Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, vandaag kunnen we in de kranten lezen dat het aantal studenten met dyslexie in het hoger onderwijs toeneemt. Het Vlaams Expertisecentrum voor Handicap en Hoger Onderwijs heeft daar een studie aan gewijd. Een werkgroep was actief bezig met het thema en verklaart dat de toename van het aantal studenten met dyslexie te maken heeft met de grotere aandacht voor de problematiek binnen het hoger onderwijs. Ik denk dat de toename niet alleen daarmee te maken heeft, maar ook met een toegenomen aandacht voor de problematiek van dyslexie en leerstoornissen in het algemeen binnen het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Daardoor gaan sowieso meer studenten met dyslexie in begeleiding.
Wat me verwonderde was een andere verklaring van de werkgroep. Die zegt dat studenten met dyslexie met almaar meer problemen kampen in het taalonderwijs omwille van de evolutie in het taalonderricht in het basisonderwijs en het secundair onderwijs. In het taalonderricht wordt minder aandacht besteed aan grammatica, aan woordsoorten en zinsdelen en daardoor hebben leerlingen met dyslexie ook in het hoger onderwijs meer problemen met taalvakken. Taal komt in elk vak terug en dus hebben ze met alle vakken meer problemen.
Voor mij is dit een nieuw gegeven. Erkent u dit probleem en deze verklaring? Ziet u gevolgen voor het Vlaams taalonderrichtbeleid?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw Helsen, u stelt een heel interessante vraag, maar het is een beetje moeilijk om er heel beknopt op te antwoorden in het kader van dit vragenuurtje op woensdagnamiddag. Het is een interessante vraag omdat u het verband legt tussen het omgaan met een leerstoornis, dyslexie, en de algemene aanpak van het taalonderwijs.
Ik durf daar niet meteen een besluit in te nemen. In de discussie over meer aandacht voor taalvaardigheid en goed kunnen communiceren of meer aandacht voor de structuur van de taal, de grammatica en het inzicht in de structuur, moeten we de slinger in het midden hangen. Als we te eenzijdig bezig zijn met taalvaardigheid, krijgen we de leerlingen op een onvoldoende hoog niveau, want daarvoor heb je ook inzicht nodig in de structuur en de grammatica. Terugkeren naar de goede, oude tijd met woordenlijstjes en grammatica is ook geen oplossing. We hebben twee benen nodig om op te lopen. Dat geldt ook voor taalonderwijs. Zowel de vaardigheid, vlot kunnen communiceren als inzicht in de grammatica en de structuur van de taal zijn belangrijk.
Het is niet gemakkelijk om hierop een snel antwoord te geven. De bevoegdheid die wij hebben, is beperkt. We zijn niet bezig met de dagelijkse pedagogie in de klas, dat is niet onze rol. Dat is de rol van de leerkrachten, de directies en de pedagogische begeleiding van de onderwijsnetten. We moeten die niet te veel bij het handje houden. Maar natuurlijk zijn we daar onrechtstreeks mee bezig via de eindtermen die we in het parlement vastleggen en die dus de doelstellingen bepalen.
De eindtermen inzake taal moeten we een beetje duidelijker formuleren, want sommige leerkrachten zijn daarin het noorden kwijt. Het is onvoldoende duidelijk in de eindtermen wat het belang is van inzicht in de structuur van de taal. Daardoor ontstaat een eigenaardige discussie waarbij sommigen denken dat alleen maar vaardigheid belangrijk is, en die zijn daar dan ongelukkig over. Dat is echter niet wat we zeggen. Het komt doordat die eindtermen niet duidelijk genoeg zijn.
Ik zou bij het herschrijven van de eindtermen, op een moderne hedendaagse manier een duidelijk evenwicht tot stand willen brengen tussen aandacht voor vaardigheid en aandacht voor grammatica en taalstructuur.
Ik weet niet of kinderen en jongeren met dyslexie het daardoor moeilijker hebben. Mevrouw Helsen, ik weet dat u verwijst naar een buitenlandse studie. Het is wel een punt waar we moeten op letten. We hebben heel veel aandacht ontwikkeld voor dyslexie, waardoor het hoog op de agenda staat. Dat is goed. Vandaag zijn er jammer genoeg nogal wat volwassenen en oudere mensen, die weinig geletterd of soms analfabeet zijn. Als we 50 jaar geleden hadden geweten dat ze met dyslexie te kampen hadden, en hadden we daar toen de aanpak voor kunnen ontwikkelen zoals we vandaag doen, dan waren die mensen niet laaggeletterd.
De toegenomen aandacht is wel goed, maar de algemene aanpak en het algemene taalonderwijs moeten in orde zijn. Als dat algemene taalonderwijs het voor kinderen en leerlingen met dyslexie moeilijker maakt, dan werken we onszelf tegen. Het is een interessant punt. Ik durf er nu niet over besluiten, maar stel voor dat we dat verder grondig bekijken.
Mijnheer de minister, ik kan aanvaarden dat u hier binnen dit korte tijdsbestek onmogelijk uitgebreid kunt op ingaan en een duidelijk antwoord formuleren. Maar ik vind het positief dat u het wilt opvolgen. Als dit voor kinderen met dyslexie een probleem geeft, dan moeten we nagaan hoe we dat kunnen opvangen. Leerlingen met dyslexie en mogelijk ook met nefaste effecten voor andere leerstoornissen, moeten we goed opvolgen. We moeten nagaan hoe we daaraan tegemoet kunnen komen.
Bij het herschrijven van de eindtermen moeten we dit punt onder handen nemen. Over de talennota hebben we een heel interessante discussie gehad in de commissie. Daar was vooral aandacht voor leerlingen die opgroeien in een taalarme omgeving, voor wat het Nederlands betreft. We gingen na hoe we via onderwijs voldoende taalvaardigheid kunnen stimuleren.
We moeten opvolgen of er eventueel een uitbreiding moet komen van de talennota die we nu behandeld hebben.
De heer De Cock heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik steun u volkomen in uw mening dat je de slinger op dat vlak in het midden moet houden, zowel wat het conjuctieve bij taal als wat de vaardigheden betreft. Beide zaken zijn broodnodig.
Sommige leerlingen en studenten met dyslexie hebben echter - en dat blijkt uit studies - meer nood aan een gestructureerd aanbod, of anders gezegd: een grammaticaal aanbod. Ik pleit er samen met de minister voor om de algemene strategie niet te veranderen, maar wel om zorgspecifieke trajecten uit te tekenen voor de individuele studenten, om zo te kunnen cureren waar nodig.
Het incident is gesloten.