Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb een vraag over het middelengebruik van studenten tijdens de examenperiode maar ook buiten de examenperiode. Onlangs heeft er een online enquête gelopen van een ziekenfonds bij meer dan 3000 studenten en in samenwerking met de Universiteit Gent en de Arteveldehogeschool.
De cijfers waren verbazend. 90 percent van onze studenten ondervindt tijdens de examenperiode psychische ongemakken. 80 percent van deze studenten zegt een of ander middel te nemen tijdens de examenperiode om die ongemakken op te lossen.
Het is heel interessant om te weten dat 20 percent van die studenten effectief dagelijks of meermaals per week medicatie neemt tijdens de examenperiode en dat 1 op de 8 studenten deze middelen buiten de examenperiode neemt. Ik vraag daar aandacht voor. Op basis van die informatie wordt gezegd dat 35 percent van de studenten deze medicatie eigenlijk gewoon neemt om de prestaties te verhogen en niet omdat ze een of andere effectieve klacht hebben. Ook dit is een interessant gegeven.
Ik wil de minister waarschuwen dat niet alle middelengebruik even zorgwekkend is. Ik verwijs daarvoor naar de enquête. Ongeveer 56 percent gebruikt onschuldige middelen zoals vitaminen of mineralenpreparaten, wat op zich niet zo erg is. Wel onrustwekkend is dat 30 percent van de studenten pijnstillers gebruikt, 26 percent concentratieverhogende middelen en 10 percent kalmeringsmiddelen. 4 percent gebruikt pepmiddelen of stimulerende middelen. Dat zijn wel verontrustende cijfers.
In dat kader is het belangrijk wat we hebben vernomen over hoe de jongeren deze middelen verwerven. Ze verwerven deze middelen niet steeds via de huisarts. 55 percent krijgt deze middelen via de ouders, 30 percent rechtstreeks via de apotheek en 15 percent via vrienden. Dat wijst op een grote verantwoordelijkheid van de ouders en de apotheken. In dat kader hebben enkele artsen reeds aangegeven dat niet alle studenten deze middelen op de juiste manier gebruiken. Het kan dus leiden tot bepaalde gevolgen. Bijvoorbeeld slaap- en kalmeringsmiddelen kunnen zorgen voor een betere nachtrust, maar ze kunnen ook een aanleiding zijn tot geheugenverlies, wat in de examenperiode zeker niet interessant is.
We kunnen ons ook vragen stellen bij het gebruik van bepaalde middelen, zoals pepmiddelen. Misschien nemen die de vermoeidheid op dat ogenblik even weg, maar de vermoeidheid op zich is er nog wel. Op langere termijn kan dat leiden tot nevenwerkingen. Zo kunnen mensen bij een langdurig gebruik veelvuldig last krijgen van hoofdpijn, slaapstoornissen en hartkloppingen. Dat zijn allemaal risico's.
De heer Guido Galle, directeur onderwijs en studentenbeleid van de Arteveldehogeschool, stelde niet verbaasd te zijn over deze cijfers. Hij wil dit echter aangrijpen om het gezondheidsbeleid wat van naderbij te bekijken. Mijnheer de minister, is deze informatie u bekend? Het was een online enquête. De Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven hebben daarop gereageerd. Ze stellen dat dit probleem niet moet worden overdreven, en dat het best wel meevalt. Zijn er misschien andere gegevens beschikbaar? Als u geen eenduidige informatie heeft ter zake, overweegt u samen te werken met de hogeschool of de universiteiten om een bijkomend onderzoek op te starten bij middelengebruik bij studenten? Overweegt u in de toekomst een campagne op te starten voor het beperken van het middelengebruik, omwille van de risico's van het niet correct gebruiken ervan, en dat op de eerste plaats gericht op de studenten, maar ook op hun ouders en natuurlijk ook de apothekers, die de middelen leveren?
Minister Vanackere heeft het woord.
Mevrouw Stevens, toen ik het onderwerp van deze actuele vraag vernam, moest ik even terugdenken aan vorige vrijdag, toen ik aanwezig was op een reünie van twintig jaar afgestudeerde rechtenstudenten. Diegenen die ook op de universiteitsbanken hebben gezeten, zullen getuigen dat de problematiek van het gebruik van ondersteunende middelen in de examentijd niet zo recent is. Enkele decennia geleden had men ook al te kampen met dit probleem. Ik wil het zeker niet onderschatten. De online enquête was me niet bekend. Ik heb ze dankzij u kunnen inkijken. Wel heb ik een wetenschappelijk onderzoek als informatiebasis. Zo heeft de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen in 2005 een wetenschappelijk onderzoek gedaan, in samenwerking met VAD en CGG. De studie had een zeer grote respons. Er was sprake van meer dan 5000 studenten. Een groot aantal heeft daarop geantwoord. Eruit blijkt dat 2,9 percent van de studenten verklaart het voorbije jaar stimulerende middelen te hebben gebruikt, en dat 4,5 percent het voorbije jaar kalmeer- of slaapmiddelen had gebruikt. Het grootste deel daarvan wordt tijdens de examenperiode geslikt. Wanneer er werd doorgevraagd, werd vastgesteld dat 80 à 90 percent van dat gebruik wegvalt tijdens de vakantieperiode en ook tijdens het academiejaar veel lichter is. Het concentreert zich dus echt in de examenperiode.
De VAD wil die studie herhalen. Ze zou die graag nog eens doen in Gent. Antwerpen is van plan om dat in 2009 ook te doen en in Brussel is men ook geïnteresseerd in een deelname aan die studie. Het komt er dus eigenlijk op neer dat we allicht zullen beschikken over adequaat wetenschappelijk materiaal. Samengevat mag, denk ik, worden gesteld dat het gaat over een problematiek waarbij 3 à 5 percent van de studenten stimulerende, kalmeer- of slaapmiddelen gebruikt tijdens de examenperiode.
U vraagt me wat ik daaraan wil doen. Ik ben het eens met de directeur van de Arteveldehogeschool die spreekt over de nood aan een integraal gezondheidsbeleid. Een integraal gezondheidsbeleid integreert bij deze problematiek minstens ook het alcoholgebruik en het tabaksgebruik. Recent werk uit de VS toont aan dat problematisch gebruik bijna altijd ook polygebruik is. Een problematiek van overmatig gebruik van kalmeer- of pepmiddelen gaat vaak gepaard met 'binge drinking' en andere vormen van riskant gebruik van middelen. Logischerwijs vertrekt een integraal gezondheidsbeleid dus vanuit een relatief brede invalshoek waarbij het thema van de mentale gezondheid vooropgesteld wordt.
Mevrouw Stevens, ik wil graag de strategische benadering hanteren, een benadering die trouwens ook in het actieplan suïcidepreventie aan bod kwam, met een vijftal grote assen. Ik licht er drie uit. De eerste as heeft te maken met het bevorderen van de geestelijke gezondheid in het algemeen, voor alle individuen en de maatschappij. Een tweede as, de derde in de suïcidepreventie, is de deskundigheidsbevordering bij de professionelen. Ik vertel u meteen waar dit op slaat. Een derde as heeft te maken met een doelgroepenbeleid en in dit concrete geval zijn dat de jongeren.
De drie assen wil ik gebruiken bij de problematiek die u vandaag schetst. De eerste as is dus de algemene bevordering van de geestelijke gezondheid in de samenleving, zowel voor de individuen als voor de maatschappij in het algemeen. Ik verwijs naar een initiatief van mijn voorgangster: 'Fit in je hoofd, goed in je vel'. Ik veronderstel dat elk van u de brochure heeft gekregen. De brochure bevat supersimpele adviezen waarin vooral wordt aangeraden om tijdig hulp te vragen en te zoeken naar alternatieven voor medicijnen. Het gaat om tien eenvoudige stappen. Ze zullen worden geactualiseerd in de loop van het komende jaar. Ik ben van plan om voort te bouwen op de campagne. Ik wil de kwestie van het overmatige medicijngebruik erin integreren. Ik zal dus inpikken op wat u zegt en proberen om het in de campagne te incorporeren.
De tweede as is het bevorderen van de expertise bij de deskundigen. Aan leerkrachten, apothekers en huisartsen wordt een vormingsprogramma aangeboden in verband met het signaleren van middelengebruik. Dat programma moet ook beschikbaar zijn voor de hogescholen. Al meerdere hogescholen, onder meer in Limburg, hebben al belangstelling getoond voor de expertisebevordering bij professionelen.
De derde as heeft te maken met een doelgroepenbeleid. Ik verwijs naar een aantal initiatieven die voorlopig vooral gericht zijn op het gevecht tegen overmatig alcoholgebruik. Bijvoorbeeld op de website van de DrugLijn werden een aantal sneltests gezet waarmee jonge mensen, in het bijzonder studenten, zich snel een beeld kunnen vormen van het al dan niet problematisch zijn van hun consumptiegedrag. Ze vinden er meteen ook een link naar de hulpverlening.
Naar aanleiding van dit kleine debatje wil ik overwegen om de projecten die we nu al hebben goedgekeurd, onder meer van de universiteit van Antwerpen die interventies ten aanzien van het alcoholverbruik via de website willen aanbieden, ook toe te passen op de problematiek van het overdreven medicijngebruik. Die korte interventies kunnen ongetwijfeld extra effect hebben ten aanzien van de doelgroep. Ik zal ze opnemen in mijn verhaal.
Bij het vechten tegen problematisch gebruik van middelen, wil ik de medicijnen niet apart nemen, maar wil ik ze integreren in een algemene strategische benadering. Die benadering wordt reeds - met succes - ingezet tegen het alcoholmisbruik.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw heel uitgebreide antwoord.
Ik ben het helemaal met u eens: we moeten een globale visie hebben en niet alleen focussen op het middelengebruik. Dat is maar één aspect van het totale probleem. Het kan zijn dat men zich niet lekker voelt in het eigen lichaam. Eerstejaarsstudenten voelen zich misschien niet lekker in hun nieuwe omgeving. Ze moeten zich aanpassen aan het verblijf op een kot en een andere manier van studeren. Ik weet dat een kleine groep van studenten problemen heeft met het alcoholgebruik. De alcoholconsumptie moet integraal worden bekeken, met een focus op de algemene gezondheid van ieder individu. Ik ben blij dat u al heel wat initiatieven hebt klaarliggen om dit verder af te werken.
Ik wil graag even verwijzen naar de discussie bij de actuele vraag voor de zomer in verband met de hulplijn, zelfmoordpreventie, Tele-Onthaal en Teleblok. We hebben een aanbod dat we niet mogen vergeten en moeten opnemen in het totaalpakket zodat de studenten die ondersteuning kunnen gebruiken tijdens de examenperiodes.
Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister.
Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Ik sluit me aan bij mevrouw Stevens. Deze morgen is er blijkbaar ook een enquête bij studenten gelanceerd via Radio 1. Daar kwam men tot de conclusie dat de ouders - en vooral de moeder - het vlugst medicijnen aanbieden aan de student. Men maakt gebruik van middelen om in slaap te geraken en tegelijk opwekkende middelen. Psychose is daarvan het slechtste gevolg. Zoals al dikwijls is gebleken in de commissie voor Welzijn, zijn er behoorlijk wat raakvlakken met Onderwijs.
Rekening houdend met het feit dat leerlingen in het laatste jaar middelbaar informatie krijgen over allerhande studiemogelijkheden en -richtingen, zou ik het opportuun vinden dat ze inlichtingen krijgen over medicijnengebruik. Als men de leerlingen goed wil begeleiden naar hun latere studies, dan moet men ook dit aspect belichten. Men moet ook praten over het alleen studeren en zelfstandig worden. Mijnheer de minister, ik wil bij u aandringen op een gezamenlijke vergadering van de commissies voor Welzijn en voor Onderwijs. Ik vind het de moeite waard om dit te blijven opvolgen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik sluit me aan bij vorige sprekers, zowel bij hun bezorgdheid als bij hun relativering. We moeten ons niet focussen op één middel of één thema of doelgroep. Het zou daarom zeer interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre studenten in hun middelengebruik afwijken van de gemiddelde Vlaming.
Blijkbaar bestaat er in dit land nog altijd een breed gedragen en hardnekkig geloof dat men iedere kwaal kan en zelfs moet behandelen met medicijnen. Blijkbaar speelt stress daarin een grote rol. De minister heeft zelf ook gezegd dat het middelengebruik blijkbaar stopt in de vakantieperiode. Ieder van ons kan getuigen dat een examenperiode stress opwekt. Ieder van ons kan eveneens getuigen dat die periodes van stress niet stoppen als men afstudeert. Bijgevolg bestaat het risico dat men het opgebouwde patroon voortzet in moeilijke periodes in de professionele carrière. Zo ontstaat wellicht een vicieuze cirkel waarbij ouders hun kinderen middelen gaan toestoppen die ze zelf net iets te gemakkelijk in huis hebben gehaald.
Daarom lijkt het mij belangrijk om dat probleem bij de wortel aan te pakken en er vroeg genoeg over te sensibiliseren. Het verheugt me dat de minister zegt dat hij de geneesmiddelen in een algemene aanpak wil opnemen als een aandachtspunt. Net zo wil hij de studenten die nog niet aan bod kwamen in de drie lopende campagnes, opnemen. Daarom is het antwoord van de minister zeer verheugend. Vermoedelijk kunnen we hierop bij een algemene bespreking over de resultaten van het gezondheidsbeleid en middelenbeleid terugkomen.
Het incident is gesloten.