Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, wij zijn gevat door de jaarlijkse studie van Dexia over de financiële situatie van de gemeenten. Sommigen zullen weer zeggen dat het typisch is dat een burgemeester dan een vraag komt stellen.
Ik denk dat we de cijfers - het zijn gemiddelden - in hun algemeenheid moeten bekijken. Daarmee wil ik zeggen dat in mijn gemeente alles goed gaat op financieel vlak. Maar ik wil de problematiek ruimer bekijken omdat er een knipperlicht aangaat.
We zijn er allemaal van overtuigd dat de gemeente een belangrijke actor is, dat het een overheid is die dicht bij de burger staat en dat het een overheid is die serieus investeert. In de Dexia-studie lees ik dat het totaalvermogen van onze gemeenten 53,4 miljard euro is. Dat is iets meer dan wat de rijkste man aan privévermogen heeft, heb ik vanmorgen vernomen. Het is in ieder geval een groot vermogen, waarmee heel veel gedaan wordt ten bate van de gemeenschap en de mensen, zodat de levenskwaliteit in Vlaanderen goed is.
Als we de cijfers bekijken, stellen we vast dat de inkomsten weliswaar stijgen maar niet de tred volgen van de uitgaven. Ik wil nogmaals benadrukken dat het om gemiddelden gaat. Maar wat opvalt, is de procentuele achteruitgang van de eigen ontvangsten. U zult zeggen dat de middelen van het Gemeentefonds de laatste jaren gevoelig gestegen zijn, maar toch stellen we vast dat de inkomsten niet serieus stijgen terwijl de uitgaven wel groeien.
Het gaat over ramingen over de begroting 2007. Zij die vertrouwd zijn met gemeentebegrotingen, weten dat de jaarrekening achteraf vaak bijstuurt. Daarom denk ik dat we de cijfers ook een beetje moeten relativeren. Maar als we een vergelijking maken met de voorbije zes jaar zien we een kentering.
Ik wil ook benadrukken dat ik me focus op de cijfers van de Vlaamse gemeenten. Sinds Vlaanderen, zoals de andere gemeenschappen, bevoegd is voor zijn eigen gemeenten, is er een verschil in verantwoordelijkheden en zijn de gemeenten moeilijk vergelijkbaar omdat er andere verwachtingen zijn.
Maar ik stel vast dat er ook nieuwe uitdagingen aankomen zoals de vergrijzing, wat maakt dat ook de personeelskost in een gemeente stijgt. Er zijn ook nog veel mensen die in een gesco-statuut werken en die, als ze op pensioen gaan, een kleiner pensioen hebben dan hun vastbenoemde collega's. Dat is een sociale ongelijkheid waar een antwoord op moet worden gegeven. In het Vlaams regeerakkoord was er sprake van een fiscaal pact, dat moeten we ook meenemen.
Deelt u de analyse van Dexia? Kloppen de cijfers dat twee derde van onze gemeenten, wat het eigen dienstjaar betreft, met een negatief saldo werkt?
Waar ligt volgens u de verantwoordelijkheid vooral? Is het ten dele een verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid of niet? Indien nee, waar denkt u dan dat de problemen liggen? Door de belastingvermindering, wat naar aanleiding van de federale verkiezingen uitvoerig aan bod is gekomen, zijn natuurlijk ook de opcentiemen verminderd. Misschien is dat ook een verklaring.
Mijnheer de minister, op welke manier denkt u, als hoeder van de gemeenten, nog initiatieven te kunnen nemen, opdat onze gemeenten op een correcte en adequate manier hun beleid kunnen blijven voeren, ten bate van die zes miljoen Vlamingen waar ook wij verantwoordelijkheid voor dragen?
Minister Keulen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, het is een interessante studie. Ik heb ook de neerslag ervan gelezen in de weekendkranten. Ik heb de auteurs bij mij uitgenodigd en ik zou ook de collega's van de commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden willen adviseren om de auteurs eens in onze uitstekende commissie uit te nodigen om tekst en uitleg te geven.
Als de gemeentefinancier bij uitstek, Dexia, zegt dat twee op de drie gemeentebegrotingen in het rood zitten, ga ik ervan uit dat dat klopt. Mijnheer Van Dijck, u geeft zelf al het antwoord. Een begroting is natuurlijk een raming en uit traditie worden uitgaven overschat en inkomsten onderschat. Bij de rekeningen blijkt altijd dat er een overschot is. Wil dat nu zeggen dat de gemeenten rijk zijn? Neen. Wil dat zeggen dat het armoe troef is? Neen. Het is eigenlijk een heel genuanceerd beeld.
Mijnheer Van Dijck, ik verwijs naar het Jaarbeeld 2006, een uitstekend werkstuk van mijn eigen administratie Binnenlands Bestuur. Daarin staat: "Als we alle Vlaamse gemeentebegrotingen 2006 samen bekijken, vertonen deze voor de gewone dienst een algemeen begrotingsresultaat van bijna 660 miljoen euro. Naast een positief algemeen begrotingsresultaat beschikken de gemeenten ook nog over circa 481 miljoen euro aan middelen in een gewoon reservefonds."
Er is dus ook nog wel geld in reserve. De gemeenten zijn misschien niet meteen rijk, maar er is toch geld genoeg om te zeggen dat het zeker en vast niet armoe troef is.
We kunnen altijd het debat voeren of dat nu de schuld is van de federale overheid of de verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid. Een van de absolute kostenfactoren de voorbije jaren blijkt de energiefactuur te zijn. Dat is een euvel waar ook de gezinnen en de bedrijven mee kampen en waar dus ook openbare besturen mee worden geconfronteerd.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik denk dat we samen met de VVSG ook eens het fundamentele debat moeten voeren over de mate waarin lokale besturen actor, dan wel regisseur moeten zijn van bepaalde processen.
Ik ga aan de hand van een voorbeeld proberen mijn stelling te staven. Ik ben voor de eerste keer verkozen geraakt in de gemeenteraad in 1988. In die periode investeerden in Vlaanderen alle lokale besturen massaal in de sectoren van de vrije tijd: cultuur, jeugd, sport en toerisme. Heel interessant, maar achteraf zit men ook met de exploitatiekosten van culturele centra, sporthallen en buurt- en jeugdhuizen. Dan hebben we de periode meegemaakt van de milieu-investeringen - dat is nog niet helemaal gedaan -, met rioleringen aan de ene kant en containerparken aan de andere kant. Vervolgens - en dan zit ik in de twee helft van de jaren negentig - de investeringen in de lokale politie voor extra bestaffing, goede uitrusting en degelijke huisvesting. Een van de kerntaken van de lokale overheid is de lokale veiligheidszorg. Nu zijn we bezig met zware inspanningen op het vlak van kinderopvang en bejaardenzorg en daar komt altijd nog bij.
Een van de meest verontrustende vaststellingen is dat vandaag op heel veel plaatsen gemeente en OCMW samen de grootste werkgever zijn op hun grondgebied. Gemeente en OCMW verschaffen eigenlijk het meeste mensen werk op het grondgebied van de gemeente. Er komen altijd taken en opdrachten bij. Gemeenten moeten eens bekijken of ze dat integraal zelf moeten doen dan wel of ze dingen samen met anderen kunnen doen, met privé-investeerders of intercommunaal.
In het decreet Lokaal Cultuurbeleid - ik was destijds lid van de commissie - is de intercommunale factor nadrukkelijk ingeschreven.
Ik denk bijvoorbeeld aan een zwembad, waarbij schoolkinderen in het kader van de lessen lichamelijke opvoeding aan betaalbare prijzen zwemlessen kunnen volgen. Kunnen we een privé-investeerder een toelage geven om de inwoners met een bescheiden inkomen van die dienstverlening te laten genieten, of moeten we dat allemaal zelf doen? Dat fundamentele debat moeten we absoluut voeren.
We doen steeds meer, er komen altijd taken bij. Bij het begin van de fusie van de gemeenten, midden jaren zeventig, telden heel veel gemeentehuizen een staf van nog geen dertig mensen: de gemeentesecretarissen van de fusiegemeenten met hun bedienden, een technische dienst, die meestal bestond uit de werkmannen van de afzonderlijke gemeenten, die zorgden voor het onderhoud van de grachten en die ervoor zorgden dat de mensen op een goede manier werden begraven. Al die zaken zijn inmiddels erg uitgebreid. Gemeenten zijn grote bedrijven geworden. In welke mate kunnen we het onbeperkte groeiscenario blijven hanteren? Die oefening moeten we maken.
U zegt het zelf: Vlaanderen doet veel. We proberen ons ook te houden aan het belfortprincipe. Vlaamse ministers geven lokale besturen opdrachten om Vlaams beleid lokaal te vertalen. Ze gebruiken de lokale besturen als onderaannemer van het Vlaamse beleid. Als een beleidsverantwoordelijke dat doet, moet die ook zorgen voor een kostendekkende en sluitende financiering om die opdrachten te kunnen uitvoeren. Dat belfortprincipe is heel belangrijk.
Zowel bij de federale collega's als op het regionale niveau zitten er 'communalisten', mensen die lokaal politiek actief zijn en beseffen hoe belangrijk de gemeenten zijn, niet alleen omdat ze daar deel van uitmaken maar ook vanuit de visie van de geloofwaardigheid van de politiek. Als we mensen van de toegevoegde waarde van het beleid willen overtuigen, moeten we altijd wijzen naar het lokale niveau. Wanneer daar een beslissing wordt genomen over een sportterrein, ligt dat er twee jaar later ook. Aan de hand van concrete voorbeelden kan bewezen worden hoe het beleid de kwaliteit van een samenleving kan veranderen en verbeteren. Dat is het algemene principe. Ik heb ook al verwezen naar het belfortprincipe, waarbij het over de centen gaat.
We zijn nu halverwege in de begroting van 2007. In het Gemeentefonds zit een recordbedrag van 1.766.500 euro of 72 miljard frank. Dat bedrag is nooit hoger geweest. Ik vergelijk het met 2001, toen er 1.357.000 euro in zat. Er zit meer dan een gewone indexgroei in vervat. Het is ondertussen een vaste groeivoet van 3,5 percent geworden. Meer is uiteraard altijd welkom, maar men kan niet zeggen dat Vlaanderen op financieel vlak geen hart heeft voor de lokale besturen, integendeel. We weten allemaal hoe belangrijk ze zijn. Iedereen die in de Vlaamse Regering zetelt, is ondertussen ook lokaal politiek actief. Men weet dus wel wat daar nodig is.
De gemeenten potten het geld niet op en ze doen er heel zinvolle dingen mee. Ik oefen deze functie vier jaar uit en ik ben twintig jaar lokaal politiek actief. Ik probeer dat op een geëngageerde manier te doen. In de studie las ik het verhaal van wat de federale overheid doet en wat de Vlaamse, of ze wel genoeg doen, wie de schuld draagt en aan wie we de zwartepiet moeten doorschuiven. We moeten daar inderdaad bekommerd over zijn, maar het is veel meer een verhaal van acteur en regisseur: doen we alles zelf of gaan we dingen doen met derde partijen, buiten de lokale besturen?
Mijnheer de minister, ik kan uw antwoord in grote mate onderschrijven. Ik vraag alleen om geen zwartepiet door te schuiven want daar hebben die lokale besturen geen baat bij. Het is wel belangrijk dat de Vlaamse overheid er als hoeder voor zorgt dat de steden en gemeenten hun opdracht op een adequate manier kunnen vervullen. U haalt terecht aan dat het kerntakendebat hierbij belangrijk is zodat we weten wie waarvoor verantwoordelijkheid kan dragen.
Ik onderschrijf ook ten volle uw argumentatie met betrekking tot de professionalisering van onze gemeenten. We hebben op een paar jaar tijd een enorme groei gekend, niet alleen wat betreft het aantal mensen dat voor de lokale besturen werkt, maar ook wat betreft de kwaliteit ervan.
De tijd is allang voorbij dat die banen gewoon doorgroeibanen waren, en dat het hoofd van de technische dienst de arbeider met de langste staat van dienst was. Die mensen deden dat weliswaar ook behoorlijk, maar er is ter zake sprake van een duidelijke professionalisering.
Mijnheer de minister, ik wil vragen dat de commissie voor Buitenlandse Aangelegenheden ter zake de vinger aan de pols zou kunnen blijven houden. De lokale besturen zijn immers onze eerste, bevoorrechte partners om uit te voeren wat we hier voor ogen hebben.
De heer Verfaillie heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik ben heel blij met deze vraag. Mijnheer de minister, de mensen hebben het meeste vertrouwen in wat lokale besturen doen, want die staan het dichtst bij de mensen. De gemeenten en steden in België zijn verantwoordelijk voor 7 percent van de uitgaven van het bruto nationaal product en voor slechts 4 percent van de belastingen.
Met betrekking tot de fiscale draagkracht en de financiële mogelijkheden van de Vlaamse steden en gemeenten, stel ik vast dat er de jongste jaren dingen zijn gebeurd die onverwachts negatieve gevolgen hebben gehad. Ik denk dan aan de liberalisering van de energiemarkt, met veel minder dividenden voor de gemeenten en hogere energieprijzen. Meer nog, wij hadden een voordeeltarief voor de openbare verlichting, die in eerste instantie zorgt voor de veiligheid van de weggebruiker. Dat voordeeltarief is ook weggevallen.
Ik denk ook aan de politiehervorming, en aan de brandweerhervorming die op ons afkomt. De vorige federale regering heeft zich ertoe verbonden ter zake een 50/50-verdeling te bereiken. Ook dat zal nauwgezet moeten worden gevolgd.
Nog een zeer grote uitdaging is de hele problematiek van de waterzuivering. Minister-president Peeters was hiervoor tot voor kort bevoegd, maar sinds vorige week is dat minister Crevits, een goede vriendin uit West-Vlaanderen. De Europese regelgeving moet er zijn tegen 2012. Dat zal ongetwijfeld ook enorme financiële verplichtingen voor de steden en gemeenten met zich meebrengen.
Ik ben een beetje bang als het gaat over de hele discussie over het fiscaal pact die momenteel wordt gevoerd binnen de VVSG en een aantal andere organisaties. U hebt voor dat pact voor 2008 voorzien in 50 miljoen euro in de meerjarenbegroting. Voor 2009 is dat 100 miljoen euro. Voor een kleine stad als Veurne zijn dat immense bedragen, maar voor alle steden en gemeenten in Vlaanderen samen is dit peanuts. Zo bedraagt de opbrengst van de belasting op drijfkracht voor alle steden en gemeenten in Vlaanderen meer dan 100 miljoen euro. Ik ben bang dat gemeenten bijvoorbeeld rechtstreeks zouden worden gecompenseerd indien ze belastingen afschaffen. Als dit wordt doorgetrokken, zou ik als burgemeester van een fiscaal erg vriendelijke gemeente, die slechts een paar belastingen kent, vlug een aantal belastingen kunnen invoeren, om ze vervolgens af te schaffen en daar compensatie voor te krijgen. Dat is dus een heel gevaarlijke discussie. Dan kan worden geopperd dat dit kwaad opzet is, maar als het in het voordeel is van onze stadskas, kunnen we niet echt spreken van kwaad opzet.
Het zou heel interessant zijn om de auteurs van de Dexiastudie uit te nodigen in de commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, zodat we eens uitgebreid met hen kunnen discussiëren. Samen met de waterzuiveringsproblematiek en de brandweerhervorming is de evolutie van dat fiscaal pact een van mijn grootste zorgen.
De heer Callens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, uiteraard sluit ik me aan bij de twee voorgaande sprekers, maar ik wil ook het volgende kwijt. Heel wat gemeenten hebben heel wat inkomsten gekregen via Telenet en de verkoop van de Electrabelaandelen. Gemeenten hebben daar gebruik van gemaakt - ik durf het woordje 'misbruik' niet te gebruiken - om te investeren in sport- en cultuurinfrastructuur, om later te beseffen dat er daar nog andere kosten bij komen kijken. Als het bijvoorbeeld over zwembaden gaat, is dit nog veel erger.
Mijnheer de minister, ik wil u vragen de gemeenten te waarschuwen dat dit eenmalige inkomsten zijn waarmee ze voorzichtig moeten omspringen naar de toekomst toe.
De gemeentelijke financiën moeten ons bekommeren, maar we moeten niet panikeren.
Mijnheer Verfaillie, uit onderzoek is inderdaad gebleken dat mensen het meeste vertrouwen hebben in de koning, dan in de burgemeester en dan in de gemeenteraad, zelfs voor de autoriteiten in Brussel. U staat met stip genoteerd in de top van de vertrouwenshitparade.
Dat de kwaliteit in het leven in Vlaanderen goed is, is vooral te danken aan de gemeentebesturen. Dat is uniek in vergelijking met het buitenland. In Vlaanderen kom je de overheid in de goede zin van het woord overal tegen: rioleringen tot in het kleinste gehucht, een wijkbibliotheek, geneeskundige verzorging enzovoort. Zelfs in onze buurlanden zoals Frankrijk is dat allesbehalve evident.
We zijn bezig met het fiscaal pact. Mijnheer Verfaillie, kwaad opzet wordt niet geduld, zelfs niet met de verzachtende omstandigheden dat u het doet voor het goed van uw bevolking. We gaan het terugmeten in de tijd over een bepaalde periode om opportunisten zeker niet te belonen.
De actor-regisseurdiscussie is erg belangrijk. We moeten niet alles zelf willen doen, maar wel zorgen voor een maximale dienstverlening. We moeten kijken of we dingen samen kunnen doen met andere openbare besturen in het kader van een intercommunale structuur of via privé-investeerders. Dan kunnen we kijken hoe bijvoorbeeld mensen met een laag inkomen via een toelagesysteem ook op een betaalbare wijze van de aangeboden dienstverlening kunnen genieten. Op die manier moeten we met de uitdaging omgaan. We moeten creatief zijn en een beroep doen op de ervaring die bijvoorbeeld bestaat bij de VVSG.
Mijnheer de minister, we kunnen boeiende discussies aangaan om naar oplossingen te streven. We moeten wel onthouden dat dit niet opgaat: omdat we het zelf niet doen, moet het niet worden betaald.
Dat is een investeringskost en geen exploitatiekost.
Op dat punt voelen we elkaar goed aan. Ik kijk er al naar uit dat we na het reces in de commissie hiermee volop door kunnen gaan.
Het incident is gesloten.