelijkingen van gesanctioneerden tussen vroeger en nu, de uitstroom uit de werkloosheid in zijn geheel te bekijken en niet enkel de sancties gebaseerd op transmissies. Veel mensen worden door het activeringsbeleid vooraleer ze gesanctioneerd worden, ook naar de arbeidsmarkt gestuurd.
Een nieuwe discussie steekt de kop op: moeten we alle werkzoekenden opzoeken of ons concentreren op de moeilijkste doelgroep? Dat is een klassieke slingerbeweging. We moeten ze allemaal blijven benaderen, maar zullen ons toch specifiek moeten richten op de kansengroepen. Dat zijn ouderen, allochtonen, kortgeschoolden, arbeidsgehandicapten en herintreders. Zij moeten nu alle kansen krijgen. Het is nu dat zij het meest kans hebben om terug aan te knopen met de arbeidsmarkt.
Voor de arbeidsgehandicapten trokken enkele weken geleden trouwens de organisaties nog aan de alarmbel. Naar aanleiding daarvan zijn hier in het parlement ook actuele vragen gesteld. Het is dan ook goed dat u samen met minister Van Brempt het eenheidsdecreet wilt uitbouwen tot een decreet waarin alle tewerkstellingsondersteunende maatregelen voor personen met een handicap worden samengebracht.
Aarzeling blijft over de harde kern: 10, 15 tot 20 percent van de werkzoekenden. Een groot aantal van deze mensen is absoluut niet bemiddelbaar. Maar waar moet deze groep naartoe? Samenwerking met Welzijn en Sociale Economie moet er uiteraard zijn. Maar wat dan?
We zijn het eens, mijnheer de minister, dat activeren duur is. Het is daarom ook goed de netto-effecten van de tewerkstellingsmaatregelen te bekijken. Het is niet zo dat elke tewerkstellingsmaatregel nut heeft. Wanneer een tewerkstellingsmaatregel, vanwege verkeerd ingeschatte gevolgen, geen effect heeft, moet men de moed hebben om hem af te schaffen en de middelen naar andere maatregelen af te leiden. Dat is gebeurd met de knelpuntberoepenpremie.
In verband met de opleiding pleit u voor het aanmoedigen van werkzoekenden om gebruik te maken van de mogelijkheid om onderwijs te volgen met behoud van de werkloosheidsuitkeringen. Ik vind dat een goede zaak. Maar u moet er rekening mee houden dat in het verleden maar een beperkt aantal opleidingen aangeboden door de VDAB ook een stuiting van de berekening van de anciënniteit van de werkloosheidsduur heeft gebracht. Dat is natuurlijk een federale materie. Daarover zult u het debat met uw toekomstige federale collega dienen te voeren om mogelijkheden te creëren.
De competentieagenda is zeer belangrijk. U stelt zelf dat het erop zal aankomen de tien prioriteiten in de praktijk te realiseren. Hiervoor wordt 38 miljoen euro uitgetrokken. Dat is een behoorlijk bedrag en mag absoluut niet beperkt blijven tot een intellectuele oefening.
Ik heb nog enkele opmerkingen over de sociale economie. Uw beleidsbrief is heel overzichtelijk. Heel positief is dat voor de eerste keer de cijfergegevens volledig zijn weergegeven. Er zijn cijfergegevens over doorstroming, aanwezigheid van kansengroepen, leeftijdskloof, arbeidshandicap en dergelijke. Er is veel ruimte ingelast voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wij pleiten voor wat meer nuchterheid bij het gebruiken van die termen.
We hebben al verwezen naar het eenheidsdecreet. We hopen dat het in 2008 kan gerealiseerd worden. We zitten natuurlijk met de Europese regelgeving, die de subsidies en de doelgroepdefinitie zwaar onder druk zet. De doelgroepwerknemer die nu in het eenheidsdecreet bedoeld wordt, dreigt verengd te worden tot arbeidsgehandicapte. Het moet de bedoeling blijven dat mensen die nu niet terecht kunnen op de reguliere arbeidsmarkt, hoe dan ook in de sociale economie terecht kunnen.
Afstemming van de financieringsinstrumenten is zeker nodig. We hebben nogal wat vragen bij de klaverbladfinanciering. We denken dat dit veel onzekerheden zal geven op lange termijn. Voor sociale-economieprojecten is net de basisfinanciering heel belangrijk.
Zeer goede instrumenten zijn 'supported employment', enclaves en ondernemingscontracten. Dat zijn tewerkstellingsprojecten waar men in het reguliere bedrijf zelf onder begeleiding tewerkgesteld wordt. Alleen moet steeds duidelijk omschreven worden wat reguliere economie is, wat begeleidingsmaatregelen zijn en wat omkadering is. De afstemming tussen sociale economie en reguliere economie is een voortdurend aandachtspunt. Een afbakening blijft noodzakelijk. Verdringingseffecten moeten te allen tijde en op alle vlakken vermeden worden.
We blijven bezorgd om het begrip arbeidszorg. Ook de zwakste groep werknemers moet aan bod komen. Een groot discussiepunt blijft of arbeidszorg een springplank is naar tewerkstelling in de reguliere economie of een terugvalbasis voor de zwakste werknemers die niet meer aan bod zullen komen.
Ik vraag ook nog aandacht voor het Fonds voor de Sociale Economie. Het is vrij nieuw maar we hebben toch vragen over de duidelijkheid en de transparantie. De volgende maanden moeten we er in de commissie zeker aandacht aan besteden.
Ten slotte, denk ik dat er een zware structuur voor de ondersteuningsmechanismen is opgezet. Ik zie adviesbureaus, Trivident, Startcreatie. Ze hebben nog maar zeer weinig gerealiseerd. Daarom is het goed dat aan die Startcreatie nu reeds outputresultaten worden opgelegd. Het eindrapport van het HIVA is besteld. Dit zal de basis moeten zijn van een sokkeldecreet want het is belangrijk voor de sociale economie om een eenheid te vormen.
Wij zullen met onze fractie uw beleidsbeslissingen volledig ondersteunen.(Applaus bij de meerderheid)
De heer Bril heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, geachte collega's, met een titel als 'De paradox van de schaarste' legt de minister van Werk de vinger op de wonde. We onderschrijven zijn stelling dat de vicieuze cirkels van vele vacatures enerzijds en een hoge werkloosheid of lage activiteitsgraad anderzijds, moeten doorbroken worden. Deze beleidsbrief bevat hoge ambities en is bevlogen geschreven, maar is volgens mij een beetje te bescheiden. 'Meer mensen aan het werk' zetten is een must, maar de uitvoering van dit beleidsvoornemen behoeft een optimale inzet van de arbeidsreserve.
Die arbeidsreserve is nog steeds voorhanden in Vlaanderen. Het begrip schaarste is relatief. De werkloosheidsgraad in Vlaanderen bedraagt 6,7 percent. In Nederland bijvoorbeeld is dat slechts 5 percent. Een kleine 200.000 mensen zonder werk is geen peulschil. Amper een jaar of vijf geleden heette dat nog een 'groot' probleem. Bovendien is de daling van de werkloosheid niet eenduidig. Het aantal laaggeschoolde werkzoekenden is met 20.000 eenheden gedaald, maar het aantal langdurig werklozen nam met 4.000 eenheden toe. Ook bij de kansengroepen laat een verbetering op zich wachten.
Vandaar, mijnheer de minister, de stelling van Open Vld dat we niet alleen onze werkzoekenden intensiever moeten activeren maar ook onze arbeidsreserve aanspreken. Dat vereist meer dan een stimulerend beleid. Waar nodig moeten mensen op een kordate manier worden aangezet om werk te aanvaarden, maar daarmee hebben we niet gepleit voor een blinde jacht op werkzoekenden. Wat wel van belang is, is dat werkonwilligheid in de brede zin van het woord, gesanctioneerd wordt.
Vandaag stelt zich bij de werklozen nog steeds een groot probleem bij de categorie van de 50-plussers. In uw beleidsbrief stelt u dat in het bijzonder ouderen moeten doorstromen, maar tegelijkertijd lezen we geen engagement om het activeringsbeleid voor werkzoekenden uit te breiden tot de oudere werkzoekenden. Momenteel maken nog te veel werknemers tussen 50 en 57 jaar gebruik van vrijstellingen. Bovendien zijn die 50-plussers ook niet verplicht om een VDAB-opleiding te volgen.
Mijnheer de minister, we zouden u dan ook willen vragen om u vanuit Vlaanderen te engageren om de uitbreiding van het activeringsbeleid voor werkzoekenden te bepleiten. Het gaat om een federaal gegeven, maar via samenwerkingsakkoorden hebben de deelgebieden middelen om te interveniëren.
We zijn er ons terdege van bewust dat een oudere werknemer op een geëigende manier moet worden behandeld, rekening houdend met leeftijd en beschikbaarheid, maar dat mag geen excuus zijn om het geheel te laten verwateren tot een lege doos.
Waar we ons als Open Vld ten stelligste tegen verzetten, is de piste die de federale sp.a-minister Vanvelthoven heeft gelanceerd om 50-plussers te activeren via PWA's. Dat is een contradictio in terminis. PWA's activeren mensen niet, ze desactiveren. Net nu de PWA-instroom door de dienstencheques is afgeblokt, gaan we de deur naar deze inactiviteitsval niet opnieuw openzetten.
Naast de activering van oudere werkzoekenden is het bevorderen van de interregionale mobiliteit belangrijk. Mijnheer de minister, we erkennen dat u op dat vlak baanbrekend werk hebt verricht. Maar tegelijk waarschuwen we voor een papieren tijger. Het volstaat niet om vacatures uit te wisselen en zelfs niet om daar een gegarandeerd aantal werkzoekenden op af te sturen. Een gedegen begeleiding, opvolging en zonodig sanctionering zijn noodzakelijke voorwaarden. Het gaat erom die vacatures effectief ingevuld te krijgen. Overigens volstaat het niet zich te beperken tot knelpuntvacatures. Wat die laatste groep betreft, bepleiten we nog steeds een kordaat meerjarenplan waarin wordt gewerkt met streefcijfers. Wat geldt voor kansengroepen, kan ons inziens evengoed gelden voor knelpuntvacatures.
Indien de bestaande akkoorden over de interregionale mobiliteit niet met de nodige sérieux vanuit de andere gewesten zouden worden bejegend, wordt een beroep doen op buitenlandse werknemers onvermijdelijk. Vooral zij die graag vasthouden aan een eng nationalistisch discours moeten goed beseffen dat het kiezen of delen is: ofwel is het ons menens met het activeren van onze werkzoekenden en het mobiliseren van onze arbeidsmarktreserve, ofwel wordt economische migratie onvermijdelijk. Tenzij men verkiest dat bedrijven delokaliseren naar plaatsen waar voldoende werkkrachten aanwezig zijn. Maar dat is zeker niet onze keuze.
Mijnheer de minister, vooraleer over te gaan naar het beleidsdomein Sociale Economie, wil ik nogmaals benadrukken dat we ons als Open Vld scharen achter uw ambitie om meer mensen aan het werk te krijgen. Hierbij nog enkele korte kanttekeningen. We onderschrijven uw voornemen om bijzondere inspanningen te doen voor de kansengroepen op de arbeidsmarkt. Dienaangaande vinden we het bijvoorbeeld een goede zaak dat de Vlaamse Inschakelingspremie en de subsidie op basis van cao 26 voor arbeidsgehandicapten zullen worden geïntegreerd in een nieuwe premie. Maar, en daarmee leg ik meteen de link naar het gelijkekansenbeleid, we wensen ook aandacht te vragen voor de uitbouw van een holebivriendelijke werkvloer. Door een diversiteitsbeleid kunnen ondernemingen ervoor zorgen dat mensen die dat wensen, ongestoord kunnen uitkomen voor hun geaardheid en het ontstaan of voortbestaan van een roze plafond en loonkloof voorkomen.
Ik wil opmerken dat mensen mobiliseren voor de arbeidsmarkt niet mag leiden tot nieuwe inactiviteitsvallen. Ik gaf al het voorbeeld van de PWA's, maar ook vrijwilligerswerk kan zo'n inherent gevaar inhouden. Hoezeer we ook voorstander zijn van vrijwilligerswerk, het mag mensen er niet van weerhouden om reguliere arbeid te verrichten. Daarom waarschuwen we dat werkzoekenden die vrijwilligerswerk verrichten, te allen tijde beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt.
Ik wil er nog op wijzen dat een moderne arbeidsmarkt een eigentijdse arbeidsorganisatie behoeft. Daarom hopen we dat u blijvend oog zult hebben voor de mogelijkheden van telewerken, weze het met de nodige nuances: op basis van vrijwilligheid, bij voorkeur deeltijds en voor de jobs waar het praktisch mogelijk is.
Ten slotte is er de Sociale Economie. Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, minister Van Brempt geniet momenteel van haar bevallingsverlof. Bij dezen willen we de minister niet alleen feliciteren met haar dochtertje, maar ook met haar zeer gestructureerde beleidsbrief, die, ondanks zijn uitgebreid karakter, vooral neerkomt op een continuering van het bestaande beleid, uitgebreid met enkele zaken die al eerder waren afgesproken, zoals de engagementen in het meerbanenplan VIA. Voor het komende jaar kijken we vooral uit naar het eenheidsdecreet maatwerkbedrijven, dat de beschutte en sociale werkplaatsen onder één decretaal dak zal brengen.
Open Vld is bijzonder verheugd over het opnemen van doorstromingscijfers in de beleidsbrief. We beschouwen het als een erkenning van het belang van doorstroming. Dit is jarenlang geen evidentie geweest voor een aantal partijen en ik geef toe dat ook bij sommigen van ons de geesten hebben moeten rijpen. Ten slotte is het begrip doorstroming met de nodige nuancering een feit geworden. Toch blijft het voor onze fractie een zeer belangrijk na te streven beleidsobjectief, althans in de wetenschap dat doorstroming niet voor iedereen is weggelegd en bij voorkeur binnen de reguliere sector gebeurt maar evengoed binnen de sociale economie kan plaatsvinden. Aangezien werknemers in de sociale economie ook een kansengroep zijn, durven we ook hier pleiten voor het overwegen van streefcijfers inzake doorstroming, maar dan rekening houdend met de aard van de bedrijven.
Wat we echter niet willen - daar wil ik voor waarschuwen - is te komen tot een doorstroming van de sociale economie naar de VDAB of het OCMW. Het spreekt voor zich dat mensen niet van de activiteit naar de inactiviteit moeten worden geleid. We vragen de minister dan ook met de VDAB de nodige afspraken te willen maken.
We verheugen ons op het langverwachte decreet Maatwerkbedrijven, dat de beschutte en sociale werkplaatsen onder één koepel moet brengen. Ook hier hebben we begrepen dat doorstroming een van de objectieven is, daar blijf ik op hameren. Een belangrijke vraag die echter rijst, is die over de financiering die omwille van de Europese regels moet worden aangepast. We zouden daar graag snel een antwoord op krijgen om onrust in de sector te voorkomen.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, in mijn uiteenzetting heb ik wat kanttekeningen gemaakt bij de twee beleidsbrieven. De Open Vld-fractie staat volledig achter die twee beleidsbrieven, alsook achter de bijhorende begrotingen, en we zullen ze dan ook goedkeuren.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, in de commissie hebben we al uitgebreid de kans gehad om van gedachten te wisselen over de begroting voor Werk en de bijhorende beleidsbrief. Ik zal mij beperken tot het formuleren van een paar kerngedachten en stellingen.
Het gaat de goede kant op met de Vlaamse arbeidsmarkt, maar we moeten nog een hele weg afleggen. Ik ben het niet eens met de eerste spreker over dit onderwerp, die ons blijkbaar al heeft verlaten, dat de maatregelen niet zouden werken, integendeel. De afgelopen maanden stellen we enerzijds een continue daling van de werkloosheid vast en anderzijds een stijgende werkzaamheidsgraad. Uitermate positief is de vaststelling dat voor het eerst ook kansengroepen meegaan met de gunstige onderstroom van de conjunctuur. Dat is een opmerkelijk feit en ik wil dat benadrukken. Dat is geen toeval, dat is niet alleen het resultaat van de conjunctuur, dat is het resultaat van beleid, een beleid dat begeleiding koppelt aan verantwoordelijkheid. Ik onderschrijf volledig de opmerking van de heer Laurys met betrekking tot het sanctioneren. Het beleid getuigt ook van een diepgewortelde overtuiging dat het benutten van de verschillen in onze samenleving effectief een meerwaarde inhoudt. Het beleid wil vicieuze cirkels doorbreken, waarbij wederzijdse stereotypen elkaar bevestigen en uitdiepen.
Dat is het nefaste verhaal van de allochtone jongere die zijn schoolloopbaan niet afrondt omdat hij denkt dat toch geen werkgever bereid is hem in dienst te nemen, ongeacht zijn scholing, en van de bedrijfsleider die geen allochtonen in dienst neemt omdat hij veronderstelt dat die toch onvoldoende geschoold zijn. Het is ook het verhaal van oudere werklozen die moedeloos worden omdat, volgens hen, werkgevers niet meer geïnteresseerd zijn in hun talenten en ervaring, en van werkgevers die niet ingaan op sollicitatiebrieven van oudere werklozen omdat ze een gebrek aan motivatie en flexibiliteit veronderstellen. Die spiralen van teleurstelling doorbreken vraagt, naast succesverhalen, ook het aanpakken van de reële discriminaties op onze arbeidsmarkt. De verwezenlijkte uitbreiding van de Vlaamse sociale inspectie zal daarbij, in combinatie met het decreet-Mahassine, de nodige middelen aanreiken.
Een ander wezenskenmerk van het beleid is de zeer grote bereidheid tot evalueren en bijsturen, in functie van de reële performantie, maar ook van wijzigende omstandigheden. Ik geef een paar tekenende voorbeelden. Onlangs nog kondigde de minister in deze vergadering aan dat er tegen midden 2008 een evaluatie en bijsturing zou komen van de beleidsinstrumenten met betrekking tot de instroom van arbeidsgehandicapten. Ook belangrijk is het decreet Maatwerkbedrijven. Daar hopen we dat de discussie met Europa de bestaande initiatieven niet in gevaar brengt. Voorgaande sprekers hebben daar ook al naar verwezen.
In de beleidsbrief wordt verder melding gemaakt van aanpassingen aan de tewerkstellingspremie voor oudere werklozen. We verwachten ook veel van het nieuwe kenniscentrum Leeftijd en werk. De goede ervaringen in dertien steden leiden ertoe dat vanaf 1 januari 2008 een veralgemeend plan met betrekking tot de jeugdwerkloosheid van start gaat. Ik wil hierbij nogmaals aangeven dat we het appreciëren dat de minister zeer veel belang hecht aan de uitstroom naar duurzame tewerkstelling. Kortom, het gaat over een hele batterij aan middelen. Het zou te lang duren om ze allemaal aan te halen, maar dit alles maakt duidelijk dat er wordt gewerkt aan werk.
We zullen daarbij iedereen nodig hebben. Nu al stellen we vast dat harde kernen van werkloosheid samen met tekorten aan geschikte arbeidskrachten blijven bestaan. Zoals de beleidsbrief stelt, is dat inderdaad een schrijnende paradox. De uitdaging voor onze arbeidsmarkt bestaat er dan ook in om van een zeer goede economische conjunctuur gebruik te maken om, via extra inspanningen, mensen die het anders moeilijk hebben om toe te treden tot de arbeidsmarkt, effectief te laten instromen en doorstromen naar duurzaam werk. De volgende kritische succesfactor zal er in bestaan te beletten dat bij slechter economisch weer - dat zich nu toch blijkbaar aandient - diegenen die het laatst zijn ingestroomd, ook weer het eerst uitstromen.
We mogen echter ook niet naïef zijn. Naarmate we dichter komen bij een zeer harde kern van werkloosheid, zal het rendement van onze inspanningen ongetwijfeld afnemen. De quick wins zullen er zeer snel uit zijn. We zullen nieuwe methoden en formules moeten ontwikkelen om mensen die bijvoorbeeld kampen met een welzijnsprobleem, kansen te geven op inschakeling. We zullen die moeten zoeken in het normale economische circuit en in de sociale economie. We zullen permanent inspanningen moeten blijven doen, en er dus ook de nodige middelen voor moeten reserveren, om de uitdagingen waarmee de vergrijzing ons confronteert, aan te kunnen. Die uitdagingen zijn immers zo groot dat we het ons niet kunnen veroorloven spilzuchtig te zijn met het in Vlaanderen aanwezige talent. Het uitvoeren van de tien prioriteiten die zijn geformuleerd in de competentieagenda, is voor ons dan ook een prioriteit. We denken daarbij met name aan het versterken van de erkenning van verworven competenties en aan het verbeteren van het werkplekleren en van het voltijds engagement van de deeltijds lerenden.
Gisteren, voor een zaal die heel wat minder gevuld was, heb ik bij de bespreking van het beleidsdomein Economie al opgemerkt dat we bij een aantal factoren die vandaag de sterkte van de economie vormen, met name productiviteit, inzetbaarheid en flexibiliteit, onze grenzen aan het bereiken zijn. Uit de werkbaarheidsstudie van de SERV blijkt duidelijk dat een grote groep mensen het moeilijk hebben met hun baan. Daarom hecht sp.a-spirit ook veel belang aan de nieuwe oproep voor projecten met betrekking tot sociale innovatie. Innovatie is niet alleen een verhaal van technologie, maar ook van mensen en van arbeidsorganisatie.
De beleidsbrief en de begroting Werk en Sociale Economie 2008 getuigen van een gezonde ambitie om de paradox van de schaarste te doorbreken. Door op een duurzame, werkbare en pragmatische manier alle talenten te benutten, creëren we de voorwaarden om onze welvaart en welzijn in de toekomst veilig te stellen. Ik wil dan ook mijn appreciatie uitspreken voor het geleverde en het geplande werk. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik denk dat ik kort kan zijn. Ik ga voorbij aan de poging van de heer Van Goethem om het debat van gisteren nog eens te voeren, het debat waarbij we ons afvragen of de minder goede aanwezigheid van allochtonen op onze arbeidsmarkt alleen maar de schuld is van de allochtonen of alleen maar van de autochtonen die discrimineren.
Mijnheer Van Goethem, dat debat is al zo lang voorbij in dit halfrond. U wilt het altijd opnieuw voeren. In dit halfrond weten we dat we met zijn allen inspanningen moeten doen om iedereen kansen te geven en dat ook de betrokkenen inspanningen moeten leveren. We zijn nu aan het discussiëren over concrete maatregelen en de collega's vragen zich terecht af of die concrete maatregelen werken of niet. Zover zijn we, maar u wilt altijd weer herbeginnen aan oude debatten en dat is niet bijzonder productief.
Mijnheer de minister, u stelt het natuurlijk weer even eenzijdig als de rest van uw beleid is. Volgens mij is het debat eenvoudigweg nog niet begonnen. We hebben één deeldebat gevoerd. We hebben één deeltje van het verhaal gehoord en ik wacht nog altijd op het volgende deel. Zolang we het volgende deel niet hebben, blijven we sukkelen in een steriele discussie zonder uitweg.
Ik weet niet wat het ergste is: volslagen doofheid of selectieve doofheid. U lijdt in elk geval aan dat laatste. (Rumoer bij het Vlaams Belang)
Ik vind dit echt tijdverlies, mijnheer Van Goethem. U begint altijd weer met dit soort van debatten in de hoop polarisatie te veroorzaken. In dit halfrond liggen dergelijke betogen achter ons. (Opmerkingen van de heer Roland Van Goethem)
Mevrouw de voorzitter, er werden heel interessante betogen gehouden. De heren Laurys, Bril en Van Malderen hebben steun gegeven aan het beleid en ze deden dat met veel nuanceringen. Ik zal de aandachtspunten, bezorgdheden en waarschuwingen die de heer Laurys heeft opgesomd, niet herhalen. Ik neem ze mee. Ik volg hem in zijn nuchterheid. De heer Bril heeft gezegd dat de uitdaging goed geformuleerd is, maar hij vraagt zich af of we wel ver genoeg gaan, of we niet te bescheiden zijn. Ik denk inderdaad dat we absoluut niet zelfgenoegzaam mogen zijn. De heer Van Malderen heeft gezegd dat er nog veel werk aan de winkel is, maar dat een marsrichting werd uitgezet die we moeten volgen.
Opvallend is dat in de verschillende betogen uit toch wel verschillende politieke hoeken, veel aandacht begint te gaan naar een toch wel belendend perceel van het arbeidsmarktbeleid: het welzijnsbeleid. De heer Bril had het over het belang van het eenheidsdecreet, het maatwerk, het belang van wat we doen voor beschutte en sociale werkplaatsen en wees er terecht op dat we erop moeten letten dat doorstroming vanuit dit soort van initiatieven niet een doorstroming wordt naar uitkeringen, maar naar regulier werk. Ik ben het met hem eens. Dat is inderdaad een punt van zorg, en bijvoorbeeld bij de toepassing van artikel 60 in de OCMW's moeten we daarop letten. De heer Laurys drukte zijn hoop uit dat ik in 2008 nog met het eenheidsdecreet kan komen. Hij onderstreepte het belang van en verschil met 'supported employment' als specifiek instrument. Ik ben het daarmee eens. Ook de heer Van Malderen had het daarover.
Ik denk inderdaad dat, naarmate de werkloosheid daalt in Vlaanderen, we steeds meer te maken krijgen met wat we kunnen omschrijven als 'een harde kern', 'een bijzonder moeilijk bereikbare groep' of 'mensen die niet louter een arbeidsmarktgerelateerd probleem hebben, maar ook moeilijke sociale, familiale of persoonlijke problemen'. We botsen hier steeds meer op en dit probleem vraagt een heel bijzondere aanpak. We moeten ons beleid over beschutte en sociale werkplaatsen eens kritisch onder de loep houden. Dit bleek ook duidelijk uit het debat.
Ik wil nog twee elementen halen uit het betoog van de heer Bril en dat betekent dat ik het met de overige grotendeels eens ben.
De heer Bril heeft gezegd dat we aandacht moeten hebben voor eigentijdse arbeidsorganisatie. Dat wil ik ook écht. We hebben daar een taskforce voor opgezet. Ik heb er geen moeite mee om het belang van telewerk te onderschrijven. Minister Ceysens heeft in een vorig leven enorm veel campagne gevoerd voor telewerk. Ik vind dat zij daar een pluim voor verdient. Ze heeft al mijn sympathie. Telewerk speelt een rol van groot belang. Ik ervaar nu zelf, als verantwoordelijke van het departement Onderwijs, met vrij uitgebreid telewerk, dat dat goed draait. Ik denk dat er veel mensen bellen met de administratie en niet beseffen dat die persoon ergens thuis zit te werken. Ze krijgen zelfs de indruk dat hij zijn collega's onmiddellijk kan contacteren en alle informatie bij zich heeft. Telewerk bespaart op mobiliteit en verplaatsing.
Het klopt, mijnheer Bril: de sluitende aanpak van vijftigplussers zal een aparte aanpak vergen. We kunnen een werkloze vijftiger, die misschien al veel jaren gewerkt heeft, niet beschouwen als niet werkwillig, wat we misschien sneller doen bij een twintiger. De problemen zijn heel verschillend. Ik wil daar niet op vooruitlopen om de volgende zeer eenvoudige reden. We kunnen maar zinvol discussiëren over het uitbreiden van de sluitende aanpak naar vijftigplussers als we zicht hebben op de acties van de federale overheid. Er is in de media een nieuwe federale minister van Werk aangekondigd. Binnen enkele dagen hebben we een nieuwe federale collega, weliswaar in een overgangsregering. Het is essentieel om samen met de federale minister na te denken over het soort beleid dat we samen willen voelen. Met de huidige bevoegdheidsverdeling kan Vlaanderen niet alleen beslissen om de sluitende aanpak uit te breiden op een onze eigen wijze. We zullen dat moeten doen in samenspel met de federale overheid, zoals ik in 2003 een sluitende aanpak tot stand heb gebracht in een akkoord tussen de federale overheid en de gewesten. Om die reden heb ik daarover nog maar weinig verklaringen afgelegd, buiten een paar zeer algemene. Ik wacht de federale voorstellen af. Men zal trouwens moeten vertrekken van een evaluatie van de huidige sluitende aanpak.
Tot daar mijn reacties. Nogmaals dank voor de steunbetuigingen. (Applaus bij de meerderheid)
We behandelen nu het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken.
Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, mevrouw de minister, collega's, dagelijks bereiken ons ellenlange verkeersberichten via de radio waarbij files worden aangekondigd in zowat alle regio's van Vlaanderen. De dagelijkse files op de Brusselse ring, maar ook de Antwerpse ring, de files op de E313, de files vanuit Sint-Niklaas naar Antwerpen aan de Kennedytunnel en de files aan de Temsebrug zijn allemaal gekende files, allemaal gesitueerd in de Vlaamse Ruit. Ze zijn in hoofdzaak te wijten aan structurele problemen. Hoewel er de laatste jaren een inhaalbeweging werd gerealiseerd door een sluiting van de Antwerpse ring - het effect van een toltunnel kennen we nog niet - en de aanleg van een tweede brug in Temse, blijven er nog heel wat missing links in Vlaanderen die verantwoordelijk zijn voor al die doorstromingsproblemen.
Maar in de hele beleidsbrief Mobiliteit kan ik geen enkele maal het woord file terugvinden, we spreken eerder van doorstromingsproblemen. Begrijpe wie begrijpen kan, maar goed, dat is de keuze van de minister van Mobiliteit, of beter: van Openbaar Vervoer. Naast deze bekende files zijn er nog heel wat congestieproblemen op de gewestwegen, waardoor woonwijken in de randsteden geteisterd worden door sluipverkeer. Voor het eerst lezen we in de beleidsbrief Mobiliteit dat er, onder meer naar aanleiding van een studie rond het sluipverkeer in de Zuidoostrand van Antwerpen, ook andere regio's onderworpen zullen worden aan een gelijkaardige studie, en dat terwijl het pilootproject Zuidoostrand Antwerpen nog geen enkel concrete oplossing heeft aangereikt. De enige oplossing die minister Van Brempt voorstelt, is bijkomend openbaar vervoer.
Laten we duidelijk zijn, er is in de regio Zuid-Antwerpen geen tekort aan openbaar vervoer, maar aan infrastructuur. Collega en burgemeester van den Abeelen van Aartselaar kan dat zeker beamen. Blijkbaar heeft onze minister dit niet begrepen. Om dan het pilootproject van de Zuidoostrand als oplossing te beschouwen voor het sluipverkeer is buiten alle proporties.
Mobiliteit is allang geen verantwoordelijkheid meer van één bepaalde minister. Enerzijds hebben we de minister voor Mobiliteit, die meent dat mobiliteit regelen en sturen enkel met openbaar vervoer kan. Aan de andere kant hebben we de minister voor Openbare Werken, die voor zeer grote infrastructuurwerken staat, en het met hetzelfde budget moet doen als de minister voor Openbaar Vervoer, terwijl investeringen in infrastructuur en missing links ongetwijfeld zwaardere financiële inspanningen vergen. Dat mag een signaal zijn voor de minister van Financiën.
Het fileprobleem dat onlangs naar aanleiding van een enquête door Het Nieuwsblad werd aangekaart en in de aandacht werd gebracht is geen nieuw fenomeen en geeft naar alle waarschijnlijkheid niet de realiteit weer, omdat 30 percent van de ondervraagden niet werkt. De studie rapporteerde een aantal belangrijke vaststellingen. Enerzijds is er de jaarlijkse toename van de maatschappelijke mobiliteit op verschillende domeinen, zoals het woon-werkverkeer en het schoolverkeer. Anderzijds blijkt dat ondanks de zeer grote investeringen in openbaar vervoer en het volledig invullen van de doelstellingen van basismobiliteit, het openbaar vervoer onvoldoende oplossingen biedt om het fileprobleem aan te pakken.
We kennen allemaal het probleem van de lage bezettingsgraad op sommige bussen, de tramprojecten die geen bijkomende verkeersstromen opvangt, maar enkel de bestaande buslijnen vervangt, en de steeds toenemende vrije busbanen die op vele gewestwegen de plaats innemen van het autoverkeer.
Verkeerstellingen tonen aan hoe in de loop der jaren op elke snelweg het verkeer is toegenomen, en hoe weinig wegen of extra wegcapaciteit is aangelegd. Er zijn in hoofdzaak enkel gemeentewegen bijgekomen naar aanleiding van woningbouw in nieuwe kavels. Inzake ruimtelijke ordening is Vlaanderen dringend aan een herziening van de categorisering van de wegen toe. Gewestwegen worden herleid tot lokale wegen, en lokale wegen worden plots belangrijk door het ontbreken van verbindingswegen.
Het niet aanpakken van het fileprobleem kan op korte termijn leiden tot zware economische gevolgen. Nu al leidt het fileprobleem steeds meer naar het doorrekenen van de kosten in prijzen van materialen. De bouwsector zou ondertussen een filetoeslag hebben ingevoerd waardoor de kostprijs van ruwbouwmaterialen in Turnhout lager is dan in Antwerpen. Maar ook bedrijven in het Waasland en Klein-Brabant spreken van enorm economisch verlies wanneer er file is op de E17.
Maar ook inzake leefmilieu laat het fileprobleem zijn sporen na. De massale verspreiding van fijn stof, de plaatselijke pollutie die veroorzaakt wordt door lang in de file te staan, maar ook het grote verbruik van brandstof en de hoge CO2-uitstoot zijn negatieve gevolgen indien het fileprobleem niet op korte termijn wordt aangepakt. Het mag voor ieder van u duidelijk zijn dat de fileproblematiek een gedeelde verantwoordelijkheid is. Maar het is voor ons eveneens duidelijk dat deze Vlaamse Regering niet openstaat voor een andere politiek en een andere mentaliteit zoals in onze buurlanden. In Nederland en vooral Duitsland legt men baanvakken bij waar dat nodig is, om de fileproblemen op te lossen en de gevolgen voor economie, veiligheid en milieu in te dijken.
Het Vlaams Belang wil alvast een positieve aanzet geven om alle ministers aan te sporen tot concrete maatregelen om het fileprobleem op te lossen. Daarom stellen we een aantal maatregelen voor die er moeten toe leiden dat op korte termijn de Vlaamse Regering aangezet wordt tot initiatief.
We stellen voor dat de minister voor Mobiliteit, gelet op het feit dat de basismobiliteit bijna voor 100 percent werd ingevuld, en het openbaar vervoer onvoldoende alternatief biedt voor woon-werkverkeer, het decreet Basismobiliteit dringend en vooral grondig ter evaluatie voorlegt aan experten en aan de leden van de commissie.
Werk verder aan de modal shift, zodat bedrijven die niet gebonden zijn aan leveringsuren, tijdens de daluren gebruik kunnen maken van de weginfrastructuur. Leg de categorisering van het wegennet opnieuw ter herziening voor, zodat dit kan getoetst worden aan de realiteit en de noodzaak. Het budget voor de aanpak van de missing links moet opgetrokken worden, zodat de ontbrekende schakels in het wegverkeer binnen enkele jaren zijn ingevuld. Wij vragen om in overleg te treden met de federale regering om een aantal maatregelen te nemen inzake controles op het wegtransport van buitenlandse chauffeurs, die het niet nauw nemen met onze verkeersregels en waardoor vele ongevallen ontstaan, met files en menselijk leed tot gevolg. Ga ook in overleg met de federale regering om het aantal beschikbare plaatsen op treinen van de NMBS te verhogen, zodat de bestaande spoorlijnen meer reizigers kunnen vervoeren. Kijk tot slot bij het zoeken naar een oplossing ook eens naar de manier waarop onze buurlanden dat aanpakken.
Collega's, het mag duidelijk zijn dat het Vlaams Belang niet mals is voor het filebeleid en het mobiliteitsbeleid in Vlaanderen. Maar wij willen echt meewerken aan een Vlaanderen waar het goed is om te ondernemen, waar men zich kan verplaatsen met het openbaar vervoer, waar nog plaats is voor wegverkeer in een gezonde en veilige leefomgeving. Aan u de opdracht om hier werk van te maken. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Peeters heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, collega's, de Vlaamse Regering heeft in het regeerakkoord van 2004 grote ambities neergeschreven. Als we de uitvoering van de begrotingen van de afgelopen jaren en de evoluties van bepaalde uitgavenposten zien, stellen we vast dat deze regering haar ambitie om een investeringsregering te zijn, langzaam maar zeker waarmaakt.
De minister van Openbare Werken zit op schema en vaart op kruissnelheid. Meer nog: ze schakelt nu nog een versnelling hoger. Elk jaar worden er vele kilometers fietspaden aangelegd. De historische achterstand wordt bijgebeend. Alleen al tijdens deze legislatuur werd meer dan 100 kilometer fietspaden aangelegd, tegen een totale kostprijs van 31,5 miljoen euro.
Het rapport inzake de uitvoering van het zwartepuntenprogramma is zonder meer indrukwekkend. Tijdens deze legislatuur zal 60 percent van de zwarte punten zijn aangepakt. Ons hoofdwegennet wordt in versneld tempo uitgerust met een verkeersgeleidingsysteem. Het dynamische verkeersmanagement vindt meer en meer ingang in Vlaanderen. Volgend jaar komt er bovendien een verkeerscentrum bij voor de regio Gent.
'Minder hinder' werd structureel aangepakt en in het beleid verankerd. Er wordt en werd door onze ministers alert gereageerd op acute situaties zoals aan de Kennedytunnel, het viaduct in Gentbrugge en de problemen op de E313. Deze regering zet eindelijk meer middelen in om het algemene kwaliteitsniveau van onze hoofdwegen weer te verhogen.
Ik moet verder ook wijzen op het feit dat er eindelijk weer zal worden gebaggerd in onze kanalen, op het zeer succesvolle kaaimurenprogramma, de Scheldeverdieping en zo meer. Sedert jaren wordt er meer en meer geïnvesteerd in een performant en veilig openbaarvervoersnetwerk. De Vlaamse Regering heeft een nieuw verkeersveiligheidsplan gemaakt als antwoord op de negatieve trend inzake verkeersslachtoffers.
We zitten op schema voor wat de uitvoering van het regeerakkoord betreft. Het is echter duidelijk dat de gegevens van 2004 de actualiteit niet meer weerspiegelen. Niet alleen is het aantal verkeersslachtoffers opnieuw gestegen, ook de congestie op onze wegen neemt zienderogen toe en de leefbaarheid in landelijke dorpen daalt door sluipverkeer.
De cijfers en data inzake congestie en bereikbaarheid of onbereikbaarheid die ons elke dag om de oren vliegen, wijzen erop dat het realiseren van doelstellingen nog iets anders is dan het formuleren ervan. In die zin is het ontwerp-Mobiliteitsplan Vlaanderen dringend aan een grondige evaluatie toe. De gegevens van 1999 waarop dit mobiliteitsplan is gebaseerd, kunnen totaal niet meer gehanteerd worden om het beleid vandaag te schragen.
We hebben het daar in de commissie uitvoerig over gehad met de minister van Mobiliteit. We kijken dan ook met grote belangstelling uit naar die evaluatie. De evaluatie moet blijvend het STOP-principe als uitgangspunt nemen, maar de respectieve doelstellingen inzake verkeersveiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid moeten elk op zich worden afgewogen.
Een aangepast Mobiliteitsplan Vlaanderen zal ook rekening houden met de prognoses van bijvoorbeeld het Federaal Planbureau, dat voorspelt dat het verkeer zeker nog tot 2030 zal blijven stijgen. De Europese Unie publiceerde een rapport waarin de modal shift nog steeds duidelijk vooropstaat, maar waarbij tegelijk wordt vastgesteld dat de implementatie moeilijk is en langzaam verloopt. De Vlaamse Regering moet hier nu meer dan ooit werk van maken.
Door te investeren in de waterwegen - via het verhogen van bruggen, het uitbaggeren van kanalen enzovoort - maar ook door werk te maken van goede transportmogelijkheden via het spoor - denk maar aan de IJzeren Rijn - kan het containertransport naar het hinterland deels verplaatst worden van de weg naar de andere vervoersmodi. Dat kan een gedeeltelijke oplossing zijn voor de toenemende congestie op de wegen.
Het budget voor het structureel onderhoud van onze wegen is tijdens deze legislatuur meer dan verdubbeld. We hebben hier echter te maken met een historische structurele onderhoudsachterstand. De Vlaamse Regering zal dan ook werk moeten maken van een inhaaloperatie. Er zullen bijkomende budgetten nodig zijn om de wegen die duidelijk sneller aftakelen door het drukke en zware verkeer, op een voldoende kwaliteitsniveau te brengen en te houden.
Kortom, wij vragen aan de Vlaamse Regering dat ze niet enkel vooruitkijkt voor één legislatuur maar liefst voor meerdere legislaturen. We willen de vooropgestelde ambities realiseren.
Ten slotte wil ik nog even op enkele punctuele vragen ingaan. De mobiliteitsconvenants werden bijgestuurd op vraag van het parlement maar toch zijn er nog enkele pijnpunten. Ik denk bijvoorbeeld aan de onteigeningskwestie. Dat is nog altijd een knelpunt dat zorgt voor het vertraagd afwerken van de ingediende projecten. Ook de efficiëntie van de procedures waarmee wegenwerken worden aangepakt, kan zeker nog worden verbeterd. Er zijn studies nodig, maar die duren soms te lang en beslissingen volgen niet of te traag.
Ik hoop dat de Vlaamse Regering in alle transparantie een juridisch sluitende beslissing kan nemen om de mobiliteitsknoop rond Antwerpen te ontwarren. Dit dossier is voor Vlaanderen heel belangrijk.
Mijn fractie ondersteunt de begroting en de beleidsbrief Mobiliteit en Openbare Werken en zal die dan ook goedkeuren. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, mijnheer de minister, collega's, ik zal een aantal punctuele vragen naar voor brengen die voor ons belangrijk zijn.
In de begroting 2008 lopen de dotaties voor De Lijn op tot bijna 1 miljard euro. Dat bedrag komt min of meer overeen met het totale budget voor Openbare Werken. De stijging van de uitgaven bij De Lijn vindt haar oorsprong in het decreet Basismobiliteit van 2001, een decreet dat er naar streeft om iedere Vlaming openbaar vervoer aan te bieden binnen een straal van maximaal 750 meter van zijn of haar woonplaats.
Het is echter niet zo dat het decreet Basismobiliteit de Vlaamse Regering heeft ontslaan van haar plicht om de middelen die worden uitgetrokken voor het openbaar vervoer zo efficiënt mogelijk in te zetten, wel integendeel. Zo staat in het Vlaams regeerakkoord expliciet vermeld dat de zorg voor een efficiënte inzet van middelen hét uitgangspunt moet zijn bij de uitvoering, de opvolging en de bijsturing, waar nodig, van de beheersovereenkomst tussen het Vlaams Gewest en de VVM De Lijn. Ook het Vlaams Parlement heeft in het kader van de gedachtewisselingen over de evaluatie van de basismobiliteit meermaals geëist dat De Lijn veel transparanter moet zijn over de efficiëntie van haar vervoersprestaties dan tot nu het geval is.
Daarom vindt onze fractie het betreurenswaardig dat op een aantal cruciale vragen nog steeds geen antwoord wordt gegeven bij de begrotingsbesprekingen. Het gaat dan om vragen zoals: hoe evolueert de bezettingsgraad en kostendekkingsgraad van de verschillende lijnen, hoe evolueert de kost per reizigerskilometer voor opdrachten in eigen regie of uitbesteed aan pachters, welk effect hebben de nieuwe projecten rond netmanagement op het aantal passagiers?
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw De Ridder stelt hier vragen waarvan ze beweert dat ze er geen antwoord op heeft gekregen. In het verslag van de besprekingen staan in de bijlage de schriftelijke antwoorden, onder andere op de vragen over de kostendekkingsgraad, de vervoersontvangsten. We kunnen die zaken perfect nalezen in het verslag.
Mijnheer Vandenbroucke, ik heb het niet over de vragen die laattijdig zijn bezorgd. Het gaat over de kostendekkingsgraad per lijn, over het verschil in prijs in reizigerskilometer voor opdrachten in eigen regie of uitbesteed aan partners. Die gegevens hebben we nog steeds niet.
Ook over de aangekondigde screening van elk project van De Lijn met het oog op de verbetering van de efficiëntie van haar dienstverlening, een principe dat vorige keer wel was opgenomen in de beleidsbrief, is dit jaar niets meer terug te vinden.
Het standpunt van onze fractie over de organisatie van het openbaar vervoer is altijd al zeer duidelijk en consequent geweest. Voor ons is het belangrijk dat het openbaar vervoer in de eerste plaats een antwoord biedt op de vraag van de gebruiker. Bussen en trams moeten in de eerste plaats rijden op plaatsen en tijdstippen waar zich een tekort aan capaciteit voordoet. Daarom doet onze fractie enkele aanbevelingen aan de regering.
Zo moet De Lijn eindelijk werk maken van het registratiesysteem dat toelaat om alle vervoersprestaties per traject en per tijdstip te meten en te evalueren. Dat project is opgenomen in Lijninvest. Dan zal ook duidelijker worden vanaf welk kritisch punt het voordeliger wordt om een busverbinding met een lage bezettingsgraad te heroriënteren naar een efficiëntere vorm van gemeenschappelijk vervoer, zoals een taxidienst. Over deze belangrijke informatie blijven wij nog steeds in het ongewisse.
De heer Peumans heeft het woord.
Mevrouw De Ridder, als u het hebt over bussen met een lage bezettingsgraad, moet u het ook hebben over bussen met een hoge bezettingsgraad.
Daar kom ik nog toe. Het is evident dat ik evenzeer aandacht heb voor bussen die te kampen hebben met overbezetting.
Ten tweede, De Lijn moet haar dienstregeling op basis van deze doorlichting bijsturen. De Lijn moet hierbij rekening houden met de vraag van de reizigers. Dit vereist een mentaliteitswijziging bij de toezichthoudende minister. Waar mogelijk, moet het aanbodgericht denken, dat het uitgangspunt van het de basismobiliteit vormt, door een meer vraaggericht denken worden vervangen. Ik denk hierbij onder meer aan overvolle bussen tijdens het spitsuur. Op sommige plaatsen en tijdstippen is dringend behoefte aan meer vervoerscapaciteit. Het netmanagement vormt op dit vlak een zeer goede zaak. Het netmanagement wil onder meer onderzoeken waar er nog vraag naar bussen is en waar, in samenwerking met privéactoren, voor meer vervoerscapaciteit moet worden gezorgd.
Ten derde, De Lijn moet haar kostendekkingsgraad structureel verbeteren. We hebben hierover in de commissie al uitgebreide discussies gevoerd. Uit de cijfers blijkt dat de dotaties aan De Lijn sedert 2000 bijna zijn verdrievoudigd. De kostendekkingsgraad blijft evenwel dalen. Ondanks de forse toename van het aantal reizigers, dragen de reizigers steeds minder bij tot de inkomsten van De Lijn.
Ten vierde, we roepen de Vlaamse Regering dringend op om haar inspanningen met betrekking tot de integratie van de tarieven van de verschillende vormen van openbaar vervoer op te voeren. We zijn ervan overtuigd dat de tarieven en de dienstverlening van de regionale vervoersmaatschappij en het nationale spoorvervoer perfect op elkaar moeten aansluiten en elkaar moeten versterken. Dit is nodig om de concurrentie met de auto en met het particulier vervoer aan te kunnen. De problemen met gemiste busaansluitingen die naar aanleiding van de vernieuwing van de dienstverlening van de NMBS begin deze maand zijn ontstaan, hebben de noodzaak aan een betere coördinatie en integratie eens te meer aangetoond.
Ten vijfde, we vinden dat De Lijn de eigen overhead-kosten moet drukken. De Lijn moet een beter evenwicht tot stand brengen tussen de opdrachten die in eigen regie worden uitgevoerd en de opdrachten die aan exploitanten worden uitbesteed. Dit evenwicht kan nog altijd beter. De aan de omkadering en de ondersteuning van de vervoersprestaties verbonden overhead-kosten lopen momenteel op tot 20 percent van het totale budget van De Lijn. Hierdoor ligt de kostprijs per gereden kilometer substantieel hoger dan bij de exploitanten.
Mevrouw De Ridder, ik vind ook dat er een gezond evenwicht tussen de in eigen regie uitgevoerde opdrachten en de aan exploitanten uitbestede opdrachten moet zijn. In de antwoorden die de minister tijdens de commissiebesprekingen heeft gegeven en die in het verslag zijn opgenomen, staat evenwel te lezen dat de kostprijs van de in eigen regie uitgevoerde opdrachten tussen 1999 en 2006 met 23 percent is gestegen en dat de kostprijs van de door exploitanten uitgevoerde opdrachten in dezelfde periode met 30 percent is gestegen.
Ik stel vast dat de kostprijs per kilometer van in eigen regie uitgevoerde opdrachten momenteel 3,5 euro bedraagt. Voor de exploitanten geldt een kostprijs per kilometer van 2,5 of 2,6 euro. Het verschil is, met andere woorden, nog steeds substantieel.
Om de overhead-kosten te drukken, moet De Lijn overgaan tot een striktere scheiding tussen de strategische en ondersteunende activiteiten en de eigenlijke vervoersprestaties. De Vlaamse overheid, die de rol van strateeg en regulator vervult, moet zijn verantwoordelijkheden ten volle opnemen. De Lijn en de andere exploitanten moeten diensten met de beste prijs-kwaliteitsverhouding leveren. Ze moeten zich hierbij houden aan de voorwaarden die door de Vlaamse overheid zijn uitgetekend.
Vertrekkend vanuit deze aanbevelingen lanceren we een oproep om het decreet betreffende de basismobiliteit nog voor het einde van deze legislatuur grondig door te lichten. Die doorlichting moet bij voorkeur door een externe instantie gebeuren en moet tot een betere afstemming van vraag en aanbod leiden. Dit zou alle gebruikers ten goede komen.
We zijn verheugd dat het inhaalmanoeuvre inzake het wegwerken van de achterstallen in het wegenonderhoud in 2008 zal worden voortgezet. De geleidelijke overname van de provinciewegen door het Vlaamse Gewest is voor ons eveneens een positieve evolutie. We stellen echter vast dat de realisaties op het terrein niet steeds overeenstemmen met de kredieten die hiervoor worden uitgetrokken. Zo zijn de middelen uit de begroting van het Vlaams Infrastructuurfonds (VIF) op het einde van het derde trimester van 2007 slechts voor 57 percent werkelijk aangewend. We roepen de minister op om maatregelen te treffen die de praktische uitvoering beter in overeenstemming met de vastleggingen moet brengen. Op die manier kunnen we een expliciete schuldopbouw vermijden. Die oproep is overigens opgenomen in het voorstel van resolutie van de meerderheidsfracties.
We zijn tevens verheugd met het project over de ecocombi's. De minister heeft haar intenties duidelijk gemaakt en wil een proefproject op poten zetten. We roepen de Vlaamse Regering op om nu al concrete trajecten op het Vlaams wegennet te onderzoeken. Voor dit voorbereidend werk moet immers niet op de formele toelating van de bevoegde federale minister worden gewacht.
Ten slotte vragen we duidelijkheid van de minister over de intentie om het vrachtvervoer beter te spreiden in de tijd, om op die manier de capaciteit van ons wegennet beter te benutten. We hebben met onze fractie al meermaals gepleit voor een betere spreiding van het zwaar verkeer op onze wegen door een versoepeling van de arbeidsuren doorheen de logistieke keten. Een spreiding van de werkuren in de tijd zal er immers voor zorgen dat er een betere spreiding is van het verkeer over de huidige wegcapaciteit. We betreuren dat daarover niets concreets terug te vinden is in de beleidsbrief.
Dit zijn enkele kritische bemerkingen van onze fractie waarmee hopelijk rekening zal worden gehouden bij de volgende beleidsbrieven. Open Vld kan zich in beide beleidsbrieven vinden en zal die samen met de begrotingen goedkeuren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Vandenbroucke heeft het woord. Hij zal ook het woord voeren in de plaats van de heer Koninckx.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, dames en heren, bij de bespreking van de beleidsbrief Mobiliteit heeft minister Van Brempt ons goed en minder goed nieuws gebracht. De toegankelijkheid is er sterk op vooruitgegaan dankzij basismobiliteit en netmanagement. Wat dat laatste betreft, liggen er nog een pak projecten op de plank die de efficiëntie van ons openbaarvervoersysteem moeten verhogen.
De verkeersveiligheid is verbeterd, maar de dalende trend dreigt af te vlakken. Op onze autosnelwegen gaat het zelfs terug de verkeerde kant op. Een voorzichtige modal shift in het personenvervoer lijkt zich af te tekenen, wat de bereikbaarheid en leefbaarheid ten goede komt. Inzake goederenvervoer is er echter helemaal geen modale verschuiving. Er is een relatieve ontkoppeling tussen milieuhinder en transportgroep, maar de negatieve impact van het wegverkeer is nog steeds onaanvaardbaar hoog.
De algemene uitgangspunten en doelstellingen van het Mobiliteitsplan Vlaanderen blijven dus een zinvolle leidraad voor het Vlaamse mobiliteitsbeleid. Het is goed dat op initiatief van de heer Peeters de commissie heeft aangedrongen op een actualisering ervan. Dit kan de uitvoering alleen maar ten goede komen. Een van de hefbomen daartoe is het mobiliteitsdecreet waarvan de minister ons heeft beloofd dit nog tijdens deze legislatuur te zullen voorleggen. Hiermee zal een wettelijke basis worden gelegd voor de mobiliteitsplanning op gewestelijk, gemeentelijk en bovengemeentelijk vlak en zal in een kader worden voorzien voor de mobiliteitseffectenrapportering. Onze fractie is vragende partij voor een decretale verankering naar het voorbeeld van de ruimtelijke structuurplanning en de milieubeleidsplanning.
In de beleidsbrief nog aangekondigd, maar inmiddels goedgekeurd door de Vlaamse Regering is het Verkeersveiligheidsplan. Zoals daarnet aangehaald, moet op het vlak van de verkeersveiligheid inderdaad een serieus tandje bij worden gestoken. Recente cijfers tonen aan dat we momenteel neigen te stagneren: de verkeersveiligheidsbarometer van augustus toont aan dat het aantal doden ter plaatse slechts daalt met 0,9 percent. Het Verkeersveiligheidsplan verfijnt alvast de doelstelling van maximaal 375 doden per jaar in 2010. Onze horizon ligt nu op maximaal 250 doden in 2015. Dit is een ambitieuze doelstelling, wetende dat het aantal personenverplaatsingen en personenkilometers momenteel blijft stijgen. Het is dan ook belangrijk dat de minister voor het eerst een apart budget vrij gemaakt heeft om specifiek in verkeersveiligheid te investeren, namelijk 4,4 miljoen euro voor 2008.
Op het vlak van sensibilisatie en educatie verricht de Vlaamse Stichting Verkeerskunde goed werk. Het komt erop neer om de werking van de VSV naar de toekomst verder in te bedden in het onderwijs. De uitbreiding naar alle secundaire scholen van het project 'rijbewijs op school' is een stap in de goede richting. Recente onderzoeken hebben aangetoond hoe slecht het gesteld is met de kennis van het verkeersreglement. Een geïntegreerde opleiding waar naast de wegcode ook mobiliteitsgedrag aan bod komt, is zeker geen overdreven luxe.
Ik stel tevens vast dat er resoluut gekozen wordt voor het voortzetten van het handhavingsbeleid door de plaatsing van onbemande camera's. In 2008 wordt er 5 miljoen euro extra vrijgemaakt voor de plaatsing van digitale flitspalen, ook op autosnelwegen. De keuze om verder in handhaving en specifiek op autosnelwegen te investeren, krijgt dan ook onze volledige steun. De laatste verkeersbarometer gaf een stijging aan van het aantal letselongevallen en doden op de autosnelwegen met respectievelijk 6 en 9,4 percent. Ik hoop dat deze digitale flitspalen ook zullen worden ingezet voor bijvoorbeeld de handhaving van het inhaalverbod voor vrachtwagens.
De investeringen in openbaar vervoer blijven op niveau: het exploitatiebudget stijgt met meer dan 40 miljoen euro en het investeringsbudget met meer dan 75 miljoen euro.
De stijging van deze budgetten is noodzakelijk om het gebruik van het openbaar vervoer te kunnen blijven aanmoedigen. Met de middelen voor START en het netmanagement kunnen de openbaarvervoersplannen Spartacus, Pegasus en Neptunus verder vorm krijgen. Met de investeringsbudgetten kunnen tramverlengingen worden aangelegd, de stelplaatsen worden uitgebreid en de stationsomgevingen worden uitgebouwd.
Met de openbaarvervoersplannen Neptunus, Spartacus, Pegasus en START vervult De Lijn ten volle zijn rol als mobiliteitscoördinator. Het belang van deze plannen mag niet onderschat worden: voor het eerst worden geïntegreerde trein-, tram- en busplannen opgemaakt op basis van een doorgedreven analyse van de vervoersbehoefte. Deze plannen leggen de basis voor het openbaarvervoersbeleid van de volgende legislaturen. Daarom is het belangrijk dat deze plannen op alle niveaus besproken worden. De commissie heeft alvast tijd voorzien om daar dieper op in te gaan. Ik kijk al uit naar het debat.
We gaan de problemen van het woon-werkverkeer niet alleen oplossen met openbaar vervoer: er is veel meer nodig dan dat. Dankzij de FileLijn weten we dagelijks hoeveel kilometer file er op de wegen staat. U zult het met mij eens zijn dat het elke morgen niet meteen opbeurend nieuws is. Dit bewijst het belang van het Pendelplan en het bijhorend Pendelfonds. We merken dat steeds meer bedrijven vervoersplannen maken waarbij ze ondersteuning bieden aan fietsende pendelaars en ook carpoolen en ecodriving aanmoedigen. Ze voorzien in glijdende uren voor werknemers die met het openbaar vervoer komen en telewerk organiseren. Het Pendelplan van minister Van Brempt waarvoor in 2008 5,7 miljoen euro wordt uitgetrokken, laat toe om de opmaak van vele honderden bedrijfsvervoerplannen structureel te ondersteunen. Ik reken op de creativiteit en de inzet van de bedrijven om daar echt werk van te maken: het gaat tenslotte ook over hun werknemers, hun mobiliteit, hun productiviteit.
Tot slot wil ik nog even ingaan op de problematiek van het goederenvervoer en onze ambities op het vlak van logistiek. De geografische ligging van Vlaanderen kunnen we niet per decreet wijzigen, maar we kunnen wel initiatieven nemen om zo veel mogelijk lusten en zo weinig mogelijk lasten te verbinden aan de goederenstroom in en door ons land. Een grote last is op dit moment de blijvende toename van het goederenvervoer over de weg. Er is inderdaad geen verschuiving opgetreden naar meer milieuvriendelijke modi. Al onze investeringen in verkeersveiligheid, betere infrastructuur en duurzaam woon-werkverkeer zijn een slag in het water als we niet tegelijkertijd het goederenvervoer over de weg beheersen. De beslissing van de Vlaamse Regering om een slimme kilometerheffïng voor vrachtwagens in te voeren, geniet dan ook onze volle steun.
Een faire prijs aanrekenen voor het gebruik van onze wegen en de daarmee gepaard gaande kosten inzake milieuschade, files en ongevallen is een hefboom om de toekomstige trafiektoenames naar duurzamere modi te kanaliseren.
Wat me erg interesseert, is uw standpunt over de slimme kilometerheffing voor auto's. Die komt er in Nederland aan. Nederland wil op die manier een aantal auto's van de weg halen en de mobiliteit verbeteren.
Ik sluit me aan bij die vraag. Mijnheer Vandenbroucke, u beschouwt de kilometerheffing als een manier om wagens of vrachtwagens van de weg te houden. Voor alle duidelijkheid wil ik zeggen dat dit niet onze invalshoek is. Wij hebben altijd gezegd dat een slimme kilometerheffing kan, maar dat mag niet tot een lastenverhoging leiden. Dat standpunt staat haaks op uw opvatting dat men zo wagens van de weg zal houden.
Een van de doelstellingen van een kilometerheffing is de externe kosten die vandaag integraal op de samenleving worden afgewenteld, naar de weggebruikers door te rekenen. Zo zullen transporteurs er hopelijk toe worden aangezet een duurzame keuze te maken, want dan wordt de concurrentiepositie van het spoor en de binnenvaart verstevigd.
Wat de vraag van de heer Peumans betreft, kan ik zeggen dat Spirit een voorstander is van een slimme kilometerheffing zoals de Bond Beter Leefmilieu voorstelt.
Ook sp.a is daar een voorstander van.
Ik vind het evenwel een goede zaak dat we eerst werk maken van het vrachtverkeer, want dat zorgt voor de grootste problemen.
De bedoeling van de kilometerheffing is de spreiding van het verkeer over meer uren en plaatsen. Het is echter niet de bedoeling om de externe kosten volledig aan het wegverkeer aan te rekenen. Geen enkele fractie heeft dat in de commissie ooit zo gesteld. Als u hier toch zegt dat u met de aanrekening van de werkelijke kostprijs de wagens van de weg wilt houden, dan spreekt u enkel voor uw eigen fractie. Dat is niet het standpunt van de meerderheid.
De heer Penris heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik heb die indruk ook. Mijnheer Vandenbroucke, u fietst nogal snel weg van het onderwerp rekeningrijden. In uw geval zou ik dat ook doen. U staat hier wat ongemakkelijk. U neemt uitdrukkelijk afstand van de inhoud die uw eigen regeringsverklaring destijds had.
Het was uw eerbare bedoeling, van u en uw coalitiepartners, om de buitenlandse gebruikers van onze rijke infrastructuur te doen meebetalen voor de infrastructuur die wij hen voorlopig nog gratis ter beschikking stellen. In die filosofie konden wij ons vinden. U neemt daar stilaan afstand van. Daarbij hebben wij bedenkingen. In het verleden hebben wij de demarche van de toenmalige minister-president in Nederland moeten betreuren.
U gaat vandaag nog een stap verder, en wijkt nog verder af van uw initieel regeerakkoord. Dat zorgt voor wrevel in uw fractie. Geef ons eens duidelijkheid: spreekt u in uw eigen naam of in naam van de meerderheid?
In het regeerakkoord staat inderdaad dat we ervoor moeten zorgen dat buitenlandse weggebruikers mee betalen voor het gebruik van onze wegen. De invoering van de slimme kilometerheffing zal daarvoor zorgen.
Daarnaast is er ook het maatschappelijk debat dat werd georganiseerd door de SERV op vraag van de Vlaamse Regering. Daaruit heb ik de volgende conclusies getrokken, gedragen door alle deelnemers van het debat: een slimme kilometerheffing moet er niet alleen voor zorgen dat buitenlandse gebruikers mee betalen, maar ook zorgen voor een duurzame modale verschuiving naar milieuvriendelijk transport. Ik dacht dat we daar allemaal achter konden staan. Het moet er ook voor zorgen dat de negatieve impact van het wegverkeer op het milieu en de leefbaarheid van Vlaanderen vermindert. Er is maar één oplossing: een slimme kilometerheffing gemoduleerd naar onder andere plaats, tijdstip en afstand.
De mening van Spirit is heel duidelijk: Spirit is voorstander van de invoering van de veralgemeende slimme kilometerheffing zoals voorgesteld door de Bond Beter Leefmilieu. Kan ik nog duidelijker zijn? (Opmerkingen van de heer Jan Peumans)
Ik wil het graag hebben over regeringsbeslissingen. De regeringsbeslissing met betrekking tot de invoering van een slimme kilometerheffing voor vrachtwagens is niet in tegenspraak met het regeerakkoord. Alle meerderheidspartijen kunnen er achter staan.
Op 17 januari is er Beneluxoverleg over de invoering van een kilometerheffing voor vrachtverkeer. Ik hoop, en met mij de hele fractie, dat het een onomkeerbare stap zal zijn naar een gezamenlijke invoering met Nederland van die heffing in 2011. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Glorieux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de beleidsdomeinen Mobiliteit en Energie hebben allebei een grote impact op het realiseren van de vijf sporen van het Mobiliteitsplan Vlaanderen. We stellen vast dat het gevoerde beleid, maar ook de toekomstige beleidsprioriteiten zoals neergeschreven in de beleidsbrieven, er niet in zullen slagen om een aantal belangrijke doelstellingen te realiseren. Integendeel, de actuele trends gaan zelfs de verkeerde kant uit, bijvoorbeeld voor de verkeersveiligheid, de verkeersleefbaarheid en de milieuaspecten. De cijfers spreken boekdelen: van de zo noodzakelijke modal shift van het wegverkeer naar meer milieuvriendelijke vervoersmodi is bitter weinig terechtgekomen. We merken veeleer een omgekeerde trend.
Het marktaandeel van de auto in het totale aantal verplaatsingen is de afgelopen jaren quasi ongewijzigd gebleven. Het openbaar vervoer wint 1 schamel percentje, maar dit gaat ten koste van het fïetsverkeer. Bij het vrachtverkeer is het nog dramatischer. Het wegtransport wint nog eens 2 percent marktaandeel, ten nadele van het vrachtvervoer per spoor en binnenschip. Het wegtransport vertegenwoordigt in Vlaanderen nu al 74 percent van het totale vrachtvervoer.
De ambitie om volop de kaart van de logistieke sector te trekken en Vlaanderen verder uit te bouwen tot één groot distributiecentrum en transitland, zal de negatieve resultaten voor verkeersveiligheid, verkeersleefbaarheid en milieu-impact alleen maar versterken. Sp.a-fractieleider Ludo Sannen mag dit regeringsbeleid gisteren dan wel verdedigen door te spreken over een 'added value' van de logistieke sector voor Vlaanderen, maar op de fundamentele vragen over hoe het aantrekken van nog meer containervervoer de nu al tegen de limiet aanleunende verkeersonleefbaarheid, verkeersonveiligheid en slechte milieukwaliteit zal beïnvloeden, vinden we nergens antwoorden.
Of het zou moeten zijn dat het opzetten van proefprojecten met superlange en zware monstertrucks als een antwoord voor deze immense problemen wordt gezien. De enige zekerheid die we hierbij echter hebben, is dat de modal shift in omgekeerde richting nog versterkt zal worden, namelijk een verschuiving van het vrachtvervoer via het spoor naar het vrachtvervoer via de weg. Het gevolg zal zijn dat nog meer fietsers het slachtoffer zullen worden van dodehoekongevallen.
De afname van het aantal verkeersslachtoffers is gestopt. Er vallen opnieuw meer doden en zwaargewonden op onze wegen. Deze Vlaamse Regering kiest voor meer en niet voor een ander en een veiliger verkeer. Oorspronkelijk was het de bedoeling om tussen 2002 en 2007 800 gevaarlijke verkeerspunten weg te werken. Ondertussen spreekt men over 2011, een vertraging van vier jaar - en het is nog lang niet zeker of deze nieuwe einddatum gehaald wordt.
Een bijkomend probleem is dat de lijst met 800 zwarte punten intussen meer dan vijf jaar oud is. Een update is dringend nodig, bijvoorbeeld op basis van de aangekondigde objectieve verkeersveiligheidsaudits. Er zou dus wel eens een nieuwe lijst van zwarte punten kunnen komen nog vooraleer de oude is weggewerkt.
Daags na de bespreking van de beleidsprioriteiten en de begroting van Mobiliteit in de commissie, gaf minister Van Brempt aan de pers de primeur van haar nieuw Verkeersveiligheidsplan. Sommige Vlaamse politici spellen de federale regering graag de les, en ook minister Van Brempt bestookt met haar nieuw Verkeersveiligheidsplan de federale regering met een lange reeks adviezen. Eigenlijk is het Verkeersveiligheidsplan één grote kritiek op het falende beleid van federaal verkeersminister Landuyt. Maar daarnaast maskeert minister Van Brempt natuurlijk ook dat de Vlaamse Regering niet in staat is om datgene waarvoor Vlaanderen zelf verantwoordelijk is, namelijk het veilig inrichten van de wegen, tijdig en naar behoren af te werken.
Het is absoluut niet zeker dat de aangekondigde halvering van het aantal verkeersslachtoffers in Vlaanderen tegen 2010 gehaald zal worden. Het aantal slachtoffers neemt volgens de verkeersveiligheidsbarometers opnieuw toe. In dit kader aankondigen dat men gaat voor een tweederde vermindering van het aantal verkeersslachtoffers tegen 2015, is totaal vrijblijvend, tenzij men deze ambitie onderbouwt met voldoende harde garanties, namelijk extra middelen voor prioritaire maatregelen waar men dan liefst ook zelf voor bevoegd is.
De situatie dreigt werkelijk uit de hand te lopen in en rond Antwerpen. Het Masterplan Antwerpen moet daar antwoorden op proberen te vinden, maar die zullen er voor wat de sluiting van de Antwerpse Ring betreft pas in 2015 zijn, en voor wat het openbaar vervoer betreft nog veel later. Dit leidt tot een onhoudbare situatie op de E313 van Antwerpen naar Luik, het grootste zwarte punt van Vlaanderen. De tol van zwaargewonden en doden is er in 2006 en 2007 veel te hoog.
Er komt in de begroting 2008 6,5 miljoen euro vrij voor aanpassingen aan de E313, zoals dynamische verkeersborden en aanpassing van de op- en afritten. Dit is een eerste en noodzakelijke stap, maar we vrezen dat dit jammer genoeg een druppel op een hete plaat is. Het aandeel vrachtwagens op de E313 is het hoogst van alle autowegen in Vlaanderen en stijgt nog steeds. En dit is nog maar het begin: de verwachting is dat de Antwerpse regio tegen 2020 een groei aan goederentransport van 40 percent moet opvangen. Daar is zelfs het Masterplan Antwerpen en de introductie van een slimme kilometerheffïng - hopelijk niet enkel voor vrachtwagens, maar ook voor personenwagens - geen voldoende remedie tegen.
Zolang het debat ten gronde over de meerwaarde van investeren in bijkomende logistieke capaciteit en vooral de effecten daarvan op de verkeersleefbaarheid en ons leefmilieu niet gevoerd wordt, zullen we ons land economisch en ecologisch letterlijk en figuurlijk vastrijden. In de wetenschap dat momenteel slechts ongeveer een kwart van de capaciteit van Deurganckdok benut wordt, is het bijna immoreel het debat op te starten over een bijkomende forse uitbreiding van de haven van Antwerpen met een tweede Saeftinghedok.
Het START-plan van de Vlaamse regering is in het zelfde bedje ziek. De absoluut positieve deelinitiatieven, zoals de sanering van de Watersite-terreinen in Vilvoorde en het inrichten van nieuwe buslijnen van en naar de luchthaven, kunnen niet verhullen dat de grote prioriteit de verdere industrialisering is van de schaarser wordende open ruimte in de groene gordel.
Het aansnijden van nieuwe logistieke bedrijventerreinen die enkel via de weg ontsloten worden, zoals aan de A12 in Meise-Westrode, zal de verkeerscongestie in de Vlaamse Rand alleen maar erger maken.
Megalomane projecten zoals het verdubbelen van het aantal rijstroken op de noordelijke Brusselse ring gaan totaal voorbij aan de realiteit dat er nu eenmaal grenzen zijn aan de ecologische draagkracht en aan de hinder die een regio kan verdragen. Een permanent verkeerscentrum Brusselse Ring zou zowel inzake doorstroming als inzake verkeersleefbaarheid stukken beter scoren dan de optie om extra beton aan te leggen.
Dames en heren, mijn fractie heeft met betrekking tot de beleidsdomeinen Mobiliteit en Openbare Werken twee moties van aanbeveling ingediend. We vragen de meerderheidspartijen en vooral de progressieve fracties deze moties goed te lezen en in eer en geweten hun stem te bepalen. (Applaus bij Groen!)
De heer Penris heeft het woord.
Mijnheer de minister-president, ik wil u feliciteren. Niet omwille van de begroting die u hier voorlegt, want ik hoop dat mijn collega's de voorbije 36 uur de nodige inspanningen hebben gedaan om kritische noten te plaatsen bij uw begroting. Ik wil u feliciteren met het feit dat u erin geslaagd bent om in uw bestuursperiode de Scheldeverdieping op een minimale diepte van 13,1 meter alsnog te realiseren. Mevrouw Berx, u mag applaudisseren voor uw minister-president. (Applaus)
Mijnheer de minister-president, u weet dat ik, en ik niet alleen, wat dat betreft altijd kritisch ben geweest. Een overwinning heeft dikwijls vele vaders. Ik ben niet te beroerd om u minstens het wettelijke vaderschap toe te kennen. Het natuurlijke vaderschap behoort natuurlijk toe aan de stille diplomatie. Onze zaakgelastigde in Den Haag en zijn mensen hebben hemel en aarde bewogen, in alle stilte, om te bekomen wat we vandaag bekomen hebben. Ik denk dat er in dit dossier ook minstens een stiefvader aanwezig is, in de figuur van Marc van den Abeelen, de voorzitter van de commissie voor Openbare Werken. Ik heb de indruk dat het dossier in de Tweede Kamer begon te bewegen nadat de commissie voor Openbare Werken hierover ter plaatse gepraat heeft met de Tweede Kamerleden. Vandaar ook applaus voor Marc van den Abeelen, maar zeker ook voor de heer Axel Buyse en zijn team, die schitterend werk hebben geleverd.
Moet het stoppen met 13,1 meter? Neen. Mijnheer de minister-president, we moeten verder. Met 13,1 meter hebben we slechts het minimum minimorum bereikt. Als u weet welke scheepstypes onze havens - en dan spreek ik over alle Vlaamse havens - aandoen, zitten we met 13,1 meter wel ergens, maar in feite nog niet waar we willen komen. We moeten ambitieus zijn en blijven. Dieptes van 14 meter zijn genoemd, maar 16 meter zou optimaal zijn. Ik blijf dat herhalen.
Ik hoop, mijnheer de minister-president, dat, als we morgen de eerste spade gaan steken - en ik ben gerustgesteld dat we niet alleen op Vlaams grondgebied gaan verdiepen, maar over de hele lengte van die mooie stroom - we voor de beloodsing op die rivier ook de garanties krijgen die u ons tijdens de commissiebesprekingen hebt gegeven.
Als er in het haventoegankelijkheidsverhaal van zee naar land nog een zwakke schakel is, is dat jammer genoeg onze loodsdienst. We hebben in het verleden veel toegevingen gedaan aan die loodsdienst. Ik hoor vandaag uit betrouwbare bron dat sommige ambtenaren in die dienst kunnen rekenen op toezeggingen die in jaarbedragen gaan van 10.000 tot 15.000 euro. Misschien is het verdiend, maar als dat waar zou zijn, vind ik dat veel.
Het zou geen kwaad kunnen dat we de dienst eens laten besnuffelen door een interne of een externe audit. Ik ben immers van mening dat deze dienst veel overheidsgeld krijgt, en terecht, maar dat de prestaties die daar tegenover staan niet altijd evenredig zijn met wat wij erin steken. U bent eerlijk genoeg om een dergelijke uitdaging aan te gaan.
We blijven vaststellen dat de loodsdienst tekorten heeft en dat sommige loodstaken niet naar behoren kunnen worden vervuld, dat zeggen de werknemers zelf, omdat er een personeelstekort is. Zou het niet opportuun zijn om in dit halfrond te onderzoeken of bepaalde delen van de loodstaken - het decreet staat dat toe - kunnen worden afgestoten naar andere, even bekwame loodsdiensten die we in Vlaanderen hebben? Zo is bijvoorbeeld het oversteken van de Schelde, van de Linkerscheldeoeverterminals naar de Rechterscheldeoever, een frequente beweging, die op dit moment door onze Vlaamse loodsdiensten moet worden begeleid. U weet dat er in de Antwerpse haven minstens even bekwame loodsdiensten zijn die dergelijke taken even goed zouden kunnen doen, en aan een voor Vlaanderen misschien interessantere prijs. De beloodsing op het kanaal Gent-Terneuzen zou ook kunnen worden uitgevoerd door andere mensen die niet per se het statuut van zee- of rivierloods moeten hebben. Dat ligt syndicaal misschien gevoelig, maar we moeten politiek en economisch die uitdaging minstens aangaan.
Ten slotte heb ik nog een vraag aan minister Van Mechelen, waar mevrouw Dillen 36 uren geleden mee is begonnen: hoe zit het met de luchthaven van Deurne? U bent een man die veel data naar voren schuift. De minister-president heeft een datum gehaald: de eerste spadesteek van de Scheldeverdieping zal worden gerealiseerd op de door hem vooropgestelde datum. Wanneer zult u de eerste spade kunnen steken in het door u vooropgestelde tijdsschema voor de luchthaven van Deurne? (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister Crevits heeft het woord.
Geachte collega's, geachte leden, het is bijna Kerstmis. Mijnheer van den Abeelen en leden van de commissie voor Openbare Werken, daarom mijn appreciatie voor de boeiende discussies, die de voorbije maanden, naar aanleiding van de beleidsbrief en van heel veel andere momenten, gevoerd zijn en ongetwijfeld nog zullen worden gevoerd. Daarom is het een beetje oneerbiedig om te reageren op de talrijke bemerkingen die zijn gemaakt, want het is helemaal niet de bedoeling om volledig te zijn.
We staan voor bijzonder grote uitdagingen op onze wegen. Alle sprekers hebben de fileproblematiek aangekaart. Die los je natuurlijk niet op met een vingerknip. Naast de suggesties en de bezorgde vragen die er kwamen over het oplossen van de missing links, het uitbreiden van de bestaande infrastructuur en het actualiseren van het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen, zal het ook van belang zijn de bestaande capaciteit goed te regelen. Daar werken we nu aan. Vandaar de in de beleidsbrief aangekondigde investeringen in een dynamisch snelheidsbeheer op de wegen, de investeringen in incidentmanagement, het eindelijk op orde stellen van onze calamiteitenroutes en het investeren in minderhindermaatregelen.
Er is heel wat gezegd over de modal shift, vooral van de weg naar het openbaar vervoer. Ik wil nog even uw aandacht vragen voor de mogelijke en reeds gerealiseerde modal shift van de weg naar de waterweg. Er zijn talrijke investeringen voor de volgende jaren voor het verhogen van bruggen, het baggeren enzovoort. De PPS-formule inzake de bouw van de kaaimuren heeft er op dit ogenblik toe geleid dat op een paar jaar tijd meer dan 1 miljard ton containervervoer via de waterweg kan worden gerealiseerd. Dat betekent een modal shift van bijna 900.000 vrachtwagenritten van de weg naar de waterweg.
We zijn daarmee helemaal niet aan de grens van onze capaciteit wat de waterwegen betreft. Vorige vrijdag heeft de Vlaamse Regering de oprichting van een centraal boekingsplatform goedgekeurd, waardoor kan worden vermeden dat nog één lege container via het water zou worden vervoerd. Zonder grote infrastructuurmaatregelen kunnen we op die manier de modal shift van weg naar waterweg voort verwezenlijken.
Heel terecht werden er ook vragen gesteld en werd bezorgdheid geuit over het onderhouden en verbeteren van de infrastructuur. Mijnheer Glorieux, u stelt - wat mij betreft een beetje ten onrechte - dat er enkel wordt gedacht aan logistiek. Welnu, begin volgend jaar zullen we, zoals trouwens altijd al was aangekondigd, voor alle 800 zwarte punten een ontwerp hebben. Dit wordt in deze zittingsperiode verwezenlijkt, a rato van een investering van 100 miljoen euro per jaar. Dat geld wordt trouwens elk jaar volledig gebruikt. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan andere punten. Dan heb ik het over de jaarlijkse aanzienlijke investeringen in het veiliger maken van doortochten op gewestwegen. Misschien helpen we zo zelfs toekomstige zwarte punten op voorhand te vermijden.
Ik noteer de vraag om in nog meer middelen dan vandaag te voorzien voor het structureel onderhoud van de wegen. Dat komt straks nog aan bod met het voorstel voor resolutie. Ik bevestig nogmaals dat er deze zittingsperiode zeker een inhaalbeweging gaande is. Het budget is van 30 miljoen euro opgetrokken tot 80 miljoen euro en volgend jaar zelfs 90 miljoen euro.
Uiteraard deel ik uw bezorgdheid: de komende jaren zullen we niet alleen moeten investeren, maar ook voort nadenken over de algemene mobiliteit in Vlaanderen. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik heb om te beginnen akte genomen van de zorgen van de heer Peeters met betrekking tot de mobiliteitsconvenants en de uitvoering daarvan.
Voor het overige moet ik bekennen wat verbaasd te zijn over dit debat. Daar ik minister Van Brempt vervang, had ik op voorhand de vragen en antwoorden bekeken die waren gegeven in de commissievergadering van 14 november. Vandaag heeft mevrouw De Ridder al die vragen herhaald. Dat is op zich niet zo erg: in de plenaire vergadering wordt soms herhaald wat al in een commissie was gevraagd. Mevrouw De Ridder, u doet echter alsof er nog nooit een antwoord op is gegeven. Ik wil al die antwoorden voorlezen, maar dan zijn we uren bezig. Er is op al die vragen een gestoffeerd antwoord gegeven. U kon daar toen niet zijn. Dat kan gebeuren. U hebt daar echter schriftelijke antwoorden op gekregen.
Ik heb het daar wat moeilijk mee, net zoals ik er moeite mee heb dat voortdurend wordt gezegd dat nu de basismobiliteit moet worden geëvalueerd. U weet dat basismobiliteit voor ons een belangrijk principe was. Dat is uitvoerig geëvalueerd in 2006. Bij mijn weten - maar ik ben geen expert - klopt het ook niet dat er nooit een evaluatie is van individuele lijnen en verbindingen qua basismobiliteit. Ik denk dat, als men ziet dat een lijn minder dan acht reizigers telt, wordt beslist dat die lijn niet interessant is, en dat men iets anders doet.
Mijn excuses, ik weet dat er antwoorden zijn gekomen, maar het gaat helemaal niet over die antwoorden. Het gaat over de vragen die mijn fractie, trouwens samen met andere fracties in dit halfrond, al drie jaar stelt. Het gaat over de vraag wat de bezettings- en kostendekkingsgraad is van de diverse lijnen. Het gaat over de vraag hoe de diverse kosten van de reizigerskilometers evolueren bij de pachters en bij lijnen in eigen regie. Het gaat over de vraag hoe de nieuwe projecten met betrekking tot netmanagement worden geëvalueerd.
Al die antwoorden zijn niet gegeven door de minister. Ze kan die ook niet geven omdat het registratiesysteem nog niet op poten is gezet. Net daarom dringen we zo sterk aan op die registratie. Die is een conditio sine que non om te komen tot deze antwoorden. Het is dus niet correct om dit af te wimpelen met de mededeling dat alles in de antwoorden van de minister staat.
Het spijt me zeer, maar wat de registratie betreft is er sprake van een technologisch en logistiek probleem. Ik denk dat we dat nu met Lijn Invest gaan oplossen. Dat is dus een feitelijke kwestie.
Verder meen ik dat minister Van Brempt u toch al zal hebben uitgelegd dat het niet zo eenvoudig is om bijvoorbeeld binnen De Lijn te zeggen waaraan de overheadkosten worden toegewezen: aan trams of bussen? Dat is niet zo eenvoudig. Dat alles heeft ze al herhaaldelijk uitgelegd.
Mevrouw De Ridder, ik waardeer u zeer als collega in de commissie voor Economie. Ik heb altijd al de indruk gehad dat er een probleem was tussen u en minister Van Brempt, dat het tussen u en haar niet goed klikte, maar nu stel ik vast dat dat niet zo is, u houdt gewoon niet van bussen, u bent ertegen!
Mijnheer de minister, ik waardeer u zeer als minister van Onderwijs en ik vind het knap dat u de bevoegdheden van uw collega overneemt, maar u was drie jaar lang niet aanwezig in het debat. Mijn collega's Sauwens en Peumans kunnen bevestigen dat de vragen die al we al drie jaar lang in de commissie stellen, niet beantwoord worden. Ik neem u niets kwalijk omdat u de commissie al drie jaar niet volgt, maar dit is een feit, dit staat als een paal boven water.
Mevrouw De Ridder, ik zou al die antwoorden hier kunnen voorlezen, maar er is iets fundamenteel waarop ik wil wijzen: de modal shift. Minister Van Brempt klonk in de commissie absoluut niet euforisch over de modal shift. Als ik de cijfers echter zie, zou ik veel euforischer geklonken hebben. Ze heeft dit alles al uitgelegd, maar ik herhaal het nog eens. Ze was te bescheiden.
Als we Vlaanderen vergelijken met Europa en we bekijken wat er gebeurt met de grote aandelen in het verkeer van het particuliere autoverkeer, van de bussen en van de treinen, merken we het volgende. In de tweede helft van de jaren negentig, van 1995 tot 2000, loopt Vlaanderen helemaal in de pas met Europa. Het aandeel van de het autoverkeer is status quo, het aandeel van de bussen daalt en het aandeel van de treinen stijgt lichtjes in Europa en een beetje meer in Vlaanderen. Vlaanderen loopt helemaal in de pas met Europa.
Als we de periode bekijken tussen 2000 en 2005, toen een voluntaristisch beleid werd gevoerd in Vlaanderen, dan merken we een totaal verschillend patroon in Vlaanderen en in de rest van Europa! In die periode daalt in Vlaanderen het aandeel van het autoverkeer en stijgt in Vlaanderen het aandeel van het busverkeer spectaculair terwijl het daalt in de rest van Europa, en stijgt ook het aandeel van het treinverkeer spectaculair. Dit zijn de feiten!
Er werd inderdaad heel veel geld in geïnvesteerd. In de plaats van minister Van Brempt zou ik veel euforischer zijn. Ik vind dat ze bijzonder bescheiden is gebleven.
De heer Peumans heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik heb veel respect en waardering voor u als u over onderwijs praat, maar ik nodig u toch eens uit om naar de commissie voor Mobiliteit te komen. U beschikt nu over cijfers waar ik al vier jaar om vraag en die ik nooit gekregen heb!
Maar ze staan op websites!
Nee, ze staan niet op websites. Ik zal na de vergadering eens uitleggen op welke wijze reizigers geteld worden bij De Lijn. De cijfers die u aanhaalt, gaan over voertuigkilometers, niet over de modal split. Ik wil dit debat wel eens met u voeren, maar ik vind dat men er ofwel met deskundigheid over praat, ofwel over zwijgt! (Applaus bij het Vlaams Belang)
Is wat ik zeg juist of verkeerd?
U zegt dit op zo'n manier. Ik vind u voor onderwijs heel goed, maar over mobiliteit moeten we maar eens een andere keer discussiëren. (Opmerkingen van minister Frank Vandenbroucke)
Mijnheer Peumans, voor wat de cijfers betreft, elk jaar opnieuw krijgen wij het MIRA-T van de Vlaamse Milieumaatschappij. Het is een van de beste rapporten die worden voorgelegd door de administratie. U kunt het terugvinden op www.milieurapport.be. U vindt op die website ook achtergronddocumenten. U kunt daar duidelijk terugvinden dat het aandeel, uitgedrukt in afgelegde personenkilometers, van het privaat gemotoriseerd verkeer daalt en dat van het openbaar vervoer stijgt.
Die trend is inderdaad relatief zwak, maar ze is er wel bij ons en niet in de andere Europese landen. Dat betekent toch wel dat we met het beleid van de voorbij jaren iets in gang hebben gezet en dat dat elders niet het geval is. Dat komt doordat in de andere Europese geen decreet Basismobiliteit te vinden is en hier wel.
U moet ook eens kijken bij de Studiedienst van de Vlaamse Regering, afdeling Planning en Statistiek. Daar vindt u, heel mooi opgelijst van 1995 tot 2006, per modus hoeveel personenkilometers worden afgelegd en kunt u zelf de percentages berekenen. Ik kom tot de volgende percentages. Het aandeel personenwagens in de totaal afgelegde voertuigkilometers daalt van 84,2 percent naar 81,2 percent, het aandeel bussen en autocars stijgt van 10 percent tot 11,3 percent en het aandeel treinen stijgt van 5,8 naar 7,5 percent.
Het aantal personenkilometers dat is afgelegd met de auto en de motor tussen 1995 en 2006 is gestegen met 12 percent; met het openbaar vervoer is het gestegen met 60 percent.
We moeten eigenlijk allemaal toegeven dat er de voorbije jaren geen spectaculaire vooruitgang geboekt is in het verplaatsingsgedrag van de Vlaming. Het decreet Basismobiliteit dateert van 2002, of in elk geval van de vorige legislatuur. Het valt dan ook niet te verwonderen dat het aan herziening toe is. Minister Crevits zei net nog dat het voor evaluatie vatbaar is en dat we er moeten aan werken. Alle leden van de meerderheid vragen daarom, maar minister Van Brempt houdt dat elke keer opnieuw tegen.
Hetzelfde geldt voor de cijfers van De Lijn. De leden van de meerderheid vragen constant naar die cijfers. De minister houdt ze liever achter dan ze te geven. Ofwel laat zij ze in allerlaatste instantie toevoegen aan het verslag, ofwel laat zij ze bezorgen aan de leden in kwestie. Collega's van de meerderheid, u zit niet op dezelfde lijn als minister Van Brempt. Vat dan toch eens de moed op om haar beleidsbrief af te keuren.
We vallen in herhaling. Ik wou er niet over beginnen, maar mijn naamgenoot heeft gelijk. Over de reizigerskilometers werd al veel gepubliceerd, dat gebeurde met zin voor nuance. Er is een markant verschil tussen het Vlaamse Gewest en de rest van Europa, en dat is het resultaat van het beleid.
Nog eens, basismobiliteit moet natuurlijk permanent geëvalueerd worden. We zouden wel rare mensen zijn als we ons beleid niet zouden evalueren. Er is in 2006 al eens een uitgebreide evaluatie geweest. Men geeft de indruk dat - omdat er een aantal principes omschreven zijn in het decreet - de efficiëntie van die individuele lijnen niet bekeken wordt, en dat is gewoon fout. De Openbare Vervoerscommissie onderzoekt de efficiëntie van de individuele lijnen. Maar we vallen in herhaling.
Ik zie het globale effect van het beleid en ik vind dat positief. Is het perfect? Neen, natuurlijk niet.
Mijnheer de minister, ik noteer dat u het antwoord zult laten overmaken betreffende de evolutie van de bezettings- en kostendekkingsgraad van de verschillende lijnen. U beweert immers dat de cijfers voorhanden zijn. Verder, hoe evolueert de kost per reizigerskilometer voor opdracht in eigen regie of uitbesteed aan partners? Welk effect hebben de nieuwe projecten rond netmanagement op het aantal passagiers? In welke mate zijn de doelstellingen van het decreet Basismobiliteit gerealiseerd? Wat is het effect op de model shift? Is dat de model shift van voetganger en fietser naar openbaar vervoer, of van automobilist naar openbaar vervoer? Ik noteer met plezier dat de cijfers beschikbaar zijn en dat u ze zult opvragen bij minister Van Brempt. Ik kijk ernaar uit. Voor alle duidelijkheid: ze zijn momenteel niet voorhanden.
Minister Van Mechelen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, beste collega's, we hebben bijna het einde bereikt van het begrotingsdebat van de initiële begroting 2008. Dit soort debatten hoort bij de geplogenheden van het jaareinde. Het is de tijd van nieuwjaarsbrieven en goede voornemens, een tijd van terugblikken en vooruitkijken, van plannen maken en plannen waarmaken. Dat is ook precies wat we met de begroting doen. Het begrotingsdebat van de voorbije weken werd in alle sereniteit, en soms in alle hevigheid, met de bijhorende fricties en verzuchtingen gevoerd.
Voor wie hier de voorbije 48 uur minder aanwezig was, dit is geen traditie of folklore. De bespreking en de stemming van een begroting vormen de kern van onze democratie. Ik zou daarom een woord van dank willen richten aan alle parlementsleden die hun steen hebben bijgedragen in de verschillende commissies en hier in de plenaire vergadering.
Meer dan 70 parlementsleden hebben het woord gevoerd. Ik wil ook de verslaggevers van de verschillende commissies bedanken, in het bijzonder de heer Matthijs, gewaardeerd verslaggever van de commissie voor Financiën en Begroting, die er opnieuw in geslaagd is een prachtig verslag bij het begrotingsdocument te voegen. (Applaus bij de meerderheid en Groen!)
Mevrouw de voorzitter, ik wil ook u bedanken. Ik merk dat u uw gewezen collega in de Kamer, de heer Herman De Croo, naar de kroon steekt en ook niet wijkt van uw stoel tijdens het begrotingsdebat. Ik dank u voor de leiding van dit debat. (Applaus bij de meerderheid en Groen!)
Ik zou dit begrotingsdebat kunnen besluiten met te verwijzen naar de verschillende ministers die op nogal wat punctuele vragen en opmerkingen hebben geantwoord, maar u komt er niet zo gemakkelijk van af. De kern van dit debat, dat we de voorbije weken en vooral de voorbije 48 uur hebben gevoerd, kunnen we in één zin samenvatten: deze begroting is kerngezond. In de verschillende uiteenzettingen van alle fracties werd dit bevestigd. Het leidde zelfs tot de uitspraak van de heer Matthijs, die werd overgenomen door de heer Van Rompuy, dat dit een historische begroting is.
Als we het hebben over een kerngezonde begroting, dan moeten we ons afvragen wat gezondheid in begrotingstermen betekent. Een gezonde begroting is een begroting die minstens afsluit met een evenwicht. Vlaanderen doet het zelfs beter en realiseert overschotten. We houden geen rekening met eenmalige ontvangsten, we proberen reserves aan te leggen. De begroting is niet opgelapt met trucs.
Het resultaat van deze begrotingsorthodoxie, die we al jaren proberen te voeren, is dat Vlaanderen in 2008 schuldenvrij is. Maar zoals iedereen weet, komt een goede gezondheid niet vanzelf: daar moeten we elke dag voor werken. Een gezond begrotingsbeleid vergt volgehouden inspanningen en discipline. Tijdens het debat in de commissie zijn we uitgebreid ingegaan op hoe we tot dit resultaat zijn gekomen.
Ik overloop met u even de vier vuistregels. Ten eerste: de noodzaak van een voorzichtige en realistische inschatting van de middelen. Ten tweede: het aanleggen van voldoende ruime provisies. Ten derde: blijven voldoen aan de strengste HRF-norm. Ten vierde: geen onderbenuttiging inschrijven en het indekken van het uitgavenpad op kruissnelheid steeds voor ogen hebben.
De eerste vuistregel, uitgaan van een voorzichtige maar realistische inschatting van de middelen, is gelukkig een traditie geworden in onze Vlaamse begroting. Het Rekenhof bevestigt dit en stelt dat de Vlaamse ramingen voorzichtig zijn. Een ander bewijs van de voorzichtige ramingen van de middelen en de structurele gezondheid van de Vlaamse begroting is dat er in de begroting van 2008 geen rekening wordt gehouden met eenmalige opbrengsten.
De tweede vuistregel in het kader van de budgettaire orthodoxie is het aanleggen van provisies. We bouwen al jaren systematisch een conjunctuur- en indexprovisie op. Voor mij is dat onontbeerlijk. Binnen de regering is dit debat niet altijd evident, omdat collega-ministers vragen hebben om hun beleidsruimte in te vullen. In de zomer van 2007 hebben we in de regering gediscussieerd over de noodzaak om dat te doen.
Collega´s, de aanleg van ruime provisies kan een beetje vergeleken worden met een verzekeringspolis: niemand betaalt ze graag en finaal is het ook altijd beter als je er geen gebruik moet van maken, maar als zich dan toch een probleem voordoet, kun je erop terugvallen en moet je niet interen op het uitgavenritme of je levenskwaliteit, laat staan dat je nieuwe schulden moet aangaan.
In deze begroting hebben we provisies aangelegd voor 332 miljoen euro: een conjunctuurprovisie van 161 miljoen euro voor en een indexprovisie van 172 miljoen euro. In het licht van de gebeurtenissen van de voorbije dagen en weken is dat meer dan ooit noodzakelijk, kijk maar naar de stijgende grondstofprijzen, die uiteindelijk een zeer inflatoir effect hebben. Het aanleggen van provisies door de Vlaamse Regering met uw akkoord biedt het juiste antwoord op de vragen die opgeworpen worden door steeds wijzigende parameters. Het kan immers snel gaan, zo heeft de ervaring van de voorbije acht jaar mij geleerd.
Diegene in de zomer van 2007 nog vonden dat dergelijke provisies overdreven leken, zullen vandaag vaststellen dat ze hun standpunt moeten herzien. De Nationale Bank van België stelde op 14 december immers haar groeiverwachtingen voor het eerst bij tot 1,9 percent, of 0,2 percent minder dan wij geraamd hebben. Als je weet dat 0,1 percent overeenstemt met 16,9 miljoen euro, is die 0,2 percent minder groei al verantwoordelijk voor bijna 34 miljoen euro minder ontvangsten.
Aan de uitgavenzijde zien we een inflatie die sterk aantrekt. In de meest recente voorspelling van het Federale Planbureau, op 4 december jongstleden, wordt bovendien naar voren geschoven dat we in 2008 twee indexsprongen zullen hebben: één door de overschrijding van de spilindex in december en een nieuwe overschrijding geprogrammeerd voor oktober van volgend jaar. We gaan dus twee indexsprongen, waarvan een over bijna het volledige budgettaire jaar, moeten financieren, waardoor ik vandaag kan zeggen dat de 0,4 percent verhoging van de inflatie - van 2,2 naar 2,6 percent - de hele indexprovisie van 172 miljoen euro in één beweging zal opsouperen. Collega´s, het aanleggen van deze provisies, die uw goedkeuring wegdragen, laten ons toe om uiteindelijk geen stop-and-gobegrotingsbeleid te moeten voeren. De uitgaven die we bewust gekozen hebben, zullen we onverkort kunnen uitvoeren in 2008.
Een derde vuistregel die we in Vlaanderen hanteren, is het respecteren van de strengste norm van de Hoge Raad voor Financiën. Net als in de vorige legislatuur hebben we er nu voor geopteerd om te kiezen voor de strengste norm van de Hoge Raad voor Financiën. Dat komt erop neer dat we in de periode van 1999 tot en met 2006 in Vlaanderen een overschot moesten boeken van 3,4 miljard euro. We hebben het beter gedaan: we hebben niet minder dan 5,5 miljard euro overschot.
Soms kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat bepaalde collega´s denken dat de in het verleden gerealiseerde inspanningen niet aan Vlaanderen ten goede komen, maar enkel ten gunste zijn van het federale beleidsniveau. Dat is ook gisteren tijdens het debat nog maar eens gebleken. Sta me toe dit misverstand voor eens en altijd uit de wereld te helpen. Het respecteren van de strengste norm is wel degelijk een goede zaak voor Vlaanderen, omdat de extra middelen die Vlaanderen heeft gerealiseerd - met andere woorden: middelen die we niet hebben omgezet in uitgaven maar aangewend hebben voor schuldafbouw - ertoe hebben geleid dat we vandaag aanzienlijk minder rentelasten hebben, waardoor we bovendien bijkomende vrije beleidsruimte krijgen.
Een vierde vuistregel voor een krachtige begroting is dat we geen rekening houden met de zogenaamde onderbenuttiging, aangezien we in Vlaanderen hebben gekozen voor het Fonds voor de Financiering van Eenmalige Uitgaven of het FFEU. Ook hier dreigen soms misverstanden. Het is goed om deze in alle duidelijkheid recht te zetten. We kiezen er in Vlaanderen voor om de onderbenuttiging die op het einde van een begrotingsjaar kan worden vastgesteld onder de vorm van het niet aanwenden van zowel vastleggingskredieten als betalingskredieten, om te zetten naar een storting in het FFEU. Dat laat ons toe om deze middelen in eenmalige investeringen aan te wenden waardoor we ons er systematisch voor hoeden dit geld te hypothekeren door het om te zetten in recurrent beleid. Het FFEU heeft juist de verdienste dat we erin slagen de niet gebruikte middelen om te zetten in eenmalige investeringen in beleidsdomeinen die erg belangrijk zijn voor onze samenleving.
Wanneer we deze vier vuistregels voor een orthodox begrotingsbeleid nauwgezet volgen, dan is het resultaat vanzelfsprekend de kers op de taart. Door een versnelde schuldafbouw krijgen we meer recurrente beleidsruimte.
Deze begroting kan historisch worden genoemd door de gigantische schuldafbouw die de Vlaamse overheid op twaalf jaar heeft gerealiseerd. Die afbouw is in 1995 gestart door mevrouw Wivina Demeester en is consequent doorgetrokken tot en met de begroting 2008.
Ik vind het soms onthutsend dat de nieuwswaarde van een dergelijk positief maatschappelijk gegeven, namelijk een schuldeloze Vlaamse overheid, zo klein is geworden. De structurele voorwaarden voor Vlaanderen zijn groter dan ooit. Het is deze volgehouden schuldafbouw die ervoor zorgt dat we recurrente beleidsruimte hebben. Tien jaar geleden betaalden we jaarlijks 438 miljoen euro rentelasten in onze begroting. In 2006 was dat nog 9,3 miljoen euro. Volgend jaar zal dat bijna volledig verdwenen zijn. Wanneer we een extra beleidsruimte van bijna 440 miljoen euro per jaar bekijken over een volledige legislatuur van vijf jaar, dan betekent dat een extra beleidsruimte van 2,2 miljard euro.
Met andere woorden, het naleven van de norm heeft ons de kans gegeven om die schuld weg te werken. Die schuld bedroeg in 1999 nog 6,6 miljard euro. Eind 2007 is dat nog 249 miljoen euro. Eind 2008 zal dat nog 62 miljoen euro zijn.
Er is al heel wat gezegd over de begroting 2008. Er is een stijging van de doorgestorte middelen naar de federale overheid met 613 miljoen euro. Dat is onder meer het gevolg van de evolutie van nogal wat parameters, en dan vooral van de economische groei die rechtstreeks wordt vertaald in de Vlaamse begroting, in tegenstelling tot de verfoeilijke BMI-parameter die we gelukkig overboord hebben kunnen gooien.
De inkomsten uit de gewestbelasting stijgen met 234 miljoen euro. Ondanks lastenverlagingen stellen we mede door volume-effecten een stijgende opbrengst vast.
We hebben de budgettaire doorrekening van een aantal fiscale maatregelen in Vlaanderen gedaan. Zo is er de vrijstelling van successierechten voor de gezinswoning voor de langstlevende echtgenoot of partner, komt de forfaitaire belastingkorting op 150 euro voor een miljoen werkende Vlamingen en is er een verhoging van het abattement voor de onroerende starters.
En, beste vrienden, ook nu slagen we erin de gevraagde begrotingsdoelstelling te realiseren. In 2008 gaat het amper om 35 miljoen euro. Ten opzichte van 2007 is dat een verlaging van de inspanning met 310 miljoen euro, een bedrag dat we gewoon aan de beleidsmarge kunnen toevoegen.
Via een streng begrotingsbeleid hebben we in 2007 en morgen, in 2008, beleidsruimte gecreëerd, die we op een orthodoxe manier moeten omzetten aan de uitgavenzijde. Mocht u eraan twijfelen, kan ik u zeggen dat de Vlaamse Regering rigoureus omgaat met elke euro. In de regering leidt dit soms tot felle en zware discussies, niet het minst tussen mezelf en collega's-ministers. Iedere euro wordt drie keer omgedraaid voor hij wordt uitgegeven. Dat is ook onze plicht. Het is onze plicht om minutieus de uitgaven te screenen op hun maatschappelijke meerwaarde en, vooral, hun kosten en baten voor de samenleving. Onze beleidsbeslissingen zijn weloverwogen. We werken immers met het belastinggeld van de Vlaming.
Er moet me toch iets van het hart. We moeten collegiaal het beeld ontkrachten dat Vlaanderen in het geld zou zwemmen. Dat is niet het geval. Ik verzet mij als begrotingsminister tegen het beeld dat Vlaanderen baadt in overvloed. Dat is een gevaarlijk beeld. Het is ook populistisch.
Door de daarnet aangehaalde resultaten van de inspanningen die we hebben geleverd, klopt het dat we aan de ontvangstenzijde op kruissnelheid zitten. We moeten ons echter hoeden voor overdreven verwachtingen. Wie Vlaanderen blijft voorstellen als een regio die geld te veel heeft of er zelfs mee smijt, gaat voorbij aan de uitdagingen die ons morgen te wachten staan.
Ik herinner me nog levendig de regeringsonderhandelingen die we in dit huis hebben gevoerd. We hebben toen een eerste, embryonale meerjarenbegroting opgesteld voor 2005-2009. Die begroting werd verfijnd toen we aan het werk gingen. De heer Van Rompuy verwees ernaar als het enige kompas dat ons de juiste richting aangaf. Het is deze meerjarenbegroting die ons in 2005 en 2006 een voorzichtig beleid heeft opgelegd, waardoor we in 2007, 2008 en 2009 onze projecten kunnen uitvoeren.
Collega's, is dit een investeringsregering? Mevrouw de voorzitter, beste collega's, ik antwoord daar zeer nadrukkelijk 'ja' op. Deze Vlaamse Regering is meer dan ooit een investeringsregering. In woorden maar ook in daden. Op papier, maar ook in de feiten. Ik ben het dan ook fundamenteel oneens met diegenen die zich gisteren minachtend meenden te moeten uitlaten over onze inspanningen ter zake.
Investeringen staan inderdaad eerst op papier. Maar de realiteit is wel dat hieraan eerst een heel traject van voorbereidingen voorafgaat vooraleer men tot de echte realisatie kan overgaan.
Het was mijn politieke vader die me zei toen ik minister werd: "Dirk, weet dat je nooit het lintje doorknipt van het project dat je zelf gerealiseerd hebt." Ik heb dat ooit zelf mogen meemaken met een plas water in Antwerpen. De harde realiteit dringt dan wel door.
Wat ik hiermee wil zeggen, beste vrienden, is dat projecten een lange doorlooptijd kennen. Ik geef een aantal voorbeelden. Er zijn nogal wat wettelijke verplichtingen: MER-procedures, stedenbouwkundige vergunningen, openbare onderzoeken, het bekomen van een bouwvergunning, de wetgeving op overheidsopdrachten, het uitschrijven van bestekken, publicaties enzovoort.
Dit is overigens de teneur van het debat dat hier gisteren is gevoerd. De heer Vandenbroucke heeft het toen over de alternatieve financiering van schoolgebouwen gehad. Het gaat hier, met andere woorden, om projecten met een groot maatschappelijk belang en met enorme budgettaire consequenties. Ik hecht dan ook veel belang aan een zorgvuldige voorbereiding, aan transparantie en aan een doorgedreven budgettaire controle. Met de voortgangsrapportering van het Masterplan Antwerpen heeft de commissie voor Openbare Werken op dit vlak de bakens uitgezet. We moeten deze handelwijze blijven hanteren.
Het is net als het bouwen van een eigen huis. Veel mensen willen dit op zes maanden tijd realiseren. Pas na een tijdje beseffen ze dat ze eerst naar de bank moeten, hun financiering moeten regelen, een architect moeten zoeken, plannen moeten laten tekenen, een bouwvergunning moeten aanvragen en een aannemer moeten zoeken. Daarna duurt het nog een jaartje voor ze de deur van hun nieuwe huis kunnen openen.
We moeten gestaag en resoluut voortwerken. Op die manier kunnen we kwaliteitsvolle en duurzame resultaten boeken. Pps-projecten hebben een lange doorlooptijd. Ze bieden echter ook een maatschappelijk voordeel. Ik begrijp het ongeduld. Ik begrijp dat veel mensen zo snel mogelijk tastbare resultaten willen zien.
Dit politiek-maatschappelijk ongeduld doet me aan het verleden denken. Na de oprichting van het Fonds ter Financiering van Eenmalige Uitgaven hebben we hier identiek dezelfde discussie gevoerd. Vandaag, enkele jaren later, kunnen we vaststellen dat toegekende investeringsprojecten ten belope van 1074 miljoen euro op het goede spoor zijn gezet. Een bedrag van 970 miljoen euro is al vastgelegd. Een bedrag van 700 miljoen euro is zelfs al geordonnanceerd.
De reguliere investeringskredieten zijn eveneens gestegen. Ik illustreer dit aan de hand van enkele cijfers. Voor 2000 was in de Vlaamse begroting 2140 miljoen euro ingeschreven. Voor 2008 gaat het om 3233 miljoen euro. De investeringskredieten zijn, met andere woorden, met ongeveer 50 percent gestegen.
Het gaat hier zeker niet om papieren investeringen. Dergelijke uitspraken doen de waarheid geweld aan. Wat we vandaag door middel van alternatieve financiering op gang proberen te brengen, is goed voor bijna 3 miljard euro voor de zogenaamde zachte sectoren, zoals welzijn, onderwijs, sociale huisvesting en sportinfrastructuur, en voor 1,3 miljard euro voor de zogenaamde harde sectoren, zoals openbare werken en mobiliteit. Aangezien de kostprijs van het Masterplan Antwerpen hieraan moet worden bijgeteld, zullen we het effect van de vanuit het FFEU ingezette middelen kunnen verviervoudigen of vervijfvoudigen.
Uit deze naakte cijfers blijkt duidelijk dat de Vlaamse Regering op de eerste plaats in een zorgzame, educatieve en sociale samenleving investeert. Naar aanleiding van het debat dat hier gisteren is gevoerd, heb ik nog wat bijkomende cijfergegevens opgezocht. Tussen 2004 en 2008 zijn de beleidskredieten voor de welzijnssector, exclusief de alternatieve investeringen, met maar liefst 34 percent gestegen.
Ik wil hier nog een argument naar voren brengen dat soms misschien aan de aandacht ontsnapt. Ik ben ervan overtuigd dat de timing met betrekking tot de pps-projecten en tot de alternatieve financiering goed zit. We hebben hier in het verleden ook rekening mee gehouden. In tijden van economische hoogconjunctuur kunnen we best studies verrichten, plannen opstellen en procedures doorlopen. Dit is een mooi voorbeeld van de manier waarop een overheid anticyclisch kan investeren.
We hebben dit in de periode 2000-2001 gedaan met de voorbereidingen van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling. In de periode 2002-2003 hebben we voor 87,5 miljoen euro aan de bouw van een nieuwe clean room met bio-incubatoren voor IMEC geparticipeerd. In 2008 zal de Vlaamse economie een kleine knik vertonen. Het valt te hopen dat dit niet tot een recessie in 2009 zal leiden. In 2008 zal de Vlaamse overheid evenwel voor bijna 4 miljard euro in mobiliteit, in wegeninfrastructuur, in schoolgebouwen, in ziekenhuizen en in rusthuizen investeren.
Trouwens in alle Vlaamse gemeenten worden momenteel rusthuizen gebouwd. Juist op dat ogenblik opent Vlaanderen zijn portefeuille, en dit op een manier die minutieus is voorbereid. Ook dit is een belangrijk wapen dat we uiteindelijk in ons economisch beleid de volgende jaren kunnen gebruiken.
Tot slot ben ik ervan overtuigd dat deze Vlaamse Regering - en ik heb er samen met vele collega's in het Vlaams Parlement jaren van gedroomd - in de mogelijkheid is om eindelijk de steden en gemeenten ter hulp te snellen. Als u het mij vraagt, en de artikels in de kranten bewijzen het elke dag, is dat geen moment te vroeg. We doen dat binnen de mogelijkheden die we hebben - en laat me duidelijk zijn, de mogelijkheden zijn beperkt. De eenmalige schuldafbouw van 612 miljoen is eenmalig. Daar mag geen enkel misverstand over bestaan. We zullen hopelijk hiervoor op 15 januari het licht op groen krijgen van de Hoge Raad van Financiën. We zullen over het totale pakket dat we hebben uitgewerkt, de onderhandelingen aanknopen in gelijkwaardig partnership met de VVSG. We zullen dit in de loop van de volgende weken uitvoeren. Zoals afgesproken in de commissie voor Financiën en Begroting zullen we op het ogenblik dat we een akkoord hebben bereikt met alle partners, naar dit parlement komen met een bijblad, hopelijk uiterlijk in februari 2008.
Ik wil deze korte toespraak besluiten met iedereen op te roepen tot waakzaamheid en vooral voorzienigheid en voorzichtigheid. Als ik één ding tijdens de voorbije 26 jaar in dit politiek bedrijf heb geleerd, dan is het dat de dingen uitermate snel kunnen veranderen. De voorbije weken en zelfs maanden zijn daarvan het beste bewijs. Toen ik vorig jaar op hetzelfde tijdstip op de tribune stond, gingen we ervan uit dat het begrotingsdebat 2008 voor een deel zou zijn gekoppeld aan een begrotingsdebat over de gevolgen van een staatshervorming. We hebben toen beslist om een Toekomstfonds op te richten. Dat is een soort kas die we kunnen aanwenden om dit debat te voeren. We hebben er ondertussen 360 miljoen euro reserves in opgebouwd. De bedoeling is om er 93 miljoen aan toe te voegen begin volgend jaar, zodat we een pot van 450 miljoen euro hebben. We moeten kijken hoe we daar nu mee omgaan.
We hebben in de commissie voor Financiën en Begroting gediscussieerd over hoe we om kunnen gaan met de uitbreiding van onze fiscale bevoegdheid. Gaat die best de richting uit van vennootschapsbelasting of de richting van personenbelasting? We hebben een eerste uiteenzetting gehad van professor Haelterman van het Steunpunt Fiscaliteit. De eerste draftversie over de regionalisering van de personenbelasting is klaar. We hopen die begin volgend jaar in de commissie te kunnen bespreken.
Voor wie er aan mocht twijfelen, van één ding ben ik meer dan ooit overtuigd: deze discussie zal hoe dan ook vroeg of laat worden gevoerd in dit parlementair halfrond, niet alleen om politieke motieven maar zeker, en meer dan ooit, omwille van financiële redenen en de financierbaarheid van de verschillende entiteiten in dit land. Ik ben ervan overtuigd dat deze tendens onomkeerbaar is en dat het Vlaams Parlement in 2008 hier veel aandacht en voorbereiding aan moet besteden. We moeten zorgen dat we er klaar voor zijn.
Uitgerekend daarom mogen we niet vervallen in een houding dat het allemaal evident is. Het is niet evident dat Vlaanderen een kerngezonde begroting voorlegt. Het is niet evident dat Vlaanderen jaarlijks extra reserves aanlegt. Het is niet evident dat we de voorbije twee begrotingsjaren voor meer dan 2 miljard euro nieuwe beleidsruimte hebben kunnen realiseren. Het is niet evident dat we in 2008 een nulschuld zullen realiseren. Vandaar mijn oproep tot blijvende en zelfs verscherpte waakzaamheid, en dit zowel op politiek als budgettair vlak. Het is aan u om er de volgende twaalf maanden meer dan ooit over te waken dat iedere euro goed wordt besteed. Met deze initiële begroting 2008 bevindt Vlaanderen zich in de beste budgettaire uitgangspositie die het zich kan wensen en is het klaar om elke nieuwe onderhandeling aan te gaan. Voor deze begroting vraag ik dan ook uw vertrouwen. (Applaus bij de meerderheid)
Minister-president Peeters heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, collega's, ik zal het kort houden. Ik dank u alvast voor de aandacht en ook voor de verschillende tussenkomsten die hoogstaand, zeer kritisch, altijd constructief, zinvol en toekomstgericht waren. Ze zijn voor de Vlaamse Regering erg belangrijk.
De Vlaamse Regering startte haar werk op 22 juli 2004, of 1245 dagen geleden. De nieuwe verkiezingen van 14 juni 2009 liggen nog 543 dagen van ons verwijderd. Er is dus al 70 percent van de tijd afgelegd. De resterende tijd moeten we hard voortwerken. Van de ongeveer 900 projecten die in het regeerakkoord zijn opgenomen, is bijna 90 percent uitgevoerd of in uitvoering. Doen wat we hebben beloofd en aangekondigd, is en blijft ons leidmotief. Onverstoorbaar en onvermoeibaar doorwerken aan de uitvoering van de lopende projecten en het opstarten van de resterende, beperkte reeks projecten zullen we de komende maanden doen. We zijn er immers van overtuigd dat we moeten doorwerken aan een betere samenleving; aan een beter Vlaanderen; en ook aan een sociaal Vlaanderen.
We bouwen aan een Vlaanderen dat ontplooiingskansen biedt aan de mensen dankzij het onderwijs. Minister Vandenbroucke heeft dat benadrukt. We willen onderwijs van hoog niveau aanbieden, inzetten op levenslang leren en op de werkvloer competenties ontwikkelen zodat iedereen mee is en ook kan bijblijven. Er is verwezen naar het belangrijke akkoord dat enkele weken geleden is afgesloten en een toename met maar liefst 125 miljoen euro aan middelen voor het basis- en secundair onderwijs betekent.
Ik wil ook verwijzen naar het ontwerp van decreet over het nieuwe financieringssysteem voor het hoger onderwijs: we kijken uit naar de bespreking en goedkeuring ervan in dit parlement.
We zullen een nieuw onderwijstype invoeren: het hoger beroepsonderwijs. Dat hebben verschillende collega's ook vermeld. We geven verdere uitvoering aan de competentieagenda die we in mei met de sociale partners hebben afgesproken. Dat is heel belangrijk om elk talent maximaal tot ontwikkeling te laten komen. Vlaanderen heeft veel talent in huis. Te veel van dat talent wordt onderbenut of helemaal niet benut. Er komt een decreet dat de drie bestaande systemen van leren en werken beter op elkaar afstemt. Dat is ook heel belangrijk.
We bouwen verder aan een Vlaanderen dat solidair is met zijn kwetsbare mensen en zorgt voor al wie tegenslag heeft in het leven. Ook dat is heel belangrijk. Volgend jaar stoppen we nog eens 100 miljoen euro in het Zorgfonds.
Mijnheer Daems, we gaan onverdroten voort met het wegwerken van de wachtlijsten voor de opvang van personen met een handicap. We hebben al enorme inspanningen gedaan. We zullen belangrijke inspanningen blijven doen en moeten blijven doen. De vraag naar opvang blijft groot en is de reden waarom de wachtlijsten nauwelijks korter worden. We werken intussen aan nieuwe decreten over de thuiszorg en de beschutte en sociale werkplaatsen. Er komt een nieuw Ouderendecreet.
We bouwen verder aan een Vlaanderen dat investeert in scholen en bejaardenhuizen, in wegen en havens, in trams en bussen, in verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid. De heer Penris is al vertrokken. Maar morgen starten we dus de derde fase van de verdieping van de Westerschelde. Hij zal er zijn, ik ook. Bedankt voor de uitgesproken felicitaties. Er hebben velen aan meegewerkt. Allen hier in het parlement verdienen het om deze eerste spade in de grond mee te maken.
We bouwen verder aan een Vlaanderen dat beloont wie werkt en onderneemt en ruimte geeft aan zelfstandig initiatief. Dit jaar wordt begonnen met een lastenverlaging van 125 euro voor de werkende Vlamingen met de laagste inkomens. Volgend jaar verhogen we het bedrag en verruimen we de doelgroep. In 2009 krijgen alle werkende Vlamingen een belastingkorting van 200 euro.
We bouwen ook verder aan een Vlaanderen dat economische ontwikkelingen en innovatie ondersteunt. Volgend jaar gaat er 75 miljoen euro extra naar onderzoek en innovatie. We hebben afgesproken een eventueel overschot bij de begrotingsuitvoering te gebruiken om innovatiekredieten verder op te trekken.
We bouwen verder aan een Vlaanderen dat zijn leefmilieu en zijn open ruimte koestert. We hebben de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen in een hogere versnelling gebracht, mevrouw Schauvliege. Van twee afgebakende stedelijke gebieden op dertien in de vorige legislatuur, zijn we nu naar vijf gegaan en begin volgend jaar komen er nog twee bij, namelijk Mechelen en Roeselare. Ik geef toe dat de afbakeningsprocessen trager verlopen dan werd vooropgesteld. Er zijn bijkomende inspraakprocedures gecreëerd en daardoor is enige vertraging opgelopen. Maar het is belangrijker de inspraak zorgvuldig op te bouwen. Intussen zijn er ook afspraken gemaakt over een herziening van het RSV op korte termijn en over de voorbereiding van de herziening van het RSV op lange termijn.
Over het leefmilieu, de bevoegdheid van minister Crevits, doen wij zeker niet euforisch. Het milieurapport van vorige week geeft aan dat volgehouden inspanningen resultaat hebben. In het algemeen gaat het beter met ons milieu. De daling van de uitstoot van broeikasgassen is een belangrijke stap naar de Kyotodoelstelling. Laat ons niet deemoedig zijn en met het milieurapport erkennen dat we op sommige terreinen ter plaatse trappen en dus onze inspanningen moeten volhouden en waar nodig versterken en uitbouwen.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, deze Vlaamse Regering is, zoals minister Van Mechelen al heeft benadrukt, een investeringsregering. Dat zou de indruk kunnen wekken dat we alleen maar investeren in stenen en beton, in wegen en gebouwen. Dat is natuurlijk niet zo. We investeren ook in mensen, in talentontwikkeling, in cultuur, in zorg. Deze regering is niet alleen een investeringsregering, het is ook een sociale regering en ze zal er tot haar laatste werkdag voor zorgen dat ze een sociale regering is.
De voorbije jaren, maanden en weken hebben we tientallen maatregelen genomen die de koopkracht van de Vlamingen verhogen en de sociale bescherming van de Vlamingen versterken. Wij geven volgend jaar 1 miljoen werkende Vlamingen een belastingskorting van 150 euro. In 2009 wordt de koopkracht van alle werkende Vlamingen met 200 euro verhoogd. Minister Keulen heeft de Eliaheffing vanaf 1 januari 2009 volledig gecompenseerd voor de gemeenten en afgeschaft voor onze gezinnen en bedrijven. Ook dat is een bijdrage aan de versterking van de koopkracht.
Basisscholen mogen sinds september geen kosten meer aanrekenen voor noodzakelijk leermateriaal. Elke school krijgt daarvoor 45 euro per leerling en per jaar. Wij hebben de studietoelagen voor het secundair onderwijs gevoelig opgetrokken. Vanaf volgend schooljaar komen er ook studietoelagen voor het kleuter- en basisonderwijs.
Honderdduizend thuisblijvende zorgbehoevenden krijgen in 2009 een hogere uitkering van de zorgverzekering: 125 euro in plaats van 95 euro per maand. En in de huisvestingsector van minister Keulen hebben we begin dit jaar het huursubsidiestelsel verruimd en volgend jaar wordt de doelgroep verder uitgebreid, een renovatiepremie ingevoerd en de toegang tot goedkope leningen verruimd. Er staat een nieuw socialehuurbesluit in de steigers.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, dit alles en nog meer bewijst dat deze Vlaamse Regering niet alleen een investeringsregering is, maar ook evenzeer een sociale regering. Minister Van Mechelen heeft verwezen naar de positie die we volgend jaar zullen innemen als schuldenvrij Vlaanderen. Er is ook verwezen naar het lokaal pact dat we op 30 november in de schoot van de Vlaamse Regering hebben afgesloten en waar de ministers Keulen en Van Mechelen verder zullen over onderhandelen.
Deze Vlaamse Regering is bezig, niet alleen met de problemen van vandaag en morgen, maar ook met de problemen van overmorgen. De uitdaging is heel eenvoudig. In 2020 moet Vlaanderen een duurzame plaats verwerven - ik benadruk duurzame - in de selecte groep van Europese topregio's. Zo kom ik bij Vlaanderen in Actie. Deze week hebben we nog met meer dan 280 captains of industry vergaderd. We hebben zestien doelstellingen geselecteerd die we verder zullen bekijken: logistieke mobiliteit, internationalisering, innovatie, talent. We zullen er alles aan doen om in 2008 al deze doorbraken concreet te maken en ervoor te zorgen dat we er eind 2008 een volledig zicht op hebben zodat we in 2020 een topregio zijn.
Ik hoop dat we op uw medewerking mogen rekenen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, mevrouw en heren ministers, u hebt inderdaad een gezonde begroting met een aanzienlijke groei van de inkomsten. U hebt een aantal van uw budgettaire doelstellingen gehaald. Dat wil onze fractie erkennen, en daar ben ik gisteren ook uitvoerig op ingegaan.
Toch kunt u niet ontkennen dat er een aantal belangrijke knelpunten blijven waar deze regering ernstig faalt. Op onze punten van kritiek hierover hebben we geen antwoord gekregen.
Mijnheer de minister-president, mijnheer de minister, vooral de geplande extra investeringen via alternatieve financiering en pps blijven een pijnpunt. Uw investeringsplannen via alternatieve financiering zijn groter geworden, maar qua timing en realisatie slaagt u er niet in uw doelstellingen te bereiken. Veel, om niet te zeggen bijna alles, zit eigenlijk nog in een voorbereidingsfase en wordt steeds opnieuw doorgeschoven.
De problematiek van de matching tussen beleidskredieten en betaalkredieten - het verhaal van de keuken van de minister-president, die wel besteld is, maar niet geplaatst wordt - blijft een probleem, waaruit ik besluit dat uw regering vooral een begrotingsinvesteringsregering is en eigenlijk een uiting van een aankondigingscultuur.
Mijnheer de minister-president, u hebt inderdaad een heel ambitieus regeerakkoord, met veel grote prestigieuze doelstellingen op de verschillende beleidsdomeinen, waarvan onze fractie er zelfs zeer veel kan ondersteunen. Maar er blijven toch nog een aantal grote uitdagingen voor uw regering in deze legislatuur. Ik en verschillende van mijn collega's, hebben er gisteren een aantal heel uitvoerig aangehaald, dus ik ga dat nu niet meer doen.
Heren ministers, u bent meer dan halfweg. Eigenlijk hebt u nog ruim een jaar, 543 dagen, voor de boeg om alles wat u hebt beloofd ook daadwerkelijk te realiseren. Collega's, eigenlijk is dit de laatste echte begroting, de begroting van de laatste kans. We weten allemaal dat de volgende begroting niet meer zal toelaten om de laatste maanden van de legislatuur een degelijk beleid te voeren. Want zes maanden voor de verkiezingen - zoals het verleden ons geleerd heeft en ik heb op dat vlak toch wel een beetje ervaring - heeft elke minister en elke coalitiepartner eigenlijk een profileringsdrang, in de hoop om in juni 2009 zo goed mogelijk te kunnen scoren.
Collega's, onze fractie meent dat deze begroting niet voldoende ambitieus is om alle grote doelstellingen uit het Vlaamse regeerakkoord die nog gerealiseerd moeten worden, te kunnen uitvoeren. We hebben daar ernstige vragen bij. Ook na uw antwoord, mijnheer de minister, blijven we eraan twijfelen of u hierin zult slagen. Nog veel uitdagingen moeten worden verwezenlijkt. Met deze begroting zult u er niet in slagen om uw regeerakkoord binnen de 543 dagen te verwezenlijken. Heren ministers, ik ga er toch wel van uit dat dit de bedoeling zou mogen zijn, want een Vlaams regeerakkoord is toch wel een duidelijk engagement en een belofte aan de Vlaming.
Ik verwijs toch even naar de woorden van de vroegere minister-president, de heer Leterme, die eergisteren over de verkiezingsbeloften heeft gezegd dat hij woord houdt. Mijnheer de minister-president, ik hoop dat dat ook voor uw regeerakkoord geldt. Ik wens u hierbij nog veel succes, want ik ben ervan overtuigd dat u nog heel veel werk voor de boeg hebt.
Collega's, ik heb toch ook nog een aantal twijfels. Ik moet zeggen dat die met de dag groter worden. Met de regelmaat van een klok moeten we vaststellen dat er toch wat vragen zijn over de cohesie binnen deze Vlaamse Regering. Eigenlijk kan de vraag gesteld worden over de eensgezindheid van en de oppositie binnen de Vlaamse Regering. Er zijn voorbeelden te over om dat te illustreren. Mijnheer de minister-president, we hebben het gisteren uitvoerig gehad over het dossier van de zorgverzekering, waarbij vooral sp.a - niet hier, op de plaats waar het moet, maar in de media - zich duidelijk wil profileren. Ik kom daar niet uitvoerig op terug, maar wat me wel opviel, mijnheer de minister, was de heel geïrriteerde reactie van de fractieleider van sp.a, die onmiddellijk verklaarde dat dat misschien wel allemaal zo is, maar dat er in deze Vlaamse Regering zelfs een minister is die in de commissie zijn beleid en begroting verdedigt, maar de volgende ochtend, zonder dat het ter sprake is gekomen, in de media uitpakte met een zeer groot dossier. Mijnheer Sannen, het dossier werd niet bij naam genoemd, maar het was toch een zeer duidelijke sneer naar minister Van Mechelen en het dossier van de 100 euro per inwoner die hij aan de gemeenten wil geven.
Dit haal ik aan als voorbeeld om het gebrek aan cohesie te illustreren. Dergelijke voorbeelden zijn talrijk.
De vaudeville over de federale regeringsvorming, waar ik vandaag niet ten gronde op inga, bewijst heel duidelijk dat de verschillende coalitiepartners hier absoluut niet op dezelfde golflengte zitten. Dat zal ook zijn gevolgen hebben op de cohesie binnen de regering. De heer Sannen legde de schuld voor het mislukken van de federale regeringsvorming bij zijn coalitiepartner, de winnaar van de verkiezingen. Er waren de beschuldigingen van CD&V aan het adres van de N-VA, dat de N-VA meer vertrouwen moet betonen in de heer Leterme. Vandaag is het omgekeerd: de N-VA wantrouwt duidelijk haar kartelpartner. Deze duidelijke verklaringen, mijnheer Peumans, hebben we vandaag kunnen lezen in de verschillende media. Als het niet waar is, neem ik aan dat er morgen een recht op antwoord wordt gepubliceerd, maar ik heb daar mijn twijfels over. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Als we voor alle spinsels die in de kranten verschijnen, een recht van antwoord moeten eisen, moeten we naar de rechtbank stappen, maar ik denk dat we weinig kans van slagen hebben. De zogenaamde onenigheid in het kartel is voor uw rekening, niet voor de rekening van de N-VA.
Mijnheer Peumans, u kunt niet ontkennen dat er de laatste dagen en weken over en weer beschuldigingen zijn geuit.
Mevrouw Dillen, kijk maar eens naar uw eigen partij en zorg ervoor dat u daar de cohesie behoudt.
Mijnheer Peumans, ik kan u geruststellen: met de cohesie binnen onze partij gaat het zeer goed. Daar moet u zich absoluut geen zorgen over maken.
Verstrepen en Moens, dat is waar.
Die zitten niet meer in onze partij. Het gaat over de huidige situatie.
U moet eens nadenken over wie er allemaal uit uw partij is gestapt, mijnheer Peumans.
Mevrouw de voorzitter, collega's, vandaag weten we - maar dat kan nog evolueren - dat de N-VA niet in de interimregering Verhofstadt III zal stappen. We weten ook dat de N-VA in het verleden regelmatig, en terecht, in de clinch heeft gelegen met anderen.
Mevrouw Dillen, er is vanavond een partijbestuur en morgen een ledencongres. Daar zal worden beslist of we in de regering stappen. U weet blijkbaar veel meer. U baseert zich op één bron, namelijk de kranten. Wie zegt dat wat in de kranten staat, juist is? Ik stel voor dat u zich beperkt tot de begroting 2008.
Laat me mijn redenering afmaken, mijnheer Peumans. Misschien vergis ik mij en zult u een totaal andere houding aannemen. Dat is in elk geval het standpunt dat door verschillende mensen, ook hier aanwezig, uitdrukkelijk is verklaard. Misschien is het morgen anders, maar vandaag stapt u niet in de federale regering. We weten allemaal dat in maart minister Bourgeois voor een keuze zal staan, en ik denk dat die keuze vandaag reeds bekend is. Niemand gelooft vandaag immers nog dat met het comité van 12 een grote staatshervorming plots wel zal lukken.
U zou graag willen dat het mislukt! Dat is uw verrottingsstrategie! Ik heb van u nog nooit iets anders gehoord!
Als u graag wilt dat het lukt, stap erin!
Mijnheer Peumans, u moet ons van niets anders beschuldigen: wij hebben in het Vlaams Parlement en elders altijd gepleit voor een zeer grondige en degelijke staatshervorming, in de hoop te komen tot een onafhankelijk Vlaanderen. Maar dat is een andere discussie.
Mevrouw de voorzitter, we weten allemaal dat deze Vlaamse regeringscoalitie in juli 2004 eigenlijk is gevormd als een anti-Vlaams Belangregering, daar de diverse partners tot elkaar veroordeeld waren. Ik kan trouwens talrijke citaten uit het verleden aanhalen waarin een aantal mensen van de meerderheid dit toegeven. De komende maanden zullen duidelijk maken dat de federale regeringsvorming meer dan ooit zal wegen op deze Vlaamse Regering, en dat van een echt beleid nauwelijks nog sprake zal zijn. Dat is niet alleen zo omwille van de federale regeringsvorming, maar ook omdat steeds duidelijker wordt dat een aantal belangrijke doelstellingen niet zullen worden gehaald. Daarom zal mijn fractie tegen stemmen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Daems heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, geachte leden, mevrouw Dillen, mijnheer Peumans, ik ga het niet hebben over wat de N-VA en de interim-regering zoal moeten doen. Ik wil even terugkomen op wat minister Van Mechelen en de minister-president hebben gezegd.
We hebben een flinke marathon achter de rug, vooral dan gisteren, met een vergadering van 12 uur. Dan verslapt de aandacht wel eens. Ik heb echter goed geluisterd. Zoals minister van Mechelen stelt, is Vlaanderen naar een vrij unieke situatie aan het evolueren. Volgend jaar is Vlaanderen schuldenvrij en er is een zeer gunstige kaspositie. Toch heb ik heel wat kritische ondertonen ontwaard, bij de oppositie, maar ook bij de meerderheidspartijen. Ik zou het niet beter kunnen verwoorden dan De Tijd dat vandaag doet: de schulden zijn weg, maar de kopzorgen blijven. Zoals de minister-president het daarnet stelde, is het alsof we in een paradijs aan het terechtkomen zijn. Dat is echter helemaal niet het geval. We hebben nog altijd geen afdoend antwoord op het armoedeprobleem. We hebben een nijpend tekort aan betaalbare huurwoningen. We hebben in het beste geval een stagnatie, maar geen afbouw van de wachtlijsten in de gehandicaptensector. Zoals ik in mijn inleiding gisterenochtend zei, hebben we een zeer nijpend tekort aan kinderopvang. Het toch wel euforische verhaal dat de minister-president bij momenten bracht, lijkt me dan ook wat overdreven.
Ik zou ook de ballon van 'Vlaanderen in Actie', kortweg VIA, willen doorprikken. Zoals iedereen allicht deze ochtend heeft kunnen lezen en misschien ook heeft kunnen horen, heeft mevrouw Brundtland maandagavond de VIA-conferentie afgesloten. Ook voor mij was zij een belangrijke pionier qua duurzame ontwikkeling. Ze heeft in Noorwegen belangrijke bakens verzet. Ik denk trouwens dat, als het gaat over het ontwerp van decreet met betrekking tot duurzame ontwikkeling, dat binnenkort hier zal worden voorgelegd, de minister-president, als minister bevoegd voor duurzame ontwikkeling, ook wel eens een les zou kunnen gaan leren in Noorwegen. Dat debat zullen we in januari voeren. We kunnen echter een voorbeeld nemen aan de wijze waarop mevrouw Brundtland in Noorwegen duurzame ontwikkeling horizontaal heeft geïntroduceerd in alle beleidsdomeinen. Ik zie dat jammer genoeg niet in het ontwerp van decreet.
De minister-president mag wat mij betreft ook nog Al Gore naar de VIA-conferentie halen, hij kan me niet overtuigen van het hoge duurzaamheidsgehalte van een aantal VIA-projecten. We zullen het blijven zeggen: de logistieke missie die opgenomen is in VIA en die men blijft verkondigen, is geen duurzame missie. Ik heb ook de voorstellen gehoord. Dit is jammer genoeg morrelen in de marge.
De minister-president heeft ook verklaard dat 90 percent van het Vlaamse regeerakkoord is verwezenlijkt. Ik heb die oefening zelf nog niet gedaan. Het is misschien nuttig om dat eens te doen, maar er is één punt waarop het Vlaamse regeerakkoord helemaal niet zal zijn gerealiseerd, namelijk de doelstellingen inzake het verwezenlijken van bijkomende natuur. Ik heb gisteren ook al gezegd in mijn inleiding - het spijt me dat ik in herhaling val - dat volgens het NARA Vlaanderen wereldwijd zeer slecht scoort op het vlak van de natuur.
Welnu, ik doe bij deze nogmaals een oproep om de bakens te verzetten, om te versnellen en om dat deel van het regeerakkoord te realiseren.
Ik wil afronden met het verhaal over pps, want pps was een belangrijke constante in de betogen van leden van zowat alle fracties. Iedereen kijkt toch wel met bezorgdheid naar wat op ons afkomt. Gisteravond om 10 uur waren er hier nog tien mensen aanwezig die naar het slotbetoog van de heer Van Rompuy luisterden. Hij vertaalde onze kamerbrede bezorgdheid over pps goed.
Ons standpunt is vrij duidelijk. We willen het kind niet met het badwater weggooien, maar in de huidige situatie zijn de randvoorwaarden voor een goede pps nog niet gerealiseerd. Mijnheer de minister, er zijn nog te veel risico's en te veel onzekerheden, en we vrezen dat ze op het einde van de rit op het conto van de overheid zullen terechtkomen.
Ook vanuit democratisch oogpunt - en dat kwam misschien te weinig aan bod in de debatten van de laatste dagen - stellen wij ons veel vragen. Welke voorafname doet deze regering op de financiële beleidsruimte, ook van de toekomstige regeringen? (Applaus bij Groen!)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.