Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, deze ochtend lazen we in de krant dat de directeur van een basisschool in Ronse zijn beklag maakt over het feit dat slechts 55 percent van zijn leerkrachten is geslaagd in een taalexamen ter toetsing van de grondige kennis van het Frans voor het lager onderwijs. Deze discussie is niet nieuw. Ik heb het opgezocht: net een jaar geleden hebben we ze ook al gevoerd in de commissie, althans gedeeltelijk.
In het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en in de faciliteitengemeenten moeten de onderwijzers in de basisscholen in het bezit zijn van een getuigschrift grondige kennis Frans voor het lager onderwijs. Journalisten schrijven - en ik verneem ook - dat de lat bij die examens te hoog ligt. Is het zo, mijnheer de minister, dat er een veel te strenge normering gebruikt wordt voor het behalen van het getuigschrift?
Die basisscholen dreigen, tussen aanhalingstekens, misschien een te zwaar woord, ontvolkt te raken. Leerkrachten die na herhaaldelijke pogingen niet slagen, zoeken hun heil in de rest van Vlaanderen, waar het taalexamen niet vereist is.
Wanneer onze mensen afstuderen als bachelor leraar lager onderwijs, hebben zij al een traject doorlopen van pakweg elf jaar waarin ze het vak Frans aangeboden kregen: twee jaar in de lagere school, zes jaar in de middelbare school en drie jaar in de bacheloropleiding. Is dat niet voldoende om Frans te geven? Natuurlijk zijn de wetten wat ze zijn en zijn de voorwaarden niet hier bepaald. Toch vraag ik u of die examens niet te streng zijn.
De kranten berichten ook over mensen die een beetje vernederd worden wanneer ze het examen niet zo goed doen. Is dat waar? En indien ja, kan dat zomaar?
Een jaar geleden antwoordde u op dezelfde vraag dat er een doorlichting werd voorzien. Hoe staat het daarmee?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik heb een uitgebreid antwoord met juridische analyses. Ik stel voor dat ik dat aan de heer De Cock geef. Hij mag dat gebruiken en verspreiden. Ik zal het niet helemaal herhalen, dat duurt te lang.
De eerste vraag was een juridische: zijn wij bevoegd voor het onderwijsexamen voor leerkrachten die in Ronse het zogenaamd versterkt Frans onderwijzen?
Het gaat hier om de rand- en taalgrensgemeenten met faciliteiten, waar de onderwijstaalwet niet door ons wordt bepaald, maar door het federale parlement met een bijzondere meerderheid conform artikel 4 van de Grondwet. Maar ondertussen - dat hebben we zorgvuldig geanalyseerd - hebben we een aantal arresten gekregen van het Arbitragehof, waaruit we besluiten dat wij niet bevoegd zijn voor de onderwijstaalwet in de rand- en taalgrensgemeenten met faciliteiten zoals Ronse, maar wel voor het organiseren van het examen. En de klachten gaan over het examen. Ik denk dat ik er vrij zeker van kan zijn dat wij daarvoor bevoegd zijn. Overigens heeft men in de Franse gemeenschap beperkte en impliciete ingrepen gedaan, waaruit blijkt dat zij er ook van uitgaan dat ze voor de organisatie van het examen bevoegd zijn.
We zijn dus bevoegd, maar wat willen we doen? Ik ben een grondig onderzoek gestart naar het niveau van de examens en het niveau dat men zou moeten eisen voor dit examen. Dat is nog niet rond. Ik situeer het even kort. In onze scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en in de rand- en taalgrensgemeenten met faciliteiten moet men drie of vier uren Frans geven in de tweede graad en vijf of acht in de derde. Dat laatste is het versterkt Frans. Wat moet een leerkracht kennen om dat goed te doen?
Volgens artikel 14 van de Onderwijstaalwet, waarvoor wij dus niet bevoegd zijn, moet de leerkracht het bewijs leveren van een grondige kennis van de tweede taal, ofwel door het voorleggen van een Franstalig diploma van onderwijzer, ofwel door te slagen in een onderwijstaalwetexamen dat wordt ingericht door de Vlaamse Gemeenschap. Over dat laatste punt zeg ik vandaag dat wij bevoegd zijn.
Ik heb de specialisten in mijn departement gevraagd om na te denken over het niveau dat we moeten eisen. Het niveau 'versterkt Frans' van het lager onderwijs bevindt zich in het Europees Referentiekader voor talen - mijn hele talenbeleid zal naar dat referentiekader verwijzen, maar daarover zullen we het morgen in de commissie hebben - tussen de niveaus A1 en A2. We kunnen daaruit besluiten dat de onderwijzer daar qua beheersing van de taal een stuk boven moet zitten: idealiter op niveau B2 van het Europees Referentiekader. Onze eindtermen secundair onderwijs geven momenteel niveau B1 aan.
De entiteit Curriculum van mijn departement zegt me in een rapport, dat ik vorige maand heb gekregen, dat we voor de onderwijzers zouden moeten mikken op het niveau B1+. Bovendien vraagt men zich heel terecht af of we altijd met een examen moeten werken waarin alles van begin tot einde wordt getest. Misschien moeten we ook hier beginnen werken met systemen van elders verworven competenties en eerder verkregen kwalificaties.
Ik ben dit nu aan het uitwerken. Ik oriënteer me daarbij op het niveau B1+, maar ik wil ook de toegang mogelijk maken via elders verworven competenties, eerder verworven kwalificaties, vrijstellingen enzovoort. Ik ben daarmee nog niet klaar. Dat is ook de reden waarom de mensen wat ongeduldig worden. Ik heb wel wat bewarende maatregelen genomen. Zo heb ik de jury voor het examen met slechts 1 jaar verlengd, omdat ik wil aangeven dat ik het systeem herbekijk. Met klachten kan men bij mij terecht. Wie een klacht heeft over een concreet aspect van het examen, kan zich dus tot mij richten.
Mijnheer de minister, ik dank u. Ik onthoud dat u met de problematiek bezig bent. Het verheugt me erg om te vernemen dat we, zoals ik dacht, bevoegd zijn voor het organiseren van het examen en dat u het vereiste niveau onderzoekt. Wellicht wordt dat dus B1+ van de Europese maatstaven. Ik werd ook heel aangenaam verrast door uw overweging om de elders verworven competenties en kwalificaties in het debat op te nemen.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dit is een beetje een paradox. In de faciliteitengemeenten zouden het de Franstalige kinderen moeten zijn die een degelijke taalopleiding krijgen zodat ze zich in Vlaanderen kunnen integreren in plaats van andersom, maar zo zit de taalwetgeving nu eenmaal in elkaar.
Het is toch wel eigenaardig dat men tot op heden extra streng is voor wat de kennis van het Frans van Vlaamse leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs betreft, terwijl er in de Franstalige faciliteitenscholen tientallen onderwijzers zijn zonder getuigschrift van de kennis van de tweede taal. Ze geven er tijdelijk les, want hun vaste benoeming werd verbroken omdat ze geen getuigschrift hebben. Weet u of die tijdelijke leerkrachten ook alleen maar les geven aan leerlingen van de eerste graad? U kunt dat natuurlijk niet controleren. U kunt de kwaliteit van de lessen Nederlands evenmin controleren.
Het overleg met de Franse Gemeenschap dat vorige jaar gaande was, is mislukt. In plaats daarvan hebben de meerderheidspartijen aangekondigd dat er een interpretatief voorstel van decreet op komst was. Nu hoor ik zeggen dat de tekst al meer dan een maand op uw kabinet ligt. Als dat zo is, zou ik graag vernemen waarom alles zo lang duurt. Zou het kunnen dat een aantal leden van deze meerderheid op de rem staan?
De heer Peumans heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil de stem van het lager onderwijs in de Voerstreek laten horen. Enkele leerkrachten van het lager onderwijs hebben dit al vaak gesignaleerd. Er is ook briefwisseling over gevoerd, onder andere met uw kabinet. Dat heeft jammer genoeg geen uitsluitsel gegeven. Een aantal mensen worden gediscrimineerd omdat het examen veel te zwaar is in verhouding tot de leeropdracht.
Ik ben verheugd te vernemen dat u dat systeem op een andere manier wilt invullen. Het gaat niet enkel over Ronse maar ook over de vrij uitgebreide lagere school in de Voerstreek.
De heer Demesmaeker heeft het woord.
Mijnheer de minister, u bent bevoegd voor het examen taalvereiste Frans in de Nederlandstalige scholen in de Vlaamse faciliteitengemeenten. Impliceert dit ook dat u zich bevoegd acht voor het spiegelbeeld, namelijk het examen voor leerkrachten Nederlands in de Franstalige scholen in de Vlaamse faciliteitengemeenten?
Dat zijn twee nogal verschillende kwesties. Ik zou lang bezig zijn met het ontwarren van deze knoop. Het probleem van de Franstalige faciliteitenschooltjes is van een andere aard. De bestuurstaalwet geldt hier. We hebben het nog niet over de onderwijstaalwet. Zeker voor gemeentescholen is dat zo. Als men niet aan de bestuurstaalwet voldoet, wat nogal eenvoudig is, want het is Selor die dat bepaalt, dan is er een probleem om iemand te benoemen. Het mag dan nog een Franstalig schooltje zijn, het ligt wel in Vlaanderen.
Daarover is niet veel discussie mogelijk. Het is de reden waarom we die mensen geen vaste benoeming kunnen geven. Dat is een andere kwestie dan die van het decreet over de pedagogische begeleiding en inspectie. De kwestie van de bestuurstaalwet is vrij duidelijk.
Wat is de gestrengheid van het examen die je moet hanteren om mensen voor de bestuurstaalwet te erkennen als Nederlandstalig? Daar raken de problemen elkaar. Daarover heeft het Arbitragehof een interessante mededeling gedaan. We zijn bevoegd voor de examenkwestie en ook voor de Franstalige leerkrachten in het Franstalige faciliteitenonderwijs. Het Arbitragehof zegt dat als iemand de onderwijstaalwet kan passeren dankzij een Nederlandstalig onderwijsdiploma, dan is dat ook goed als bestuurstaalwetexamen. Voor het examen zijn wij bevoegd.
Het incident is gesloten.