Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Helsen, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie besprak op 26 en 28 juni 2007 het ontwerp van decreet houdende dringende maatregelen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie in het onderwijs.
Om scholen in staat te stellen een constructief personeelsbeleid te voeren gericht op het verstrekken van hoogstaand onderwijs, worden stapsgewijs volwaardige functiebeschrijvingen en evaluaties ingevoerd in het volledige leerplichtonderwijs, het volwassenenonderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en het deeltijds kunstonderwijs.
De minister benadrukte tijdens de behandeling in de commissie dat evaluaties niet als repressief moeten worden beschouwd, maar wel als een proces waarin ondersteuning en begeleiding een belangrijke rol spelen. Bij slecht presteren moet onder bepaalde voorwaarden ontslag mogelijk zijn.
De inhoud van dit ontwerp van decreet maakte oorspronkelijk deel uit van het decreet betreffende het onderwijs XVII, dat hier is goedgekeurd op 13 juni. De bepalingen met betrekking tot functiebeschrijving en evaluatie werden echter uit dit decreet gelicht en na de paasvakantie zijn de besprekingen met de sociale partners eerst op informele, later op formele basis voortgezet.
Het bereiken van een zo groot mogelijke consensus en een positieve visie over dit thema is van primordiaal belang om de uitvoering ervan in de scholen enige kans op slagen te geven. Daar zijn we in dit decreet in geslaagd.
De vorming van de evaluatoren wordt een belangrijke opdracht die een voortdurende inspanning zal vergen. Voor het uitbouwen van een kwaliteitsvolle opleiding inzake evaluatie zijn extra middelen nodig. Er worden middelen uitgetrokken waarmee de koepelorganisaties de vereiste nascholing voor de evaluatoren zullen organiseren.
Bij de decretale vertaling van de teksten uit onderwijs-cao VIII werden tijdens de onderhandelingen, op vraag van sommige sociale partners, nog enkele bepalingen opgenomen met het oog op de gelijkschakeling van personeelsstatuten. In de eerste plaats worden het beroepsorgaan en de beroepsprocedure bij een tuchtsanctie in het gemeenschapsonderwijs gelijkgeschakeld met deze in het gesubsidieerd onderwijs. Ook bij een ontslag om dringende redenen wordt de procedure gelijkgeschakeld. Tot slot werd in het gemeenschapsonderwijs de terugvalpositie van de selectie- en bevorderingsambten herbekeken.
Bij de bespreking in de commissie waren er heel wat opmerkingen en vragen bij de timing in dit dossier tegen de achtergrond van de in 2003 eenparig goedgekeurde resolutie van de heer De Meyer en anderen over de tijdige indiening van ontwerpen van decreet inzake onderwijs met het oog op een ordentelijke start van het schooljaar.
Op deze opmerkingen repliceerde minister Vandenbroucke door te stellen dat de voorliggende regelgeving niet betekent dat allerlei zaken in verband met de functiebeschrijving en personeelsevaluatie klaar moeten zijn op 2 september. 1 september is slechts de start of de voortzetting van een heel proces, waarvoor de scholen een aantal jaren tijd krijgen.
Over het principe zelf dat ook in het onderwijs de personeelsleden geëvalueerd moeten worden, is de commissie voor Onderwijs het doorgaans eens. Wel waarschuwen commissarissen voor de precieze uitvoering van wat hier voorligt of staan ze er erg kritisch tegenover. Ze verwijzen daarbij naar de noodzaak van vorming voor de evaluatoren, naar de extra taakbelasting en naar de mogelijke strijdigheid met de vrijheid van onderwijs.
Om de haalbaarheid van de toepassing van dit ontwerp grondig te evalueren, werd door de meerderheidsfracties een amendement ingediend, dat een dergelijke evaluatie expliciet in het ontwerp inschrijft. Daarbij wordt rekening gehouden met de gefaseerde inwerkingtreding van de bepalingen voor de respectieve personeelsleden. Het amendement werd unaniem goedgekeurd.
Het geamendeerde ontwerp van decreet werd aangenomen met tien stemmen voor, bij drie onthoudingen. Tot zover het commissieverslag. (Applaus)
Mevrouw de voorzitter, onze fractie is ervan overtuigd dat functionerings- en evaluatiegesprekken een positieve invloed kunnen hebben op de kwaliteit van het onderwijs. We hebben tijdens de besprekingen in de commissie vooral enkele bekommernissen uitgedrukt over de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om tot goede functionerings- en evaluatiegesprekken te komen, zodat het gevolg effectief een kwaliteitsverbetering inhoudt.
Een eerste voorwaarde is dat evaluatoren, met andere woorden voornamelijk directies, voldoende tijd hebben om de gesprekken te voeren. Als we vandaag luisteren naar wat het onderwijsveld zegt, dan vangen we zeer duidelijk op dat vooral directies van basisscholen een zware opdracht hebben. Ze kunnen in de meeste gevallen niet rekenen op een middenkader, op ondersteunend personeel of op voldoende administratief personeel. Dit ontwerp geeft hun een bijkomende opdracht zonder dat wij daar als overheid extra uren en middelen tegenover stellen.
Elk functionerings- en evaluatiegesprek vraagt een grondige voorbereiding. Ook de begeleiding en coaching die uit sommige gesprekken zou kunnen voortvloeien, vergt de nodige tijd en inzet van de directies. In een aantal gevallen zal een bijkomende opleiding of nascholing voor leerkrachten nodig zijn op basis van hun functioneren op dat moment. Zonder bijkomende uren en middelen vrezen wij dat het effect op het terrein beperkter zal zijn. We moeten voorkomen dat dit om een formaliteit gaat en dat directies zich enkel en alleen zullen richten op leerkrachten die onvoldoende functioneren. Het is belangrijk dat elk personeelslid voldoende aandacht krijgt voor zijn functioneren en dat er voldoende tijd is voor het voeren van de gesprekken en het voeren van een goede begeleiding van het personeel en het onderwijs.
Om het evaluatiesysteem goed toe te passen, zijn vorming en opleiding van de evaluatoren enorm belangrijk. In de commissie hebben we opgemerkt dat dit in het ontwerp zelf zeer voorzichtig is opgenomen. Nu staat er letterlijk dat vorming voor de evaluatoren aangewezen is. Voor CD&V had men dit krachtiger mogen formuleren. Nu kan ze helemaal niet worden afgedwongen. Indien blijkt dat de evaluatie- en functioneringsgesprekken niet op een behoorlijke manier gebeuren, dan is er geen mogelijkheid om in te grijpen. We hadden liever gezien dat in het ontwerp was opgenomen dat vorming voor evaluatoren sowieso noodzakelijk is. Dat moet niet onmiddellijk zijn, maar toch zo snel mogelijk nadat een evaluator is aangeduid.
We zien ook een probleem bij de toepassing van dit ontwerp, vooral voor scholen met verschillende vestigingsplaatsen, voor CLB's met verschillende vestigingsplaatsen.
Er zijn in Vlaanderen middelgrote tot grote CLB's met één directeur. Hij is, volgens het decreet, de enige persoon om de personeelsleden te evalueren, om de functionerings- en evaluatiegesprekken te voeren, en mogelijk ook nog in te staan voor de begeleiding en de coaching. Het gaat vaak om een groot korps.
Vandaag al is duidelijk dat dit in de praktijk onmogelijk is. Wij vragen dat hiervoor op zeer korte termijn een oplossing wordt gezocht. Wij vrezen anders dat de toepassing van dit decreet van meet af aan onhaalbaar zal zijn zowel voor de scholen met meerdere vestigingsplaatsen en één directeur, als voor de CLB's met meerdere vestigingsplaatsen en één directeur. Dit is belangrijk genoeg om een wijziging aan te brengen in de vlakke structuur, waar momenteel voor de CLB's geen selectieambten bestaan, en slechts één bevorderingsambt, namelijk dat van de directeur.
Wij vragen ten slotte ook een tijdige evaluatie van dit decreet. De haalbaarheid moet tijdig worden getoetst, zodat er, indien nodig, een bijsturing kan gebeuren.
Wij zijn dan ook zeer tevreden dat iedereen in de commissie het amendement mee heeft ondersteund. Wij willen het decreet vanuit onze fractie alle kansen geven. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, eerst en vooral is het godgeklaagd dat ook dit decreet weer getuigt van geen respect voor de resolutie over het tijdig indienen van onderwijsdecreten die in werking moeten treden op 1 september. Maar ook dat de parlementsleden niet op voorhand beschikten over alle protocollen van de overlegrondes, is onaanvaardbaar.
Vooraf enkele algemene bemerkingen. Het gaat hier om een andere, bijkomende evaluatie, naast het bestaande systeem van doorlichting, dat op een veeleer onrechtstreekse wijze het onderwijsproces evalueert. Het nieuw voorgestelde systeem richt zich rechtstreeks op het professioneel functioneren van de individuele leerkracht. Op de vraag hoe beide evaluaties zich exact tot elkaar moeten verhouden, wordt in het decreet of in de memorie van toelichting geen antwoord gegeven.
Het systeem van de vaste benoeming kan niet probleemloos verdedigd worden. Leerkrachten en directies moeten worden geëvalueerd op hun functioneren. Indien dit functioneren niet optimaal is, moeten zij begeleid worden om dit te verbeteren. Toch zijn we van mening dat een uiterst strenge selectie aan de basis - dus tijdens de opleiding en vóór de benoeming - zeker zo belangrijk en zelfs nog belangrijker is dan wat hier voorligt. Het zou later een groot aantal negatieve evaluaties kunnen vermijden. Vergelijken we met Finland, waar men door middel van een strenge selectie in twee fasen van zevenhonderd kandidaten tot honderd leerkrachten komt.
In de studie van de Hay Group, besteld door de Vlaamse overheid en opgeleverd in maart 2001, wordt de zekerheid die de vaste benoeming biedt, genoemd als belangrijkste niet-financiële factor die bijdraagt tot de tevredenheid over het totaalpakket 'verloning'. De grote vraag is dan: gegeven dat de vaste benoeming een grote impact op de tevredenheid heeft en gegeven dat de vaste benoeming het belangrijkste element is uit het niet-financiële verloningspakket, wat zal dan als compensatie in de plaats worden geven op het moment dat die vaste benoeming onderuit wordt gehaald? De Hay Group becijferde dat het comfort van de vaste benoeming kan overeenstemmen met 6 percent van het nettoloon. Andere studies, bijvoorbeeld die van de OESO, noemen cijfers rond 8 percent.
Wat het decreet zelf betreft, vindt Vlaams Belang dat er te weinig vrijheid bestaat om lokale accenten te leggen. De autonomie van de scholen zou meer moeten kunnen spelen. Ik citeer hier graag de opmerking van het OVSG: "De tekst gaat veel te ver in het regelen van de evaluatieprocedure. Deze gaat voorbij aan de grote diversiteit tussen de verschillende scholen en inrichtende machten."
In commissie zei u dat we op bepaalde punten naar een strikter kader vragen waardoor we onszelf tegenspreken. We gaan hiermee niet akkoord. Het kader is strikt bijvoorbeeld voor het invullen van de evaluatoren, maar op een aantal essentiële punten is er helemaal geen regeling. Zo is het jammer dat de verplichte vorming van evaluatoren niet in het decreet is opgenomen. Het is een absolute voorwaarde dat de evaluator over de nodige kennis van zaken beschikt met betrekking tot evaluatie en begeleiding, vooral omdat de gevolgen van een negatieve evaluatie zeer zwaar kunnen zijn. De garantie dat deze evaluatie objectief en neutraal gebeurt en dat geen willekeur of persoonsgebonden gegevens meespelen, is absoluut noodzakelijk. Ik herhaal dan ook de kritiek van het Vlaams Belang dat het zeer jammer is dat de verplichting tot vorming niet in het decreet is opgenomen.
U stelt dat er een groot draagvlak is voor voorliggend decreet. We willen dit toch in twijfel trekken en hierbij enkele kanttekeningen plaatsen. Bij de Stukken zat niet enkel het negatieve advies van het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers, maar zaten ook een aantal kritische bedenkingen van vakorganisaties, die bijgevolg 'een akkoord onder voorbehoud' hebben gegeven. Bovendien was de mening van het gemeenschapsonderwijs, die trouwens pas de dag zelf werd rondgedeeld, ook niet onverdeeld positief. Zelfs vandaag nog uiten de vrije CLB's in de pers hun ongenoegen, niet over de evaluatie maar over de manier waarop ze in het decreet wordt vastgelegd.
Een positieve noot om af te sluiten is het amendement dat de evaluatie van de functionerings- en evaluatieregeling versnelt. Onze fractie zal dit zeer nauwgezet volgen.
Van een reëel probleem vertrekkend wordt een oplossing naar voren geschoven waar nieuwe problemen uit zullen voortvloeien. Een systeem van evaluatie is welkom, noodzakelijk en niet meer dan fair. Let wel, we zeggen 'een' systeem maar zeker niet 'dit' systeem. Volgens Vlaams Belang is dit niet het juiste antwoord op de vraag naar evaluatie binnen het onderwijs, en we zullen ons dan ook onthouden bij de stemming. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, moedige collega's, tijdens de in 2001-2002 in twee fases gehouden loonstudie van de Hay Group werd een grondplan uitgetekend voor een gepast beloningsbeleid in het onderwijs. Voor Open Vld zijn de functieomschrijving en de evaluatie hier onlosmakelijk mee verbonden. De functieomschrijving, dus een duidelijke afbakening van opdrachten en verwachtingen, brengt als referentiepunt immers duidelijkheid, biedt houvast, is iets om naartoe te werken en een noodzakelijke voorwaarde om via het andere element, de evaluatie, op een getrouwe, eerlijke en correcte wijze een beeld te kunnen geven van de aan de dag gelegde inzet en kwaliteit van het geleverde werk. Via een dergelijke billijke beoordeling kunnen de prestaties van het personeel op gepaste wijze worden gewaardeerd.
De heer Van Dijck wees er in commissie terecht op dat tijdens de gesprekken in de werkgroep Personeelsbeleid van de rondetafelconferentie reeds tijdens de vorige legislatuur de nood bleek aan een regulerend kader ter zake. Echter, het bereiken van een sociale en maatschappelijke consensus liep niet van een leien dakje. Bij de onderhandelingen over cao VIII bleken de syndicale organisaties aanvankelijk zeer koele minnaars en was er heel wat overleg nodig om de meesten over de streep te trekken. Ook dit is niet volledig gelukt.
Ook nadien bij de gesprekken die aan voorliggend ontwerp van decreet zijn voorafgegaan, bleken de nodige overleg- en consultatierondes geen overbodige luxe. We moeten toegeven dat uiteindelijk een unanieme overeenstemming - ik denk onder meer aan het verzet van het OVSG - allerminst een evidentie bleek. De minister geeft dat ook ruiterlijk toe. Dit is een boodschap die we als politici niet mogen en kunnen negeren. Wat moeten we hiervan meedragen? Hoezeer we de basisfilosofie van dit ontwerp van decreet genegen zijn - de minister zelf laat geen kans onbenut om de hele problematiek in een positief daglicht te stellen en noemde het een vorm van competentiemanagement -, toch menen we dat een aantal basisvoorwaarden de nodige aandacht verdienen opdat de hele opzet enige kans op slagen zou hebben en het daadwerkelijk kan helpen om een constructief personeelsbeleid te voeren.
Het eerste element dat hier al is vermeld, heeft te maken met timing en communicatie. Tijdens de bespreking in de commissie is dit reeds uitgebreid aan bod gekomen. De minister wordt verantwoordelijk gesteld voor de laattijdige indiening van onderhavig ontwerpdecreet. Hij verdedigt zich door te stellen dat hij het overleg alle kansen wou bieden dat het verdiende, maar dat sommige onderhandelaars handig gebruik hebben gemaakt van de in de resolutie van de heer De Meyer vooropgestelde termijn. Die termijn hebben ze in hun onderhandelingsstrategie uitgebuit, om zo de druk op te drijven.
Zonder te willen vervallen in een welles-nietesspelletje stellen wij enkel de laattijdigheid vast. Het is voor scholen wellicht niet de meest aangewezen modus operandi om via allerlei informele kanalen op de hoogte te moeten blijven van de stand van zaken van het dossier om zich degelijk te kunnen voorbereiden over de implementatie van de regelgeving. Evenmin lijkt het aangewezen om via een meer officiële weg - bijvoorbeeld Schooldirect - directies over regelgeving te informeren alvorens de regels door het parlement echt zijn goedgekeurd. De parlementaire democratie heeft nog steeds haar rechten.
Het blijft voor ons een open vraag of de inloopperiode niet te kort zal zijn. Dat is een steeds weerkerende bedenking. We zouden van de minister ook graag vernemen in welke andere maatregelen inzake communicatie nog worden voorzien. Er is een Ronde Tafel van Vlaanderen gepland. Hoe zal die verlopen, nu we in de zomervakantie zitten?
In de memorie van toelichting staat te lezen dat de evaluatie in de eerste plaats een proces van begeleiding en coaching is, en dus niet van vermanen en straffen. Een noodzakelijke voorwaarde is wel dat daarvoor de nodige tijd wordt uitgetrokken, en niet alleen voor de evaluatie zelf. Op geregelde tijdstippen moeten diegene die evalueert en het personeelslid aandacht besteden aan het functioneren van het personeelslid. Het uitgelezen en essentiële element daartoe is het functioneringsgesprek. Het kan op geregelde tijdstippen plaatsvinden, in de eerste plaats op initiatief van het personeelslid zelf. Het personeelslid moet vroegtijdig een beroep kunnen doen op begeleiding, coaching, ondersteuning en motivering. Het doel is te verbeteren en te remediëren.
Wie evalueert, heeft in zekere zin dan ook een voorbeeldfunctie, wat betekent dat men hem of haar niet onbeslagen het ijs op kan sturen. Permanente vorming is cruciaal voor het welslagen van de evaluaties, voor het beleidsvoerend vermogen van scholen en voor het gehele evaluatieconcept. Er moeten daarvoor dus de nodige middelen worden uitgetrokken, en dat werd ook bevestigd.
Het beleid zelf, waarvoor dit ontwerpdecreet het regulerend kader biedt, mag evenmin aan evaluatie ontsnappen. Belangrijke elementen kunnen daarbij zijn: het rendement van het personeelsbeleid, de competentieontwikkeling en -ondersteuning van de directeurs en de mensen die evalueren, de planlast, de toepassing van de procedures en de werking van de beroepsinstanties, alsook de inspraak bij de implementatie van het evaluatiesysteem. Het is dan ook goed dat daarom in de commissie dienaangaande een amendement is aangenomen. Zo wordt tevens een tussen de gesprekspartners gemaakte afspraak gehonoreerd en een verzuchting uit de protocols geofficialiseerd. (Applaus)
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit ontwerp is een vrij verregaande regeling van het humanresourcesmanagement. Ik zei het ook al in de commissie: het is merkwaardig dat we dit zo gedetailleerd moeten bespreken. Het is typisch voor het onderwijs dat ook de 'normale' operationele aspecten bij decreet moeten worden geregeld. Wat vandaag gebeurt, is niet zo revolutionair, al is het misschien wel zo dat men het revolutionair kan noemen dat in het onderwijs eindelijk de mogelijkheden worden gecreëerd om te doen wat men in andere sectoren al een hele tijd doet met het oog op een beter humanresourcesmanagement.
Het systeem van functioneringsgesprekken en evaluaties met eventueel een positieve of negatieve sanctionering, leidt tot een beter humanresourcesmanagement. Dat gebeurt in de Vlaamse administratie, dat gebeurt in de lokale en regionale besturen, maar nog niet in het onderwijs en zeker niet bij de statutaire onderwijsmensen. Als we aan de ene kant de mond vol hebben over het belang van de kwaliteit van de leerkrachten, hun gemotiveerdheid, de werking en samenhang van een schoolteam, het beleidsvoerend vermogen van scholen, dan zou het hypocriet zijn om dit niet te koppelen aan een meer hedendaags hrm-beleid. Eindelijk is dat met dit decreet mogelijk.
Ik denk dat het uitermate belangrijk is om te komen tot een onderwijssysteem waar vernieuwing de norm zou moeten zijn: vernieuwing om zich aan te passen aan de uitdagingen van vandaag zoals ze zich in het onderwijs stellen. Dat kan je niet doen door alleen maar een beroep te doen op een vrijwillig engagement en voor de rest het over te laten aan mensen die zich strikt houden aan hun statutaire verplichtingen.
Als je wil komen tot meer solidair engagement binnen een schoolteam, dan is het nodig dat niet alleen een directie motiveert tot een goede teamwerking, maar ook dat dit goed gecoacht kan worden. Het instrument bij uitstek om te coachen op een positieve manier, zijn in de eerste plaats de functioneringsgesprekken. We beschouwen die niet als een stap in de richting van een strengere sanctionering. We beschouwen die in de eerste plaats als een instrument dat de schooldirecties toelaat om hun schoolteam beter te coachen.
Uit onderzoek van professor Vandenberghe van de K.U.Leuven blijkt dat de mate waarin een school in staat is om vernieuwing door te voeren en om een echt gelijkekansenbeleid te voeren, in zeer grote mate te maken heeft met het beleidsvoerend vermogen van die school. Dat beleidsvoerend vermogen heeft dan weer te maken met de manier waarop er gecoacht wordt, zodat het team eenduidig kan functioneren. Dit decreet komt dus niet te laat.
Er wordt hier gezegd dat de resolutie van de heer De Meyer met de voeten zou zijn getreden. Ik wil dat toch nuanceren. In de letterlijke zin zou men het zo kunnen interpreteren, maar laat ons niet vergeten dat, zoals het gebruikelijk is wanneer het over personeelsbeleid gaat, er maanden en maanden overleg is geweest. Iedereen die hier iets over zou moeten weten, is betrokken geweest. Men is al heel lang op de hoogte en men weet in welke richting het geëvolueerd is. Bovendien is het een nieuwe werkwijze die wordt ingevoerd, maar die niet op één september overal strikt van toepassing moet zijn. Ze wordt vanaf één september geïntroduceerd, maar men heeft ruim de tijd om zich aan te passen. Dit is de start van een proces. Het is niet hetzelfde als een maatregel over de inschrijvingen die men enkele maanden voor het begin van een nieuw schooljaar moet invoeren.
Die vergelijking gaat niet helemaal op. Iedereen was op de hoogte. Er is ruimschoots overleg gepleegd. Het zou bijzonder jammer en nodeloos tijdverlies zijn geweest, hadden we de resolutie van de heer De Meyer strikt geïnterpreteerd. Dat zou hebben betekend dat we alles nog eens een jaar zouden hebben opgeschoven.
Vanuit de praktijk kan ik zeggen dat het meer dan tijd is dat we dit instrument ter beschikking krijgen, dat er eindelijk duidelijkheid is. Wie er mee van start wil gaan, heeft er de decretale basis voor. Ook vanuit het oogpunt van de personeelsleden leidt het tot meer duidelijkheid. De functioneringsgesprekken zullen ertoe leiden dat er meer duidelijkheid is over de taakafbakening van de personeelsleden. Er is niets zo erg als te moeten werken in een team zonder duidelijke taakafbakening. Ook dat heeft met beleidsvoerend vermogen te maken.
We kunnen allerlei verwachtingen koesteren ten overstaan van personeelsleden, maar verwachtingen zijn een vaag begrip. Nadien mensen scheef bekijken omdat ze niet aan de verwachtingen voldoen, is niet altijd fair. Als men verwachtingen koestert, dat men ze dan uit, formuleert in taakafspraken en bijstuurt in functioneringsgesprekken. Dat is ook een vorm van betere bescherming van personeelsleden.
Het spreekt vanzelf dat alles mee afhangt van de competentie van degenen die moeten evalueren. Ik ben het hierover eens met mevrouw Helsen. Ik wil dit probleem echter niet overschatten. Er zijn al heel veel directies die in de praktijk bewijzen dat ze daar de competentie voor hebben. Niettemin is het nodig dat daar in de vorming meer aandacht aan wordt besteed, dat er ook navorming kan worden georganiseerd, want alles staat of valt met de wijze waarop dit in de praktijk wordt gebracht. Dat is des mensen. We moeten die mensen daarin zo sterk mogelijk maken.
Bovendien is er ook de beroepsprocedure die nog altijd bestaat en enige vorm van willekeur bant. Dat biedt een garantie voor de personeelsleden. Daarom is het een goede zaak dat er een duidelijke evaluatie, timing en procedure wordt gepland in dit ontwerp van decreet. Met betrekking tot de bekwaamheid van de evaluatoren en hoe die beroepsprocedure functioneert, is het nodig dat we de vinger aan de pols houden.
Het ruime overleg dat hierover heeft plaatsgevonden, heeft niet tot een unaniem positief advies geleid. De negatieve opmerkingen moeten we met een korreltje zout nemen. Het OVSG heeft argumenten gebruikt die niets te maken hebben met goed personeelsbeleid in onderwijs, maar alles met het in stand houden van een verkalkt systeem, vooral op het niveau van de kleinere gemeenten. Grotere gemeenten en grotere inrichtende machten in het OVSG zijn helemaal niet te vinden voor die opmerkingen. Als er een ontslag wordt gegeven op basis van meerdere negatieve evaluaties, moet zich dat uitstrekken tot het hele gebied van de inrichtende macht. Dat lijkt me erover te zijn.
Het lijkt mij essentieel te zijn dat een ontslag een instrument is, maar geen beroepsverbod mag zijn. Als het de bedoeling is om iemand uit een school te ontslaan omdat na meerdere evaluaties blijkt dat functioneren daar onmogelijk is, dan wordt de drempel enorm verhoogd wanneer de consequentie daarvan zou zijn dat die persoon uit heel de inrichtende macht ontslagen wordt. Ik vind dit geen terugname op de bevoegdheid van die inrichtende macht, zijnde de gemeenteraad, integendeel. Als je de drempel op die manier verhoogt, dan hol je dit nieuwe instrument uit. Dat is unfair ten aanzien van de totaliteit van het personeel want het is wel de totaliteit van het personeel binnen een schoolteam die er mee onder lijdt wanneer iemand om allerlei redenen niet kan functioneren binnen de omgeving van een bepaalde vestiging. Dat betekent nog altijd niet dat hij automatisch moet worden beschouwd als ongeschikt als leerkracht of ongeschikt voor eender welke andere school of vestiging binnen die inrichtende macht.
Iedereen heeft in dat overleg wel zijn korreltjes zout gelegd, maar in het algemeen is gebleken dat het meer dan tijd is dat dit instrument in praktijk wordt gebracht. In het algemeen was de teneur positief en dit ontwerp van decreet wordt als een vooruitgang gezien. Onze fractie staat er alleszins bijzonder positief tegenover en verwacht dankzij dit ontwerp van decreet heel wat meer armslag en mogelijkheden voor een modern hrm-beleid. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, we zijn vandaag 10 juli. De meeste scholen hebben gedaan en zelfs de meeste directies van basis- en secundaire scholen nemen stilaan een welverdiende vakantie. Dit parlement binnen enkele uren ook. Zeker voor de leden van de commissie Onderwijs zal die zeker welverdiend zijn, als ik zie hoe wij de laatste tijd hebben gewerkt. Mijn fractieleidster heeft vorige week nog met enige ironie in de stem gezegd dat we zeker in de commissie voor Onderwijs geweldig werken.
Mevrouw de voorzitter, ik wil graag dat dat bandje nog eens afgespeeld wordt om te horen of ze dat ironisch heeft gezegd of niet.
Er is inderdaad gewerkt. Er wordt tijdig aangekondigd aan de publieke opinie en de scholen waarover het parlement zal stemmen. In Schooldirect en op diverse fora wordt gezegd wat er voorligt. Dat wordt vertaald door de heer Voorhamme als: iedereen weet wat er op hem afkomt. Ik vraag me af wat wij, u en ik, de heer Sannen, mevrouw Helsen, mevrouw Demeulenaere enzovoort, daar nog aan te zeggen hebben. Niet veel. Zeker als het helemaal op het einde van het schooljaar komt en als je dan nog een of andere resolutie hebt die eenparig is goedgekeurd door het parlement die zegt dat alles tijdig moet worden ingediend. Het is nu wel wat later, maar goed. Dat is een argument om te zeggen dat we er eigenlijk niets meer aan kunnen veranderen want het is al aangekondigd. Bovendien, al is het schooljaar nog niet gedaan, het parlementaire jaar is dan toch gedaan. Ondanks onze grote werkkracht, onze drang om te werken en te vernieuwen en om de minister bij te staan in zijn hervormingsplannen, moeten we ons toch afvragen of het niet wat te snel en wat te laat gebeurt.
Natuurlijk worden scholen in een aantal gevallen tijdig ingelicht, via Schooldirect. Maar goed, scholen nemen vakantie. Wat erg stoort in het algemeen, is dat de overlegprocedure, zeker de formele procedure, niet kan worden gevolgd, door het zeer strakke tijdschema. Een aantal deelnemers aan de overlegprocedure hebben daar terecht opmerkingen over gemaakt. Men kan natuurlijk tegenwerpen dat informeel alles al is besproken. Goed, maar het formele, met een neerslag in verslagen en adviezen, heeft minstens zijn rechten, en is enorm belangrijk. Het kan niet zomaar worden vervangen door iets een lange tijd informeel te bespreken.
Dit ontwerp van decreet moet vanaf 1 september in voege treden. Er is sprake van een proces dat op gang wordt gebracht. Ik wil een nuance aanbrengen. Ik heb met die ingangsdatum op zich geen probleem. Ik heb meer problemen als het gaat over de overlegprocedure en de inspraak van het parlement.
Wat de inhoud van het ontwerp betreft: het is inderdaad zo dat we tot een goed personeelsmanagement moeten komen. Er kunnen wel vragen worden gesteld, niet zozeer bij wat in het ontwerp staat, maar bij een aantal randvoorwaarden. Competentiemanagement en het kiezen en selecteren van personeelsleden impliceren immers dat scholen die keuze- en selectiemogelijkheden hebben. Willen ze echt kunnen selecteren, dan moeten er dus voor een bepaalde functie meerdere relatief goede kandidaten zijn. Als iemand onvoldoende wordt bevonden, zeker alvorens hij vastbenoemd is, moeten scholen de samenwerking kunnen stopzetten, zij het nadat is geprobeerd bij te sturen. De realiteit op het terrein is echter heel vaak dat directies vinden dat het beter kan, maar niemand anders hebben. Dat hoor ik althans van directies, en iedereen ziet dat ook. Ze moeten roeien met de riemen die ze hebben. Dat probleem kan niet worden opgelost door dit ontwerp van decreet. Dit ontwerp moet er zijn. Het heeft een goede doelstelling, maar kan in de praktijk wel worden voldaan aan de verwachtingen die het eventueel schept?
Er is de vraag of dit praktisch haalbaar is. Sommige leden hebben de vraag al gesteld of diegenen die moeten evalueren, daartoe de nodige competentie hebben. Beschikken ze over de nodige scholing en opleiding? Een andere vraag is of ze er voldoende ruimte en tijd voor hebben. Dat is misschien een constante die ik meen te ontwaren bij een aantal decreten die dit parlement de jongste maanden heeft goedgekeurd en een aantal decreetteksten die nog op stapel staan: de doelstellingen mogen dan misschien wel goed zijn, maar zijn ze praktisch haalbaar en kunnen de directies dit alles wel aan? Hebben de directies er ruimte voor? Is er eigenlijk geen sprake van voortdurend bijkomende administratieve lasten? Er is sprake van bijkomende dossiers, waarbij de vraag kan worden gesteld of het sop de kool waard is. Overdrijven we niet een beetje?
Ik stel vast dat het onderwijs zich regelmatig overvraagd voelt. In een aantal gevallen wordt dat opgelost, en dat lijkt me ook een rode draad bij de verscheidene decreetteksten, door te bepalen dat een aantal mensen daar speciaal voor zullen worden gevormd, bij de koepelorganisaties. Vroeger werden wat andere woorden gebruikt om die organisaties aan te duiden, maar 'koepelorganisaties' is een vrij vriendelijk woord.
De scholen worden een beetje meer afhankelijk gemaakt van hun koepelorganisatie. Je kunt dat goed vinden, maar ik denk dat het de onafhankelijkheid van de school aantast. Ook dat is een constante in de verschillende decreten.
Ondanks het feit dat wij op zich voor een modern personeelsmanagement staan, dat wij inhoudelijk voor de functiebeschrijving en de evaluatie in het onderwijs staan, hebben we toch bedenkingen over de overlegprocedure, inspraak mede bepalen door het parlement, de praktische haalbaarheid van de toepassing van dit decreet en de versterking van de koepelorganisaties. Wij geven een genuanceerd 'ja' met enkele bedenkingen. Dat zal zich ook uiten in ons stemgedrag met één enkele onthouding.
De heer De Meyer heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, er is verwezen naar de resolutie waarvoor ik enkele jaren geleden het initiatief heb genomen en de steun heb gekregen van het hele parlement. Ik wil herinneren aan de essentie van de resolutie. Dat is eerst en vooral dat er geen omzendbrieven gepubliceerd worden zonder decretale grond. Ten tweede moet het schooljaar ordentelijk kunnen starten voor leerlingen, ouders, leerkrachten, directies en schoolbesturen. Deze doelstelling wordt onder meer bereikt via een duidelijke timing voor decreten, besluiten en omzendbrieven die gevolgen hebben voor de start van het schooljaar.
Uit het verslag van de commissiezitting en de plenaire vergadering heb ik begrepen dat de verschillende fracties een andere invulling geven aan de vraag of dit decreet consequenties heeft voor de start van het schooljaar. Ik wil aankondigen dat ik het komende parlementaire jaar graag een initiatief wil nemen om in de commissie voor Onderwijs nog eens een gesprek te voeren over hoe we in de toekomst met deze belangrijke resolutie omgaan en wat we van de regering verwachten.
De heer De Meyer maakt een bijzonder belangrijke opmerking. Ik steun zijn initiatief. De resolutie wordt dikwijls zwart-wit geïnterpreteerd. Er is finetuning nodig.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Ik wil mevrouw Helsen danken voor het interessante verslag, dat de besprekingen goed samenvat. Met dit decreet hebben we een bijzonder gevoelig onderwerp uiteindelijk in het parlementaire debat gebracht. Ik hoop dat we dit belangrijke onderwerp vandaag zullen afronden.
Hieraan gaat een complexe, rijke geschiedenis van onderhandelingen vooraf. Die hebben veel tijd gevraagd, zijn intens verlopen en soms ook moeilijk of op het scherp van de snede. Het merkwaardige is dat de buitenwereld daar weinig van gemerkt heeft. In de pers zijn er berichten geweest over het idee dat ik een schoolopdracht zou invoeren waarbij in de scholen een 38 urenweek zou worden georganiseerd. Daarover is wat commotie geweest. Voor de rest was er heel weinig weerklank in de pers.
Ik heb gedurende meer dan een jaar zeer intens onderhandeld met verschillende partners, zoals de vakbonden van het personeel en de inrichtende machten, over de manier waarop we de opdracht van leerkrachten in scholen zouden omschrijven en de manier waarop we zouden evalueren of leerkrachten die volledige opdracht goed ter harte nemen of niet.
In het onderwijs is dat een bijzonder delicaat punt. Ik hoef dat niet te vertellen aan de onderwijsspecialisten hier aanwezig. Het is een heel delicaat punt omdat we formeel een prestatienoemer vastleggen die louter verwijst naar het lesgeven in een klas. Iedereen weet dat leerkrachten veel meer doen dan dat: ze bereiden de lessen voor, ze zijn bezig met de evaluatie van de leerlingen, ze verbeteren examens, ze luisteren naar wat leerlingen presteren in de klas, bovendien organiseren ze oudercontacten en zijn ze bezig met hun eigen nascholing. De meeste leerkrachten doen veel meer dan alleen maar voor de klas staan. Ik denk dat mensen een beetje onderschatten wat dat betekent. Maar daar het gesprek over beginnen, bepalen wat nu eigenlijk de opdracht van de leerkracht is en dat dan vastleggen in afspraken, ligt bijzonder gevoelig. Het ligt gevoelig bij de vakbonden, die bang zijn dat we daarmee een taakverzwaring willen organiseren, maar het ligt ook gevoelig bij de inrichtende machten, die zeggen dat het toch wel belangrijk is dat alle leerkrachten zich bezighouden met oudercontact, met vakoverschrijdende doelstellingen in de school, met opdrachten die verbonden zijn aan het functioneren van de hele school,… Het is een moeilijke kwestie.
Toen we begonnen met onderhandelen over cao VIII, heb ik gezegd dat ik een doorbraak wou bereiken. Het was een beetje een gesprek van 'voor wat hoort wat', omdat we eigenlijk ook met koopkrachtverhoging afkwamen: het vakantiegeld werd op peil gebracht en er waren andere maatregelen om de koopkracht te verhogen en de werkdruk te verlagen. Ik kom daar dadelijk op terug. Ik heb toen gezegd dat we het in zo'n cao-onderhandeling niet alleen zouden hebben over de klassieke thema's zoals koopkracht, werkdruk of bijkomend personeel, maar dat ik ook dit thema in een cao tot een oplossing wou brengen. Dat was heel moeilijk. We hebben ongeveer één jaar nodig gehad om de eigenlijke onderhandeling voor te bereiden en we hebben een jaar nodig gehad om die onderhandeling te voeren. Dat heeft geleid tot een sociaal akkoord waar drie van de vier vakorganisaties het mee eens waren, en waarmee ook de inrichtende machten hebben ingestemd.
Er is een sociaal akkoord waar vier jaar sociale vrede aan verbonden is, maar het meest merkwaardige is dat in die sociale vrede een draagvlak tot stand is gekomen voor functiebeschrijvingen en evaluaties in het onderwijs. De heer Voorhamme heeft terecht opgemerkt dat het revolutionaire niet zozeer is dat over dat thema wordt gesproken, maar wel dat het nu ook in het onderwijs aan de orde is. Dat is inderdaad een bijzonder belangrijke stap. We hadden daarover evengoed een zeer groot conflict kunnen hebben. Dat was niet het geval. U hebt weinig vernomen over die onderhandelingen. Uiteindelijk zijn ze constructief verlopen dankzij de constructieve geest van alle partners rond de tafel, de vakbonden, de inrichtende machten. We zijn eruit geraakt.
Ik vond het bijzonder belangrijk om op die manier te werken omdat zo een sociaal draagvlak wordt gecreëerd voor dit gevoelige onderwerp en het niet forceert, en omdat een belangrijke hervorming tot stand wordt gebracht in overleg. Dat is iets waar we altijd naar moeten streven. Het verklaart ook een aantal dingen waarmee we nu bij deze bespreking geconfronteerd worden.
Om te beginnen zegt men - en ik begrijp dat ook wel - dat we het nu toch nogal in detail geregeld hebben: twee evaluatoren, een welbepaalde procedure, een beroepsprocedure. Dat is juist: het gaat nogal in detail. De heer Voorhamme heeft gelijk om te onderstrepen dat door de aard van onze onderwijswetgeving al die details dan ook nog eens hier, in het parlement, op onze tafel komt te liggen. Natuurlijk kunnen we niet zeggen dat we over iets onderhandelen, maar dat we het vervolgens niet in detail regelen. Het is eigen aan zulke onderhandelingen dat er maar een evenwicht ontstaat tussen alle partners als een aantal dingen nogal precies worden vastgelegd.
Sommige mensen hebben hier pleidooien gehouden die zouden leiden tot nog meer details. Daar ben ik niet voor. Zo zeggen mevrouw Helsen en anderen dat ook de wens om de evaluatoren te vormen, vastgelegd had moeten worden in harde verplichtingen. Dat zou geleid hebben tot nog meer detail, tot nog meer bij het handje houden van de scholen, tot nog meer planlast. We mogen het bereikte evenwicht niet nog meer belasten. Ik zou dat niet doen. Laat ons eens uitgaan van de goede wil van de inrichtende machten, van de schoolbesturen en de koepelorganisaties. We geven hun een half miljoen euro om vorming te organiseren. Laat ons uitgaan van hun goede wil om dat geld goed te gebruiken en laat ons hen niet bij het handje houden door nog eens een verplichting in te schrijven die we hier tot op de punten en komma's zouden uitwerken.
Maar ik ben het wel eens met dat pleidooi, mevrouw Helsen. U hebt gelijk, dat kan alleen maar goed verlopen als er vorming is over de manier waarop het moet gebeuren.
Er zit een ander merkwaardig aspect aan dit debat. Als we het hebben over functiebeschrijving en evaluatie, wordt dat in de onderwijswereld meteen op onrust ontvangen. De eerste reactie is: "Zal er iemand ontslagen worden?" In de meeste organisaties, bedrijven, de non-profitsector en dergelijke zijn functiebeschrijvingen en evaluaties een middel om mensen te helpen! Het dient om hen te ondersteunen, om de nood aan bijkomende vorming te detecteren. Zo kan men ontdekken waar men niet goed functioneert, waar er iets schort aan de taakafspraken, waar collega's elkaar niet goed verstaan. Daarvoor dienen functiebeschrijvingen en evaluaties. Dat is een positief verhaal. Ik ken geen enkel bedrijf waar de personeelsdirecteur denkt of zegt dat de functiebeschrijvingen en evaluaties dienen om mensen buiten te gooien. Daar hebben ze andere procedures voor. Spijtig genoeg. In het onderwijs krijgen we een debat dat de hele klemtoon daarop riskeert te leggen. Ik denk dat we dat intussen wat overwonnen hebben, en dat iedereen het er nu over eens is dat we bezig zijn met competentieontwikkeling.
Natuurlijk moet het mogelijk zijn om mensen die echt slecht functioneren, die hardnekkig slecht functioneren, ondanks hun vaste benoeming te ontslaan. Ik ga ervan uit dat dat zeer uitzonderlijk zal zijn. Maar het mag geen taboe zijn. Ik zal het nog eens herhalen: de vaste benoeming is niet het probleem van ons onderwijs. Sommigen beweren dat. Dat is niet zo! Het is maar hoe we daarmee omgaan. Inderdaad, een vaste benoeming betekent niet dat mensen zich om het even wat kunnen veroorloven. Het betekent niet dat mensen hardnekkig slecht kunnen functioneren. Dat maken we hier nu duidelijk.
Mevrouw Helsen heeft het gehad over het praktische probleem van scholen met verschillende vestigingsplaatsen. Hoe moet de evaluatie dan in haar werk gaan? Mevrouw Helsen, dat is aan bod gekomen, ook in de formele onderhandelingen - na de cao-onderhandelingen - over de precieze tekst van dit ontwerp van decreet. Het is niet gemakkelijk om dat op te lossen. Stel dat we een afwijking zouden toestaan en dat een school met verschillende vestigingsplaatsen als evaluator een gewone collega kan aanstellen die niet noodzakelijk een hiërarchisch hogere moet zijn. Eerlijk gezegd, het was heel moeilijk om uit te leggen dat deze uitzondering alleen kon in scholen met verschillende vestigingsplaatsen. Andere scholen kunnen misschien ook komen zeggen dat ze niet zo gemakkelijk een evaluator kunnen vrijstellen die een hiërarchisch hogere is. Maar we hebben daarover gediscussieerd. Ik denk dat het haalbaar is.
Ik wil onderstrepen dat een andere maatregel ingaat op 1 september. Het beleidskader van de secundaire scholen wordt aanzienlijk versterkt. We gaan het mogelijk maken om 340 voltijdse eenheden extra aan te werven in het beleidskader van onze secundaire scholen. Dat is een aanzienlijke versterking. Die moet het mogelijk maken om het werk van de directie op andere posten te verlichten. Dat heeft ook te maken met de cao die een evenwicht was tussen de opdracht van leerkrachten, de evaluatie en bijsturing daarvan en maatregelen om de werkdruk te verminderen.
Mevrouw Demeulenaere, de ronde van Vlaanderen is intussen voorbij. We hebben alle basisscholen, alle secundaire scholen en alle centra voor volwassenenonderwijs de kans gegeven om in rechtstreekse dialoog te gaan met de leidende ambtenaren die dit hebben uitgewerkt. Deze informatieronde is goed verlopen. Er komt nog een omzendbrief, we nemen even de tijd daarvoor, die komt er na de vakantie.
Tijdens het overleg is inderdaad gebleken dat een aantal bijkomende punten die we nog moesten regelen en die niet in de cao geregeld waren, voor meningsverschillen zorgden. Dat verklaart waarom bijvoorbeeld OVSG, OKO en het Gemeenschapsonderwijs gezegd hebben dat ze het uiteindelijk niet eens waren.
Ik vind het officiële standpunt van OVSG fout, om de redenen die de heer Voorhamme aangegeven heeft. Ik zie dat ook de heer Tavernier dat bevestigt. Als je een goed personeelsbeleid wilt voeren, moet je mensen beoordelen op hun functioneren in hun context. In dat geval is dat hun school, en niet alle scholen van een gemeente, laat staan alle scholen van een gemeente zo groot als Gent of Antwerpen. Dat is geen ernstig standpunt. OVSG hanteert hier formalismen om niet over de grond van de zaak te spreken. Je beoordeelt mensen in hún school, niet in alle mogelijke scholen. Ik blijf daarbij. OVSG had in zijn officiële standpunt ongelijk.
Wij zullen dit evalueren, mevrouw Helsen. We hebben in de commissie een goed amendement aanvaard, waarbij er een mooie kalender komt voor de beleidsevaluatie. Dat is een belangrijk gegeven.
Daarmee kom ik tot het punt van de timing. Mevrouw Martens zei dat het 'godgeklaagd' was. Mevrouw Martens, als God en de heiligen zich buigen over de werkzaamheden in dit parlement, denk ik dat ze deze klacht stilaan beu worden. Dit doet immers echt niet ter zake. Er wordt een regeling afgesproken, en daar wordt een juridisch kader voor gedefinieerd. De scholen hebben vier jaar de tijd om dat in de praktijk te implementeren, nadat wij er al drie jaar over gediscussieerd en overlegd hebben. De scholen worden dus niet in snelheid gepakt, en we gaan geen chaos organiseren op 1 september. Uw opmerking is met andere woorden onzin. Als het parlement denkt dat dat op 10 juli niet meer besproken kan worden, heeft het parlement volgens mij een probleem.
Mijnheer De Meyer, we moeten inderdaad eens nadenken over de redenen waarom de kalender loopt zoals hij loopt. We hebben dat debat al verschillende keren gevoerd in de commissie, en ik herhaal wat ik toen gezegd heb: ofwel heb je respect voor het overleg en de onderhandelaars, ofwel niet. Wij hebben daar respect voor. Als je dan een deadline vastlegt, weet je dat de onderhandelaars je altijd tot aan die deadline zullen brengen. Dat is onvermijdelijk. Ze blijven onderhandelen tot aan de deadline, en liefst nog langer, anders zijn het geen goede onderhandelaars. Dit probleem zullen we dus altijd hebben, tenzij u mij zegt dat het overleg met het onderwijsmiddenveld niet hoeft. Maar daar pleit ik uiteraard niet voor.
We zullen dit probleem elk jaar opnieuw meemaken. Daarom zeg ik dat we God en de heiligen daar niet mee moeten belasten, want zij zullen het probleem niet kunnen oplossen. Ook het parlement kan dit probleem niet oplossen. We moeten er gewoon voor zorgen dat de scholen op 1 september niet overvallen worden met zaken die ze op 1 september plots moeten veranderen zonder dat ze het op voorhand wisten. We moeten ze evenmin overvallen met omzendbrieven zonder juridische basis. Maar dat probleem creëren wij hier niet.
De essentie is dat wij in de scholen openhartige en overzichtelijke gesprekken organiseren over het functioneren van leerkrachten, om het functioneren waar nodig beter te maken en om ervoor te zorgen dat schoolteams echte teams zijn, die alle opdrachten - lesgeven, lessen voorbereiden, examens verbeteren, contacten met ouders, vakkencoördinatie, overleg over de uistraling en de missie van de school - ter harte nemen. De overgrote meerderheid van de leerkrachten neemt die opdrachten vandaag al ter harte. Het is goed dat we dat nu vastleggen in een decreet.
Mevrouw Martens heeft het woord.
Mijnheer de minister, even ter verduidelijking, godgeklaagd is gewoon in hoge mate ergerlijk. Een synoniem daarvoor is schandalig.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mijnheer de minister, u zegt zelf dat vorming ontzettend belangrijk is. Wij zijn daar ook van overtuigd. Onze zorg is echter dat wie het minste nood heeft aan vorming, zich daar het meest voor inschrijft. Wie die vorming het beste kan gebruiken, staat vaak als laatste in de rij om zich in te schrijven.
Wat de toepasbaarheid op het terrein betreft voor de instellingen met verschillende vestigingsplaatsen, hebt u gereageerd voor de scholen. Mijn zorg gaat ook uit naar de CLB's. Er zijn nogal wat grote CLB's met verschillende vestigingsplaatsen die ver uit elkaar zijn gelegen. Per vestiging zijn er coördinatoren aangeduid. Vandaag staan zij in voor de functioneringsgesprekken, de coaching en de begeleiding van het personeel. Straks wordt dat de taak van één evaluator, de directeur, die in een aantal centra 150 personeelsleden zal moeten opvolgen, coachen, begeleiden en evalueren. Dat lijkt me in de praktijk niet haalbaar. Ik denk dat de personeelsleden dat onaanvaardbaar zullen vinden. Het lijkt me dan ook belangrijk dat een oplossing wordt gevonden voor de CLB's.
Voor het secundair onderwijs verwijst u naar bijkomende functies. Dat is heel positief. Het probleem doet zich echter niet alleen voor binnen het secundair onderwijs, maar vooral ook binnen de CLB's. We moeten dan ook een oplossing vinden voor de CLB's.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 1246/3).
De artikelen I.1 tot en met VII.1 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen om 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden
.