Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Demeulenaere, verslaggever, verwijst naar het schriftelijke verslag.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, zoals reeds gesteld werd, is mijn fractie verheugd dat na zovele vragen en opmerkingen over de studietoelagen, eindelijk structurele maatregelen genomen worden. Voor een heel groot deel kunnen wij de maatregelen die in dit ontwerp van decreet voorgesteld worden, dan ook toejuichen. Toch moeten ook bij dit ontwerp een aantal kanttekeningen gemaakt worden.
Vooreerst blijft er het - steeds weerkerende - feit dat ook in dit ontwerp en aantal bepalingen staan waarin een te ruime opdracht of delegatie wordt gegeven aan de Vlaamse Regering, waardoor er een conflict rijst met artikel 24, paragraaf 5 van de Grondwet. De Raad van State in haar advies en wij in de commissie hebben hiertegen al meermaals bezwaar aangetekend. Ik wil dat bezwaar hier nogmaals wil herhalen.
Verder blijft ook de opmerking dat het moeilijk is om een omvattend overzicht te krijgen, omdat dit ontwerp eigenlijk samen met een aantal andere decreten die nog niet bekend zijn, moet gelezen worden. Het is pas als het geheel zal bekend zijn, dat we ten volle gaan kunnen zeggen of dit systeem van studiefinanciering het goede is.
Hierbij wil ik wel even opmerken dat wij het toejuichen dat de minister is ingegaan op de suggestie van verschillende collega's in de commissie om een automatische evaluatie van de studiekosten in het decreet op te nemen. Nu blijkt er immers nog steeds een grote kloof tussen het uitgekeerde bedrag en de studiekost te bestaan. Maar, ik zei het al, misschien wordt die kloof verkleind door een aantal maatregelen die nu nog niet gekend zijn.
Mijnheer de minister, met dit ontwerp van decreet wilt u ook studietoelagen in lager en kleuteronderwijs mogelijk maken. Uw argumentatie dat men hiermee aan ouders een signaal geeft dat er een dossier wordt opgemaakt dat hen financieel ondersteunt van in de kleuterklas over het lager onderwijs tot in het secundair en eventueel tot in het hoger onderwijs, kunnen wij volgen. Wij blijven echter pleiten om dan ook een eenvormig systeem in te voeren, van in de kleuterklas tot in het secundair en hoger onderwijs, en om dan ook telkens in de mogelijkheid te voorzien om de toelage terug te vorderen als blijkt dat de aanvrager niet aan de voorwaarden voldoet.
Ik heb u dit ook in de commissie al gezegd. In uw antwoord zei u: "Een derde argument voor de uitbreiding van de studiefinanciering heeft te maken met de koppeling ervan aan de participatie en aanwezigheid in de school. Deze koppeling gebeurt niet op een hardvochtige, maar op een zachte manier. Als kinderen naar het kleuteronderwijs gaan, krijgen de ouders een klein financieel voordeel. Op deze manier kan men kansarme ouders aanspreken. Enerzijds is dit een aanmoedigend signaal, maar anderzijds veronderstelt dit ook dat de ouders hun kind regelmatig naar school brengen. Daarmee begint men best al van in de kleuterklas."
Tot hier kunnen wij uw redenering volgen. Maar wanneer u even verder stelt dat u niet strenger wilt zijn inzake de aanwezigheid van kleuters op school door toelagen terug te vorderen, volgen wij niet meer. U benadrukt - terecht, mijnheer de minister - dat een vroege participatie van kleuters aan onderwijs uitermate belangrijk is. U wilt ouders over de drempel helpen door hen een klein financieel voordeel te schenken. Hoewel wij vragen hebben bij de impact van een dergelijk systeem - tenslotte is hiernaar nog steeds geen onderzoek verricht - willen wij u hier het voordeel van de twijfel gunnen. Maar wij blijven van mening dat, door in de mogelijkheid te voorzien om ook de kleutertoelage terug te vorderen indien blijkt dat niet aan de voorwaarden voldaan wordt, deze maatregel een sterker effect zal hebben op de effectieve kleuterparticipatie. Het signaal dat u wilt geven, kan daardoor alleen maar worden versterkt. Ouders zullen nog sterker gemotiveerd worden om hun kleuter effectief naar school te laten gaan, als blijkt dat de toelage kan teruggevorderd worden indien de kleuter niet aan de aanwezigheidsvoorwaarden voldoet. Tenslotte is, zoals u zelf zei, 45 euro voor sommige mensen een niet onbelangrijk bedrag.
Mijnheer de minister, tijdens de bespreking in commissie heb ik ook verwezen naar het Vlor-advies. De Vlor dringt er immers op aan overleg te plegen met de Franstalige minister van Onderwijs om ongewenste effecten in de Brusselse basisscholen te vermijden. Ik heb u toen gevraagd of dit overleg al heeft plaatsgevonden en wat de eventuele resultaten hiervan zijn. Voor zover ik kan nagaan in het verslag, hebt u daar nog niet op geantwoord. Daarom wil ik mijn vraag hier nogmaals herhalen. Ik heb u toen ook gevraagd of de nodige maatregelen zullen worden genomen om bijkomende planlast voor administratie op de scholen en de leerkrachten zoveel mogelijk te voorkomen. U hebt toen een omstandig antwoord gegeven over de communicatie die zal gestart worden ten aanzien van de doelgroepen, over de bijscholing die de dossierbehandelaars krijgen, over de aanpassingen van het aanvraagformulier - zaken die wij uiteraard alleen maar kunnen toejuichen - maar over het voorkomen van bijkomende planlast bleef u zeer vaag. Daarom hier nogmaals mijn pleidooi om er strikt op toe te zien dat eventuele bijkomende planlast - die ik voornamelijk in het kleuter- en lager onderwijs verwacht omdat daar de toelage nieuw is - wordt opgevangen door bijkomende middelen of mensen.
Mijnheer de minister, om af te ronden wil ik dus duidelijk stellen dat dit ontwerp van decreet vele goede punten bevat. Maar de onduidelijkheid met betrekking tot andere dossiers die hier nauw mee samenhangen, de opmerkingen van de Raad van State met betrekking tot de ruime delegaties en het ontbreken van de mogelijkheid om ook de kleutertoelage terug te vorderen, maken dat wij ons als fractie zullen onthouden. Ondanks de bespreking in commissie blijven er nog te veel onduidelijkheden en knelpunten die niet opgehelderd werden. (Applaus bij Vlaams Belang)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in de commissie hebben wij al onze waardering geuit voor het voorliggende ontwerp van decreet. Precies omdat het ingaat op een sinds jaar en dag door verschillende organisaties uit het middenveld gestelde vraag.
Ook wij als CD&V-fractie hebben we deze vraag en aanpassing al geruime tijd geleden gesteld. Daarom zijn we ook tevreden met het voorliggende ontwerp van decreet. Het is positief dat de studiefinanciering voor verschillende onderwijsniveaus gebundeld wordt waardoor meer eenvormigheid in het hele systeem mogelijk wordt gemaakt. Voor het eerst zullen dezelfde voorwaarden gelden voor een student hoger onderwijs als voor een leerplichtige leerling. De gezinnen zullen daardoor beter weten waar ze aan toe zijn. Op die manier kunnen meer jongeren hun rechten doen gelden.
Het volwassenenonderwijs is niet mee opgenomen in dit ontwerp van decreet. Ik wil hier nog eens benadrukken dat wij ervoor pleiten om dit onderwijsniveau in de toekomst zo vlug mogelijk mee op te nemen. De wijzigingen in het ontwerp van decreet voor het volwassenenonderwijs, dat straks zal worden behandeld, houden een meerkost in van het inschrijvingsgeld voor de cursisten. Al is het positief dat verschillende groepen geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van inschrijvingsgeld en werkenden gebruik kunnen maken van opleidingscheques, toch vallen sommige groepen cursisten uit de boot zoals herintreders, cursisten die kinderbijslag genieten en cursisten met een beperkt inkomen uit arbeid.
Bovendien zal de studiefinanciering mee een rol spelen, als straks moet gekozen worden voor het volgen van een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, verbonden aan hetzij hoger onderwijs, secundair onderwijs of volwassenenonderwijs. Aan de ene instelling is het mogelijk om van een studiefinanciering te genieten, aan de andere niet. Daarom pleiten we ervoor te streven naar eenvormigheid en een goede afstemming met andere decreten.
De schooltoelage voor kinderen in het basisonderwijs is een volledig nieuwe maatregel. Tijdens de commissiebespreking werd het effect van deze maatregel in vraag gesteld door zowel de heer Tavernier als mevrouw Michiels. De minister heeft er uitvoerig op geantwoord. We kunnen er ons in terugvinden. Het is belangrijk dat naast een verhoging van de kinderbijslag, waarvoor de heer Tavernier vragende partij was en die CD&V ook steeds heeft voorgesteld, ook specifiek in een studiefinanciering wordt voorzien. Het is belangrijk dat aan de ouders een factuur wordt gepresenteerd net om het belang aan te tonen van een investering in onderwijs voor de kinderen. We moeten als samenleving investeren, maar ook gezinnen mogen investeren in de scholing en opleiding van hun kinderen. Het is een meerwaarde omdat we er een link in zien naar de betrokkenheid en participatie van de ouders.
In het voorliggende ontwerp van decreet wordt één idee uitgewerkt waarin voor de ouders een financiële drempel wordt weggenomen, namelijk door in schooltoelagen te voorzien. Als we straks de financiering van het leerplichtonderwijs bepalen, is het tevens belangrijk om in voldoende werkingsmiddelen voor de scholen te voorzien. Binnenkort wordt ook de invoering van een maximumfactuur in het parlement besproken. Al deze maatregelen moeten samen worden bekeken. Het is in de toekomst belangrijk om de kostprijs van het onderwijs zeer nauwgezet op te volgen. De overheid moet weten hoeveel het onderwijs kost, welke kost doorverrekend wordt aan ouders en welke tegemoetkoming ouders van de overheid krijgen. Ook de maatregelen die de federale overheid neemt, moet daarbij in rekening worden gebracht.
Het aangenomen amendement rond het vijfjaarlijkse onderwijskostenonderzoek door de Vlaamse Regering is dan ook positief te noemen. In het regeerakkoord staat dat de kosteloosheid in het basisonderwijs moet worden gerealiseerd. Voor het secundair onderwijs wordt de kostenbeheersing vooropgesteld.
Ik ben ervan overtuigd dat de kosteloosheid goed zal worden gerealiseerd met de studiefinanciering en de maximumfactuur en als we in voldoende werkingsmiddelen voorzien.
Voor het secundair en hoger onderwijs moeten we de situatie zeer goed opvolgen. Het is zeer positief dat de historische bedragen van de studietoelagen voor het secundair onderwijs in dit ontwerp van decreet worden opgetrokken. Toch is het belangrijk dat wordt opgevolgd in welke mate ouders en leerlingen met deze nieuwe studiefinanciering vrijer kunnen kiezen voor een school, ongeacht de kostprijs. Zal de verhoging van de studietoelagen een positief effect hebben op de studiekeuzevrijheid? De verschillen in kostprijs tussen opleidingen zijn vandaag nog aanzienlijk. Via een systeem van premies wordt vandaag al zo veel mogelijk tegemoetgekomen aan de hoge kostprijs van bepaalde opleidingen. Maar dat is zeker nog niet voor alle opleidingen het geval. De vragen blijven in welke mate dat de studiekeuze beïnvloedt en hoeveel de kostenbeheersing uiteindelijk nog zal kosten.
Het is zeer positief dat het deeltijds beroepssecundair onderwijs in het voorliggend ontwerp van decreet is opgenomen. Er wordt gesteld dat de jongere moet voldoen aan het voltijds engagement om in aanmerking te komen voor een studietoelage. Zoals in de commissie willen wij ook hier wijzen op het feit dat de ingangsdatum van het voltijds engagement vandaag nog niet is gekend. In Onderwijsdecreet XVII staat dat de Vlaamse Regering dat moet bepalen. De ingangsdatum van de studiefinanciering voor het deeltijds beroepsonderwijs is al wel vastgelegd: 1 september 2008. We moeten voorkomen dat het ene decreet de toepassing van het andere belemmert. Verder moet de toepassing van heel deze passage verder worden uitgeklaard omdat niet alleen jongeren in het voltijds engagement een verantwoordelijkheid hebben, maar bijvoorbeeld ook trajectbegeleiders en werkgevers.
Nog twee zaken wil ik in mijn tussenkomst vermelden. Ten eerste: ik ben tevreden met de aanvaarding van het amendement bij artikel 17, waardoor niet alleen voor het buitengewoon secundair onderwijs maar ook voor de vierde graad van het voltijds secundair onderwijs de leeftijdsgrens van 22 jaar wordt geschrapt. Ook de Vlaamse Onderwijsraad had dat gevraagd. Zo krijgen jongeren die bijvoorbeeld na een ongeval opnieuw instappen, toch nog een kans. Zo kan ook een bijdrage worden geleverd aan het verminderen van de ongekwalificeerde uitstroom.
Tot slot heb ik nog een bedenking over de implementatie van het decreet. Mensen moeten goed worden geïnformeerd over de nieuwe reglementering. Uit een rapport van de Vlaamse Infolijn blijkt dat 33 percent van de vragen over onderwijs gaat. 70 percent daarvan gaat over studietoelagen. Er leven dus nog veel vragen over de studiefinanciering. Bij de implementatie van dit nieuwe decreet moet voldoende aandacht uitgaan naar het informeren van de burgers over hun rechten.
De minister heeft tijdens de behandeling in de Commissie voor Onderwijs uitgebreid toegelicht hoe de dossierbehandelaars via vorming worden voorbereid op de nieuwe regeling en hoe de overheid de potentiële aanvragers via verschillende communicatiekanalen zal proberen te bereiken. Er is dus een echt communicatieplan uitgewerkt. Verder wil ik nog expliciet wijzen op de informerende rol die ook middenveldorganisaties kunnen opnemen. Wij vragen dat de organisaties die deze rol willen opnemen, worden ondersteund, zodat ze deze taak goed kunnen vervullen.
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ook ik juich de totstandkoming van dit ontwerp van decreet toe. Er is de wet van 19 juli 1971 waarmee de democratiseringsgolf van het onderwijs een aanvang heeft genomen. Dit ontwerp van decreet is het sluitstuk van die democratisering. In die wet staat letterlijk dat de democratisering en de gelijke kansen het best kunnen worden gedetecteerd door de financiële draagkracht van de gezinnen na te gaan.
'Gezinnen' zouden we vandaag vertalen door leefeenheid in al zijn mogelijke samenstellingen. In dit decreet wordt hieraan verder gesleuteld. En de verdienste van de decreetgever is onder meer dat alles wat met financiële tegemoetkomingen te maken heeft, ondergebracht wordt in dit ene decreet. Dat is een gigantische vooruitgang voor wat de transparantie betreft. Het scheelt dus een slok op een borrel om de regelgeving met betrekking tot de financiering eenvoudiger te maken.
Belangrijke uitgangspunten van het ontwerp van decreet zijn dat in het secundair onderwijs meer gezinnen van financiële ondersteuning kunnen genieten dankzij een studietoelage en dat de studietoelage wordt opgetrokken. In het basisonderwijs wordt bijgesprongen waar de schoolfactuur het zwaarste weegt. Bij het kleuteronderwijs is het zaak om de kleuterparticipatie drastisch te verhogen. Het tegengaan van het spijbelen in het secundair onderwijs, in het deeltijds beroepssecundair onderwijs en zelfs in het lager onderwijs is een heel belangrijk aandachtspunt in het decreet. Het bijspringen in het DBSO daar waar de factuur het zwaarst doorweegt, staat ook in het ontwerp van decreet. En in het hoger en het universitair onderwijs staat het ontwerp garant om de financiële verworvenheden voor de studenten te bestendigen en/of om er naar te streven om de directe studiekosten te dekken.
Ik denk, samen met mevrouw Helsen, dat de Vlaamse ombudsman heel wat minder werk zal hebben omdat een groot deel van zijn dossiers inderdaad financiële onderwijsdossiers zijn. Dit ontwerp van decreet krijgt dan ook de volledige steun van de sp.a-spirit-fractie in dit parlement. (Applaus bij sp.a-spirit)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik voel me een beetje als een student op het einde van het academiejaar en ik denk dat ik niet de enige ben in de commissie Onderwijs. Wat wil ik zeggen? Eens 1 mei gepasseerd, weet je dat de examens er aan komen en dat je zeer hard zult moeten werken. Je hebt natuurlijk als goede student in de loop van het jaar een beetje gewerkt, maar plotseling doemen er een aantal deadlines op. Dan is het het moment om een tandje bij te steken.
Onze minister geeft ons het voorbeeld. 1 mei - een magische datum voor onderwijs vanwege een aantal resoluties in het Vlaams Parlement - en de minister is daar met een aantal belangrijke ontwerpen van decreet. Wij, de leden van de commissie Onderwijs weten dan dat de bloktijd er is en dat we in versnelling moeten gaan. Dit is het eerste van de vele belangrijke ontwerpen van decreet voor onderwijs die de komende weken besproken zullen worden.
Ik denk dat we nog iets gemeen hebben met studenten. Doordat we nu plots hard en snel moeten werken, zijn we er zeker van dat we wel iets over het hoofd zullen zien. Dat nemen we er dan maar bij. Bovendien willen we er ook snel vanaf zijn: ook dat hebben we gemeen met studenten. En we hebben ook iets gemeen, tenminste vanuit de oppositie, met docenten, professoren en leerkrachten: we willen het werkstuk dat afgeleverd wordt, ook beoordelen en we zijn geneigd om wat streng te zijn. De vraag is dan hoe we dit ontwerp van decreet moeten beoordelen. Ik ga u onmiddellijk mijn eindconclusie geven en dan mijn argumentatie. Het is een voldoende met deliberatie.
Dat kan de minister al geruststellen. De rest staat wel ergens vermeld, maar als je geslaagd bent, ben je geslaagd. Mijnheer de minister, we zullen het ontwerp van decreet goedkeuren.
Waarom? Het is een vooruitgang. Ik denk dat zeker de collega's van de meerderheid, deze minister en dit ontwerp van decreet al voldoende lof hebben gegeven. We hebben een aantal stappen vooruit gezet, we hebben alles wat gecoördineerd en de regelgeving op elkaar afgestemd. Wat zeer belangrijk is, is dat we voor het secundair onderwijs belangrijke stappen vooruit hebben gezet. Er is een uitbreiding van de categorieën, een verhoging van de bedragen en we hebben de uitbreiding naar het deeltijds beroepsonderwijs. Ik denk dat het zeer belangrijk is dat daar stappen vooruit worden gezet.
Bovendien is het amendement van de meerderheid over het vijfjaarlijkse onderzoek niet onbelangrijk. Er is niet automatisch een koppeling met de studietoelagen, maar ik ga ervan uit dat, als we over actuele cijfers beschikken, elke meerderheid en elk parlement zich verplicht zullen voelen om ook de bedragen van de studietoelagen op dat moment aan te passen.
Er zijn natuurlijk ook een aantal opmerkingen te maken bij het ontwerp van decreet dat hier voorligt. Ik denk in de eerste plaats aan een aantal categorieën die er niet onder vallen. Er is al gesproken over het volwassenenonderwijs, de herintreders, degenen die kinderbijslag ontvangen en het hoger beroepsonderwijs. Ik denk dat dat duidelijk een lacune is.
We moeten natuurlijk ook het geheel zien. Ik weet dat dat voor studenten dikwijls een probleem is. Men kent dikwijls details en onderdelen, maar men heeft te weinig zicht op het geheel. We zijn natuurlijk altijd heel tevreden als degene die de cursus heeft gegeven, wel zicht heeft op het geheel, maar daarom zien wij het geheel niet altijd en soms worden 'en cours de route' nog aspecten aangepast.
Er moeten nog belangrijke aanvullingen gebeuren en het was misschien beter, maar dat is waarschijnlijk te veel gevraagd, om het geheel te kennen. Trouwens, we zijn op het einde van het schooljaar.
Een andere belangrijke opmerking gaat over de bedragen. Als we grote vooruitgang zien voor wat betreft de bedragen in het secundair onderwijs, denk ik dat we ons vragen moeten stellen over de hoogte van de bedragen van de studietoelagen voor het hoger onderwijs. We hebben nu het element van het onderwijskostenonderzoek, maar wat is de relatie met de studietoelage? Ik denk dat we in het algemeen mogen zeggen dat de bedragen voor het hoger onderwijs algemeen gezien te laag zijn. Bovendien is ook het aantal personen, procentueel, dat ervan kan genieten te laag. Als Vlaamse overheid en als Vlaams Parlement moeten we op dat punt toch nog wel stappen vooruit zetten.
Wij blijven vragen hebben bij het systeem van de schooltoelage voor het basisonderwijs. Dat is een vraag over efficiëntie en prioriteiten, die we natuurlijk binnen het geheel moeten bekijken. Wat mij betreft, gaat het niet alleen over democratisering van het onderwijs as such, het is ook een element van armoedebestrijding. Uiteraard gaan we de armoede bestrijden vanuit verschillende invalshoeken en met verschillende instrumenten. Er is het element kosteloosheid van het onderwijs, het element schooltoelage en studietoelage, het element kinderbijslag en het fiscaal ten laste nemen van kinderen in het kader van de personenbelasting. Dan moeten natuurlijk een aantal keuzes gemaakt worden. Ik denk dat we hoe dan ook altijd moeten kijken wat het meest efficiënt is.
Ik zeg heel duidelijk dat wij er de voorkeur aan gegeven zouden hebben om voor het basisonderwijs, dus de leeftijdsgroep tot 12 jaar, verdere stappen te zetten naar kosteloos onderwijs en de kinderbijslag te verhogen. Voor het secundair onderwijs, waar de schoolkosten heel wat hoger liggen, zouden we de meer selectieve maatregel van de studietoelagen verder hebben uitgebreid.
Doordat er is gekozen voor een schooltoelage, heeft men een bepaalde keuze gemaakt, zogezegd vanuit het oogpunt van selectiviteit. 45 euro, 60 euro en 90 euro vind ik vrij kleine bedragen, ook al zijn ze welgekomen, om daarvoor een heel systeem van selectiviteit op te zetten en een hele papierwinkel op gang te brengen. Ik heb daarover ondertussen met nogal wat scholen, schooldirecties en mensen op secretariaten van basisscholen gesproken. Men zegt: wat doet de minister ons nu weer aan! Er zullen dossiers moeten opgesteld worden, er zullen aanwezigheden moeten genoteerd worden enzovoort, en dat voor 45 euro, ook al is het lovenswaardig de kleuterparticipatie en de betrokkenheid van de ouders te willen verhogen. Moet je dat doen via het instrument van 45 euro? Mijnheer de minister, ik twijfel aan de efficiëntie van die maatregel. Er is wel iets voor te zeggen, maar waar liggen de prioriteiten en wat is de efficiëntie?
Eigenlijk ga ik niet akkoord met de slotwoorden van de heer De Cock, die stelt dat dit het sluitstuk van de democratisering van het onderwijs is. Ik hoop dat we nog een aantal verdere stappen zullen zetten in de democratisering van het onderwijs. Ik zal me opstellen als degene die delibereert. Ik ben in een goede bui en zeg: dit is voldoende, we zullen dit goedkeuren. Wel hadden we bepaalde aspecten liever anders gezien. We hopen dat er nog verdere stappen gezet worden in een echte democratisering van het onderwijs en het bestrijden van de armoede. (Applaus bij Groen!)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Ik dank alle leden die hun steun hebben toegezegd aan het ontwerp. Voor mij is het een belangrijk ontwerp en voor vele mensen in Vlaanderen zal dit een belangrijke beslissing betekenen.
Mevrouw Michiels, ik denk dat we van mening verschillen wat betreft het legaliteitsbeginsel. We moeten vermijden dat we een toepassing van dat principe maken die ervoor zorgt dat alles wat men in onderwijs doet, door het parlement moet bevestigd of beslist worden. Dat is onwerkbaar. Daarom ga ik niet steeds in op de vragen van de Raad van State.
U vroeg waarom we de schooltoelage voor kleuters niet zouden terugvorderen. Er is een verschil tussen het Vlaams Belang en de andere politieke partijen want u wilt daar graag wat hardvochtiger in zijn dan wij. We geven al een zeer sterk signaal door te zeggen dat een schooltoelage gekoppeld is aan de aanwezigheid in de school. Dat is onuitgegeven. Ik vind dat goed en verregaand. Ik vind niet dat we nog verder moeten gaan dan nodig is. We geven een duidelijk signaal dat als je kind niet naar school komt, je dan je studietoelage kwijtspeelt of er geen nieuwe zult krijgen.
We doen dat op een voorzichtige manier omdat we ouders eerst willen waarschuwen dat dat risico bestaat. We willen hen eerst vragen dat ze zouden helpen om het spijbelen of de afwezigheid tegen te gaan. Als we daar manifeste onwil vaststellen, dan heeft het geen zin om een studietoelage uit te betalen. We geven ouders kansen om hun verantwoordelijkheid op te nemen en we willen niet nodeloos hardvochtig zijn door van de eerste keer geld terug te vorderen van mensen die het misschien moeilijk hebben. Het is de eerste keer dat dat principe wordt ingevoerd.
Er is een administratieftechnische reden waarom we geen 45 euro gaan terugvorderen. Het is een bijzonder beperkt bedrag om een terugvorderingsprocedure voor op te starten. Er is een algemene regel, denk ik, dat bedragen lager dan 50 euro niet worden teruggevorderd. Dat geldt dus inderdaad ook voor een schooltoelage voor kleuters van 45 euro. De procedure waarin we in de praktijk voorzien, is echter duidelijk genoeg voor de ouders. Als een kleuter afwezig blijft op school, en dus wordt vastgesteld dat die niet voldoet aan de voorwaarde volgens welke ouders recht hebben op een dergelijke schooltoelage, zal het daaropvolgende jaar die schooltoelage pas daadwerkelijk worden betaald indien blijkt dat die kleuter ondertussen wel voldoende aanwezig is. We vermijden zo eigenlijk de problematiek van de terugvordering, die, geef toe, voor een bedrag van 45 euro administratief bijzonder duur is. Dat speelt dus ook nog een rol, naast het feit dat we wat van mening verschillen over de vraag hoe hardvochtig een overheid moet zijn.
Wat het overleg met de Franstaligen betreft, zal ik bij nader inzien niet ingaan op deze opmerking van de Vlor. Het verbaast me ook een beetje dat u dat stelt, mevrouw Michiels. We geven inderdaad een voordeel aan ouders die een kind naar een Nederlandstalige school sturen, vanzelfsprekend in Vlaanderen, maar ook in Brussel. Ouders die hun kind naar een Franstalige school sturen, zullen dat voordeel niet hebben. De Vlaamse overheid is voldoende bij kas om dat te doen, en we doen dat ook graag voor de ouders die hun kinderen naar onze scholen sturen. Ik vind dus niet dat we daarover moeten beginnen te overleggen met de Franstaligen, omdat zij dat eventueel niet kunnen betalen. Dat is hun probleem. Wij moeten proberen een zo goed mogelijk beleid te voeren voor onze kinderen en alle kinderen die naar onze scholen komen. Ik ga daarover dus niet overleggen.
Mevrouw Helsen, u hebt iets fundamenteels aangekaart, dat op wat langere termijn inderdaad een zorg moet worden van dit parlement. Dan gaat het over het volwassenenonderwijs. Als ik het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen wil uitbouwen als een tussenstap tussen het secundair onderwijs en professionele bachelors, studies waarvoor men toch ook eventueel 2 jaar tijd nodig heeft, moeten we dan ook niet voor de dag komen met een stelsel van studietoelagen? Ik stel me ook die vraag. Vandaag zijn we daar nog niet aan toe. We hebben er ook niet de budgettaire middelen voor. Als het gaat over wat ik wil beschrijven als hoger beroepsonderwijs, zal die kwestie echter wel aan de orde komen. Het gaat immers over voltijdse studies, die een jaar of twee in beslag nemen. We zijn daar vandaag echter nog niet aan toe, ook omdat we om te beginnen dat hoger onderwijs nog wel beter moeten omschrijven.
U hebt gezegd, en ik wil dat onderstrepen, dat kostenbeheersing veronderstelt dat we voldoende werkingsmiddelen geven aan de basisscholen. Ik ben een beetje verbaasd over het debat dat woedt in de kranten tussen voor- en tegenstanders van sneeuwklassen. Dat is een interessant debat, maar eigenlijk zeggen we daar niets over. We bieden de komende jaren voor een kind dat 8 jaar naar school gaat, voor die hele periode van 8 jaar gemiddeld 1400 euro extra werkingsmiddelen aan. De vraag of die sneeuwklassen moeten verdwijnen, is daarmee beantwoord. Natuurlijk moeten die niet verdwijnen. Er komt een pak geld bij. Alleen vinden we dat men de rekening voor de ouders moet beperken. Het is echter essentieel dat het ene aan het andere wordt gekoppeld. We gaan niet het principe van die maximumfactuur invoeren als er geen nieuw decreet is met betrekking tot de financiering van het basisonderwijs. Dat is heel duidelijk.
Ik denk dat mijn departement in staat is om, onder meer met gemeentebesturen en scholen, te zorgen voor een goede informatiecampagne. Ik vertrouw daarop. Ik heb dat ook aan hen gevraagd. Dat is natuurlijk essentieel als we willen dat alle ouders met een bescheiden inkomen de weg vinden naar dit nieuwe systeem van studietoelagen.
Ik kom tot de iets fundamentelere opmerkingen van de heer Tavernier. Mijnheer Tavernier, in de hele argumentatie waarom ik die toelage ook voor kleuters en het lager onderwijs wil, moet u mee in overweging nemen dat ik op zoek ben naar een statistische indicator voor kansarmoede, op basis waarvan ik het leerplichtonderwijs wil financieren. Ik vind dat scholen met meer kansarme leerlingen recht hebben op meer werkingsmiddelen en een betere omkadering. Ik wil dat nu robuust verankeren in het hele financieringssysteem. Ik ben dus op zoek naar die indicator, en ik denk dat een bescheiden inkomen hebben daar een onderdeel van is.
We beschikken niet over een dergelijke indicator. Als ik een schooltoelagesysteem invoer waarmee we het kwart van de ouders met het meest bescheiden inkomen identificeren, hebben we onze indicator. Als ik de schooltoelage invoer vanaf de kleuterklas, heb ik de indicator vanaf de kleuterklas. Dat is een belangrijke plus in dit verhaal.
In het meer algemene politieke debat, hoort u mij niet zeggen dat het altijd 45 euro moet blijven. Dat mag meer worden. Er zijn partijen die pleiten voor het splitsen van de kinderbijslag, maar dat is eigenlijk niet nodig. Wij kunnen voor de gezinnen die het nodig hebben, financiële maatregelen treffen. Ik nodig opvolgers van mij uit om die 45 euro te verhogen en misschien aan meer gezinnen te geven. Daarvoor is geen staatshervorming nodig.
Dit is het fundament van een nieuw systeem van ondersteuning van gezinnen, in dit geval gezinnen met schoolgaande kinderen. Je voert een Vlaams gezinsdossier in dat opent wanneer het kind naar de kleuterklas gaat en sluit wanneer de zoon of dochter stopt met studeren. Van mij mogen die bedragen later verhogen. Het is het begin van iets fundamenteel nieuws: een nieuw hoofdstuk in onze sociale politiek, waaraan ik veel belang hecht.
Ik aanvaard uw bemerkingen, mijnheer de minister, en ik blijf bij mijn bemerkingen. Ik wijs op een bijkomend aandachtspunt. Als u het zo stelt, betekent het dat u een groot vertrouwen hebt in de inkomensgrenzen, de fiscale aangifte en onze fiscale controle als indicator van welvaart. Ik weet dat dit een oud zeer is. We hebben correcties doorgevoerd, maar die blijven relatief. We moeten ervoor opletten om dit als enige of als voornaamste indicator te gebruiken.
Dat is juist, maar het geldt voor elke vorm van selectief beleid. Als er problemen zijn met de belastingsinning of de vaststelling van de inkomens via het ministerie van Financiën, is er een groot probleem voor allerlei soorten van toeslagen. Daarin hebt u gelijk, maar we moeten er van uitgaan dat de minister van Financiën zijn werk goed moet doen. Er valt ongetwijfeld aan te verbeteren, maar we moeten er toch van uitgaan.
Zit het studie- en schooltoelagesysteem principieel goed in elkaar? Ik verwijs naar wat Ides Nicaise, een van de grote autoriteiten in Vlaanderen op dit punt, daarover zegt. Hij zegt vrij uitdrukkelijk dat de selectiviteit van het bestaande systeem correct is. Je bereikt de qua koopkracht en vermogen zwakste groep van de samenleving. Ik denk dat we daarop moeten doorgaan.
Wat u zegt over de grote papierwinkel voor de scholen, wil ik bestrijden. Dat is niet zo. Het is misschien ook een punt van discussie. Ik vind dat scholen zich moeten afvragen of de kleuters er zijn, wat ze ook wel doen, maar ook registreren welke kleuters vaak afwezig zijn. Ik wil inzetten op kleuteronderwijs. Maar ik zeg 'onderwijs'. De tijd van de bewaarschool is voorbij. Een kleuterklas is geen opvang. We zijn bezig met het socialiseren van kinderen, het aanleren van het begin van goed Nederlands en het leggen van contacten. Onze kleuterleidsters kunnen dat, ze zijn ervoor geschoold. Aan een school zeggen dat ze moeten bijhouden wie aan- en wie afwezig is, lijkt me niet te veel gevraagd. Maar dat is nog een ander debat.
Ik ben u dankbaar voor uw steun en heb alle begrip voor het feit dat u zegt dat dit nog maar een begin is. Dit is een fundament van iets wat ik in het Vlaamse sociale en onderwijsbeleid in de toekomst graag verder uitgebouwd zou zien.
Mijnheer de minister, u geeft aan dat ik vraag om voldoende werkingsmiddelen ter beschikking te stellen van de scholen en u verwijst naar een debat in de kranten over het al dan niet inrichten van sneeuwklassen.
Ik wil heel duidelijk stellen dat mijn tussenkomsten over de werkingsmiddelen niet het al dan niet inrichten van sneeuwklassen betroffen en evenmin beperkt bleven tot het basisonderwijs. Ik vind het belangrijk dat er voldoende werkingsmiddelen ter beschikking gesteld worden van zowel het basisonderwijs als van het secundair onderwijs.
Inzake de informatieverstrekking bij de implementatie van dit decreet heb ik gevraagd om ook rekening te houden met de rol die de middenveldorganisaties kunnen spelen. U antwoordde dat gemeentebesturen een rol kunnen spelen en dat u daar aandacht voor zal hebben. Gemeentebesturen behoren tot de overheid. Ik had het over middenveldorganisaties, zoals de Gezinsbond die in het verleden de taak op zich heeft genomen, en de KWB. Ook die organisaties moeten de kans krijgen om een rol te spelen bij de nieuwe reglementering en ze moeten daartoe de nodige ondersteuning krijgen van de administratie.
Mevrouw Helsen, ik had absoluut niet de bedoeling om u te viseren toen ik het had over de sneeuwklassen. We zijn het met elkaar eens over hoe de vork aan de steel zit, maar hier buiten wordt een beetje een eigenaardig debat gevoerd. Wij zeggen allebei dat er eerst meer middelen voor de scholen moeten zijn en daarna ook een kostenbeheersing. Er komt dus alleen maar een kostenbeheersing als er meer middelen zijn. En er zullen voldoende bijkomende middelen zijn. Hier buiten wordt een debat gevoerd waarbij de bijkomende middelen worden vergeten.
Ik ben het ook eens met uw tweede punt.
Ik was nog iets vergeten. U vroeg ook hoe het zit met de inwerkingtreding van de voltijdse leerplicht tussen 16 en 18 jaar. Als Onderwijsdecreet XVII hier wordt aanvaard, dan hebben we een principebeslissing die moet worden uitgevoerd door de Vlaamse Regering. Ik zal voorstellen dat we de voltijdse leerplicht tot 18 jaar laten ingaan per 1 september 2008. Het is ook per 1 september 2008 dat het stelsel van de studietoelagen wordt uitgebreid naar het deeltijds beroepssecundair onderwijs, de deeltijdse vorming enzovoort. Het is gekoppeld aan de effectieve aanwezigheid zowel op de schoolbanken als op de werkplaats.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil nog even terugkomen op het 'nodeloos hardvochtig' dat u ons noemt. Als de ouders correct zijn, moet er niet hardvochtig opgetreden worden, want dan moet de toelage niet teruggevorderd worden. Ik blijf erbij dat we het signaal voor meer kleuterparticipatie dat u wilt geven, steunen, maar dat een signaal maar ten volle zijn signaalfunctie kan vervullen als het uit twee polen bestaat: beloning en bestraffing. Ik ben het wel met u eens dat de terugvordering van het bedrag, 45 euro, economisch weinig rendabel zal zijn, maar zo komen we terug bij de opmerking die al werd gemaakt over de impact van dit systeem. Tot nu toe bestaan nog geen harde cijfers over.
U zegt dat u geen overleg zult plegen met de Franstaligen en dat u het eigenaardig vindt dat de vraag van ons komt. De vraag werd ingegeven door een bezorgdheid voor de situatie in het Nederlandstalig Brussels onderwijs. Wij vrezen dat met dit systeem de instroom van anderstaligen in het Nederlandstalig Brussels onderwijs nog kan vergroten, met alle gevolgen van dien voor de eigen Vlaamse kinderen die er nog naar school gaan. Ik herhaal het dat ik het ten zeerste op prijs zou stellen als u daaraan aandacht wilt besteden en u de nodige maatregelen zou nemen om de Vlaamse kinderen de voorrang in hun eigen onderwijs te garanderen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 1171/5).
De artikelen 1 tot en met 77 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.