Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
De heer Van den Heuvel, verslaggever, heeft het woord.
Het ontwerp van decreet houdende de lokale diensteneconomie heeft als belangrijkste opzet een structurele verankering te scheppen voor alle experimenten die aan de gang zijn inzake buurt- en nabijheidsdiensten. Het gaat hier dus om een kaderdecreet dat voor de verschillende werkvormen verder zal worden geconcretiseerd in uitvoeringsbesluiten. Op die manier krijgt de derde pijler binnen de sociale economie een gepaste structuur. Voor de sector van de invoegeconomie, de eerste pijler, was dat reeds het geval. De tweede pijler, de sociale en beschutte werkplaatsen en de arbeidszorg, wordt binnenkort gereorganiseerd in een eenheidsdecreet. Structuur in het werkveld en een eenvoudige regelgeving, daar komt het dus op neer.
Dit ontwerp van decreet is in overeenstemming met het regeerakkoord, waarin een meer gestructureerde werkgelegenheid in de lokale diensteneconomie wordt vooropgesteld en waarin ook een bijzondere rol is weggelegd voor de lokale besturen. De lokale diensteneconomie bezit immers de unieke eigenschap zowel in te spelen op lokale noden voor werkgelegenheid voor kansengroepen, als op lokale behoeften voor dienstverlening. De diensten mogen op dat ogenblik echter niet door commerciële initiatieven worden ingevuld en niet vermarktbaar zijn, maar wel een reële behoefte betekenen. Het zijn de lokale besturen en de werkwinkel die de matching tussen deze twee lokale behoeften moeten waarmaken. Dit past binnen een breder klaverbladfinancieringsmodel waarbij naast de plaatselijke besturen en de sector van de sociale economie, ook de federale overheid, sectoren zoals welzijn of cultuur en de gebruikers hun deel bijdragen. Uiteindelijk moet dit leiden tot bijkomende, kwaliteitsvolle tewerkstelling van kansengroepen en een al even kwaliteitsvolle dienstverlening.
Concreet voorziet het ontwerp van decreet in een loon- of omkaderingspremie voor de erkende lokale diensteneconomie en dit op basis van het aantal door de minister toegekende doelgroepwerknemers. De doelgroep bestaat uit laaggeschoolde langdurig werklozen, leefloongerechtigden en gerechtigden op financiële en maatschappelijke hulp. De erkenning hangt af van bepaalde in het ontwerp van decreet opgenomen voorwaarden. Deze en mogelijks ook bijkomende voorwaarden worden bepaald door de Vlaamse Regering. Zij verleent ook de erkenning na advies van het Forum Lokaal Werkgelegenheidsbeleid of het Resoc, en het Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie. Hierbij wordt vanzelfsprekend het begrotingskrediet niet overschreden.
De loonpremie bedraagt op jaarbasis maximaal 8000 euro per doelgroepwerknemer. De omkaderingspremie kan oplopen tot ten hoogste 12.000 euro op jaarbasis.
Ik ga even verder in op de commissiebesprekingen. Alle fracties ondersteunen het ontwerp van decreet en de bijhorende doelstelling. Op die manier wordt immers eindelijk ingespeeld op de noden van de sector. Er wordt getracht de doorstroming van werknemers naar de reguliere sector te bevorderen. Daarnaast verdwijnt de financiële onzekerheid binnen de sociale sector. Deze positieve elementen komen vaak terug in het betoog van de fractievertegenwoordigers in de commissie.
De sp.a-fractie gaf tijdens de bespreking een redelijk volledige opsomming van nog andere gunstige aspecten die het ontwerp van decreet met zich meebrengt. Zo wordt aan doelgroepwerknemers de mogelijkheid geboden om ook in de sociale economie een duurzame baan te vinden en hierdoor competenties te verwerven die hun arbeidsmarktpositie verstevigen.
De VLD-fractie vroeg hierbij wat meer duidelijkheid op twee vlakken: enerzijds over de omschrijving van de doelgroepwerknemers en dan vooral over de definitie van langdurig werklozen, en anderzijds over de doorstroom- en doorgroeimogelijkheden. De VLD wil ook weten wat er gebeurt met langdurig werklozen met korte tussentijdse tewerkstellingen, of er streefcijfers worden opgesteld inzake doorgroeien en of het nog mogelijk is voor werknemers die doorgestroomd zijn naar de reguliere sector om terug te keren naar de sociale economie.
Volgens de minister is het nog niet duidelijk of er streefcijfers moeten worden geplakt op de doorstroming. Voor doorstromers zal het moeilijk zijn een terugkeerrecht in te stellen. In het kader van het eenheidsdecreet wordt wel gezocht naar oplossingen om de terugkeer naar een sociale en beschutte werkplaats mogelijk te maken voor mensen bij wie de integratie in een reguliere job niet gelukt is.
Een tweede positief element is het feit dat de lokale diensteneconomie invulling geeft aan reële maatschappelijke noden die onvoldoende worden ingevuld door de reguliere economie. Hierbij hoort de discussie van concurrentievervalsing waarbij de sociale economie oneerlijk zou concurreren met soortgelijke activiteiten in het reguliere circuit.
De SERV waarschuwt hiervoor in zijn advies. De Vlaams Belangfractie deelt deze bekommernis.
Zowel de vertegenwoordigers van sp.a als van N-VA maken zich hierover minder zorgen, aangezien er op de hoorzitting geen fundamentele kritiek was op de mogelijke concurrentievervalsing en er hiervan ook geen concrete voorbeelden konden worden gegeven. Bovendien vindt men dat zwartwerk zorgt voor de echte concurrentievervalsing. De lokale diensteneconomie speelt in op deze problematiek door zwartwerk te verminderen.
Minister Van Brempt antwoordt hierop dat de mogelijke concurrentievervalsing veeleer een theoretisch debat is. Ook bij de opstart van de PWA's gingen dergelijke stemmen op. De PWA's zijn ondertussen echter zeer complementair gebleken en treden niet in concurrentie met het reguliere circuit.
Bij de door sp.a gegeven opsomming van de positieve elementen aan het ontwerp van decreet, belanden we bij het activeren van de lokale fora door de belangrijke rol die hen door het ontwerp wordt toegekend. Ook de N-VA- en CD&V-vertegenwoordigers zijn het er mee eens dat plaatselijke besturen verantwoordelijkheden moeten krijgen. Het lid van N-VA merkt op dat de dertien centrumsteden en -gemeenten daarvoor een financiële tegemoetkoming hebben gekregen van de overheid, wat niet het geval is voor de andere gemeenten, die toch ook verantwoordelijkheden moeten dragen.
CD&V pleit ervoor te vermijden afbreuk te doen aan de lokale regierol. Verder moet het ter beschikking staande instrumentarium eenvoudig te gebruiken zijn. De administratieve lasten mogen niet te zwaar worden. Bovendien vindt CD&V dat de Vlaamse Regering verantwoordelijk is voor een goede en continue informatiestroom naar de lokale regisseurs in verband met de ingediende en erkende projecten.
Sp.a lauwert ten slotte ook de techniek van klaverbladfinanciering, die een solide financiële basis biedt. Toch maant deze fractie aan tot een zo snel mogelijke en duidelijke regeling van het Vlaamse deel van de financiering. Zo wordt het minder ingewikkeld om de financiering voor de projecten rond te krijgen. Bovendien werd er door een vertegenwoordiger van de fractie gewezen op de mogelijke problemen die kunnen rijzen inzake de inbreng van de federale overheid. Ook de andere fracties hebben opmerkingen bij deze techniek.
De VLD deelt de bezorgdheid van de Raad van State over de onduidelijkheid van het begrip klaverbladfinanciering. CD&V merkt op dat dit decreet maar een blaadje van het klavertjevier regelt. De andere financieringsbronnen blijven onzeker en vooral de financiering vanuit de belendende domeinen vormt hierbij een pijnpunt. Elk beleidsdomein heeft immers zijn eigen prioriteiten en beleid dat op het terrein al moet worden gefinancierd. Het is dus twijfelachtig of ze nog extra middelen zullen vrijmaken voor de lokale diensteneconomie. Een goede afstemming tussen de initiatieven binnen de lokale diensteneconomie en die van de andere domeinen is in ieder geval onontbeerlijk.
De NV-A is in de eerste plaats bezorgd over het verloop van de overgang naar de nieuwe financiering als de huidige experimentele projectfinanciering is afgelopen. Minister Van Brempt reageert hierop door te benadrukken dat de Vlaamse Regering de andere financieringsbronnen vanzelfsprekend nauw moet opvolgen. Door een en ander decretaal te verankeren, krijgt de Vlaamse overheid sterke argumenten in handen om de federale overheid aan te zetten de bestaande financiering voort te zetten. De samenwerking met andere beleidsdomeinen die elk hun eigen behoeften en prioriteiten hebben, maakt de uitvoeringsbesluiten zo ontzettend belangrijk. De minister stelt dat het haar prioriteit is om samen met de collega's van de andere departementen gezamenlijke uitvoeringsbesluiten op te stellen.
Om af te ronden overloop ik nog enkele andere opmerkingen. De VLD-fractie informeert naar de stand van zaken van de uitvoeringsbesluiten en wil weten of Brusselse buurt- en nabijheidsdiensten ook onder het decreet zouden kunnen vallen, aangezien sommige diensten tot de gemeenschapsmaterie behoren. De minister antwoordt hierop dat de Brusselse initiatieven onder de Brusselse reglementering vallen. Samenwerkingsovereenkomsten kunnen er natuurlijk wel zijn. Verder vraagt de VLD zich af of de erkenningen van onbepaalde duur ook nog zouden geëvalueerd worden. Vlaams Belang verklaart zich op zich al tegen het principe van dergelijke erkenningen van onbepaalde duur. De minister antwoordt hierop dat de projecten die een erkenning van onbepaalde duur hebben gekregen toch jaarlijks zullen worden geëvalueerd. Een project kan hierbij zijn erkenning verliezen.
Een lid van CD&V vindt dat er te veel is overgelaten aan de uitvoeringsdecreten en hoopte dat het eenheidsdecreet een beter werkstuk zou zijn. Goed wetgevend werk vergt dat een decreet wordt opgesteld met oog voor de toekomst en niet louter bedoeld is om actuele problemen op te lossen. Dat het voorliggende ontwerp hier niet altijd even goed aan voldoet, kan te maken hebben met de nauwe betrokkenheid van diverse actoren bij het overleg, wat op zich natuurlijk geen slechte zaak is.
CD&V wijst verder nog op enkele addertjes onder het gras. Ten eerste moet er een verschil zijn in arbeidsvoorwaarden tussen de reguliere en sociale economie. Zo niet heerst er het gevaar van de creatie van nepstatuten, waarbij sociale en reguliere tewerkstelling convergeren.
Ten tweede moet men oppassen met aan de sociale economie dezelfde kwaliteitsvereisten op te leggen als aan de reguliere sector. Hierdoor zouden bepaalde initiatieven wel eens in de problemen kunnen komen. De vraag is ook hoe men die kwaliteit gaat meten. Dit kan men immers niet doen aan de hand van diplomavereisten. De minister benadrukt hierbij het belang van de regeling van de erkenning van elders verworven competenties. In deze context wordt overlegd met het departement Welzijn om de diplomavereisten inzake kinderzorg los te laten.
Ten derde vreest het CD&V-lid ook voor vermarkting van mantelzorg. Er moet hierbij op worden gelet dat ook sociaal zwakkere groepen van die vermarkte diensten gebruik kunnen maken. De vraag is volgens hem ook of het wel in alle gevallen een goede zaak is als de familiale en maatschappelijke solidariteit wordt vervangen door een professioneel aanbod van zorgdiensten. Mogelijk wordt dit voor de overheid op termijn onbetaalbaar.
Ten vierde dringt het CD&V-lid erop aan dat erover wordt gewaakt dat kleinere projecten, met een beperkt aantal doelgroepwerknemers niet in de kou blijven staan inzake omkaderingssteun. De minister antwoordt dat een project met minder doelgroepwerknemers toch minimaal één omkaderingswerknemer zal krijgen. Dat is een tegemoetkoming voor de vele kleine projecten. Ten slotte wijst het lid ook op de taak van de Vlaamse Regering om te zorgen voor een goede en eenvormige monitoring van de projecten.
Een ander CD&V-lid maakt zich zorgen omtrent de mogelijke reactivering van PWA's en de verhouding tot de lokalediensteneconomie. De minister is ervan overtuigd dat de recente federale PWA-voorstellen complementair zijn aan het voorliggende ontwerp van decreet. De PWA-voorstellen zijn erop gericht om oudere werklozen, die niet meer in de arbeidsmarkt inschakelbaar zijn, ook in de regeling op te nemen. Dat doorkruist de doelstellingen van dit ontwerp van decreet niet, dat streeft naar een volwaardig statuut en duurzame tewerkstelling. Na deze uitvoerige bespreking wordt het ontwerp van decreet zonder wijzigingen aangenomen met zeven stemmen bij vier onthoudingen. (Applaus)
De heer Van Goethem heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, dames en heren, dit ontwerp van decreet is niet een en al kommer, dat geef ik grif toe. Er staan dingen in die het Vlaams Belang kan goedkeuren. We zullen dan ook niet tegenstemmen, maar ons onthouden. Nochtans ontbreekt het aan bepaalde garanties.
Ik wil het eerst hebben over de mogelijke vervalsing van concurrentie. UNIZO heeft daar tijdens de hoorzitting niet echt kritiek op gegeven, maar ik stel vast dat er een hemelsbreed verschil is tussen wat UNIZO hier heeft verklaard en tussen datgene wat lokale afgevaardigden van UNIZO me zeggen. Dat zijn twee verschillende klokken. Ik vraag me dan ook stilletjes af of we tijdens de vorige legislatuur geen andere uitleg van UNIZO zouden hebben gekregen. Dat is misschien een stoute opmerking, maar af en toe durf ik die maken. Die garantie vind ik dus niet terug in het ontwerp van decreet.
Ik vind evenmin een sluitende controle op de ontwikkeling van de projecten terug. Er wordt een project voorgesteld, goedgekeurd en gesubsidieerd, maar de controle achteraf over hoe het zich ontwikkelt, ontbreekt.
Er is een probleem met de erkenning voor vier jaar. Een erkenning voor zes jaar zou interessanter geweest zijn. Die zou samenvallen met de legislatuur van een gemeentebestuur.
Ik heb in de commissie mijn bezwaren tegen een erkenning voor onbepaalde duur al geopperd. Ik wil ze hier herhalen. In het ontwerp van decreet komen de instrumenten niet voor om projecten die voor onbepaalde duur zijn erkend ook effectief te controleren. U zegt wel dat er een jaarlijkse evaluatie zal volgen, maar dat staat nergens in de tekst. Men vraagt evenmin aan de verantwoordelijken om een rapport over het geleverde werk in te dienen.
Een laatste bemerking: er zijn geen waarborgen dat er op een objectieve manier zal worden aangeworven. In de tekst heeft men het over doelgroepen, kansengroepen en voorkeuren bij aanwerving, maar hoe dat precies mag of zal verlopen, is onduidelijk. Ik vrees dat de mogelijkheid bestaat dat men willekeurige manier zal aanwerven. Al deze bezwaren maken duidelijk dat we dit ontwerp van decreet niet zullen goedkeuren. We zullen ons bij de stemming onthouden. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, collega's, het verslag van de heer Van den Heuvel was uitvoerig en gedetailleerd. Ik kan me hier dan ook beperken tot het herhalen van de voornaamste bedenkingen die we in de commissie hebben verwoord. Voor alle duidelijkheid: onze fractie staat achter dit ontwerp. Toch hebben we gemengde gevoelens. Enerzijds is er een bekommernis: het werkveld wacht al lang op een structurele financiering. Anderzijds zijn er de argumenten van de SERV en de Raad van State: dit decreet is juridisch niet perfect. Te veel wordt overgelaten aan de uitvoeringsbesluiten, te veel is nog te vaag en onvoldoende nauwkeurig omschreven. Juristen zijn soms vitters, maar afspraken moeten helder en duidelijk zijn, ook voor diegenen die niet betrokken waren bij het tot stand komen ervan of voor mensen die na ons komen.
Zoals gisteren reeds gezegd, komen deze decreten tot stand in nauw overleg met de actoren van het veld. De eerste bekommernis is dan ook altijd het vinden van een afsprakenkader. Dat is echter niet altijd hetzelfde als goed wetgevend werk. Vandaar de oproep om voor decreten te streven naar juridische perfectie en ook tijdig politiek terug te koppelen.
Ik heb nog vier algemene bedenkingen. Het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening is een probleem. We staan een beetje voor een dilemma. Men verwacht van de buurt- en nabijheidsdiensten dezelfde kwaliteit als van de reguliere diensten. Hoe gaat men de kwaliteit definiëren? De vereisten zijn anders: er zijn geen diplomavereisten, maar wel doet men een beroep op ervaring en verworven competenties. Wat betekent dat in de praktijk?
Wat is het evenwicht tussen betere, misschien iets soepelere arbeidsvoorwaarden maar ook iets lagere lonen in de buurt- en nabijheidsdiensten enerzijds en de strenge arbeidsvoorwaarden, gecompenseerd door hogere lonen in de reguliere sector anderzijds? Als men dezelfde kwaliteit eist en identieke arbeidsvoorwaarden oplegt, maar daar niet dezelfde verloning tegenover stelt, is het gevaar niet denkbeeldig dat men over enkele jaren weer zal geconfronteerd worden met een vraag tot regularisatie van het nieuwe nepstatuut, met alle kosten die daaraan verbonden zijn. Ik pleit er dus voor om loonkostsubsidies echt te gebruiken voor de doelgroep waarvoor ze bestemd zijn. Het sociale circuit moet duidelijk afgebakend blijven.
Er is bovendien wel degelijk een gevaar voor de vermarkting van de mantelzorg. We stellen vast dat buurt- en nabijheidsdiensten sterk staan in die sectoren waar traditioneel de familie of het gezin een rol speelde: in de thuiszorg, de flexibele kinderopvang enzovoort. Uiteraard zijn de maatschappelijke omstandigheden gewijzigd: er is sprake van een 'verdunning' van de gezinnen, en tweeverdieners zijn nu de norm.
Veel gezinnen kunnen deze zorg niet meer op zich nemen. De vraag blijft of het een goede zaak is dat spontane sociale en familiale solidariteit vervangen wordt door 'marktspelers'. Indien dit veralgemeend wordt en zelfs een algemeen recht wordt, zal dit in de toekomst onbetaalbaar worden. Ook hier zal het er dus op aankomen een evenwicht te vinden en de zorg enkel daar aan te bieden waar de familiale en/of sociale omgeving dit niet meer kan of wil geven.
Wat de klaverbladfinanciering betreft, zeggen we dat dit decreet slechts een blaadje van het klavertjevier regelt. Het pijnpunt blijft uiteraard de financiering vanuit de belendende domeinen. Die hebben immers allemaal reeds hun prioriteiten. Ook hier moeten de reguliere actoren betaald worden. De middelen zijn beperkt en moeten verdeeld worden over de vele bestaande organisaties. Sociale-economieprojecten en buurt- en nabijheidsdiensten zijn geen projecten van deze beleidsdomeinen en dus geen prioriteit. Het is dus voorbarig te denken dat de buurt- en nabijheidsdiensten structureel gered zijn indien dit ontwerp van decreet wordt goedgekeurd.
We zijn er geen voorstander van om de projecten nog eens voor te leggen aan de adviescommissie Sociale Economie. Het zou alleen maar een bijkomende administratieve belasting betekenen. De omkaderingspremie is inderdaad laag, maar we wachten liever op de eerste evaluatie om de omkaderingspremie juist te begroten. Wel pleiten we voor een degelijke en continue informatiestroom.
Ten slotte wil ik nog graag de aandacht vestigen op een specifiek probleem: Brussel. Dit decreet zou problemen kunnen opleveren voor die buurt- en nabijheidsdiensten in Brussel die uitsluitend of hoofdzakelijk actief zijn in het kader van de gemeenschapsbevoegdheden. Zo kan men in toepassing van het actieplan flexibele en occasionele kinderopvang via de buurt- en nabijheidsdiensten bijkomende opvang organiseren. Alleen kan dit niet in Brussel, niet volgens dit decreet, vermits het een gewestbevoegdheid is, en niet via een ordonnantie. Deze initiatieven kunnen dus niet in aanmerking komen voor federale Sociale Inschakelingseconomie-middelen. Zelfde probleem doet zich ook voor op andere welzijnsdomeinen zoals hulp aan huis voor bejaarden, zieken of gehandicapten.
Ik zou dan ook willen vragen, mede op verzoek van mijn collega Steven Vanackere die in Brussel met deze dossiers geconfronteerd wordt, mee naar een oplossing voor dit probleem te willen zoeken. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, ik ben blij met dit ontwerp van decreet. Vorige sprekers en de verslaggever hebben al onderstreept dat het - een misschien te late - erkenning is van een sector die al lang haar nut bewezen heeft maar die meer energie moest steken in het zoeken naar fondsen dan in het begeleiden van doelgroepwerknemers. Ik ben ook blij met de formele erkenning van de sociale economie als eindtewerkstelling. Het sluit een beetje aan bij het debat over de activeringspolitiek van twee dagen geleden.
We zullen het decreet dan ook goedkeuren, maar we hebben toch nog een aantal opmerkingen omdat heel veel nog zal afhangen van de uitvoeringsbesluiten. De bewaking van de kwaliteit en de professionaliteit is erg belangrijk. De idee over kinderopvang en ouderzorg, die op dit moment bij sommigen leeft, moet ons een beetje ongerust maken.
Ik zet even op een rijtje wat ik de laatste tijd zoal heb gehoord. Jongeren kunnen bij wijze van alternatieve straf in de ouderenzorg worden ingezet. Scholen maken afspraken met OCMW's om stoute kinderen geen strafstudie meer te geven maar bij ouderen te laten werken. Uw federale collega, bevoegd voor de PWA's, zegt dat langdurig werklozen misschien ook kinderen kunnen opvangen of voor ouderen kunnen zorgen. Last but not least is er de premier, die in zijn vierde burgermanifest van mening is dat langdurig werklozen voor hun werkloosheidsuitkering eigenlijk best klusjes kunnen opknappen in bejaardentehuizen of in de kinderopvang. Ik vind het heel erg belangrijk dat we vanuit dit parlement ingaan tegen deze manier van aankijken tegen het opvangen van kinderen en de zorg voor ouderen. Het is ook erg belangrijk, mevrouw de minister, dat u de kwaliteit bewaakt. Ik wil daar onmiddellijk bijzeggen, collega's, dat ik daarbij niet pleit voor een diplomavereiste. Ik ben een grote voorstander van het begrip 'elders verworven competenties' en het geven van kansen aan mensen die geen diploma hebben. Dit is een enorme uitdaging, mevrouw de minister, waarop u straks een eerste oefening zult maken in het kader van de uitvoering van het voorstel van decreet inzake de dienstencheques. Ik moet zeggen dat ik echt uitkijk naar de manier waarop u, samen met minster Vervotte, dat decreet zult invullen. Ik denk dat veel mensen ernaar uitkijken en dat dit eerste voorbeeld een stukje school zal maken voor een aantal andere voorbeelden die volgen.
Op termijn zie ik ook wel de spanning groeien tussen de inkomens van mensen die hetzelfde werk doen, voor een verschillend inkomen dus. Op dat vlak wil ik collega Laurys dus wel bijtreden. In de thuiszorg is het verzorgen van het dagelijks toilet aan een zorgbehoevende eigenlijk een verpleegkundige akte, die door het RIZIV wordt terugbetaald. Een verpleegkundige kan die taak delegeren aan een zorgkundige, die minder betaald wordt, voor hetzelfde werk. Als iemand uit de gewone thuiszorg, dus iemand die een opleiding voor verzorgende heeft, tijdens de uren dat hij zorg levert ziet dat een oudere persoon zich bemorst heeft, dan zal hij het toilet verzorgen. In het weekend is het de mantelzorger die het dagelijks toilet verzorgt, zonder daarvoor te worden betaald. Uit dit decreet blijkt dat het mogelijk is dat er binnenkort in de thuis- en nabijheidsdiensten nog eens een categorie wordt 'tussengeschoven', die in het weekend in de plaats van de mantelzorger het dagelijks toilet zal verzorgen. Dit is dus inderdaad wel een reëel probleem. Er is een inkomensspanning: mensen die allemaal dezelfde akte uitvoeren worden op een verschillende manier betaald.
Hetzelfde geldt trouwens in de kinderopvang. In de erkende kinderdagverblijven werken gediplomeerde kinderverzorgsters, ook een WEP-plusser in de buitenschoolse kinderopvang moet een opleiding volgen, terwijl een onthaalouder helemaal geen diploma nodig heeft. Ook hier gebeurt dus hetzelfde werk door mensen met een totaal ander statuut en met een totaal andere verloning.
Ik denk dus dat we dit vroeg of laat toch zullen moeten harmoniseren. De lonen van mensen die lange tijd werken vanuit de buurt- en nabijheidsdiensten, moeten stilaan toegroeien naar die van mensen die met een diploma werken. Mensen met elders verworven competenties mogen niet automatisch minder verdienen, vind ik. Op termijn is dat dus toch een enorme uitdaging.
Een andere uitdaging, waarover ook een debat ten gronde zou moeten worden gevoerd, is de vermarkting van de zorg en van de mantelzorg. Mevrouw de minister, ik weet niet of u zich kunt voorstellen wat de vergrijzing in de toekomst zal betekenen. In 2040 zal ik oud zijn, een 80-plusser, u nog niet, maar in 2040 zal één Belg op tien ouder zijn dan 80 jaar. Dat is een enorm aantal, collega's. Als we dat in rekening brengen en tegelijkertijd bij ons model van zorg willen blijven, waarbij mensen zo lang mogelijk in eigen omgeving worden opgevangen, dan betekent dit dat we tegen 2040 een enorm leger mantelzorgers nodig hebben. Welnu, uit onderzoek van mevrouw Anne Dedry blijkt dat twee op de drie mantelzorgers ofwel de echtgenoot/echtgenote ofwel de kinderen van de hulpbehoevende zijn. In 2040 zullen er veel meer alleenstaanden ouder worden. De gezinnen verdunnen, en het is maar de vraag of de kinderen op dat moment nog in de buurt zullen zijn.
Als we ons model, waarbij we senioren zo lang mogelijk thuis houden, willen behouden, is de kans groot dat we deels naar een vermarkting gaan en dat die thuis- en nabijheidsdiensten wel eens heel belangrijk zouden kunnen worden. Dat zal enorm veel kosten.
Er zit ook een ethische kant aan het debat. Zieke kinderen worden in alle gevallen het best door hun ouders opgevangen. Zeker in de laatste levensfase worden oudere mensen het best opgevangen door hun eigen familie. Ik hoop dat het debat dat we hier voeren het debat over de tijdskredieten niet opzij zal schuiven. Het is belangrijk dat tijdskredieten blijven bestaan en worden uitgebouwd. Ik verwijs naar een punt in het vierde burgermanifest van premier Verhofstadt waar ik het wél mee eens ben en dat hij trouwens niet zelf heeft uitgevonden. CD&V en Groen! zeggen het al lang. Ik heb het over het systeem van het rugzakje waarin de werknemer tijdskredieten verzamelt, die hij kan inzetten op belangrijke momenten, bijvoorbeeld wanneer hij palliatieve zorg moet leveren aan een ouder.
Ook dat debat, over de spanning tussen mantelzorg en vermarkting, is belangrijk en moet verder gevoerd worden. In 2003 hebben we daarover een zorgcongres georganiseerd. Ik ben al lang vragende partij om dit terug uit de schuif te halen en hier nog eens te bespreken.
Tot slot, mevrouw de minister, nog één opmerking die hier nog niet is gemaakt. U zegt dat 12.000 euro de basisomkadering is. Ook hier moet je op termijn stroomlijnen. In een vroeger leven was ik schepen van de vuilniskar en de groenvoorziening in de stad die u ook goed kent. Toen was er terecht heel wat reactie van de mensen van de reinigingsdienst en de groendienst wanneer er sociaal tewerkgestelden, bijvoorbeeld in het kader van artikel 60, werden tewerkgesteld in die groendienst of om de straten proper te houden, zonder dat daar enige bijkomende omkadering was. De verantwoordelijke van de dienst moest voor de opvang zorgen. Dat is absoluut niet altijd evident. Daarnaast zijn er diensten die het groen en buurten onderhouden op basis van de sociale tewerkstelling die in dit ontwerp van decreet wordt bedoeld en waar er wel in een serieuze omkadering wordt voorzien. Die spanning is op termijn onhoudbaar. Ofwel creëer je een categorie van heel moeilijke gevallen, die je dan doorschuift naar de sociale tewerkstelling die met dit ontwerp van decreet geregeld wordt, ofwel moet je op termijn de ondersteuning van de sociale tewerkstelling in de reguliere diensten ook deels in die richting aanpassen.
Wij gaan dit ontwerp van decreet goedkeuren, maar het voorstel van decreet met betrekking tot flexibele kinderopvang niet. Ik weet dat dit een dada is van mevrouw Ceysens. Wij hebben daar in een vorige regering ook heel lang over gepraat, en uiteindelijk, in 2004, is er een decreet gekomen. Nu volgen er een aantal wijzigingen. Ik heb de indruk dat dit een hoe langer hoe groter monster van Loch Ness aan het worden is. We krijgen nu nog eens gemandateerde voorzieningen. Met dat geld, kan men evenveel kinderopvang maken in de reguliere kinderopvang. Daarom kan ik dit absoluut niet goedkeuren. Bovendien - en dan verwijs ik naar wat ik daarnet heb gezegd - moet een deel van de flexibele en occasionele kinderopvang, vooral van zieke kinderen, niet worden opgevangen door dienstencheques, maar in de eerste plaats door de eigen ouders, die daar verlof moeten voor krijgen. (Applaus bij sp.a-spirit en Groen!)
De heer Peumans heeft het woord.
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Mevrouw de minister, mijnheer de minister, collega's, ik vraag uw aandacht voor een paar zaken.
Ten eerste heb ik het, als lokale mandataris, al herhaalde malen gezegd: veel gemeentebesturen zijn vaak avant la lettre de tewerkstellers van mensen die normaal in een sociale economie zouden worden tewerkgesteld.
U zou verwonderd zijn als u vernam hoeveel mensen, die spijtig genoeg beperkte capaciteiten bezitten, nu al in lokale besturen worden tewerkgesteld. Nu ontstaat het risico op verdringing door het feit dat deze mensen niet langer in de tewerkstellingsstructuur van de gemeenten maar via projecten van de gesubsidieerde sociale economie worden tewerkgesteld. Ik vraag daar aandacht voor.
Wat de klaverbladfinanciering betreft, is het goed dat de lokale diensteneconomie nu decretaal wordt verankerd, maar we kijken vol spanning uit naar de uitvoeringsbesluiten. Wat zullen de andere bevoegde ministers inbrengen om de andere klavertjes in te vullen? Ik denk aan minister Peeters die een belangrijke taak te vervullen heeft op het vlak van Leefmilieu, en misschien ook van Openbare Werken. Als we dit ontwerp van decreet goedkeuren, verwachten we uiteraard dat de andere functioneel bevoegde ministers zich op hun respectieve terreinen engageren. Ook de gemeentebesturen - en dat is al gezegd in de commissie, hebben hier duidelijk een taak in te vervullen.
Op pagina 11 van het verslag wordt gesproken over projecten en vzw's inzake toeristische infrastructuur, zoals het onderhoud van wandelpaden of fietspaden. Ik citeer uw woorden uit het verslag: "Er kan zich een probleem voordoen bij de toeristische projecten omdat ze 100 percent werden gefinancierd en de kosten-batenanalyse op het vlak van de creatie van bijkomende werkgelegenheid vrij negatief is ten opzichte van de andere projecten." Uw administratie heeft ze allemaal doorgelicht en afgetoetst. "Dat zal consequenties hebben. Er zal duidelijkheid moeten komen voor de engagementen die de bevoegde minister en de lokale besturen op zich willen nemen. De toeristische projecten zijn echter een buitenbeentje in dit verhaal."
Ik hoop dat u over al deze projecten vandaag duidelijkheid zult scheppen, mevrouw de minister. Ik heb het gevoel dat er misschien aan deze projecten een einde wordt gesteld. Ik hoop nochtans op de voortzetting ervan op de ene of andere manier. (Applaus bij de N-VA)
Minister Van Brempt heeft woord.
Er is in de commissie, onder meer door de heer Van den Heuvel, al volledig verslag uitgebracht over de discussie. Ik heb nog enkele opmerkingen. Ik ben blij met de brede steun voor dit ontwerp van decreet. Dat geeft aan dat we op het vlak van activering al een heel stuk zijn opgeschoten. Ik denk hier aan het korte debat in de plenaire vergadering naar aanleiding van de beleidsnota's. We hebben een hele evolutie doorgemaakt. De botte activering via PWA's, waar laaggeschoolde langdurige werklozen een job werd aangeboden, is intussen achterhaald. Het gaat immers om een vrij grote groep laaggeschoolde langdurige werklozen die in de reguliere sector onvoldoende of geen kansen krijgen. Deze kansen kunnen we maar bieden mits een goede begeleiding. Daar is al op gewezen.
Alle terechte vragen over de kwaliteit van de dienstverlening en van de arbeid zit op de balans tussen activering en begeleiding. Dat vereist dat niet wordt gevraagd naar diploma's want dan missen we onze doelgroep. De tijdsbewaking van de dienstverlening moet op de juiste manier gebeuren.
In het actieplan occasionele en flexibele kinderopvang, dat het voorbeeld is voor dit decreet, gebeurt dat heel sterk.
Mevrouw Vogels, ik vind het jammer dat u het voorstel van decreet betreffende de dienstencheques voor kinderopvang niet steunt. Het decreet uit de vorige legislatuur wordt eigenlijk een stuk verstrengd op het vlak van kwaliteitscontrole, door de gemandateerde voorziening ertussen te plaatsen, want die kan het hele plan coördineren en kan vooral toezien op de elders verworven competenties en hoe deze mensen worden ingezet. De dienstencheques zijn eigenlijk een middel om dat te doen. Voor mij - en ik weet dat dat ook voor minister Vervotte geldt - is het werken met de gemandateerde voorziening een garantie op kwaliteitscontrole op het terrein.
Mijnheer Van Goethem, een belangwekkende organisatie als UNIZO is ondertussen geëvolueerd. Denk aan de sterke kritiek van UNIZO toen de PWA's werden ontwikkeld. De organisatie volgt nog steeds goed op wat nu gebeurt en stelt nog steeds de vraag of de dienstverlening die we hier ontwikkelen, complementair is en niet concurrentievervalsend, maar UNIZO staat uitermate positief ten opzichte van dit soort initiatieven. UNIZO weet dat het initiatief werkt met de heel moeilijke doelgroep, waar de reguliere economie vandaag geen oplossing voor heeft, maar via de sociale economie wordt een groot deel van die mensen wel geactiveerd, zodat ze straks in de reguliere economie jobs kunnen invullen. Ik denk dat dat een heel belangrijke reden is waarom UNIZO vandaag positief staat ten opzichte van dit voorstel van decreet.
Ik begrijp de kritiek over het feit dat heel veel in de uitvoeringsbesluiten wordt gezet en iets te weinig in het decreet, maar het is echt nodig dat we dat op deze manier doen. We hebben heel specifieke uitvoeringsbesluiten nodig die anders worden ingevuld per beleidsterrein. Dat maakt van dit decreet een echt kaderdecreet, waarbij een algemeen uitvoeringsbesluit zal komen en specifieke uitvoeringsbesluiten naargelang de beleidsterreinen waarmee we gaan werken. Uiteraard zal een goede controle op de uitvoeringsbesluiten noodzakelijk zijn.
Hetzelfde geldt voor de klaverbladfinanciering. Dit is maar één deeltje van het klaverblad, de rest zal moeten worden ingevuld door de lokale besturen aan de ene kant en mijn collega's in de Vlaamse Regering aan de andere kant.
Wat Brussel betreft, heb ik ook in de commissie gezegd dat in artikel 1 staat dat het decreet een gewestbevoegdheid regelt. Dat is meteen een antwoord op de vraag waarom ik via dit decreet het probleem van Brussel niet kan oplossen. Ik ga in ieder geval de mensen samenbrengen, om na te gaan hoe we het kunnen oplossen. In het actieplan voor occasionele en flexibele kinderopvang hebben we dat niet gedaan via de weg van de sociale economie, want dat is een gewestbevoegdheid, maar minister Vervotte zal 5 percent van de middelen expliciet in Brussel investeren.
Het probleem van het Brusselse Gewest, met name dat het niet geregeld werd in een ordonnantie, kan ik natuurlijk niet opvangen. Maar ik engageer me wel om het probleem nader te bekijken, om na te gaan hoe we kunnen trancheren.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2005-2006, nr. 940/1).
De artikelen 1 tot en met 11 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.